TOELICHTING
Algemeen
Met de inwerkingtreding van richtlijn 2006/87/EG1 werd een certificaatplicht voor drijvende werktuigen ingevoerd en moeten drijvende
werktuigen, ongeacht hun grootte of volume waterverplaatsing, vanaf 31 december 2018
zijn voorzien van een certificaat waaruit hun technische geschiktheid blijkt.
Richtlijn 2016/1629/EU2 die richtlijn 2006/87/EG vanaf 7 oktober 2018 vervangt, brengt hier geen verandering
in. De technische eisen van de Europese standaard tot vaststelling van de technische
voorschriften voor binnenschepen (ES-TRIN), waarnaar in bijlage II bij die richtlijn
wordt verwezen, en die integraal zijn opgenomen in bijlage 1.1a bij de Binnenvaartregeling
(hierna Bvr), zijn grotendeels ontleend aan het Reglement onderzoek schepen op de
Rijn (RosR) van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Drijvende werktuigen die
werkzaamheden uitvoeren op de Rijn zijn op basis van het RosR al sinds jaar en dag
certificaatplichtig. Het betreft voornamelijk groot materieel dat bestemd is voor
grote waterwegen (Rijn, Waal en Lek). Voor de kleine drijvende werktuigen, die worden
gebruikt om werkzaamheden uit te voeren op vaarwegen van zone 4, waar het scheepvaartverkeer
beperkt is, kan certificering op basis van die voorschriften problematisch zijn. Daarom
wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor deze categorie vrijstelling te verlenen
en daaraan voorschriften te verbinden.
In overleg met de Vereniging van Waterbouwers VBKO en de brancheorganisatie voor ondernemers
in cultuurtechnische werken, grondverzet en infra, CUMELA Nederland, is daarom gewerkt
aan een regeling om voor de kleinere drijvende werktuigen tot een specifiek pakket
aan technische eisen te komen. Het uitgangspunt daarbij is dat ook het kleinere materieel
moet worden voorzien van een certificaat. De technische eisen waaraan dit materieel
moet voldoen zijn echter toegesneden op het specifieke vaargebied en de geringe omvang
van deze vaartuigen. De drijvende werktuigen waarop deze regeling betrekking heeft
zijn kleiner dan twintig meter, hebben een beperkte boxmaat en zijn bovendien pas
na 30 december 2008 gebouwd. Oudere kleine drijvende werktuigen worden tot 31 december
2018 gecertificeerd op basis van artikel 8 van richtlijn 2006/87/EG en artikel 29
van richtlijn (EU) 2016/1629. Door de keuringsinstanties wordt getoetst of zij geen
klaarblijkelijk gevaar opleveren.
De drijvende werktuigen waarop de in deze bijlage opgenomen regeling betrekking heeft
opereren alleen op wateren van zone 4, genoemd in bijlage I bij richtlijn (EU) 2016/1629.
Op wateren van zone 1, 2 en 3 moeten drijvende werktuigen aan het volledige pakket
technische eisen voldoen. De reden hiervoor is dat de omstandigheden op deze wateren
zwaarder zijn vanwege o.a. de omvang van de vaarweg, de stroming en de drukte van
het scheepvaartverkeer. In de praktijk zullen de drijvende werktuigen waarop deze
bijlage betrekking heeft ook niet zelfstandig grote afstanden afleggen op de vaarweg.
Zij verplaatsen zich zelfstandig voor zover de aard van de werkzaamheden daartoe noodzaakt.
Moeten zij grotere afstanden afleggen, dan worden zij uit het water gehaald en over
de weg vervoerd naar hun nieuwe bestemming.
Met deze regeling wordt beoogd een kader te bieden op basis waarvan deze drijvende
werktuigen hun werkzaamheden veilig kunnen uitvoeren op de vaarweg.
Administratieve lasten
De onderhavige wijziging van de Bvr leidt niet tot een verzwaring van de administratieve
lasten voor burgers en bedrijven. Onder richtlijn 2006/87/EG moet een drijvend werktuig
met ingang van 31 december 2018 over een certificaat beschikken. Onder de nieuwe richtlijn
(EU) 2016/1629 is elk drijvend werktuig certificaatplichtig. Met de onderhavige wijziging
worden lichtere voorschriften in de binnenvaartregeling opgenomen voor kleine drijvende
werktuigen.
Internetconsultatie
Er heeft geen internetconsultatie plaats gevonden over deze regeling omdat er met
de wijzigingen geen ingrijpende veranderingen voor burgers en bedrijven worden aangebracht.
Het betreft een kleine doelgroep waarop deze bijlage van toepassing is en die bovendien
nauw betrokken is bij de totstandkoming.
Vaste verandermomenten
Er wordt wat de inwerkingtredingsdatum betreft afgeweken van de vaste verandermomenten
omdat in de bijlage wordt verwezen naar de nieuwe richtlijn (EU) 2016/1629. Deze moet
uiterlijk 7 oktober 2018 in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd. Op dat
moment wordt elk drijvend werktuig certificaatplichtig ongeacht de grootte. Met deze
bijlage worden kleine drijvende werktuigen, onder voorwaarden, hiervan uitgezonderd.
Daarbij wordt ook verwezen naar de voorschriften van bijlage 1.1a bij de Bvr die zijn
uitgezonderd dan wel van toepassing blijven. Daarom wordt aangesloten bij de inwerkingtredingsdatum
van de nieuwe richtlijn. De branche heeft overigens ook verzocht om de inhoud van
de wijziging zo spoedig mogelijk bekend te maken om zich tijd te kunnen voorbereiden
in de aanloop op de inwerkingtreding.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met het toezicht op en de handhaving
van de wetgeving die bij het onderhavige wetsvoorstel gewijzigd wordt. Het onderhavige
wetsvoorstel is voor een HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid)
aan de ILT voorgelegd en is handhaafbaar en uitvoerbaar bevonden.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In beginsel sluit deze regeling aan bij de eisen van bijlage 1.1a bij de Bvr. Drijvende
werktuigen moeten in feite aan hoofdstuk 22 van de bijlage voldoen, behalve voor zover
in deze regeling anders is bepaald. Artikelen die niet in het tweede lid zijn uitgezonderd,
zijn daarmee in principe op het drijvende werktuig van toepassing.
Artikel 3
Artikel 3.04 van bijlage 1.1a bij de Bvr bevat enkele voorzieningen ten behoeve van
beveiliging van de machinekamer. Een machinekamer is volgens definitie 3.2 van bijlage
1.1a bij de Bvr een ruimte waarin verbrandingsmotoren zijn opgesteld. Aan boord van
de drijvende werktuigen waarop deze regeling van toepassing is, is niet altijd duidelijk
of de ruimte waarin de motor is opgesteld ook daadwerkelijk voor een machinekamer
in de zin van bijlage 1.1a bij de Bvr moet worden aangezien.
Is er sprake van een machinekamer, dan zal die op grond van artikel 3.04 van ES-TRIN,
zodanig moeten zijn ingericht dat bediening, toezicht en onderhoud gemakkelijk en
zonder gevaar kunnen geschieden. Op kleine drijvende werktuigen werkt men echter altijd
dicht in de buurt van een dergelijke machinekamer en voorkomen moet worden dat men
makkelijk in aanraking komt met een motor die in bedrijf is. Daartoe zullen voorzieningen
moeten worden getroffen. Te denken valt aan een deugdelijke afsluiting van de machinekamer
die is voorzien van een waarschuwingssticker.
Is er geen sprake van een machinekamer in de zin van bijlage 1.1a van de Bvr, dan
moet worden voldaan aan het bepaalde in artikel 14.01 van bijlage 1.1a van de Bvr,
met betrekking tot veiligheid op de werkplek.
Artikel 5
In bijlage 1.1a van de Bvr is bepaald dat hydraulische slangen die worden gebruikt
voor het stuurwerk, niet mogen worden gebruikt ten behoeve van andere onderdelen van
de hydraulische installatie. Bij kleine drijvende werktuigen is dit meervoudig gebruik
echter niet ongebruikelijk. Het ontbreekt vaak simpelweg aan ruimte om deze slangen
te scheiden of meer slangen te gebruiken. Daarom wordt deze eis uit bijlage 1.1a van
de Bvr uitgezonderd. Alle hydraulische slangen zullen om de acht jaar door een deskundige
moeten worden bekeken en zo nodig hersteld of vervangen. Voor het verplicht vervangen,
zoals bijlage 1.1a van de Bvr voorschrijft, bestaat voor deze categorie vaartuigen
geen aanleiding.
Artikel 7
Voor het bepalen van de geschiktheid van hulpmiddelen kan aansluiting worden gezocht
bij dienstinstructie ESI-II-6 uit bijlage 1.1a van de Bvr. Voor deze categorie drijvende
werktuigen kan met name worden gedacht aan het plaatsen van spiegels.
Artikel 8
Bijlage 1.1a van de Bvr schrijft voor dat verwarming en ventilatie regelbaar moeten
zijn. Voor zover er op drijvende werktuigen onder deze regeling al sprake is van stuurhuizen
of verblijven, dan worden die vaak natuurlijk geventileerd. Aanbrengen van regelbare
ventilatie of verwarming is in die gevallen niet nodig.
Artikel 9
Sommige drijvende werktuigen gebruiken ten behoeve van de voortstuwing een buitenboordmotor.
Deze motoren lopen op benzine en zouden op grond van artikel 8.01, derde lid, van
bijlage 1.1a van de Bvr niet geïnstalleerd mogen worden, omdat het vlampunt van benzine
lager ligt dan 55ºC. Door een beperking van de inhoud van de opslagtank wordt de veiligheid
gewaarborgd. Daarnaast geldt artikel 14.01 van bijlage 1.1a van de Bvr met betrekking
tot veiligheid op de werkplek.
Artikel 13
Hoofdstuk 13 van bijlage 1.1a van de Bvr stelt eisen aan de uitrusting van drijvende
werktuigen. Deze eisen zijn met name geschreven voor grote vaartuigen en voor al deze
uitrustingsstukken is op kleine drijvende werktuigen simpelweg geen plaats en bovendien
zijn zij ook lang niet allemaal nodig voor het type werkzaamheden die het drijvend
werktuig verricht. Voor deze categorie drijvende werktuigen worden een bootshaak en
een geschikte verbandtrommel tot essentiële uitrustingsstukken gerekend. Deze dienen
daarom aan boord te zijn. Voor het meren kan worden volstaan met twee trossen van
voldoende sterk materiaal.
Artikel II
Deze wijziging treedt met ingang van 7 oktober 2018 in werking. Dat is ook de uiterste
datum waarop richtlijn (EU) 2016/1629 in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd
moet zijn. De voorbereidingen daarvoor zijn in volle gang. Er is voor een vroegtijdige
publicatiedatum van de onderhavige wijziging gekozen om daarmee de branche tijdig
in staat te stellen zich te kunnen voorbereiden op de in deze regeling opgenomen voorschriften.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga