Interne klokkenluidersregeling MIVD

9 mei 2018

Nr. BS2018009797

De Minister van Defensie

Gelet op hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en paragraaf 7.2.4. van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. MIVD:

de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

b. AIVD:

de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;

c. afdeling klachtbehandeling:

afdeling klachtbehandeling van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten;

d. CTIVD:

Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten;

e. directeur:

de directeur van de MIVD;

f. gezamenlijke teams:

teams die onder de gedeelde verantwoordelijkheid van de MIVD en AIVD vallen, ten behoeve van de uitvoering van een gezamenlijke taak; binnen deze teams zijn zowel MIVD- als AIVD-medewerkers werkzaam;

g. leidinggevende:

de MIVD-medewerker die de hoogste zeggenschap uitoefent binnen een team of afdeling;

h. interne commissie misstandenbehandeling:

een commissie bestaande uit één of twee juristen van de Afdeling Juridische Zaken, een beleidsondersteunend medewerker en een ondersteunend medewerker; zij dragen zorg voor de inhoudelijke behandeling van een melding;

i. minister:

de Minister van Defensie;

j. misstandencoördinator:

een door de directeur van de MIVD aan te wijzen medewerker van de MIVD, welke is belast met de coördinatie van de misstandenbehandeling;

k. misstanden coördinatiepunt MIVD:

centraal punt binnen de MIVD, onder leiding van de misstandencoördinator, waar misstanden binnenkomen; het misstanden coördinatiepunt is telefonisch, per e-mail en per post te bereiken aangaande misstanden;

l. melder:

eenieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken;

m. melding:

de melding van een vermoeden van een misstand door een melder;

n. vermoeden van een misstand:

het vermoeden dat binnen een dienst of bij de coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waarbij de melder werkt of heeft gewerkt of waarmee hij in het kader van de uitvoering van de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de melder bij de desbetreffende dienst heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de melder heeft gekregen in verband met diens betrokkenheid bij de uitvoering van de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken en het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de veiligheid van personen, of een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten;

o. vertrouwenspersoon:

de MIVD-medewerker tot wie de melder zich kan wenden voor advies en ondersteuning rondom het melden van een vermoeden van een misstand;

p. Wiv 2017:

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;

q. Wvo:

Wet veiligheidsonderzoeken.

Artikel 2. Zorgplicht

  • 1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat een melder als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand of een vertrouwenspersoon, de leidinggevende, een lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator vanwege diens functie bij de uitoefening daarvan, geen nadelige gevolgen ondervindt tijdens en na de behandeling van de melding.

  • 2. Ten aanzien van een melder die anderszins arbeid verricht of heeft verricht bij de MIVD wordt als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand geen beslissing genomen of handeling verricht met nadelige gevolgen voor zijn of haar rechtspositie tijdens en na de behandeling van deze melding bij het bevoegd gezag en de afdeling klachtbehandeling.

  • 3. Ten aanzien van een vertrouwenspersoon, de leidinggevende, een lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator wordt vanwege de uitoefening van zijn of haar taken op basis van dit besluit geen beslissing genomen of handeling verricht met nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie.

Artikel 3. Bevoegdheid

Namens de minister van Defensie is de secretaris-generaal bevoegd tot de behandeling van meldingen inzake vermoedens van misstanden, tenzij (het vermoeden van) de misstand naar aard of inhoud zodanig gewicht heeft dat de minister deze zelf behoort af te doen.

Artikel 4. Vertrouwenspersoon

  • 1. De directeur belast één of meer vertrouwenspersonen binnen de MIVD met de volgende taken:

    • a. een melder op diens verzoek te adviseren over het omgaan met een vermoeden van een misstand;

    • b. de leidinggevende te informeren over een melding;

    • c. de misstandencoördinator te informeren over een melding.

  • 2. De vertrouwenspersoon maakt de identiteit van de melder niet bekend zonder schriftelijke instemming van de melder.

Artikel 5. Misstandencoördinator

De misstandencoördinator is verantwoordelijk voor:

  • a. de begeleiding van de uitvoering van de interne misstandenbehandeling;

  • b. de interne begeleiding van het onderzoek door de afdeling klachtbehandeling naar misstanden die, na de interne behandeling van een melding inzake een vermoeden van een misstand, bij deze afdeling zijn ingediend;

  • c. bijhouden van de registratie en cijfermatige publicatie van de misstanden;

  • d. opvolging van hetgeen is bepaald in artikel 131, zevende en achtste lid, van de Wiv 2017.

Artikel 6. Indienen van een melding

  • 1. Een melder, werkzaam bij de MIVD, doet een melding bij zijn leidinggevende, bij een vertrouwenspersoon, de misstandencoördinator of het misstanden coördinatiepunt MIVD. Indien dit niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd, kan hij rechtstreeks een melding doen bij de afdeling klachtbehandeling.

  • 2. Een melding over een andere organisatie dan de MIVD doet een melder, werkzaam bij de MIVD, bij een leidinggevende of bij een vertrouwenspersoon van die organisatie of, indien dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd, rechtstreeks bij de afdeling klachtbehandeling.

  • 3. Voor zover een melder voorheen werkzaam is geweest bij de MIVD, doet de melder een melding bij het misstanden coördinatiepunt MIVD.

  • 4. Voor zover een melder niet werkzaam is of is geweest bij de MIVD, maar wel betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo, doet de melder een melding bij het misstanden coördinatiepunt MIVD. Indien dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd, kan melder zich rechtstreeks wenden tot de afdeling klachtbehandeling.

