Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 8 mei 2018, nr. IENW/BSK-2018/53703, tot wijziging van de Binnenvaartregeling in verband met de toevoeging van een bijlage met voorschriften voor kleine drijvende werktuigen

Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Binnenvaartregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.4, derde lid, wordt na onderdeel ‘h’, onder vervanging van de punt aan het eind door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. kleine drijvende werktuigen, mits zij voldoen aan de technische voorschriften van bijlage 3.12.

B

Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE 3.12 TECHNISCHE EISEN VOOR KLEINE DRIJVENDE WERKTUIGEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3.4, ONDERDEEL I

Artikel 1

Deze bijlage is van toepassing op drijvende werktuigen die werkzaamheden uitvoeren op wateren van zone 4 en waarvan:

  • a. de lengte minder dan 20 meter bedraagt;

  • b. het volume, berekend uit het product lengte (L) x breedte (B) x diepte (D) minder dan 100 m3 bedraagt; en

  • c. de kiel niet voor 30 december 2008 is gelegd.

Artikel 2
  • 1. Drijvende werktuigen voldoen aan hoofdstuk 22, met uitzondering van de artikelen 22.04 en 22.05, van bijlage 1.1a bij deze regeling en aan de bepalingen in deze bijlage.

  • 2. In afwijking van artikel 22.01, van bijlage 1.1a bij deze regeling hoeft niet te worden voldaan aan de artikelen, 3.03, eerste lid, onderdeel a, 3.04, zevende lid, 5.03, 5.04, 5.06, 5.07, derde lid, 5.09, 5.10, 6.02, 6.03, eerste lid en vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, 6.07, 7.01, tweede lid, 7.02, tweede tot en met vijfde lid, 7.09, 7.10, 8.09, 10.01, tweede lid, 10.02, 13.01, 13.02, eerste, tweede en derde lid, onderdelen a tot en met d en g tot en met i, 13.03, eerste lid en derde tot en met zesde lid, 13.04, 13.05, eerste lid, 13.07, 13.08, eerste lid, 14.02, eerste lid en vierde lid, onderdelen a en b, 14.04, 14.05, 14.09, 15.01 tot en met 15.07 en 21.02, derde lid, van bijlage 1.1a bij deze regeling.

Artikel 3

Door passende voorzieningen wordt voorkomen dat machinekamers worden betreden wanneer de motor in bedrijf is.

Artikel 4

De veiligheidsafstand van het drijvend werktuig bedraagt minimaal 150 mm.

Artikel 5
  • 1. Hydraulische slangen, hydraulische cilinders, hydraulische pompen en hydraulische en elektrische motoren worden ten minste om de acht jaar door een deskundige onderzocht en indien nodig hersteld of vernieuwd.

  • 2. De hydraulische tanks zijn uitgerust met een niveaualarm, aangebracht op een logische plaats, dat optisch en akoestisch waarschuwt als het olieniveau onder het laagste peil daalt waarbij het hydraulische systeem nog veilig kan functioneren.

Artikel 6

Wanneer de geluidsdruk tijdens het normale bedrijf van het drijvend werktuig 70 dB(A) of meer kan bedragen, zijn passende persoonlijke beschermingsmiddelen tegen gehoorschade aanwezig.

Artikel 7

Indien niet naar alle zijden van het drijvend werktuig voldoende vrij zicht kan worden gegarandeerd, is het drijvend werktuig voorzien van adequate hulpmiddelen om het gebrek aan vrij zicht te compenseren.

Artikel 8

Stuurhuizen en verblijven zijn voorzien van doeltreffende verwarming en ventilatie.

Artikel 9

In afwijking van artikel 8.01, derde lid, van bijlage 1.1a bij deze regeling mag op drijvende werktuigen voor buitenboordmotoren brandstof met een vlampunt van 55 °C of lager worden gebruikt, mits de brandstoftank geen grotere inhoud heeft dan 25 liter.

Artikel 10

Het tijdens het bedrijf van een drijvend werktuig vrijkomende oliehoudende water wordt aan boord verzameld in de machinekamer-bilge.

Artikel 11

De lenspomp bedoeld in artikel 22.02, derde lid, onderdeel a, van bijlage 1.1a bij deze regeling, mag worden vervangen door een handmatig aangedreven pomp met een minimale capaciteit van 40 liter per minuut.

Artikel 12

De bescheiden bedoeld in artikel 10.01, tweede lid, van bijlage 1.1a bij deze regeling, zijn te allen tijde beschikbaar bij de exploitant van het drijvend werktuig.

Artikel 13

Ten behoeve van het meren zijn tenminste twee trossen aanwezig van voldoende sterkte met een lengte van minimaal anderhalf keer de lengte van het drijvend werktuig.

Artikel 14

Een drijvend werktuig is voorzien van tenminste één draagbaar blustoestel dat voldoet aan de Europese normen EN 3-7:2007 en EN 3-8:2007.

Artikel 15

Aan boord van een drijvend werktuig bevindt zich voor ieder zich regelmatig aan boord bevindend persoon een persoonlijk geschikt, automatisch opblaasbaar, zwemvest onder handbereik, dat voldoet aan artikel 13.08, tweede lid, van bijlage 1.1a bij deze regeling of een vergelijkbaar reddingsvest.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 7 oktober 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen

Met de inwerkingtreding van richtlijn 2006/87/EG1 werd een certificaatplicht voor drijvende werktuigen ingevoerd en moeten drijvende werktuigen, ongeacht hun grootte of volume waterverplaatsing, vanaf 31 december 2018 zijn voorzien van een certificaat waaruit hun technische geschiktheid blijkt.

Richtlijn 2016/1629/EU2 die richtlijn 2006/87/EG vanaf 7 oktober 2018 vervangt, brengt hier geen verandering in. De technische eisen van de Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen (ES-TRIN), waarnaar in bijlage II bij die richtlijn wordt verwezen, en die integraal zijn opgenomen in bijlage 1.1a bij de Binnenvaartregeling (hierna Bvr), zijn grotendeels ontleend aan het Reglement onderzoek schepen op de Rijn (RosR) van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Drijvende werktuigen die werkzaamheden uitvoeren op de Rijn zijn op basis van het RosR al sinds jaar en dag certificaatplichtig. Het betreft voornamelijk groot materieel dat bestemd is voor grote waterwegen (Rijn, Waal en Lek). Voor de kleine drijvende werktuigen, die worden gebruikt om werkzaamheden uit te voeren op vaarwegen van zone 4, waar het scheepvaartverkeer beperkt is, kan certificering op basis van die voorschriften problematisch zijn. Daarom wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor deze categorie vrijstelling te verlenen en daaraan voorschriften te verbinden.

In overleg met de Vereniging van Waterbouwers VBKO en de brancheorganisatie voor ondernemers in cultuurtechnische werken, grondverzet en infra, CUMELA Nederland, is daarom gewerkt aan een regeling om voor de kleinere drijvende werktuigen tot een specifiek pakket aan technische eisen te komen. Het uitgangspunt daarbij is dat ook het kleinere materieel moet worden voorzien van een certificaat. De technische eisen waaraan dit materieel moet voldoen zijn echter toegesneden op het specifieke vaargebied en de geringe omvang van deze vaartuigen. De drijvende werktuigen waarop deze regeling betrekking heeft zijn kleiner dan twintig meter, hebben een beperkte boxmaat en zijn bovendien pas na 30 december 2008 gebouwd. Oudere kleine drijvende werktuigen worden tot 31 december 2018 gecertificeerd op basis van artikel 8 van richtlijn 2006/87/EG en artikel 29 van richtlijn (EU) 2016/1629. Door de keuringsinstanties wordt getoetst of zij geen klaarblijkelijk gevaar opleveren.

De drijvende werktuigen waarop de in deze bijlage opgenomen regeling betrekking heeft opereren alleen op wateren van zone 4, genoemd in bijlage I bij richtlijn (EU) 2016/1629. Op wateren van zone 1, 2 en 3 moeten drijvende werktuigen aan het volledige pakket technische eisen voldoen. De reden hiervoor is dat de omstandigheden op deze wateren zwaarder zijn vanwege o.a. de omvang van de vaarweg, de stroming en de drukte van het scheepvaartverkeer. In de praktijk zullen de drijvende werktuigen waarop deze bijlage betrekking heeft ook niet zelfstandig grote afstanden afleggen op de vaarweg. Zij verplaatsen zich zelfstandig voor zover de aard van de werkzaamheden daartoe noodzaakt. Moeten zij grotere afstanden afleggen, dan worden zij uit het water gehaald en over de weg vervoerd naar hun nieuwe bestemming.

Met deze regeling wordt beoogd een kader te bieden op basis waarvan deze drijvende werktuigen hun werkzaamheden veilig kunnen uitvoeren op de vaarweg.

Administratieve lasten

De onderhavige wijziging van de Bvr leidt niet tot een verzwaring van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Onder richtlijn 2006/87/EG moet een drijvend werktuig met ingang van 31 december 2018 over een certificaat beschikken. Onder de nieuwe richtlijn (EU) 2016/1629 is elk drijvend werktuig certificaatplichtig. Met de onderhavige wijziging worden lichtere voorschriften in de binnenvaartregeling opgenomen voor kleine drijvende werktuigen.

Internetconsultatie

Er heeft geen internetconsultatie plaats gevonden over deze regeling omdat er met de wijzigingen geen ingrijpende veranderingen voor burgers en bedrijven worden aangebracht. Het betreft een kleine doelgroep waarop deze bijlage van toepassing is en die bovendien nauw betrokken is bij de totstandkoming.

Vaste verandermomenten

Er wordt wat de inwerkingtredingsdatum betreft afgeweken van de vaste verandermomenten omdat in de bijlage wordt verwezen naar de nieuwe richtlijn (EU) 2016/1629. Deze moet uiterlijk 7 oktober 2018 in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd. Op dat moment wordt elk drijvend werktuig certificaatplichtig ongeacht de grootte. Met deze bijlage worden kleine drijvende werktuigen, onder voorwaarden, hiervan uitgezonderd. Daarbij wordt ook verwezen naar de voorschriften van bijlage 1.1a bij de Bvr die zijn uitgezonderd dan wel van toepassing blijven. Daarom wordt aangesloten bij de inwerkingtredingsdatum van de nieuwe richtlijn. De branche heeft overigens ook verzocht om de inhoud van de wijziging zo spoedig mogelijk bekend te maken om zich tijd te kunnen voorbereiden in de aanloop op de inwerkingtreding.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met het toezicht op en de handhaving van de wetgeving die bij het onderhavige wetsvoorstel gewijzigd wordt. Het onderhavige wetsvoorstel is voor een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) aan de ILT voorgelegd en is handhaafbaar en uitvoerbaar bevonden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In beginsel sluit deze regeling aan bij de eisen van bijlage 1.1a bij de Bvr. Drijvende werktuigen moeten in feite aan hoofdstuk 22 van de bijlage voldoen, behalve voor zover in deze regeling anders is bepaald. Artikelen die niet in het tweede lid zijn uitgezonderd, zijn daarmee in principe op het drijvende werktuig van toepassing.

Artikel 3

Artikel 3.04 van bijlage 1.1a bij de Bvr bevat enkele voorzieningen ten behoeve van beveiliging van de machinekamer. Een machinekamer is volgens definitie 3.2 van bijlage 1.1a bij de Bvr een ruimte waarin verbrandingsmotoren zijn opgesteld. Aan boord van de drijvende werktuigen waarop deze regeling van toepassing is, is niet altijd duidelijk of de ruimte waarin de motor is opgesteld ook daadwerkelijk voor een machinekamer in de zin van bijlage 1.1a bij de Bvr moet worden aangezien.

