Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 april 2018, nummer 2255930, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (155e wijziging)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de artikelen 3.33, eerste lid, 3.43, derde lid, onder b, 4.44a, derde lid, 4.47, vijfde en zesde lid en 4.53, eerste en tweede lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3.20c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.20d

Een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 kan worden verleend indien de vreemdeling een gastovereenkomst heeft gesloten met de referent, en daarin is opgenomen:

  • a. de titel of het doel van de onderzoeksactiviteit of het onderzoeksgebied;

  • b. een verklaring van de vreemdeling dat hij zal trachten de onderzoeksactiviteit volledig uit te voeren;

  • c. een verklaring van de onderzoeksinstelling dat zij de vreemdeling ontvangt met het oog op de voltooiing van het onderzoek;

  • d. de begindatum en de einddatum of de geschatte duur van de onderzoeksactiviteit;

  • e. informatie over de voorgenomen mobiliteit in een of meerdere tweede lidstaten, indien die mobiliteit op het moment van de aanvraag in de eerste lidstaat bekend is;

  • f. informatie over de rechtsbetrekking tussen de onderzoeksinstelling en de vreemdeling;

  • g. informatie over de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling.

B

Aan artikel 3.24 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met uitwisseling in het kader van Europees Vrijwilligerswerk kan worden verleend indien de vreemdeling een overeenkomst heeft gesloten met de referent, en daarin is opgenomen:

    • 1°. een beschrijving van het vrijwilligersprogramma;

    • 2°. de duur van het vrijwilligerswerk;

    • 3°. de voorwaarden voor plaatsing en voor het toezicht op het vrijwilligerswerk;

    • 4°. het aantal uren dat de vreemdeling aan het vrijwilligerswerk moet besteden;

    • 5°. de beschikbare middelen ter dekking van de kosten van levensonderhoud en onderkomen van de vreemdeling en een minimumbedrag aan zakgeld voor de duur van het verblijf, en

    • 6°. indien van toepassing, de opleiding die de vreemdeling zal ontvangen om hem te helpen bij het verrichten van zijn vrijwilligerswerk.

C

In artikel 3.34 wordt ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71’ vervangen door: ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’.

D

Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de vreemdeling, die onder een uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of onder een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs valt, voornemens is gebruik te maken van uitgaande mobiliteit.

2. Er wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de vreemdeling naar Nederland is gekomen voor een verblijf op grond van artikel 3.3, vijfde lid, van het Besluit doet de erkend referent, na machtiging daartoe door de vreemdeling, schriftelijk de aanmelding als bedoeld in artikel 4.47, vierde lid, van het Besluit.

    De erkend referent verstrekt dezelfde bescheiden en gegevens als bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met studie. Tevens meldt de referent in het kader van welk uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen, of welke overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor het hoger onderwijs, de mobiliteit plaatsvindt.

E

Artikel 4.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71’ vervangen door: onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

2. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de vreemdeling voornemens is gebruik te maken van uitgaande mobiliteit en in het kader van welk uniaal of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen, of welke overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor het hoger onderwijs, de mobiliteit plaatsvindt.

3. Er wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de vreemdeling naar Nederland is gekomen voor een verblijf op grond van artikel 3.3, vierde lid, van het Besluit doet de erkend referent, na machtiging daartoe door de vreemdeling, schriftelijk de aanmelding als bedoeld in artikel 4.47, vierde lid, van het Besluit. De erkend referent verstrekt dezelfde bescheiden en gegevens als bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

F

In artikel 4.26 van deze regeling wordt ‘wetenschappelijk onderzoek in het kader van richtlijn 2005/71’ vervangen door: onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

G

Aan artikel 4.28, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de overeenkomst bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van richtlijn (EU) 2016/801, indien de vreemdeling Europees Vrijwilligerswerk gaat verrichten.

H

Artikel 4.33 wordt als volgt gewijzigd:

1 In onderdeel a wordt ‘de overeenkomst voor lerend werk en’ vervangen door: de overeenkomst voor lerend werken,.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de stageovereenkomst bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en i tot en met v, van richtlijn (EU) 2016/801.