Artikel 7. Meldingsplicht

Degene bij wie een melding is gedaan, stelt de misstandencoördinator onverwijld in kennis van de melding en de datum waarop deze is ontvangen.

Artikel 8. Geheimhouding

Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van de melding gaan vertrouwelijk met de melding en de identiteit van de melder om.

Artikel 9. Behandelen van een misstand

  • 1. Het bevoegd gezag stelt onverwijld een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand, tenzij:

    • a. de melding niet voldoet aan het bepaalde in artikel 126, derde lid, van de Wiv 2017;

    • b. de melding kennelijk ongegrond is;

    • c. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift gedurende een onderzoek door de interne commissie misstandenbehandeling, dan wel de ernst van de misstand, onvoldoende is;

    • d. een melding, dezelfde misstand betreffende, bij de interne commissie misstandenbehandeling in behandeling is of, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden, door de interne commissie misstandenbehandeling is afgedaan;

    • e. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld;

    • f. de melder naar het oordeel van de interne commissie misstandenbehandeling onvoldoende meewerkt aan een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek.

  • 2. Het bevoegd gezag meldt het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd aan de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon of de interne commissie misstandenbehandeling, alsmede aan de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, indien deze op de hoogte zijn gebracht van de melding.

  • 3. Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling.

  • 4. Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoedelijke misstand of op onvoldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen.

Artikel 10. Ontvangstbevestiging

  • 1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de klacht, bevestigt de misstandencoördinator ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder. De misstandencoördinator vermeldt daarbij de te volgen procedure van misstandenbehandeling en informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang of een belang van de melder onnodig of onevenredig kan worden geschaad.

  • 2. Indien de misstand niet voldoet aan de vereisten van artikel 9, eerste lid, wordt de melder in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen een door de interne commissie misstandenbehandeling gestelde redelijke termijn. Pas na het herstel van het verzuim vangt de termijn van behandeling als bedoeld in artikel 9 aan.

Artikel 11. Termijn van behandeling

  • 1. Het bevoegd gezag stelt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon of de interne commissie misstandenbehandeling, binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 2. Als niet binnen twaalf weken toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid, wordt de melder door het bevoegd gezag, al dan niet via de vertrouwenspersoon of de interne commissie misstandenbehandeling, voordat deze termijn verlopen is daarvan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte gesteld. Daarbij wordt de termijn aangegeven waarbinnen de melder van het bevoegd gezag, al dan niet via de vertrouwenspersoon, de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator, een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.

  • 4. Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling.

Artikel 12. Melding gezamenlijk team

  • 1. Indien de melder een melding wil doen die betrekking heeft op één of meerdere gezamenlijke teams en/of units van de MIVD en de AIVD, kan de melder zich zowel tot de MIVD als de AIVD richten.

  • 2. Indien de melding betrekking heeft op één of meerdere gezamenlijke teams en/of units van de MIVD en AIVD, dienen de diensten elkaar onverwijld in kennis te stellen van een dergelijke melding en de datum waarop deze is ontvangen.

  • 3. Indien de melding wordt gericht aan de MIVD bevestigt de secretaris-generaal, in overeenstemming met de secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de ontvangst van de melding schriftelijk aan de melder, al dan niet door tussenkomst van de vertrouwenspersoon of de misstandencoördinator, en informeert de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang of een belang van de melder onnodig of onevenredig kan worden geschaad.

  • 4. De secretarissen-generaal van beide diensten stellen onverwijld een onderzoek in naar het vermoeden van een misstand indien de melding betrekking heeft op een gezamenlijk team en/of unit van de MIVD en AIVD.

  • 5. Het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt, namens de secretarissen-generaal van beide diensten, verricht door een gezamenlijke commissie.

  • 6. Indien gedurende het onderzoek blijkt dat de melding voornamelijk betrekking heeft op één van de diensten, kan, met wederzijdse instemming, besloten worden dat het onderzoek zal worden voortgezet door de dienst op wie de melding voornamelijk betrekking heeft.

  • 7. De gezamenlijke commissie rapporteert haar bevindingen, door tussenkomst van de directeur en de directeur-generaal van de AIVD, aan het bevoegd gezag.

  • 8. Het bevoegd gezag stelt de melder, al dan niet via de vertrouwenspersoon, binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.

  • 9. De artikelen 10 en 11 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13. Rapport van de afdeling klachtbehandeling

  • 1. Het bevoegd gezag stelt de afdeling klachtbehandeling binnen twee weken na ontvangst van het oordeel schriftelijk op de hoogte van de wijze waarop deze aan het oordeel van de afdeling klachtbehandeling gevolg zal geven en binnen welke termijn.

  • 2. Het bevoegd gezag zendt het oordeel van de afdeling klachtbehandeling alsmede diens reactie als bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk aan een of beide kamers der Staten-Generaal. Vermelding van in ieder geval de gegevens, als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wiv 2017, blijft daarbij achterwege. De gegevens, bedoeld in de tweede volzin, kunnen ter vertrouwelijke kennisneming aan een of beide kamers der Staten-Generaal worden medegedeeld.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt de melder en de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, al dan niet via de vertrouwenspersoon of de interne commissie misstandenbehandeling, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het rapport van de afdeling klachtbehandeling schriftelijk in kennis van het standpunt van het bevoegd gezag dienaangaande en de eventuele consequenties die het daaraan verbindt.

