TOELICHTING
1. Inleiding
Deze regeling complementeert de vreemdelingrechtelijke maatregelen genomen ter implementatie
van de richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders
met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling,
educatieve projecten of au-pairactiviteiten (richtlijn 2016/801/EU, hierna: de richtlijn)
in nationaal recht. Deze eerdere maatregelen betreffen met name het Besluit van 19 april
2018 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enige andere besluiten in
verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement
en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van
derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling,
educatieve projecten of au pairactiviteiten (herschikking) (PbEU 2016, L 132). De
richtlijn moet uiterlijk op 23 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De implementatie vereist
ook wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
De richtlijn voegt de twee eerdere richtlijnen samen, breidt deze met enkele groepen
uit en treedt tot slot in de plaats van eerdere richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG.
Die richtlijnen worden met ingang van 24 mei 2018 ingetrokken.
Een belangrijke wijziging ten opzichte van de eerdere richtlijnen is de introductie
van mobiliteit binnen de Europese Unie (intra EU-mobiliteit). Dit houdt in dat onderzoekers,
hun familieleden en studenten enige tijd kunnen verblijven in een andere lidstaat
dan de lidstaat waar zij hun verblijfsvergunning hebben gekregen.
2. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (artikel 3.20d)
Voor de inwilliging van een aanvraag om een vergunning aan een vreemdeling die in
verband met onderzoek naar Nederland komt, is vereist dat de aanvrager een tussen
referent en onderzoeker gesloten gastovereenkomst overlegt. De richtlijn stelt meerdere
vereisten aan de gastovereenkomst. Voor de duidelijkheid zijn deze vereisten in dit
artikel opgenomen.
Onderdeel B (artikel 3.24)
Zoals volgt uit artikel 3.43, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is voor
de vergunning vanwege Europees Vrijwilligerswerk vereist dat een overeenkomst tussen
de vrijwilliger en de referent wordt gesloten als bedoeld in artikel 14, eerste lid,
onder a, van richtlijn (EU) 2016/801. In artikel 14, eerste lid, onder a, van richtlijn
(EU) 2016/801 zijn de vereisten opgenomen en voor de duidelijkheid zijn deze tevens
in het Voorschrift opgenomen.
Onderdelen C, E, F en H (artikelen 3.34, 4.24, eerste lid, 4.26 en 4.33)
Zoals in het implementatiebesluit toegelicht, kent Richtlijn (EU) 2016/801 het begrip
‘wetenschappelijk onderzoek’ niet. Om aansluiting te zoeken bij de richtlijn, wordt
daarom voortaan de term ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ gebruikt.
Onderdeel D (artikel 4.20)
Het referentschap brengt diverse plichten met zich mee, zoals de informatieplicht
en de administratieplicht. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de administratieve
lasten zo beperkt mogelijk worden gehouden en tegelijkertijd een efficiënte inrichting
van het toezicht op naleving van de wet moet zijn gewaarborgd. De mededelingen zien
voornamelijk op relevante wijzigingen, die wellicht gevolgen kunnen hebben voor het
verblijfsrecht van de vreemdeling.
Vanwege de door de richtlijn gecreëerde mogelijkheid van mobiliteit binnen de Europese
Unie, wordt de erkend referent die betrokken is bij de student in dit artikel verplicht
de uitgaande mobiliteit te melden aan de IND. Bij inkomende mobiliteit wordt de erkend
referent in staat gesteld op grond van een machtiging de inkomende mobiliteit te melden
aan de IND.
Uitgaande mobiliteit
De informatieverplichting in het kader van de uitgaande mobiliteit wordt in het eerste
lid geregeld. De reden voor deze meldplicht is de volgende. Een vreemdeling die langer
dan vier maanden binnen een periode van zes maanden in Nederland verblijft, heeft
de plicht zich in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) (zie artikel
2.38 Wet basisregistratie personen). Vreemdelingen die korter in Nederland verblijven,
zijn niet hiertoe verplicht maar mogen zich ook inschrijven. Indien de vreemdeling
‘naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten
Nederland zal verblijven’, bijvoorbeeld om voor maximaal 360 dagen in een ander EU-land
te studeren, moet hij zich uitschrijven uit dit register (zie artikel 2.43 Wet basisregistratie
personen). De uitschrijving is een aanwijzing dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf
buiten Nederland heeft gevestigd, wat een reden voor intrekking van de verblijfsvergunning
is.