I

Artikel 4.36 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71’ vervangen door: onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

2. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

  • a. de gastovereenkomst bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 23 mei 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 april 2018

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling complementeert de vreemdelingrechtelijke maatregelen genomen ter implementatie van de richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (richtlijn 2016/801/EU, hierna: de richtlijn) in nationaal recht. Deze eerdere maatregelen betreffen met name het Besluit van 19 april 2018 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enige andere besluiten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au pairactiviteiten (herschikking) (PbEU 2016, L 132). De richtlijn moet uiterlijk op 23 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De implementatie vereist ook wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

De richtlijn voegt de twee eerdere richtlijnen samen, breidt deze met enkele groepen uit en treedt tot slot in de plaats van eerdere richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG. Die richtlijnen worden met ingang van 24 mei 2018 ingetrokken.

Een belangrijke wijziging ten opzichte van de eerdere richtlijnen is de introductie van mobiliteit binnen de Europese Unie (intra EU-mobiliteit). Dit houdt in dat onderzoekers, hun familieleden en studenten enige tijd kunnen verblijven in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij hun verblijfsvergunning hebben gekregen.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 3.20d)

Voor de inwilliging van een aanvraag om een vergunning aan een vreemdeling die in verband met onderzoek naar Nederland komt, is vereist dat de aanvrager een tussen referent en onderzoeker gesloten gastovereenkomst overlegt. De richtlijn stelt meerdere vereisten aan de gastovereenkomst. Voor de duidelijkheid zijn deze vereisten in dit artikel opgenomen.

Onderdeel B (artikel 3.24)

Zoals volgt uit artikel 3.43, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is voor de vergunning vanwege Europees Vrijwilligerswerk vereist dat een overeenkomst tussen de vrijwilliger en de referent wordt gesloten als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van richtlijn (EU) 2016/801. In artikel 14, eerste lid, onder a, van richtlijn (EU) 2016/801 zijn de vereisten opgenomen en voor de duidelijkheid zijn deze tevens in het Voorschrift opgenomen.

Onderdelen C, E, F en H (artikelen 3.34, 4.24, eerste lid, 4.26 en 4.33)

Zoals in het implementatiebesluit toegelicht, kent Richtlijn (EU) 2016/801 het begrip ‘wetenschappelijk onderzoek’ niet. Om aansluiting te zoeken bij de richtlijn, wordt daarom voortaan de term ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ gebruikt.

Onderdeel D (artikel 4.20)

Het referentschap brengt diverse plichten met zich mee, zoals de informatieplicht en de administratieplicht. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de administratieve lasten zo beperkt mogelijk worden gehouden en tegelijkertijd een efficiënte inrichting van het toezicht op naleving van de wet moet zijn gewaarborgd. De mededelingen zien voornamelijk op relevante wijzigingen, die wellicht gevolgen kunnen hebben voor het verblijfsrecht van de vreemdeling.

Vanwege de door de richtlijn gecreëerde mogelijkheid van mobiliteit binnen de Europese Unie, wordt de erkend referent die betrokken is bij de student in dit artikel verplicht de uitgaande mobiliteit te melden aan de IND. Bij inkomende mobiliteit wordt de erkend referent in staat gesteld op grond van een machtiging de inkomende mobiliteit te melden aan de IND.

Uitgaande mobiliteit

De informatieverplichting in het kader van de uitgaande mobiliteit wordt in het eerste lid geregeld. De reden voor deze meldplicht is de volgende. Een vreemdeling die langer dan vier maanden binnen een periode van zes maanden in Nederland verblijft, heeft de plicht zich in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) (zie artikel 2.38 Wet basisregistratie personen). Vreemdelingen die korter in Nederland verblijven, zijn niet hiertoe verplicht maar mogen zich ook inschrijven. Indien de vreemdeling ‘naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven’, bijvoorbeeld om voor maximaal 360 dagen in een ander EU-land te studeren, moet hij zich uitschrijven uit dit register (zie artikel 2.43 Wet basisregistratie personen). De uitschrijving is een aanwijzing dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd, wat een reden voor intrekking van de verblijfsvergunning is.

De richtlijn voorziet in een stelsel waarbij de student voor een periode van maximaal 360 dagen, met behoud van de verblijfsvergunning in de eerste lidstaat, in de tweede lidstaat verblijft in het kader van zijn studie. Om de uitschrijving van de vreemdeling beter te kunnen beoordelen, is de referent verplicht voorafgaand aan de mobiliteit te melden dat de vreemdeling hiervan gebruik gaat maken. Deze informatieplicht past in het referentenstelsel. In het beleid zal worden opgenomen welke gegevens zullen moeten worden overgelegd.

Inkomende mobiliteit

In lid 4 wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden zoals opgenomen in artikel 4.47, leden 5 en 6, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Indien gemachtigd door de student, kan de onderwijsinstelling dezelfde bescheiden en gegevens overleggen als die zij anders in de hoedanigheid van erkend referent overleggen ten behoeve van de verblijfsvergunning van een vreemdeling. Dit geschiedt ook op dezelfde wijze, te weten schriftelijk.

De vermelding van het programma (of de overeenkomst tussen instellingen voor hoger onderwijs) onder welke de student in Nederland wil verblijven, is noodzakelijk omdat het onder een programma (of die overeenkomst) vallen voorwaarde is voor gebruikmaking van de mobiliteit, zoals volgt uit artikel 31, eerste lid, van de richtlijn. Indien geen gebruik wordt gemaakt van een dergelijk programma of die overeenkomst, kan de student geen gebruik maken van mobiliteit en zal de erkend referent ten behoeve van de student een vergunningaanvraag moeten indienen.

Onderdeel E (artikel 4.24)

Ook voor onderzoekers maakt de richtlijn het mogelijk om enige tijd in een ander EU-land te verblijven.

Uitgaande mobiliteit

Om dezelfde redenen als die voor de informatieplicht in het kader van studenten, wordt deze verplichting in het eerste lid eveneens ingevoerd voor erkend referenten van onderzoekers. Ter verduidelijking wordt opgemerkt, dat daar waar er bij studenten slechts één soort mobiliteit mogelijk is, er bij onderzoekers zowel korte- als langetermijnmobiliteit bestaat. De kortetermijnmobiliteit is een verblijf van ten hoogste 180 dagen binnen 360 dagen; de langetermijnmobiliteit is een verblijf dat langer duurt. De verplichting geldt voor beide soorten. In het beleid zal worden opgenomen welke gegevens zullen moeten worden overgelegd.

Inkomende mobiliteit

Ook voor inkomende mobiliteit gaat de redenering onder onderdeel D over inkomende mobiliteit op. Verduidelijkt wordt dat deze aanmelding alleen voor kortetermijnmobiliteit opgaat, omdat de onderzoeker voor langetermijnmobiliteit een vergunningaanvraag moet indienen en daarmee dus niet op basis van de vrije termijn in Nederland zal verblijven.

Onderdelen G, H en I (artikelen 4.28, 4.33 en 4.36)

In deze artikelen zijn de administratie- en bewaarplicht nader uitgewerkt.

3. Administratieve lasten

Impact hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen

De implementatie leidt voor de instellingen naar alle waarschijnlijkheid tot de volgende gevolgen:

  • De administratieve lasten voor de instellingen nemen waarschijnlijk enerzijds af, doordat zij als erkende referent minder verblijfsvergunningen hoeven aan te vragen vanwege de notificatie per kennisgeving bij kortetermijnmobiliteit voor studenten c.q. onderzoekers; anderzijds neemt naar verwachting de intra-EU mobiliteit toe vanwege de mogelijkheden die de richtlijn biedt, hetgeen extra notificaties c.q. aanvragen om verblijfsvergunningen en daarmee extra lasten met zich mee brengt.

  • De meldplicht bij uitgaande mobiliteit van studenten c.q. onderzoekers, die voor de implementatie nog niet bestond voor de instellingen, zorgt voor een toename van de lasten.

  • Tot slot vergt de implementatie voor de instellingen aanpassingen van de administratie- en informatieverplichtingen.

Gelet hierop, is momenteel de verwachting dat de implementatie leidt tot een verzwaring van de administratieve lasten voor hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen.

Impact IND

Door de introductie van de nieuwe kennisgevingsprocedure bij intra-EU mobiliteit, de toename van het aantal te verrichten handelingen bij het afhandelen van aanvragen (mede in verband met diezelfde mobiliteit) en de verwachte groei van de intra-EU mobiliteit wordt een verzwaring van de administratieve lasten voor de IND voorzien. De verplichte structurele gegevensuitwisseling met andere EU-lidstaten (waaronder de inrichting van het National Contact Point (NCP) binnen de IND) gaat zeker leiden tot extra administratieve lasten; de omvang hiervan is sterk afhankelijk van de mate waarin EU-lidstaten de informatie-uitwisseling kunnen standaardiseren.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Naar boven