Artikel 14. Recht op financiële tegemoetkoming

  • 1. De melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, een lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator die bezwaar maakt of een gerechtelijke procedure instelt, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure, op voorwaarde dat:

    • a. de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling als gevolg van een melding dan wel de procedure is gericht tegen een gestelde benadeling van de vertrouwenspersoon als gevolg van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon;

    • b. de benadeling, bedoeld in onderdeel a, heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat de melding is afgehandeld.

  • 2. De melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende of een lid van de interne commissie misstandenbehandeling die zijn zienswijze naar voren brengt met betrekking tot een voorgenomen beslissing of handeling die naar zijn of haar oordeel een benadeling inhoudt als gevolg van een melding of van de uitoefening van zijn of haar functie als vertrouwenspersoon, leidinggevende, lid van de interne commissie misstandenbehandeling of misstandencoördinator, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten, indien:

    • a. het voornemen kenbaar is gemaakt binnen de in het eerste lid, onder b, genoemde termijn; en

    • b. in de zienswijze naar voren wordt gebracht dat de voorgenomen beslissing of handeling het gevolg is van de melding of van de uitoefening van zijn of haar functie als vertrouwenspersoon dan wel lid van de interne commissie misstandenbehandeling.

  • 3. De melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, een lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator richt een verzoek om een tegemoetkoming aan het bevoegd gezag.

  • 4. Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat alleen voor zover in verband met de in het eerste en tweede lid bedoelde procedures daadwerkelijk kosten worden of zijn gemaakt met betrekking tot door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Artikel 15. Bedrag financiële tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming voor iedere afzonderlijke procedure, bedoeld in artikel 14, eerste en tweede lid, is gelijk aan tweemaal het bedrag, genoemd in onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.

  • 2. Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16. Termijn beslissing financiële tegemoetkoming

  • 1. Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken op het verzoek.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. De verdaging wordt schriftelijk medegedeeld.

Artikel 17. Terugbetaling financiële tegemoetkoming

Degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend, kan worden verplicht tot terugbetaling, indien hij de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft voortijdig staakt. Deze verplichting geldt niet, indien het staken van de procedure direct voortvloeit uit de intrekking door de minister van de beslissing of het herzien van de handeling, waartegen de procedure is gericht.

Artikel 18. Vergoeding

Als een beslissing of handeling of een voorgenomen beslissing of handeling waarvoor op grond van artikel 14 aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de kosten van de procedures, in de bezwaarprocedure of zienswijzeprocedure wordt herroepen wegens een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid of de bestreden beslissing of handeling als gevolg van een uitspraak van de rechter die onherroepelijk is geworden wordt vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen niet in stand worden gelaten, vergoedt het bevoegd gezag voor iedere afzonderlijke procedure aan de melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, het lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator alle daadwerkelijk en in redelijkheid door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met dien verstande dat:

  • a. de vergoeding wordt toegekend zonder toepassing van het tariefsysteem in voornoemd besluit;

  • b. de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed voor een bedrag van ten hoogste € 250 per uur tot een bedrag van ten hoogste € 6.000, beide bedragen exclusief BTW en kantoorkosten;

  • c. aan de betrokkene toegekende bedragen waarop hij op grond van een ander wettelijk voorschrift of een uitspraak van een gerechtelijke instantie aanspraak heeft in verband met de vergoeding van kosten als bedoeld in dit artikel, in aftrek worden gebracht op de vergoeding.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 mei 2018.

Artikel 20. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Interne klokkenluidersregeling MIVD.

’s-Gravenhage, 9 mei 2018

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 126 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) kan een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken bij de afdeling klachtbehandeling van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten het vermoeden van een misstand melden, nadat hij dit vermoeden heeft gemeld bij de dienst waarbinnen sprake is van een vermoedelijke misstand. Uitgangspunt is dan ook dat de melding eerst intern wordt gedaan. Eerst wordt bezien of de melding naar tevredenheid kan worden opgelost. Lukt dat niet, dan wordt de melding behandeld conform onderhavige regeling. Nadrukkelijk is bepaald dat een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken een vermoeden van een misstand kan melden. Artikel 4, eerste lid, van de Wet Huis voor klokkenluiders stelt werknemers in staat om, onder de in deze wet genoemde voorwaarden, een vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt dit echter niet voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de AIVD, de MIVD en ambtenaren, bedoeld in artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wiv 2002, voor zover het betreft de uitvoering van de in dat artikel bedoelde werkzaamheden (thans: artikel 91, eerste en tweede lid, van de Wiv 2017). Bij een melding door een dergelijke ambtenaar zal vaak informatie in het geding zijn, die vanwege de staatsveiligheid geheim dient te blijven. Om die reden voorziet de Wiv 2017 in een aparte interne procedureregeling voor het melden van vermoedens van misstanden bij de AIVD en de MIVD. Omdat in artikel 126 van de Wiv 2017 is opgenomen dat een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo een vermoeden van een misstand kan melden, geldt deze procedureregeling niet alleen voor (gewezen) ambtenaren van de MIVD maar bijvoorbeeld ook voor personen werkzaam bij telecombedrijven die betrokken zijn bij de uitvoering van taplasten of voor door de MIVD geraadpleegde agenten.