De richtlijn voorziet in een stelsel waarbij de student voor een periode van maximaal
360 dagen, met behoud van de verblijfsvergunning in de eerste lidstaat, in de tweede
lidstaat verblijft in het kader van zijn studie. Om de uitschrijving van de vreemdeling
beter te kunnen beoordelen, is de referent verplicht voorafgaand aan de mobiliteit
te melden dat de vreemdeling hiervan gebruik gaat maken. Deze informatieplicht past
in het referentenstelsel. In het beleid zal worden opgenomen welke gegevens zullen
moeten worden overgelegd.
Inkomende mobiliteit
In lid 4 wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden zoals opgenomen in artikel 4.47,
leden 5 en 6, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Indien gemachtigd door de student,
kan de onderwijsinstelling dezelfde bescheiden en gegevens overleggen als die zij
anders in de hoedanigheid van erkend referent overleggen ten behoeve van de verblijfsvergunning
van een vreemdeling. Dit geschiedt ook op dezelfde wijze, te weten schriftelijk.
De vermelding van het programma (of de overeenkomst tussen instellingen voor hoger
onderwijs) onder welke de student in Nederland wil verblijven, is noodzakelijk omdat
het onder een programma (of die overeenkomst) vallen voorwaarde is voor gebruikmaking
van de mobiliteit, zoals volgt uit artikel 31, eerste lid, van de richtlijn. Indien
geen gebruik wordt gemaakt van een dergelijk programma of die overeenkomst, kan de
student geen gebruik maken van mobiliteit en zal de erkend referent ten behoeve van
de student een vergunningaanvraag moeten indienen.
Onderdeel E (artikel 4.24)
Ook voor onderzoekers maakt de richtlijn het mogelijk om enige tijd in een ander EU-land
te verblijven.
Uitgaande mobiliteit
Om dezelfde redenen als die voor de informatieplicht in het kader van studenten, wordt
deze verplichting in het eerste lid eveneens ingevoerd voor erkend referenten van
onderzoekers. Ter verduidelijking wordt opgemerkt, dat daar waar er bij studenten
slechts één soort mobiliteit mogelijk is, er bij onderzoekers zowel korte- als langetermijnmobiliteit
bestaat. De kortetermijnmobiliteit is een verblijf van ten hoogste 180 dagen binnen
360 dagen; de langetermijnmobiliteit is een verblijf dat langer duurt. De verplichting
geldt voor beide soorten. In het beleid zal worden opgenomen welke gegevens zullen
moeten worden overgelegd.
Inkomende mobiliteit
Ook voor inkomende mobiliteit gaat de redenering onder onderdeel D over inkomende
mobiliteit op. Verduidelijkt wordt dat deze aanmelding alleen voor kortetermijnmobiliteit
opgaat, omdat de onderzoeker voor langetermijnmobiliteit een vergunningaanvraag moet
indienen en daarmee dus niet op basis van de vrije termijn in Nederland zal verblijven.
Onderdelen G, H en I (artikelen 4.28, 4.33 en 4.36)
In deze artikelen zijn de administratie- en bewaarplicht nader uitgewerkt.
3. Administratieve lasten
Impact hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen
De implementatie leidt voor de instellingen naar alle waarschijnlijkheid tot de volgende
gevolgen:
-
– De administratieve lasten voor de instellingen nemen waarschijnlijk enerzijds af,
doordat zij als erkende referent minder verblijfsvergunningen hoeven aan te vragen
vanwege de notificatie per kennisgeving bij kortetermijnmobiliteit voor studenten
c.q. onderzoekers; anderzijds neemt naar verwachting de intra-EU mobiliteit toe vanwege
de mogelijkheden die de richtlijn biedt, hetgeen extra notificaties c.q. aanvragen
om verblijfsvergunningen en daarmee extra lasten met zich mee brengt.
-
– De meldplicht bij uitgaande mobiliteit van studenten c.q. onderzoekers, die voor de
implementatie nog niet bestond voor de instellingen, zorgt voor een toename van de
lasten.
-
– Tot slot vergt de implementatie voor de instellingen aanpassingen van de administratie-
en informatieverplichtingen.
Gelet hierop, is momenteel de verwachting dat de implementatie leidt tot een verzwaring
van de administratieve lasten voor hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen.
Impact IND
Door de introductie van de nieuwe kennisgevingsprocedure bij intra-EU mobiliteit,
de toename van het aantal te verrichten handelingen bij het afhandelen van aanvragen
(mede in verband met diezelfde mobiliteit) en de verwachte groei van de intra-EU mobiliteit
wordt een verzwaring van de administratieve lasten voor de IND voorzien. De verplichte
structurele gegevensuitwisseling met andere EU-lidstaten (waaronder de inrichting
van het National Contact Point (NCP) binnen de IND) gaat zeker leiden tot extra administratieve
lasten; de omvang hiervan is sterk afhankelijk van de mate waarin EU-lidstaten de
informatie-uitwisseling kunnen standaardiseren.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers