Besluit van 21 november 2017, nr. 2017002002 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeente Gennep krachtens artikel 78 van de onteigeningswet (onteigeningsplan Onteigening ten behoeve van ontsluiting bedrijventerrein De Brem)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge de artikelen 77 en 78 van de onteigeningswet kan worden onteigend voor de uitvoering van een bestemmingsplan.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De gemeenteraad van Gennep (hierna verzoeker) heeft Ons bij besluit van 19 september 2016 verzocht, om in die gemeente over te gaan tot het aanwijzen van onroerende zaken ter onteigening, begrepen in het onteigeningsplan Onteigening ten behoeve van ontsluiting bedrijventerrein De Brem. De onroerende zaken zijn nodig voor de uitvoering van het bestemmingsplan Regionaal Bedrijventerrein De Brem.

De gemeenteraad van Gennep heeft bij brief van 19 oktober 2016, het verzoek aan Ons ter besluitvorming voorgedragen.

Bij brief van 15 februari 2017, heeft verzoeker Ons te kennen gegeven dat de te onteigenen oppervlakte van de grondplannummers 1 en 3 kan worden teruggebracht tot een oppervlakte van respectievelijk 54 ca en 1.057 ca conform de bij de brief behorende aangepaste onteigeningslijst. De noodzaak tot aanwijzing ter onteigening van genoemde grondplannummers is derhalve nu nog aanwezig voor het gedeelte dat in de aangepaste grondtekening is aangegeven. De bij dit besluit behorende lijst is dienovereenkomstig aangepast.

Planologische grondslag

De onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen, zijn gelegen in het bestemmingsplan Regionaal Bedrijventerrein De Brem, verder te noemen: het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 26 juni 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Gennep. Gedeputeerde staten van Limburg hebben op 12 februari 2008 het bestemmingsplan goedgekeurd. Op 29 juli 2009 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten voor wat betreft het plandelen met de bestemming Bedrijfsdoeleinden vernietigd en tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. De vernietigde plandelen hebben geen betrekking op de te onteigenen gronden. Met de uitspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan onherroepelijk.

Aan de onroerende zaken is de bestemming Verkeers- en verblijfsdoeleinden toegekend.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 78, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 79 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 18 mei 2017 tot en met 28 juni 2017 in de gemeente Gennep en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft de burgemeester van Gennep van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken op 17 mei 2017 openbaar kennis gegeven in 1Gennep. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) heeft van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven in de Staatscourant van 17 mei 2017, nr. 25922.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van het bedrijventerrein De Brem en de aanleg van een (bijbehorende) ontsluitingsweg. Het bedrijventerrein wordt begrensd door de A77 in het noorden, de Lange ven (ecologische corridor) in het oosten, camping Hoeve De Schaaf in het zuiden en door de Brem (weg) in het westen. Het bedrijventerrein De Brem sluit in oostelijke richting aan op het huidige bedrijventerrein De Grens.

Voor een optimale ontsluiting van het bedrijventerrein De Brem zal de huidige ontsluitingsweg van het bedrijventerrein De Grens, worden doorgetrokken tot aan de Brem(weg). Door de verkeerstromen van beide bedrijventerreinen te bundelen wordt een maximale beperking van verkeershinder op de omliggende wegen bereikt en wordt de verkeersveiligheid bevorderd door het scheiden van (toeristisch) personenverkeer en vrachtverkeer. De in de onteigening betrokken gronden zijn nodig voor de aanleg van deze (verlengde) ontsluitingsweg.

In de door de verzoeker om onteigening gewenste wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende planregels, toelichting en verbeelding, het dwarsprofiel met tekeningnummer 15071 VG-A1-500, als ook door de zakelijke beschrijving behorende bij het onteigeningsplan.

De gemeente Gennep heeft in 2015 een ontwikkelingsovereenkomst gesloten met projectontwikkelaar Maessen Bedrijven te Venray, die voor de realisatie van het bedrijventerrein De Brem en de aanleg van de eerder genoemde ontsluitingsweg zal zorgdragen.

Om de werken en werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan tijdig te kunnen realiseren, wenst de gemeente Gennep de eigendom, vrij van lasten en rechten, te verkrijgen van de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken.

De verzoeker heeft met de eigenaar overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot (volledige) overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de gemeenteraad van Gennep tot zijn onteigeningsverzoek besloten, om de tijdige verwezenlijking van het bestemmingsplan zeker te stellen.

Het bedrijventerrein is sinds 2015 in ontwikkeling. Op dit moment is ca 35% van het bedrijventerrein in gebruik genomen. Daarnaast is nog ca 35% in optie uitgegeven. Verzoeker geeft aan dat het vrachtverkeer van het bedrijventerrein nu afgewikkeld wordt door omliggende wegen die niet op dat verkeer zijn toegerust. De verkeersveiligheid komt hiermee in het gedrang. Het is daarom noodzakelijk dat de ontsluitingsweg zo spoedig mogelijk wordt aangelegd.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat deze weg pas kan worden aangelegd als de in deze onteigening betrokken gronden zijn verworven. De projectontwikkelaar zal meteen na verwerving van de gronden door verzoeker met de aanleg van de ontsluitingsweg starten. Verwacht wordt dat de weg in 2018 wordt aangelegd. Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen is daarover een zienswijze naar voren gebracht door:

  • 1. Noy Holding B.V., eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 1, 2 en 3 en Noy Logistic B.V., exploitant van de onroerende zaken, verder te noemen: reclamanten.

Overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 10 juli 2017 te Gennep te houden hoorzitting. Reclamanten hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijze

Wij hebben hetgeen reclamanten in hun zienswijze naar voren brengen samengevat in de hierna volgende passages. Daarbij hebben wij tevens Onze overwegingen bij de zienswijze weergegeven.

De zienswijze van reclamanten

1.1

Reclamanten menen dat het bestemmingsplan onvoldoende basis biedt voor de beoogde ontwikkeling. Daardoor kan een onteigening op grond van Titel IV van de onteigeningswet geen stand houden. De te ontwikkelen bestemming is verkeer maar hiermee is bedoeld een ontsluitingsweg voor toekomstige grootschalige logistieke bedrijven, die ook nog eens concurrenten zijn van reclamanten. Voor die bedrijven zal volgens de zakelijke beschrijving het bestemmingsplan moeten worden herzien. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan was de ruimtelijke visie dat op het te ontwikkelen bedrijventerrein De Brem kleinschalige bedrijven zouden worden gevestigd, overeenkomstig de waterberging in dat gebied. Bedrijven zouden zich immers moeten vestigen binnen de rasters van waterlopen. Grootschalige bedrijven waren om die reden dan ook niet toegestaan. Dat is ook de reden dat De Noy is afgewezen voor vestiging in De Brem. In 2015 bleek de gemeente deze visie losgelaten te hebben. In de nieuwe visie van de gemeente kunnen grootschalige bedrijven zich wel op De Brem vestigen. Gevolg hiervan is dat de waterparagraaf uit het bestemmingsplan volledig herzien moet worden, alsmede andere aspecten waaronder de bouwhoogtebegrenzing. Het bestemmingsplan dateert uit 2007 en moet dus geactualiseerd worden. Reclamanten menen dat dit ook geldt ten aanzien van de ontsluiting van het bedrijventerrein. Zij menen dus dat de onteigening gebaseerd moet worden op de komende herziening van het bestemmingsplan en aangezien deze nog niet onherroepelijk is, dat daaraan de ontbindende en opschortende voorwaarde gekoppeld moet worden.

Ad 1.1

Ten aanzien van de zienswijze van reclamanten over de rechtsbasis overwegen Wij dat de rechtsbasis voor onderhavig onteigeningsverzoek, het bestemmingsplan Regionaal Bedrijventerrein De Brem is. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk. Ten aanzien van de verwachte herziening van het bestemmingsplan overwegen Wij dat uit navraag bij verzoeker is gebleken dat de herziening eind 2017 verwacht wordt. De herziening van het bestemmingsplan brengt echter geen wijzigingen met zich mee voor wat betreft de geplande ontsluitingsweg. Zoals uit de zakelijke beschrijving blijkt zal de bestemming verkeers- en verblijfsdoeleinden in stand worden gehouden. Wij kunnen Ons dan ook niet vinden in de stelling van reclamanten dat het bestemmingsplan onvoldoende basis biedt voor de beoogde ontwikkeling van de ontsluitingsweg. Ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein dan wel actualisatie van de doelgroepen merken Wij op dat realisatie van de bedrijfsbestemming geen onderdeel uit maakt van voorliggend onteigeningsverzoek.

1.2

Reclamanten zijn van mening dat het publiek belang niet is aangetoond. De onteigening wordt enkel ingezet om particuliere belangen te behartigen. Reclamanten verwijzen naar het KB van 12 oktober 1984, nr. 57 waarbij in een vergelijkbare situatie de onteigening ingezet is om een particulier belang te dienen.

De gemeente heeft ervoor gekozen om, vanwege het ontbreken van gegadigden voor het bedrijventerrein in relatie tot de financieringslast, alle gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan te verkopen aan Maessen Projectontwikkeling B.V. (lees verder: Maessen). De uitgiftevoorwaarden van de gemeente zijn daarmee losgelaten. Aan Maessen is vrijwel gelijk een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een grootschalig logistiek centrum (Arvato), dit terwijl voor het bedrijf van reclamanten geen ruimte was. Reclamanten zijn van mening dat voor hun bedrijf specifiek ruimte was gereserveerd, zoals ook blijkt in de uitspraak van de Raad van State bij de behandeling van het bestemmingsplan. Voorheen was het standpunt van verzoeker dat ontsluiting via de Karrevenseweg geen wenselijke optie was omdat deze minder geschikt zou zijn voor vrachtwagenverkeer, maar bij de omgevingsvergunning voor Arvato bleek dit niet meer te gelden en was de Karrevenseweg wel geschikt. Nu blijkt bij de behandeling van het verzoekbesluit dat de ontsluitingsweg wel nodig is maar pas later bij de herziening van het bestemmingsplan, voor de nieuwe doelgroep, grootschalige bedrijven, concurrenten van reclamanten.

Ad 1.2

Ten aanzien van de bezwaren van reclamanten die zien op het algemeen belang verwijzen Wij naar hetgeen Wij onder het kopje “Noodzaak en urgentie” hebben overwogen. Reclamante verwijst naar het koninklijk besluit van 12 oktober 1984 (Harderwijk). Het ging daar om een strook grond, die bedoeld was als tuin behorend bij een nieuw te bouwen vrijstaande woning. De Kroon wees de onteigening daarvan af omdat er geen duidelijkheid bestond omtrent de realisering van de op die kavel rustende bestemming. Ook had de gemeente niet aannemelijk gemaakt dat daarbij het volkshuisvestingsbelang of een zodanig publiek belang was betrokken, dat dit onteigening zou rechtvaardigen.

Wij overwegen allereerst dat de ontsluitingsweg planologisch is vastgelegd in het onherroepelijke bestemmingsplan. De weg heeft een publieke functie en zorgt voor de ontsluiting van het bedrijventerrein. Daarmee is het algemene belang van de onteigening ter uitvoering van het bestemmingsplan en daarmee ook de ontsluitingsweg een gegeven. Vervolgens overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat de op de gronden van reclamanten te realiseren weg bedoeld is om het verkeer van en naar het bedrijventerrein De Brem af te wikkelen. Dat verzoeker de gronden overdraagt aan een andere partij om de bestemmingen te realiseren maakt dit niet anders. Uit het door ons ingestelde onderzoek is niet gebleken is dat de aanleg van deze weg enkel als doel heeft om één bepaalde partij te bevoordelen. Voorts overwegen Wij dat bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 2009, de Afdeling inderdaad mede in overweging heeft genomen dat er alternatieve uitbreidingsmogelijkheden ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan voorzien waren. Zoals Wij hebben kunnen constateren hebben verzoeker en reclamanten deze mogelijkheden ook onderzocht. Verzoeker heeft reclamanten evenwel in 2010 en in 2011 (onder andere schrijven van 10 juni 2010 en 12 januari 2011) medegedeeld dat hervestiging dan wel uitbreiding op het nieuwe bedrijventerrein De Brem in de vorm dat reclamanten voor ogen hadden, niet overeen kwam met de vastgestelde kaders voor het bedrijventerrein.

Reclamanten stellen verder de noodzaak van de ontsluitingsweg aan de orde in relatie tot andere alternatieven. Wij overwegen dat dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten planologisch van aard is. De planologische aspecten kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar konden in de procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aan de orde gesteld worden. Reclamanten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Bij uitspraak van 29 juli 2009, CLI:NL:RVS:2009:BJ4063 heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard.

1.3

De noodzaak en urgentie ontbreekt. Gemeente heeft met Maessen afgesproken dat deze de gronden van reclamanten zou verwerven. De onderhandelingen zijn afgeketst omdat er niet serieus werd onderhandeld. Toen verzoeker de onderhandelingen weer op zich nam in het najaar van 2015 stelt zij dat er voldoende was onderhandeld en daarom onteigening was gerechtvaardigd. Reclamanten menen dat een verzoek tot onteigening op grond van Titel IV pas kan worden gedaan als het bestemmingsplan is vastgesteld. Hieraan is niet voldaan. Verder wijzen reclamanten erop dat het minnelijk overleg onder druk staat terwijl er nog geen zicht is op de herziening van het bestemmingsplan.

Maessen heeft drie jaar de tijd nadat de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld om de weg aan te leggen. De urgentie is daarmee niet aangetoond.

Reclamanten stellen tot slot dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het beginsel good governance. Zij verwijzen naar het arrest van het Europese Hof van de Rechten van de mens van 29 maart 2011 (ECLI:NL:XX:2011: BR0433/ Potomska en Potomski) en menen dat zich hier een vergelijkbare situatie voordoet. Verzoeker dreigt als sinds 2008 met onteigening maar voegt geen boter bij de vis waar het gaat om de schade die ontstaat als het bedrijf van reclamanten door de ontsluitingsweg wordt doorsneden.

Ad 1.3

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.

Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.

In heb bijzonder overwegen Wij dat de onderhandelingen tussen verzoeker en reclamanten in 2008 zijn begonnen. In de periode 2008 en 2011 zijn gesprekken gevoerd over de mogelijkheden voor hervestiging van het bedrijf van reclamanten op het nieuwe bedrijventerrein De Brem maar ook op andere locaties. In het derde kwartaal van 2015 heeft de projectontwikkelaar Maessen gesprekken gevoerd met reclamanten omdat zij tevens verantwoordelijk waren voor de verwerving van de gronden van reclamanten. Deze gesprekken verliepen niet voorspoedig waarna verzoeker de verwerving van de gronden verder op zich genomen heeft. Verzoeker en reclamanten hebben in diverse contactmomenten waaronder op 3 en 26 november 2015 en 11 januari, 3 maart, 30 maart, 11 mei, 6 juni en 17 juni 2016 overleg gevoerd omtrent de schadeloosstelling en alternatieve mogelijkheden om het bedrijf van reclamanten elders te vestigen. Verzoeker heeft reclamanten op 26 november 2015 en 28 juni 2016 een financieel aanbod gedaan voor verwerving van de in de onteigening betrokken onroerende zaken. Bij brief van 1 augustus 2016 wijzen reclamanten het aanbod van verzoeker af. Naar Ons oordeel was ten tijde van het verzoekbesluit niet aannemelijk dat binnen afzienbare termijn met reclamanten tot minnelijke overeenstemming zou kunnen worden gekomen.

Het voortgezette overleg heeft nog niet tot overeenstemming geleid. Uit de hoorzitting is evenwel gebleken dat constructief overleg wordt gevoerd. Reclamanten hebben in de hoorzitting laten weten zich niet te verzetten tegen de ontsluitingsweg maar wel compensatie in uitbreidingsmogelijkheden te wensen. Vanaf november 2016 zijn verzoeker en reclamanten nieuwe mogelijkheden aan het bestuderen voor uitbreiding van het bedrijf van reclamanten aan de noordzijde van de bestaande gebouwen van reclamanten. De voorgestelde uitbreidingsmogelijkheden zijn kansrijk maar behoeven nog wel planologisch ingepast te worden. Het overleg daarover dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke onteigeningsprocedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ten aanzien van het standpunt van reclamanten dat niet is voldaan aan de grondslagen van onteigening op grond van titel IV omdat het bestemminsplan niet is vastgesteld constateren Wij dat reclamanten hierbij doelen op de nog in procedure te brengen herziening van het bestemmingsplan. Wij verwijzen hiervoor naar Onze overwegingen bij de behandeling van zienswijzepunt Ad 1.1.

Wat betreft de urgentie voor de onteigening verwijzen Wij naar hetgeen Wij onder het kopje “Noodzaak en urgentie” hebben overwogen en bij de behandeling van zienswijzepunt Ad 1.1.

Reclamanten verwijzen naar een arrest van het Hof waar een echtpaar, door regulering van de overheid, niet hun eigendomsrecht kon uitoefenen en waarin de overheid niet in was geslaagd om te onteigenen of passende compensatie te bieden. Daarbij was de duur dat het echtpaar in onzekerheid verkeerde van belang. Wij overwegen dat reclamanten doelen op laatstgenoemd aspect. In dat licht merken Wij op dat de onderhandelingen om verwerving van de gronden van reclamanten dan wel in 2008 zijn aangevangen maar het onteigeningsinstrument pas in 2016 is ingezet. Wat betreft schadeloosstelling merken Wij op dat onteigening plaats vindt ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde.

Gezien bovenstaande kan naar Ons oordeel niet worden volgehouden dat verzoeker ten opzichte van de reclamanten in strijd met het beginsel van good governance heeft gehandeld. In een eventuele vergelijking met genoemd arrest van het hof kunnen Wij Ons dan ook niet vinden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het bestemmingsplan niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht dat de gemeente Gennep de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de gemeente Gennep tot het nemen van een besluit krachtens artikel 78, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 13 september 2017, nr. RWS-2017/35682, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het besluit van de gemeenteraad van Gennep van 19 september 2016;

gelezen de voordracht van de gemeenteraad van Gennep van 19 oktober 2016;

gelezen de brief van burgemeester en wethouders van Gennep van 15 februari 2017;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 11 oktober 2017, no. W14.17.0295/ IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 november 2017, nr. RWS-2017/43421, Rijkswaterstaat Corporate Dienst.

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de uitvoering van het bestemmingsplan Regionaal Bedrijventerrein De Brem van de gemeente Gennep ten name van die gemeente ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 van de onteigeningswet in de gemeente Gennep en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage heeft gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat ingevolge artikel 26 van de Wet op de Raad van State met het aan de Afdeling advisering van de Raad van State voorgelegde ontwerpbesluit, het voornoemd advies en het nader rapport in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 21 november 2017

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: Onteigening t.b.v. ontsluiting bedrijventerrein De Brem

VERZOEKENDE INSTANTIE: gemeente Gennep

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Gennep

Grondplan

nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

1

0

0

54

Bedrijvigheid (industrie) terrein (industrie)

0

86

75

H 706

Noy Holding B.V., Heijen.

                 

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3 onder b. van de Belemmeringen Privaatrecht: Enexis B.V. zetel: Rosmalen.

2

0

11

0

Terrein (nieuwbouw bedrijvigheid)

0

63

90

H 709

Noy Holding B.V., Heijen.

                 

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3 onder b. van de Belemmeringen Privaatrecht: N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, zetel: Maastricht.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3 onder b. van de Belemmeringen Privaatrecht: N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, zetel: Maastricht.

                   

3

0

10

57

Bedrijvigheid (kantoor) erf- tuin

3

57

70

H 715

Noy Holding B.V., Heijen.

                 

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3 onder b. van de Belemmeringen Privaatrecht: N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, zetel: Maastricht.

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3 onder b. van de Belemmeringen Privaatrecht: N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, zetel: Maastricht.

Naar boven