Definitie vermoeden van een misstand

Artikel 125, onder c, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 geeft de definitie van een vermoeden van een misstand:

Er moet sprake zijn van:

  • 1. een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden, dat voortvloeit uit de kennis die de melder heeft opgedaan of voortvloeit uit de kennis die de melder heeft verkregen in verband met diens betrokkenheid bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo, en;

  • 2. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

Rechtsbescherming en te goeder trouw en naar behoren melden

Een melder kan alleen voor rechtsbescherming in aanraking komen als hij te goeder trouw en naar behoren handelt. Het gaat erom dat de melder in procedureel en materieel opzicht zorgvuldig moet handelen. Procedureel zorgvuldig handelen houdt in dat de melder eerst intern heeft gemeld, tenzij dat in redelijkheid niet van hem gevraagd kan worden. Van materieel zorgvuldig handelen is sprake als de melder een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden heeft dat de desbetreffende feiten juist zijn. Niet te snel mag worden aangenomen dat de melder niet te goeder trouw is. Een melding te goeder trouw en naar behoren houdt in dat de melder de nodige zorgvuldigheid betracht bij het indienen van een melding, zodat anderen niet onterecht beschuldigd worden.

Anoniem melden

Dit besluit voorziet niet in anonieme meldingen, omdat daarmee de transparantie en integriteit van de MIVD niet wordt vergroot. Bovendien heeft de melder de mogelijkheid om een rechtstreekse melding bij de afdeling klachtbehandeling van de CTIVD te doen, wanneer redelijkerwijs niet van melder verwacht kan worden dat hij rechtstreeks bij de MIVD een melding doet.

Relatie tot het klachtrecht

Het melden van een misstand staat er niet aan in de weg voor de melder om een klacht bij de MIVD in te dienen over de wijze waarop deze zich in een bepaalde aangelegenheid ten aanzien van hem of een ander heeft gedragen (conform hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht). Op dergelijke klachten is de ‘klachtenregeling MIVD’ van toepassing.

Relatie tot het Huishoudelijk Onderzoek

Een Huishoudelijk Onderzoek, ook wel intern onderzoek genoemd, wordt ingesteld om duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht of achtergrond van een bepaald voorval of een bepaalde situatie. Op dergelijke voorvallen is het ‘Protocol Interne Onderzoeken Defensie’ van toepassing. Het Huishoudelijk Onderzoek wordt niet ingesteld bij een vermoeden van een misstand zoals bedoeld in deze regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het begrip ‘melder’ wordt in artikel 125, onderdeel a, van de Wiv 2017 ruim gedefinieerd. Het is een ieder die betrokken is of is geweest bij de Wiv 2017 of bij de Wvo en die een melding doet. Voor deze ruime formulering is bewust gekozen. Daardoor kunnen niet alleen medewerkers van de diensten meldingen doen, maar bijvoorbeeld ook personen werkzaam bij telecombedrijven die betrokken zijn bij de uitvoering van taplasten. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat vermoedens van misstanden die gerelateerd zijn aan de uitvoering van beide wetten en waarbij mogelijk staatsgeheime dan wel gerubriceerde informatie in het geding is bij de juiste instantie terechtkomen, die daar dan ook effectief onderzoek naar kan doen. Voor het overige wordt verwezen naar de toelichting op paragraaf 7.4 van de Wiv 2017, zoals opgenomen in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2016-17, 34 588, nr. 3).

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel bevat een zorgplicht voor het bevoegd gezag om te voorkomen dat een melder nadelige gevolgen ondervindt naar aanleiding van diens melding. Die nadelige gevolgen kunnen zich in allerlei vormen voordoen, met name wordt hierbij gedacht aan rechtspositionele gevolgen. De zorgplicht van de minister geldt voor een ieder die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo, dus ook voor medewerkers, zzp’ers, agenten, bronnen, stagiairs enz. Telkens geldt dat de melding te goeder trouw en naar behoren moet worden gedaan.

Het tweede lid bevat een verbod om naar aanleiding van een melding nadelige besluiten te nemen ten aanzien van de melder. Het derde lid bevat eenzelfde verbod ten aanzien van een vertrouwenspersoon, de leidinggevende, een lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator betrokken vanwege de uitoefening van zijn of haar taken op basis van dit besluit.

Artikel 3

Bij meldingen die naar aard of inhoud een zodanig gewicht hebben dat de minister deze zelf behoort af te doen kan worden gedacht aan meldingen met betrekking tot politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële en/of gevoelige aard.

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat de vertrouwenspersoon een meldplicht heeft aan de leidinggevende van de melder en de misstandencoördinator. Ook waarborgt dit artikel dat een medewerker van de MIVD dan wel een persoon die betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo voor advies terecht kan bij een vertrouwenspersoon. Het tweede lid bepaalt dat de vertrouwenspersoon de identiteit van de melder niet bekend maakt zonder diens schriftelijke instemming.

De vertrouwenspersoon heeft dus in ieder geval twee duidelijk van elkaar te onderscheiden taken, te weten een adviserende- en een informerende taak. In de eerste plaats adviseert hij de melder over de wijze waarop hij of zij zou kunnen omgaan met een vermoeden van een misstand. In deze fase is er nog geen sprake van een melding. De melder informeert de vertrouwenspersoon over het gehele feitencomplex dat aan zijn of haar vermoeden ten grondslag ligt. Op basis daarvan kan de vertrouwenspersoon adviseren over mogelijk verder te nemen stappen.

In de relatie tussen de vertrouwenspersoon en de melder moet de vraag ‘Wilt u van dit feitencomplex een melding maken?’ expliciet aan de orde komen. Alleen in het geval deze vraag instemmend wordt beantwoordt, treedt de volgende fase in.

Als de melder besluit om een melding te doen, maar zijn identiteit geheim wil houden, zal de vertrouwenspersoon de melding in ontvangst nemen en vervolgens de leidinggevende en de interne commissie misstandenbehandeling informeren over het feit dat hij een melding heeft ontvangen zonder de identiteit van de melder bekend te maken. De vertrouwenspersoon geeft de melding slechts door, maar neemt in geen geval de melding over.

Artikel 5

De misstandencoördinator is een door de directeur van de MIVD aangewezen medewerker die is belast met de begeleiding van de uitvoering van de interne misstandenbehandeling en de coördinatie van de externe misstandenbehandeling. Om te zorgen dat misstanden zo adequaat mogelijk behandeld worden, is de rol van de misstandencoördinator ontworpen. Deze rol is organisatorisch van aard: de coördinator behandelt zelf geen misstanden. De misstandencoördinator noteert bij schriftelijke misstanden die rechtstreeks bij hem of haar worden aangeboden de datum van ontvangst. Daarnaast is de misstandencoördinator belast met de registratie en cijfermatige publicatie van de misstanden. Tevens draagt de misstandencoördinator zorg voor het, namens de minister, gevolg geven aan het in artikel 131, zevende en achtste lid, van de Wiv 2017.

Artikel 6

Artikel 6 bepaalt bij wie een melding kan worden ingediend. Uitgangspunt is dat een vermoeden van een misstand eerst wordt gemeld bij de MIVD zelf. In het eerste lid wordt geregeld dat een medewerker in dienst van de MIVD die een misstand vermoedt een melding doet bij zijn leidinggevende, een vertrouwenspersoon, de misstandencoördinator of het misstanden coördinatiepunt MIVD. Zo wordt de organisatie de mogelijkheid geboden de vermoede misstand adequaat te behandelen en waar mogelijk te redresseren.

In het tweede lid wordt geregeld dat een melding over een andere organisatie, dan wel bij de betreffende organisatie of bij de CTIVD dient te worden gemeld. In het laatste geval is dit alleen mogelijk wanneer het redelijkerwijs niet van melder verwacht kan worden om bij de MIVD rechtstreeks te klagen.

In het derde lid wordt geregeld dat een oud-medewerker van de MIVD die een misstand vermoedt een melding doet bij het misstanden coördinatiepunt MIVD.

Dit geldt ook voor de in het vierde lid genoemde melder, die niet werkzaam is of is geweest bij de MIVD, maar wel betrokken is of is geweest bij de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wvo. Hierbij valt te denken aan de categorieën mensen genoemd in de toelichting bij artikel 2 van dit besluit die onder de zorgplicht van de minister vallen.

In ieder geval kan de melder zich rechtstreeks wenden tot de afdeling klachtafhandeling indien niet in redelijkheid van hem kan worden gevraagd om het vermoeden van een misstand eerst intern te melden.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat degene bij wie een melding is gedaan, de misstandencoördinator onverwijld in kennis stelt van de melding en de datum waarop deze is ontvangen. Hiermee wordt gewaarborgd dat een melding zo snel mogelijk binnen de organisatie bekend is. De ervaring leert dat de wijze van doormelden maatwerk is. Afhankelijk van de casus en de situatie kan een gesprek soms effectiever zijn dan een schriftelijke kennisgeving.

Artikel 8

Diegenen die betrokken zijn bij de behandeling van de melding gaan vertrouwelijk met de melding en de identiteit van de melder om. Het betreft hier de fase van de officiële melding en het in gang zetten van een onderzoek. In het geval er sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 160 of 162 van het Wetboek van Strafvordering kan in die fase het niet bekendmaken van de identiteit van de melder of de melding niet te allen tijde worden gewaarborgd. De misstandencoördinator en/of de interne commissie misstandenbehandeling wijzen de bij de behandeling betrokken personen, onder wie te horen personen, op deze geheimhoudingsplicht.

Artikel 9

Zodra een melding is gedaan bij het bevoegd gezag wordt onverwijld een onderzoek gestart naar de vermoede misstand, tenzij sprake is van een van de uitzonderingsgevallen zoals genoemd in het eerste lid, onder a tot en met f. Het vermoeden van een misstand is kennelijk ongegrond, indien er overduidelijk geen sprake is van een misstand, maar bijvoorbeeld van een rechtspositioneel conflict. Indien op voorhand evident is dat er onvoldoende concrete aanwijzingen van relevante feiten en omstandigheden zijn, kan een onderzoek achterwege worden gelaten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake, indien de melder zich uitsluitend baseert op geruchten zonder dat er een begin van concrete aanwijzingen aan ten grondslag ligt (hear say).

In het vierde lid is bepaald dat het onderzoek niet mag worden verricht door een persoon die mogelijk betrokken is bij de vermoede misstand of te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie, ter voorkoming van mogelijke vooringenomenheid en ongewenste beïnvloeding.

Als het onderzoek achterwege blijft, informeert het bevoegd gezag de melder daarover schriftelijk, al dan niet via de vertrouwenspersoon of de misstandencoördinator. Als de identiteit van de melder vertrouwelijk is, wordt alleen de vertrouwenspersoon geïnformeerd. Als de melding door de vertrouwenspersoon is doorgeleid en de identiteit van de melder wel bekend is bij de misstandencoördinator, dan ligt het in de rede dat laatstgenoemde naast de betrokken vertrouwenspersoon direct ook de melder informeert. De vertrouwenspersoon hoeft de kennisgeving dan niet door te geleiden naar de melder. Ook de persoon of personen waarop de melding betrekking heeft, worden geïnformeerd indien zij op de hoogte gebracht zijn van de melding.

Bij de kennisgeving van het achterwege laten van een onderzoek en van de verdere behandeling van de melding wordt gewezen op de mogelijkheid voor de melder om zich te wenden tot de afdeling klachtbehandeling van de CTIVD.

Artikel 10

De misstandencoördinator stuurt een ontvangstbevestiging aan degene die het vermoeden van een misstand heeft gemeld. Als de identiteit van de melder bij het bevoegd gezag niet bekend is, wordt de bevestiging aan de vertrouwenspersoon gestuurd, die op zijn of haar beurt de melder informeert. Als de melding gedaan is aan de vertrouwenspersoon en het bevoegd gezag wel bekend is met de identiteit van de melder, dan ligt het in de rede dat een ontvangstbevestiging aan zowel de melder als de betrokken vertrouwenspersoon wordt gestuurd. Ook de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, worden geïnformeerd, indien zij op de hoogte zijn van de melding. Dit kan achterwege worden gelaten als daardoor een onderzoeksbelang zou kunnen worden geschaad. Ook is denkbaar dat het belang van een melder onnodig en onevenredig wordt geschaad door het informeren van de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft. Hiervan kan sprake zijn, indien er bijvoorbeeld aanwijzingen zijn dat de melder zal worden belemmerd in zijn functioneren. Zodra de redenen om de betrokkenen niet te informeren niet meer aanwezig zijn, zullen zij alsnog worden geïnformeerd.

Slechts als niet is voldaan aan de wettelijke vereisten kan een melding niet in behandeling worden genomen en zal de melder daarover schriftelijk worden geïnformeerd, doch niet eerder dan dat aan de melder de gelegenheid is geboden zijn verzuim binnen een redelijke termijn (doorgaans twee weken) te herstellen.

Artikel 11

Degene die een vermoeden van een misstand heeft gemeld, heeft er recht op om binnen een redelijke termijn uitsluitsel te krijgen hoe met zijn melding is omgegaan en of, en zo ja, welke maatregelen worden getroffen in verband met de vermoede misstand. Het eerste lid schrijft voor dat de melder binnen twaalf weken na ontvangst van de melding door het bevoegd gezagwordt geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek, het oordeel en eventuele consequenties die het bevoegd gezag daaraan verbindt. De vertrouwenspersoon die betrokken is bij de melding ontvangt dezelfde informatie. Dat geldt ook voor de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij een onderzoeksbelang zou kunnen worden geschaad. Als de termijn van twaalf weken niet haalbaar is, bijvoorbeeld vanwege de omvang van het onderzoek, ontvangen betrokkenen een verdagingsbericht waarin is aangegeven binnen welke (redelijke) termijn de informatie zal worden verstrekt.

In het vierde lid is bepaald dat het bevoegd gezag bij de kennisgeving van de onderzoeksbevindingen mededeling moet doen van de mogelijkheid om het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtafhandeling van de CTIVD. Deze afdeling fungeert als een soort hoger beroepsinstantie voor situaties waarin de melder zich niet kan vinden in de wijze waarop het bevoegd gezag de interne melding heeft afgehandeld.

Artikel 12

De MIVD en AIVD hebben een aantal gezamenlijke teams en units, zoals de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU) en het Team Caribisch Gebied (TCG). Als de melding betrekking heeft op een van de gezamenlijke teams of units heeft de melder de keuze om de melding bij de MIVD of AIVD te doen. De diensten brengen elkaar onverwijld op de hoogte van een dergelijke melding en de datum waarop deze is ontvangen. De dienst die de melding ontvangt, stuurt de melder een ontvangstbevestiging. Artikel 10 is dan van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de ontvangstbevestiging wordt ondertekend in overeenstemming met de bevoegde persoon van de andere dienst.

In het geval de melding betrekking heeft op een van de gezamenlijke teams dan wel units, wordt onverwijld een onderzoek gestart naar de vermoede misstand, tenzij de melding niet voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, gestelde vereisten.

Het onderzoek wordt verricht door een gezamenlijke commissie van beide diensten. Deze commissie bestaat in ieder geval uit een daartoe aangewezen MT-lid van beide diensten en, gelet op de aard van de procedure, een jurist van zowel de MIVD als de AIVD. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan worden besloten een extra MT-lid van beide diensten aan te wijzen. Afhankelijk van de aard van de melding worden een of meerdere personen, in verband met hun expertise, toegevoegd aan de gezamenlijke commissie. Het toevoegen van extra leden aan de commissie dient in overeenstemming plaats te vinden. Het onderzoek wordt niet verricht door een persoon die mogelijk betrokken is of is geweest bij de vermoede misstand of te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie, ter voorkoming van mogelijke vooringenomenheid en ongewenste beïnvloeding.

Indien gedurende het onderzoek blijkt dat de melding voornamelijk betrekking heeft op één van beide diensten, kan er, met wederzijdse instemming, besloten worden dat het onderzoek verder zal worden voortgezet door de dienst op wie de melding voornamelijk betrekking heeft. De melder en de eventuele persoon dan wel personen op wie de melding betrekking heeft, worden hiervan op de hoogte gebracht.

Nadat de gezamenlijke commissie haar bevindingen aan de secretarissen-generaal heeft gerapporteerd, wordt de melder geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek, het oordeel en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden. Dit gebeurt binnen twaalf weken na ontvangst van de melding. De vertrouwenspersoon die betrokken is bij de melding ontvangt dezelfde informatie. Dat geldt ook voor de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij een onderzoeksbelang hierdoor zou kunnen worden geschaad. Als de termijn van twaalf weken niet haalbaar is, bijvoorbeeld vanwege de omvang van het onderzoek, ontvangen betrokkenen een verdagingsbericht waarin is aangegeven binnen welke (redelijke) termijn de informatie zal worden verstrekt. Bij kennisgeving van de onderzoeksbevindingen wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid om het vermoeden van een misstand te melden bij de afdeling klachtbehandeling.

Artikel 13

De afdeling klachtbehandeling kan in haar onderzoeksrapport aanbevelingen aan Onze Minister doen. Op grond van artikel 131, zevende lid, van de Wiv 2017, moet Onze Minister binnen twee weken aan de afdeling klachtbehandeling meedelen op welke wijze aan het oordeel van betreffende afdeling gevolg zal worden gegeven en binnen welke termijn.

In het tweede lid wordt gesteld, zoals tevens bedoeld in artikel 131,achtste lid, van de Wiv 2017, dat Onze Minister het oordeel van de afdeling klachtbehandeling alsmede diens reactie, zo spoedig mogelijk aan een of beide kamers der Staten-Generaal stuurt.

In artikel 13, derde lid, is bepaald dat het bevoegd gezag de melder en de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft, zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het rapport van de afdeling klachtbehandeling in kennis moet stellen van het standpunt van het bevoegd gezag daarover en van de consequenties die daaraan verbonden worden.

Het oordeel van de afdeling klachtbehandeling ten aanzien van misstanden is niet bindend. Als het bevoegd gezag echter een ander standpunt inneemt dan de afdeling klachtbehandeling, dan moet gemotiveerd worden met welke reden dit is.

Artikel 14

Dit artikel bevat de concretisering van de rechtspositionele bescherming in financiële zin van de melder van een vermoeden van een misstand en de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, een lid van de commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator. Al aangegeven is dat met het melden van vermoedens van misstanden het algemeen belang en de integriteit van de dienst zijn gediend. Het is daarom wenselijk dat de melder, als deze vanwege een door hem te goeder trouw en naar behoren gedane melding zou worden geconfronteerd met rechtspositionele beslissingen of handelingen, om eventuele drempels weg te nemen, financieel wordt ondersteund bij het voeren van een procedure daartegen. Dat kan een bestuursrechtelijke procedure zijn zoals een bezwaarschriftprocedure, een beroepsprocedure, een verzoek om een voorlopige voorziening, een procedure in hoger beroep of het naar voren brengen van een zienswijze op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Maar het kan ook een procedure bij de burgerlijke rechter zijn (bijvoorbeeld in het geval van zzp’ers, uitzendkrachten of lokale werknemers op de diplomatieke vertegenwoordigingen). Omdat niet-ambtenaren ook vaak buiten de Awb om de gelegenheid krijgen om hun zienswijze kenbaar te maken voordat jegens hen een beslissing wordt genomen of handeling wordt verricht, wordt in het tweede lid niet meer verwezen naar artikel 4:8 van de Awb. Deze bepaling voorziet in een vaste tegemoetkoming vooraf die onafhankelijk is van de uitkomst van de procedure. Als een melder die de overtuiging heeft dat bijvoorbeeld een ontslag anders dan op eigen verzoek, het niet omzetten van een aanstelling in tijdelijke dienst in een aanstelling in vaste dienst anders dan op eigen verzoek, een verplaatsing of een overplaatsing anders dan op eigen verzoek, een ordemaatregel of een disciplinaire maatregel, het gevolg is van de melding, daartegen bedenkingen uit, in bezwaar of (hoger) beroep gaat, een voorlopige voorziening vraagt of een procedure bij de burgerlijke rechter aanspant, kan hij een verzoek doen aan het bevoegd gezag voor een tegemoetkoming in de kosten voor rechtsbijstand. Dit geldt ook voor een vertrouwenspersoon die ervan overtuigd is dat hij is benadeeld als gevolg van de uitoefening van zijn functie als vertrouwenspersoon. Een voorwaarde voor aanspraak op een dergelijke financiële tegemoetkoming is dat de betreffende benadeling heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag zijn onderzoeksbevindingen kenbaar heeft gemaakt of binnen vijf jaar nadat de afdeling klachtbehandeling haar rapport openbaar gemaakt heeft. De termijn van vijf jaar zal voor vertrouwenspersonen niet aan de orde zijn indien de door hem gestelde benadeling niet gekoppeld is aan een concrete melding, maar aan de uitoefening van zijn of haar functie als vertrouwenspersoon integriteit als zodanig. Na die termijn van vijf jaar hoeft de dienst niet meer met dergelijke verzoeken belast te worden; de betrokkenen hebben dan genoeg tijd gehad om een verzoek om financiële tegemoetkoming in te dienen.

Uiteraard bestaat er alleen aanspraak op de tegemoetkoming voor zover de melder ook daadwerkelijk kosten heeft gemaakt. Het moet dan gaan om kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die betrekking heeft op de betreffende procedure of om kosten in verband met in dit kader gefinancierde rechtsbijstand. De melder of vertrouwenspersoon zal desgevraagd bewijsstukken hiervan moeten overleggen. Indien bedoelde kosten naderhand niet blijken te zijn gemaakt, zal een eventueel ontvangen tegemoetkoming hiervoor onverschuldigd zijn betaald en op die grond door het bevoegd gezag kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 15

De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van het systeem in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarin worden aan bepaalde handelingen in verband met bepaalde procedures punten toegekend en vermenigvuldigd met een factor die de zwaarte van een zaak aangeeft, waarna het puntentotaal wordt vertaald naar een geldbedrag. Ter voorkoming van bureaucratie en mogelijke conflicten over de berekeningswijze worden in de onderhavige procedure vaste factoren gehanteerd, te weten twee proceshandelingen: indienen van een bezwaar- of beroepschrift en verschijnen ter hoor- of terechtzitting (totaal twee punten). De zwaarte voor alle procedures is gewaardeerd op ‘gemiddeld’ (wegingsfactor 1). Uitgaande van de waarde per punt van € 496 (peildatum 1 januari 2016) resulteert dit in een bedrag aan tegemoetkoming van € 992 per procedure. In geval van een privaatrechtelijke procedure (bij de rechtbank, het Hof of de Hoge Raad) geldt dus ook een tegemoetkoming van € 992 per procedure.

Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is in het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaard wat met zich brengt dat samenhangende zaken als één zaak gezien moeten worden.

Artikel 16

Dit artikel regelt de beslistermijn van zes weken voor een verzoek om een tegemoetkoming en een mogelijkheid om deze termijn een keer te verlengen met vier weken.

Artikel 17

Dit artikel regelt dat een op basis van dit artikel toegekende tegemoetkoming kan worden teruggevorderd als degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend de procedure waarop de tegemoetkoming betrekking heeft voortijdig beëindigd. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor als bedenkingen tegen een voorgenomen besluit worden ingetrokken voordat het bevoegd gezag het definitieve besluit heeft genomen of als een bezwaarschrift of een (hoger) beroepschrift wordt ingetrokken. Mutatis mutandis geldt hetzelfde bij een privaatrechtelijke procedure. Als het staken van de procedure verband houdt met een beslissing van het bevoegd gezag om het bestreden besluit in te trekken, dan is terugvordering uiteraard niet aan de orde.

Artikel 18

Dit artikel ziet op de situatie dat een (voorgenomen) beslissing of handeling als gevolg van een aan het bevoegd gezag te wijten onrechtmatigheid in een bezwaarprocedure wordt herroepen of als gevolg van een onherroepelijke uitspraak wordt vernietigd. In dat geval vergoedt het bevoegd gezag alle daadwerkelijke en in redelijkheid gemaakte kosten zonder het tariefsysteem uit het Besluit proceskosten bestuursrecht toe te passen. Voor de vergoeding voor door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bijvoorbeeld advocaten, geldt een vergoeding van het uurtarief tot ten hoogste € 250 per uur. De totale vergoeding wordt gemaximeerd op € 6.000 per procedure. Dit is exclusief BTW en kantoorkosten, zodat de genoemde bedragen hiermee nog dienen te worden verhoogd. Indien betrokkene uit andere hoofde reeds een vergoeding heeft ontvangen, zoals de tegemoetkoming op grond van artikel 14, wordt deze in mindering gebracht op de vergoeding. Mocht na het doorlopen van een procedure bij de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad onverhoopt nog een procedure bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgen, dan ligt het in de rede dat dit vergoedingensysteem, inclusief de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 14, analoog wordt toegepast.

Naast de hier geregelde vergoeding van proceskosten hebben de melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, het lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator nog diverse andere mogelijkheden om resterende (im)materiële schade ten gevolge van een benadeling naar aanleiding van een melding van een vermoeden van een misstand vergoed te krijgen. Zo geeft artikel 8:73 van de Awb de bestuursrechter de bevoegdheid om, als hij het beroep tegen een besluit gegrond verklaart, op verzoek van de ambtenaar het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de door het onrechtmatig gebleken besluit veroorzaakte schade.

De melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, het lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator kunnen er ook voor kiezen pas naderhand deze schade te claimen. Dit ligt voor de hand indien de hoogte van de schade pas later kan worden vastgesteld, of bijvoorbeeld nog gesprekken gaande zijn waarbij ook een andere manier van afwikkeling dan een puur financiële aan de orde kan komen. Er kan dan bijvoorbeeld worden gedacht aan zaken als overplaatsing, detachering en dergelijke. Indien de betrokkene op een later moment nog schade claimt kan hij dit doen door hetzij een zogenaamd zelfstandig schadebesluit uit te lokken, waartegen eventueel beroep bij de bestuursrechter openstaat, hetzij een procedure op grond van onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter te starten.

Indien de melder, de vertrouwenspersoon, de leidinggevende, het lid van de interne commissie misstandenbehandeling of de misstandencoördinator beroep tegen een besluit instellen, kunnen zij ook aanvoeren dat dit besluit niet had mogen worden genomen zonder daarbij voldoende schadevergoeding aan te bieden (artikel 3:4, tweede lid, Awb).

Een dergelijke actie kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een overplaatsing als zodanig niet betwist wordt, maar de gevolgen hiervan voor de melder onevenredig zijn.

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Naar boven