Is er sprake van een machinekamer, dan zal die op grond van artikel 3.04 van ES-TRIN, zodanig moeten zijn ingericht dat bediening, toezicht en onderhoud gemakkelijk en zonder gevaar kunnen geschieden. Op kleine drijvende werktuigen werkt men echter altijd dicht in de buurt van een dergelijke machinekamer en voorkomen moet worden dat men makkelijk in aanraking komt met een motor die in bedrijf is. Daartoe zullen voorzieningen moeten worden getroffen. Te denken valt aan een deugdelijke afsluiting van de machinekamer die is voorzien van een waarschuwingssticker.

Is er geen sprake van een machinekamer in de zin van bijlage 1.1a van de Bvr, dan moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 14.01 van bijlage 1.1a van de Bvr, met betrekking tot veiligheid op de werkplek.

Artikel 5

In bijlage 1.1a van de Bvr is bepaald dat hydraulische slangen die worden gebruikt voor het stuurwerk, niet mogen worden gebruikt ten behoeve van andere onderdelen van de hydraulische installatie. Bij kleine drijvende werktuigen is dit meervoudig gebruik echter niet ongebruikelijk. Het ontbreekt vaak simpelweg aan ruimte om deze slangen te scheiden of meer slangen te gebruiken. Daarom wordt deze eis uit bijlage 1.1a van de Bvr uitgezonderd. Alle hydraulische slangen zullen om de acht jaar door een deskundige moeten worden bekeken en zo nodig hersteld of vervangen. Voor het verplicht vervangen, zoals bijlage 1.1a van de Bvr voorschrijft, bestaat voor deze categorie vaartuigen geen aanleiding.

Artikel 7

Voor het bepalen van de geschiktheid van hulpmiddelen kan aansluiting worden gezocht bij dienstinstructie ESI-II-6 uit bijlage 1.1a van de Bvr. Voor deze categorie drijvende werktuigen kan met name worden gedacht aan het plaatsen van spiegels.

Artikel 8

Bijlage 1.1a van de Bvr schrijft voor dat verwarming en ventilatie regelbaar moeten zijn. Voor zover er op drijvende werktuigen onder deze regeling al sprake is van stuurhuizen of verblijven, dan worden die vaak natuurlijk geventileerd. Aanbrengen van regelbare ventilatie of verwarming is in die gevallen niet nodig.

Artikel 9

Sommige drijvende werktuigen gebruiken ten behoeve van de voortstuwing een buitenboordmotor. Deze motoren lopen op benzine en zouden op grond van artikel 8.01, derde lid, van bijlage 1.1a van de Bvr niet geïnstalleerd mogen worden, omdat het vlampunt van benzine lager ligt dan 55ºC. Door een beperking van de inhoud van de opslagtank wordt de veiligheid gewaarborgd. Daarnaast geldt artikel 14.01 van bijlage 1.1a van de Bvr met betrekking tot veiligheid op de werkplek.

Artikel 13

Hoofdstuk 13 van bijlage 1.1a van de Bvr stelt eisen aan de uitrusting van drijvende werktuigen. Deze eisen zijn met name geschreven voor grote vaartuigen en voor al deze uitrustingsstukken is op kleine drijvende werktuigen simpelweg geen plaats en bovendien zijn zij ook lang niet allemaal nodig voor het type werkzaamheden die het drijvend werktuig verricht. Voor deze categorie drijvende werktuigen worden een bootshaak en een geschikte verbandtrommel tot essentiële uitrustingsstukken gerekend. Deze dienen daarom aan boord te zijn. Voor het meren kan worden volstaan met twee trossen van voldoende sterk materiaal.

Artikel II

Deze wijziging treedt met ingang van 7 oktober 2018 in werking. Dat is ook de uiterste datum waarop richtlijn (EU) 2016/1629 in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd moet zijn. De voorbereidingen daarvoor zijn in volle gang. Er is voor een vroegtijdige publicatiedatum van de onderhavige wijziging gekozen om daarmee de branche tijdig in staat te stellen zich te kunnen voorbereiden op de in deze regeling opgenomen voorschriften.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Richtlijn van het Europees Parlement en de raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad.

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG.

Naar boven