Beleidsregel van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 20 april 2017, nr. 1230279, houdende voorwaarden en beperkingen voor verlening van de bevoegdheid tot het geven van onderwijs door personen die in het bezit zijn van een buitenlands bewijsstuk waarmee de bekwaamheid en bevoegdheid in het betreffende land wordt aangetoond (Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 3, derde lid, van de Wet op primair onderwijs, artikel 3, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, en artikel 3, derde lid, van de Wet primair onderwijs BES;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

basisschool:

school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1, van de Wet op het primair onderwijs;

DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs;

inspectie:

inspectie als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en artikel 1 van de Wet primair onderwijs BES;

minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Nuffic:

Netherlands Universities Foundation For International Cooperation;

school:

school waar basisonderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 1, van de Wet primair onderwijs BES;

school voor speciaal basisonderwijs:

school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1, van de Wet op het primair onderwijs;

school voor speciaal onderwijs:

school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

school voor voortgezet speciaal onderwijs:

school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

vak:

onderwijsactiviteit als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES;

WEC:

Wet op de expertisecentra;

WHW:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WPO:

Wet op het primair onderwijs;

WPO BES:

Wet primair onderwijs BES.

Artikel 2. Voorwaarden voor het verkrijgen van een bevoegdheid

  • 1. De Minister kan op verzoek een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school, een basisschool, een school voor speciaal basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs, aan degene die:

    • a. in het bezit is van een buiten Nederland verkregen bewijsstuk of meerdere buiten Nederland verkregen bewijsstukken:

      • waaraan in het land waarin deze bewijsstukken zijn verkregen de bevoegdheid is verbonden tot het geven van onderwijs aan 4- tot en met 12-jarigen;

      • waarmee in het land waarin deze bewijsstukken zijn verkregen bekwaamheid als leraar wordt aangetoond; en

      • waaraan een opleiding ten grondslag ligt die voor wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan de Nederlandse opleiding die ten grondslag ligt aan het getuigschrift leraar basisonderwijs uit het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW; en

    • b. in het bezit is van:

      • 1. een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de Nederlandse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of

      • 2. een diploma van hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Nederlands als examenvak.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister op verzoek ook een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school in het openbare lichaam Bonaire, aan degene die:

    • a. voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a; en

    • b. in het bezit is van:

      • 1. een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de Papiamentse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of

      • 2. een diploma van hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Papiaments als examenvak.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister op verzoek ook een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school in de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius en het geven van basisonderwijs op een afdeling van internationaal georiënteerd basisonderwijs, als bedoeld in artikel 85a van de WPO, aan degene die:

    • a. voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a; en

    • b. in het bezit is van:

      • een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de Engelse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of

      • een diploma van hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Engels als examenvak.

Artikel 3. Voorwaarden voor het verkrijgen van een bevoegdheid vakonderwijs

  • 1. De Minister kan op verzoek een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een of meerdere van de vakken bedoeld in artikelen 11 en 12 van de WPO BES, artikel 9 van de WPO, artikel 13 van de WEC of de artikelen 14a, 14c en 14f van de WEC, aan degene die:

    • a. in het bezit is van een buiten Nederland verkregen bewijsstuk of meerdere buiten Nederland verkregen bewijsstukken:

      • 1. waaraan in het land waarin deze bewijsstukken zijn verkregen de bevoegdheid is verbonden tot het geven van vakonderwijs;

      • 2. waarmee in het land waarin deze bewijsstukken zijn verkregen bekwaamheid als vakleraar wordt aangetoond; en

      • 3. waaraan een opleiding ten grondslag ligt die voor wat betreft het niveau gelijkwaardig kan worden geacht aan een opleiding als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW; en

    • b. voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister op verzoek ook een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school op het openbaar lichaam Bonaire in een of meerdere van de vakken bedoeld in artikel 11 van de WPO BES, aan degene die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in:

    • a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a; en

    • b. artikel 2, tweede lid, onderdeel b.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister op verzoek ook een bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs op een school op de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius in een of meerdere van de vakken bedoeld in artikel 12 van de WPO BES en tot het geven van basisonderwijs op een afdeling van internationaal georiënteerd basisonderwijs, als bedoeld in artikel 85a van de WPO, in een of meerdere van de vakken bedoeld in artikel 9 van de WPO, aan degene die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in:

    • a. artikel 3, eerste lid, onderdeel a; en

    • b. artikel 2, derde lid, onderdeel b.

Artikel 4. Reikwijdte

  • 1. Deze beleidsregel is niet van toepassing op degene met een EU-beroepskwalificatie, als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.

  • 2. Een persoon in het bezit van een buitenlands diploma, waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond, die na 10 oktober 2010 in dienst is genomen door een bevoegd gezag en op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel in dienst is van een bevoegd gezag, kan in ieder geval les blijven geven in dienst van dit bevoegd gezag, wanneer deze persoon in dienst is genomen op basis van:

    • a. een bewijsstuk van een door de NVAO als positief beoordeelde opleiding waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond; of

    • b. een positief oordeel van Nuffic over het bewijsstuk waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond.

Artikel 5. Intrekking

1. De Beleidsregel voor basisonderwijs, speciaal onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s wordt ingetrokken.

2. De Regeling bevoegdheid basisonderwijs voor buitenlandse diploma’s wordt ingetrokken.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 september 2018.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

A. Algemene toelichting

1. Inleiding

Artikel 3, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), artikel 3, derde lid, van de Wet op de expertisecentra (WEC) en artikel 3, derde lid, van de Wet primair onderwijs BES (WPO BES) geven de Minister de mogelijkheid om aan personen, die in het bezit zijn van een of meerdere buiten Nederland behaalde diploma’s voor het geven van onderwijs, een bevoegdheid voor Nederland (dat wil zeggen, Europees en Caribisch Nederland) te verlenen. Deze bevoegdheid kan worden verleend voor het geven van onderwijs op scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

Dit geldt zowel voor personen die les willen geven in Europees Nederland als voor personen die les willen geven op de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius (gezamenlijk omschreven als Caribisch Nederland). De Minister kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen. In de onderhavige beleidsregel wordt vastgelegd aan welke voorwaarden de aanvrager bij toepassing van deze wetsartikelen moet voldoen om de bevoegdheid te verkrijgen.

De Beleidsregel voor basisonderwijs, speciaal onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s en de Regeling bevoegdheid basisonderwijs voor buitenlandse diploma’s vervallen met de publicatie van deze regeling. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige beleidsregel zijn:

  • a. de beleidsregel is ook van toepassing op Caribisch Nederland;

  • b. een bevoegdheid wordt meteen voor onbepaalde tijd afgegeven.

2. Hoofdlijnen beleidsregel

Bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) kan een verzoek worden ingediend voor het verkrijgen van een onderwijsbevoegdheid voor Europees Nederland en Caribisch Nederland door middel van het overleggen van de in deze beleidsregel genoemde bewijsstukken waaruit de bevoegdheid blijkt en waaruit voldoende beheersing van een instructietaal blijkt. Hieronder worden de belangrijkste elementen uit de beleidsregel toegelicht.

Opleiding

Om in aanmerking te komen voor een bevoegdheid, dient de aanvrager aan te kunnen tonen een bewijsstuk te hebben verkregen voor het geven van onderwijs waarmee in het land waarin het bewijsstuk is verkregen de bevoegdheid en bekwaamheid als leraar wordt aangetoond. Om te bepalen of het buitenlandse bewijs van bekwaamheid voldoet aan de gestelde eisen kan DUO advies inwinnen bij Nuffic (Netherlands Universities Foundation For International Cooperation). In ieder geval wordt getoetst of:

  • a. een aanmerkelijk deel van het opleidingstraject dat uiteindelijk tot een buitenlands bewijsstuk heeft geleid, is gevolgd aan een erkende instelling in het desbetreffende land;

  • b. met de buitenlandse opleiding een niveau is bereikt dat overeenkomstig is met de opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.

Wanneer blijkt dat geen sprake is van één of meerdere van bovenstaande zaken kan dit leiden tot een afwijzing van de aangevraagde bevoegdheid door DUO.

Taaleisen

Voor het verkrijgen van een bevoegdheid is het naast de juiste opleiding van belang dat minimaal een van de instructietalen die behoren tot de gebieden Europees en Caribisch Nederland passief en actief uitstekend wordt beheerst. De instructietaal kan per gebied verschillen:

  • a. Europees Nederland: Nederlands (artikel 9, dertiende lid, WPO en artikel 18, eerste lid, WEC) of, voor het internationaal georiënteerd basisonderwijs, Engels (artikel 9, veertiende lid, WPO);

  • b. Bonaire: Papiaments of Nederlands (artikel 11, zevende lid, van de WPO BES);

  • c. Saba en Sint Eustatius: Engels of Nederlands (artikel 12, zevende lid, WPO BES).

Het uitstekend beheersen van de instructietaal is niet alleen noodzakelijk in verband met het functioneren als onderwijsgevende in het algemeen, maar vooral ook met het oog op zijn taak om onderwijs te verzorgen in het vak Nederlandse, Engelse of Papiamentse taal. In verband hiermee wordt als voorwaarde gesteld dat de aanvrager kan aantonen dat een taal in voldoende mate wordt beheerst. Dit moet blijken uit:

  • a. Het overhandigen van een of meerdere certificaten waaruit blijkt dat de taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst; of

  • b. het overhandigen van een diploma van het hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met daarin Nederlands, Engels of Papiaments als examenvak.

Internationaal georiënteerd basisonderwijs

Leraren met een buitenlands diploma die de Nederlandse taal voldoende machtig zijn, kunnen aan de hand van deze beleidsregel een bevoegdheid krijgen om les te geven in Nederland. Daarmee kunnen ze ook lesgeven in het internationaal georiënteerd basisonderwijs als bedoeld in artikel 85a WPO. De instructietaal in het internationaal georiënteerd basisonderwijs kan echter ook Engels zijn (artikel 9, veertiende lid, WPO). Om te zorgen dat een docent met een buitenlands diploma die niet de Nederlandse taal, maar de Engelse taal voldoende machtig is les kan geven in het internationaal georiënteerd basisonderwijs in Europees Nederland, is nu geregeld dat zij een bevoegdheid kunnen ontvangen op basis van deze beleidsregel. De bevoegdheid die dan wordt afgegeven blijft echter wel beperkt tot het internationaal georiënteerd basisonderwijs. Daarnaast zal de bevoegdheid ook Saba en Sint Eustatius omvatten, aangezien de instructietaal daar Engels is.

Diploma’s binnen het Koninkrijk

De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) heeft de wettelijke bevoegdheid een accreditatie of toets nieuwe opleiding uit te voeren binnen Nederland (Europees en Caribisch Nederland) en Vlaanderen. Hoewel het onderwijs van instellingen voor hoger onderwijs op Aruba, Curaçao en Sint Maarten formeel niet worden beoordeeld door de NVAO bestaat hiertoe wel de mogelijkheid. De NVAO hanteert bij haar beoordeling dezelfde procedures, standaarden en kaders zoals gehanteerd voor de accreditatie en toetsen nieuwe opleiding binnen Nederland en Vlaanderen.1 De NVAO geeft voor instellingen op Aruba, Curaçao en Sint Maarten een oordeel als ‘advies’. Een diploma van een dergelijke opleiding wordt wat betreft niveau en inhoud gelijkwaardig geacht aan de Nederlandse opleiding die ten grondslag ligt aan het hoger beroepsonderwijs getuigschrift leraar basisonderwijs, of aan de Nederlandse opleiding die ten grondslag ligt aan een van de bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond voor het geven van onderwijs in vakonderwijs aan een basisschool.

De instellingen voor hoger onderwijs op Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn belangrijke leveranciers van leraren voor het basisonderwijs op Caribisch Nederland. Sommige van de instellingen verzorgen ook opleidingen op Caribisch Nederland. Het diploma dat studenten behalen aan de instellingen voor hoger onderwijs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is een buiten Nederland behaald bewijsstuk als bedoeld in artikel 3, derde lid, WPO, artikel 3, derde lid, WEC, en artikel 3, derde lid, WPO BES. Desalniettemin hebben veel van de lerarenopleidingen op Aruba, Sint Maarten en Curaçao van de NVAO een positief advies verkregen en dat wil zeggen dat een diploma van deze opleidingen bijna per definitie zal leiden tot de toekenning door de Minister van een bevoegdheid.

Geen onderscheid bevoegdheid bepaalde en onbepaalde tijd

De bevoegdheidsverlening voor bepaalde tijd is in deze beleidsregel komen te vervallen. De oude praktijk, waarbij eerst een bevoegdheid voor bepaalde tijd werd afgegeven en vervolgens bij goed functioneren een voor onbepaalde tijd, betekende namelijk een discrepantie tussen de eisen voor het verkrijgen van een bevoegdheid tussen de mensen met een in het buitenland verkregen diploma als bedoeld in artikel 3, derde lid, WPO, artikel 3, derde lid, WEC, en artikel 3, derde lid, WPO BES, en de mensen met een in de Europese Unie verkregen diploma. De eerste groep werd voor het verkrijgen van een bevoegdheid voor onbepaalde tijd namelijk eerst beoordeeld door de Inspectie van het Onderwijs en de laatste groep werd dat niet. Dit terwijl DUO al in beide gevallen had vastgesteld dat er geen significante verschillen zitten in de kwaliteit en inhoud van de behaalde diploma’s en de beheersing van de instructietaal tussen deze twee groepen. De beoordeling door de inspectie was daarom in veel gevallen slechts een formaliteit. Voorgaande maakt dat het disproportioneel is om te blijven werken met het onderscheid tussen een bevoegdheid voor bepaalde en onbepaalde tijd. Zodoende is dit onderscheid in deze beleidsregel geschrapt.

Afbakening bevoegdheid

De afbakening van de bevoegdheid is afhankelijk van de inhoud van het overlegde diploma. Ter illustratie, in het geval dat een bevoegdheid vakonderwijs wordt aangevraagd, is het vak waarin de aanvrager volgens de overlegde diploma’s les kan gegeven sturend in de afbakening van de bevoegdheid.

Wanneer uit bewijsstukken blijkt dat het Papiaments voldoende wordt beheerst, zal de bevoegdheid beperkt blijven tot Bonaire. Als het Nederlands in voldoende mate wordt beheerst, dan kan de bevoegdheid voor geheel Nederland worden afgegeven (dat wil zeggen zowel Europees als Caribisch Nederland). Wanneer het Engels voldoende wordt beheerst dan krijgt iemand een bevoegdheid om basisonderwijs te geven op Saba, Sint Eustatius en een afdeling van internationaal georiënteerd basisonderwijs.

3. Reikwijdte van de regeling (artikel 4)

De beleidsregel is niet van toepassing op degene die in de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte of Zwitserland een diploma heeft behaald waarmee de bekwaamheid van leraar in het land waar het diploma is behaald, kan worden aangetoond. Op diegene is de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en het onderliggende Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties onderwijspersoneel van toepassing.

Voor de totstandkoming van deze beleidsregel was voor Caribisch Nederland niet goed, eenduidig en inzichtelijk geregeld op welke wijze personen met een buitenlands diploma bevoegd verklaard konden worden. Hierdoor zijn personen in de veronderstelling bevoegd te zijn verklaard, op basis van een bewijsstuk van een door de NVAO als positief beoordeelde opleiding waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond of een positief oordeel van Nuffic over het bewijsstuk waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond. Hier ontbrak de grondslag echter voor. Dit heeft tot gevolg dat deze personen formeel (nog) niet bevoegd zijn, maar in veel gevallen wel voldoen aan de vereisten.

Om deze personen tegemoet te komen, wordt met deze beleidsregel vastgelegd dat deze personen niet opnieuw bevoegd hoeven te worden verklaard, wanneer aangetoond kan worden dat een persoon:

  • in het bezit is van een bewijsstuk van een door de NVAO als positief beoordeelde opleiding waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond; of

  • in het bezit is van een positief oordeel van Nuffic over het bewijsstuk waarmee de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond; en

  • na 10 oktober 2010 in dienst is genomen door een bevoegd gezag en op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel in dienst is van een bevoegd gezag.

Echter, wanneer deze persoon van werkgever (bevoegd gezag) verandert, zal bij DUO alsnog een aanvraag moeten worden ingediend om bevoegd verklaard te worden.

Het spreekt voor zich dat personen die voor inwerkingtreding van deze beleidsregel een positieve beschikking van DUO hebben ontvangen over het bewijsstuk dat is verkregen voor het geven van onderwijs waarmee in het land waarin het bewijsstuk is verkregen de bevoegdheid en bekwaamheid van leraar wordt aangetoond, bevoegd zijn en blijven.

4. Aanvragen bevoegdheid

Een aanvraag kan digitaal worden ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Op de website www.duo.nl is informatie te vinden over de aanvraagprocedure en is de link naar het aanvraagformulier te vinden.

Op basis van de aanvraag beoordeelt DUO of het afgeven van een bevoegdheid mogelijk is en zal deze wanneer mogelijk afgeven. Daarbij kijkt DUO ook of op basis van de aangeleverde stukken een bredere bevoegdheid kan worden gegeven dan is aangevraagd. Dit om te voorkomen dat de aanvrager bij enige wijziging van dienstverband een nieuwe aanvraag moet doen. Dit pleit er dan ook voor dat de aanvrager het volledige aantal relevante diploma’s, certificaten, getuigschriften en andere bewijsstukken overlegt.

In de beschikking zal in ieder geval worden aangegeven op basis van welke bewijsstukken (zowel met betrekking tot de gevolgde opleidingen als de taal) de bevoegdheid is afgegeven. Daarnaast zal worden aangegeven wat dit betekent voor de afbakening van de bevoegdheid. Dit wil zeggen dat wordt aangegeven of er sprake is van een gebiedsafbakening (en welke dat dan is) en of het gaat om onderwijs of vakonderwijs.

5. Uitvoering en handhaving

Deze regeling is tot stand gekomen na overleg met en tussen de verschillende betrokken directies van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Dienst Uitvoering Onderwijs, de Netherlands Universities Foundation For International Cooperation, de Inspectie van het Onderwijs en de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Op basis van de uitvoeringstoets van de Dienst Uitvoering Onderwijs is gebleken dat die dienst geen uitvoerings- en handhavingsproblemen voorziet. Ook de Inspectie van het Onderwijs heeft laten weten geen problemen te voorzien.

6. Administratieve lasten

De invoering van deze beleidsregel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van de basisscholen en burgers van Caribisch Nederland.2 In de verplichting voor het aanleveren van informatie aan de overheid verandert niets. De administratieve lasten zijn dan ook even groot als die van de beleidsregel die deze nieuwe beleidsregel vervangt. Er is dus als gevolg van deze wijziging geen sprake van een toename van de regeldruk en de verantwoordingseisen blijven hetzelfde.

7. Financiële gevolgen

Aan de invoering van deze beleidsregel zijn geen financiële gevolgen verbonden. De invoering heeft consequenties voor de Rijksbegroting.

8. Consultatie

Bij het vormgeven van de nieuwe beleidsregel zijn de signalen zoals ontvangen van de verschillende op Caribisch Nederland bij het onderwijs betrokken partijen meegenomen. Daarnaast is de nieuwe beleidsregel is voorgelegd aan de verschillende op Caribisch Nederland bij het onderwijs betrokken partijen ter consultatie. Hier zijn, met name door het intensieve overleg in de ontwikkelingsfase van de nieuwe beleidsregel, geen grote nadere aanpassingen van het wetsvoorstel of toelichting uit voortgekomen.

9. Intrekking en inwerkingtreding (artikelen 5 en 6)

Met deze beleidsregel worden de Beleidsregel voor basisonderwijs, speciaal onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s wordt ingetrokken en de Regeling bevoegdheid basisonderwijs voor buitenlandse diploma’s wordt ingetrokken. Deze beleidsregel vervangt namelijk deze twee beleidsregels.

Deze beleidsregel zal in werking treden per 1 september 2018. Dit is een aantal maanden nadat de beleidsregel is gepubliceerd. Dit is noodzakelijk gebleken om te zorgen dat DUO de tijd heeft om de uitvoering goed te organiseren.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikelen 2 en 3

In artikel 2 wordt aangegeven dat een aanvrager een bewijsstuk aan moet leveren waaruit blijkt dat de aanvrager een bevoegdheid heeft tot het geven van onderwijs aan 4 tot en met 12 jarigen, omdat de WPO van deze leeftijdscategorie uit gaat. Met andere woorden, het gaat om een bevoegdheid voor het basisonderwijs. Mochten in andere landen net een andere leeftijdsafbakening gehanteerd worden voor het basisonderwijs, dan zullen ook bewijsstukken uit die landen worden geaccepteerd.

Betreffende de taaleisen zoals opgenomen in artikelen 2 en 3 moet worden opgemerkt dat de aanvrager aan de hand van in ieder geval de volgende bewijsstukken kan aantonen dat een instructietaal in voldoende mate wordt beheerst:

  • a. Nederlands (artikel 9 WPO en artikel 11 en 12 WPO BES)

    • 1. Een certificaat waaruit blijkt dat de Nederlandse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst. Hieronder vallen in ieder geval de volgende certificaten:

      • het diploma Nederlands als Tweede taal, programma II, dan wel het Certificaat Nederlands als Tweede taal op het tweede niveau, afgegeven voor 1 januari 1994;

      • het Certificaat Nederlands als Vreemde taal, waarvan de examens op het hoogste niveau (uitgebreide kennis) zijn afgelegd;

      • het Certificaat Nederlands als Vreemde taal van het profiel academische taalvaardigheid;

      • het Certificaat Nederlands als Vreemde taal van het profiel educatief professioneel;

      • het Certificaat Nederlands als Vreemde taal van het Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs (PTHO) dan wel het Certificaat Nederlands Educatief Startbekwaam; of

    • 2. Een diploma van het hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs verzorgd in de Nederlandse taal met Nederlands als examenvak. Dit kan zijn een havo- of vwo diploma behaald in Nederland, Saba, Sint Eustatius, Bonaire, Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Suriname of een daarmee vergelijkbaar diploma behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België.

  • b. Papiaments (artikel 11 WPO BES)

    • 1. Een certificaat waaruit blijkt dat de Papiamentse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst. Hieronder vallen in ieder geval de volgende certificaten:

      • het certificaat waaruit blijkt dat de taaltoets Papiamentse taal aan de Universiteit van Curaçao is behaald; of

    • 2. Een diploma van het hoger algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Papiaments als examenvak. Een havo- of vwo diploma behaald op Bonaire is afdoende, aangezien Papiaments een verplicht vak is. Ook kan het vak Papiaments op havo- en vwo-scholen in Aruba en in Curaçao worden gevolgd.

  • c. Engels (artikel 12 WPO BES en artikel 9, veertiende lid, WPO)

    • 1. Een certificaat waaruit blijkt dat de Engelse taal op of gelijkwaardig aan niveau B2 volgens het Europees Referentiekader wordt beheerst. Hieronder vallen in ieder geval:

      • bewijsstukken die zijn afgegeven door centra die geautoriseerd zijn door Cambridge English Language Assessment en bewijsstukken afgegeven door Anglia.

    • 2. Een diploma van het hoger algemeen voortgezet onderwijs examenvak, voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of onderwijs dat wat betreft het niveau minstens gelijkwaardig kan worden geacht aan voorgaande, gericht op doorstroming naar het hoger onderwijs met Engels als examenvak.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Tweede Kamer 2012–2013, 33 607, A / nr. 1.

X Noot
2

Onder administratieve lasten wordt verstaan: de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. Het gaat niet om kosten die zijn gemoeid met de uitvoering van de wetgeving die voor de rijksoverheid nodig zijn.

Naar boven