Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 maart 2018, nr. 2018-0000131092, houdende wijziging van de Regeling energieprestatievergoeding huur in verband met de mogelijkheid voor verhuurder en huurder om een energieprestatievergoeding overeen te komen in gevallen waarin de woning is aangesloten op een niet volledig duurzaam warmtenet

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 2, derde lid, en 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling energieprestatievergoeding huur wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde toegevoegd:

  • duurzame energie, energieprestatie, op de woning, warmte, warmtenet en warmtevraag: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het besluit.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘bijlage I, tabel 1’ vervangen door: de tabel in bijlage I.

2. In het tweede lid wordt ‘een bedrag’ vervangen door ‘het bedrag’ en wordt ‘de bijlage’ vervangen door: bijlage I.

C

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4bis

  • 1. In afwijking van de in artikel 2, eerste lid, van het besluit bedoelde systematiek kan voor woonruimte die aangesloten is op een warmtenet en waarbij de warmte niet volledig duurzaam is of de warmte niet volledig op de woning wordt opgewekt, een energieprestatievergoeding worden overeengekomen met inachtneming van de in de tabel in bijlage II vervatte systematiek en de daarbij gegeven toelichting.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de energieprestatievergoeding ten hoogste het bedrag genoemd bij de netto warmtevraag van de woonruimte in de tabel in bijlage II.

D

De titel van de bijlage komt te luiden:

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL 4 VAN DE REGELING ENERGIEPRESTATIEVERGOEDING HUUR

E

Na bijlage I wordt een bijlage ingevoegd overeenkomstig de bijlage die bij deze regeling is gevoegd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2018

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL 4BIS VAN DE REGELING ENERGIEPRESTATIEVERGOEDING HUUR

Maximale energieprestatievergoeding bij een woonruimte die is aangesloten op een warmtenet en waarbij de warmte niet volledig duurzaam is of niet volledig op de woning wordt opgewekt.

Netto warmtevraag voor ruimteverwarming [kWh_th/m2] per jaar

Minimaal duurzaam opgewekt equivalent aan energie voor verwarming en warm tapwater [kWh /m2] per jaar*

Minimale productie duurzaam opgewekte energie voor gebruik huurder [kWh/m2] per jaar, mits per woonruimte ≥ (Ehulp +1800) en ≤ (Ehulp + 2.600) **

Maximale vergoeding [€/m2/maand]

****

0 < Netto warmtevraag ≤ 15

Ehulp + 26

0,70

15 < Netto warmtevraag ≤ 30

Ehulp + 26

0,60

30 < Netto warmtevraag ≤ 40

Ehulp + 26

0,30

40 < Netto warmtevraag ≤ 50

Ehulp + 26

0,05****

* Het uitgangspunt is dat in een woning, die is aangesloten op een onder de Warmtewet vallend warmtenet, in de vraag naar ruimteverwarming en warm tapwater doorgaans wordt voorzien door het gebruik van warmte uit dit net. Het warmtegebruik in de woning, voor zover dat primair met fossiele energie is opgewekt, dient te worden gecompenseerd met duurzaam op de woning opgewekte energie, op basis van een gemiddeld gebruik en bij gemiddelde klimaatomstandigheden. De opgewekte energie dient ter beschikking te staan van de huurder, maar dit hoeft niet per se met thermische energie te zijn, noch hoeft deze gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn.

De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van warmte op de woning dient te worden opgewekt, is afhankelijk van de mate waarin niet-duurzame energie nodig is om (een deel van) deze warmte aan de woning te leveren. De compensatie dient te worden bepaald op basis van het equivalent opwekkingsrendement van het aangesloten warmtenet (EOR). Daartoe dient de verhuurder bij het aangaan van de overeenkomst een door het Bureau Controle en Registratie Gelijkwaardigheidsverklaring (Hierna: Bureau CRG) goedgekeurde EMG-verklaring over te leggen van het warmtenet waarop de woning is (of wordt) aangesloten. De EMG-verklaring is een kwaliteitsverklaring die het EOR beschrijft, en is daarmee een maat voor de hoeveelheid primaire fossiele energie die benodigd is voor de levering van warmte door het warmtenet aan de woning. Deze verklaring mag niet ouder zijn dan drie jaar. De berekening van de EOR wordt uitgevoerd conform NVN 7125-2011 of NEN 7125-2017. Indien NEN 7125-2017 wordt gebruikt wordt specifiek opgewekte duurzame warmte niet gealloceerd aan specifieke gebouwen, maar wordt gerekend met de gemiddelde EOR van het warmtenet. Met een goedgekeurde EMG-verklaring wordt gelijkgesteld een kwaliteitsverklaring die is afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een kwaliteitsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met het vereiste van een goedgekeurde EMG-verklaring wordt geboden.

De hoeveelheid duurzame energie die op de woning dient te worden opgewekt ter compensatie van het gebruik van niet-duurzaam opgewekte warmte, dient minimaal gelijk te zijn aan de warmtevraag (Qv) plus de benodigde hoeveelheid energie voor warm tapwater (15 kWh/m2), beide gedeeld door het EOR. Indien de woning is aangesloten op een secundair warmtenet is het EOR van dit secundaire net van toepassing.

** Het betreft hier de opgewekte hoeveelheid energie voor een gemiddeld elektriciteitsgebruik van de bewoners over een jaar bezien. Ook hier hoeft de opwek niet per se gelijkmatig over een jaar hetzelfde te zijn.

Ehulp betreft hier de gebouwgebonden (elektrische) energie die nodig is voor het laten werken van installaties, zoals ventilatie, (comfort)koeling en monitoring. Eventuele input energie voor een installatie die warmte en/of warm tapwater opwekt valt onder deze Ehulp. Energie voor verlichting valt in dit geval niet onder de Ehulp. Energie voor verlichting valt onder de energie die ter beschikking staat van de huurder (minimaal 26 kWh per vierkante meter per jaar).

De minimale productie van energie hoeft niet groter te zijn dan Ehulp + 2.600 kWh per woning en mag niet kleiner zijn dan Ehulp + 1.800 kWh per woning. De hier bedoelde productie van energie is additioneel aan de opwek uit de vorige kolom.

*** De energieprestatievergoeding wordt uitgedrukt in een bedrag per vierkante meter gebruikersoppervlak van de woonruimte per maand, waarbij de warmtevraag en de hoeveelheid op de woning opgewekte duurzame energie in kilowattuur per vierkante meter per jaar worden uitgedrukt. Daarbij zijn de uitgangspunten gehanteerd dat de warmtevraag niet hoger is dan 50 kilowattuur per vierkante meter per jaar. De woning wekt, als deze niet op de woning volledig duurzame warmte opwekt, een hoeveelheid duurzame energie op ter compensatie van de gebruikte met primaire fossiele energie opgewekte warmte. De duurzame energie die ter beschikking staat voor gebruik door de huurder is ten minste 26 kilowattuur per vierkante meter per jaar.

Voor de oppervlakte die volgens deze tabel moet worden bepaald, wordt uitgegaan van de gebruikersoppervlakte van de woning die wordt bepaald bij de verstrekking van een EPC of energie-index met toepassing van NEN 2580:2007 (inclusief correctieblad NEN 2580:2007/C1:2008). Deze is in de regel al beschikbaar.

**** Indien de warmtevraag hoger is dan 50 kilowattuur per vierkante meter per jaar en/of de duurzame energie die ter beschikking staat voor gebruik door de huurder lager is dan 26 kilowattuur per vierkante meter per jaar, kan geen energieprestatievergoeding worden overeengekomen en dient de in rekening te brengen energielevering te worden beoordeeld aan de hand van de thans vigerende regeling voor servicekosten en nutsvoorziening overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

TOELICHTING

1. Inleiding

Met deze wijziging van de Regeling energieprestatievergoeding huur (hierna: de regeling) wordt uitvoering gegeven aan artikel 3 van het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het besluit).

Dit artikel biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen bij ministeriële regeling af te wijken van de in de tabellen I en II in de bijlage bij het besluit opgenomen systematiek om de hoogte van de energieprestatievergoeding te bepalen. Hiermee kan tevens een energieprestatievergoeding worden overeengekomen indien gebruik wordt gemaakt van andere technieken en concepten om zeer energiezuinige woningen te realiseren die passen binnen de doelstellingen van het besluit.

Concreet gaat het in deze regeling om woningen die aangesloten zijn op een warmtenet waarbij de warmte niet volledig duurzaam is of de warmte niet volledig op de woning wordt opgewekt. Voor woningen waarbij op de woning volledig duurzame warmte wordt opgewekt is tabel 2 van bijlage I in het besluit van toepassing. De tabel in de bijlage van deze regeling is dus aanvullend op de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij het besluit en kan door de verhuurder worden gehanteerd voor woningen die niet op de woning voldoende volledig duurzame warmte opwekken, maar voor het overige voldoen aan de gestelde eisen met betrekking tot de warmtevraag van de woning en de hoeveelheid op te wekken duurzame energie voor het gebruik van de huurder en de gebouwgebonden (elektrische) energie die nodig is voor het laten werken van installaties.

2. Afwijkende systematiek voor een energieprestatievergoeding

Op dit moment is aardgas de voornaamste energiebron voor de verwarming van woningen en voor warm tapwater. Verwacht wordt dat het gebruik van aardgas op termijn wordt verminderd vanwege de doelstellingen op het gebied van klimaat en energie, en het streven in het regeerakkoord “Vertrouwen in de toekomst” om voor het eind van de kabinetsperiode 30.000 tot 50.000 bestaande woningen per jaar gasvrij te maken of in ieder geval zodanig energie–efficiënt te maken dat ze op korte termijn gasloos gemaakt kunnen worden. De belangrijkste pijlers van dit beleid zijn vergaande reductie van de warmtevraag door middel van energiebesparing en sterke vermindering van het gebruik van aardgas via het stimuleren en inpassen van duurzaam opgewekte elektriciteit en niet fossiele warmte.

In de toekomst zullen de voorzieningen om gebouwen in Nederland te verwarmen meer divers worden. Waar nu op de meeste plaatsen aardgas dominant is in de warmtevoorziening, zullen de bronnen in de toekomst per regio gaan variëren. Dit komt doordat de vraag naar en het aanbod van warmte per regio sterk kunnen verschillen. In gebieden met een geconcentreerde grote vraag naar en een aanbod van (rest)warmte of hernieuwbare warmte, zal collectieve warmtevoorziening naar verwachting een grotere rol gaan spelen. Het is hierbij, in elk geval voor de komende tien tot twintig jaar, minder van belang of de warmte uit een hernieuwbare bron afkomstig is of dat het een warmtebron betreft die aantoonbaar tot minder gebruik van primaire fossiele energie leidt. Dit is het criterium waarop de EMG (Energie Maatregelen op Gebiedsniveau, NVN 7125-2011 of NVN 7125-2017) stuurt, zie voor een verdere toelichting paragraaf 2.1.2.

De introductie van de energieprestatievergoeding met warmtelevering past goed in deze transitie naar een duurzame energievoorziening en een energieneutrale gebouwde omgeving. De energieprestatievergoeding kan alleen worden toegepast bij woningen die vergaand geïsoleerd zijn en dus een zeer lage warmtevraag hebben. Daarnaast is het uitgangspunt dat zoveel energie duurzaam op, in of aan de woning wordt opgewekt dat dit de hoeveelheid primaire fossiele energie benodigd voor ruimteverwarming, warm tapwater en het gebruik door elektrische apparaten afdekt. Dit is mogelijk middels all-electric oplossingen en middels oplossingen met aardgas waarbij het gebruik van fossiel gas gecompenseerd wordt door de opwek van duurzame energie op de woning, maar ook bij zeer energiezuinige woningen met een warmteaansluiting past de introductie van de energieprestatievergoeding goed in de transitie naar een duurzame energievoorziening en een energieneutrale gebouwde omgeving. Het warmtegebruik in de woning, voor zover dat gebruik van primaire fossiele energie nodig heeft, dient te worden gecompenseerd met de opwek van duurzame energie op de woning, op basis van een gemiddeld gebruik en bij gemiddelde klimaatomstandigheden.

Deze regeling verbreedt de mogelijkheden van verhuurders om een energieprestatievergoeding met hun huurders overeen te komen in het kader van het verduurzamen van hun woningen. Door deze regeling kan voor oplossingen waarbij vergaand wordt geïsoleerd en woningen verwarmd worden met niet geheel duurzame warmte of geheel duurzame warmte die niet op de woning wordt opgewekt een energieprestatievergoeding worden overeengekomen. Hiermee stimuleert de regeling het verder CO2-arm maken van de Nederlandse woningvoorraad.

2.1 Eisen inzake de woning en de maximale hoogte van de energieprestatievergoeding

In het besluit is uitgegaan van een systematiek voor het bepalen van de hoogte van de energieprestatievergoeding. Daarbij dient de thermische energie die nodig is voor de verwarming van de woning, en het gebruik van warm tapwater door de bewoners volledig duurzaam op de woning te worden opgewekt. Voorts wordt er in het besluit uitgegaan van een opwek van duurzame energie op de woning die de benodigde hulpenergie (eHulp) afdekt en van een opwek van een bepaalde hoeveelheid duurzame energie op de woning die ter beschikking staat van de huurder.

Van een zeer energiezuinige woning is echter ook sprake als de woning een hoeveelheid duurzame energie opwekt die, bij gemiddeld gebruik en gemiddelde klimaatomstandigheden, benodigd is om het energiegebruik in de woning af te dekken, ook als deze woning duurzame energie gebruikt die niet wordt opgewekt op of aan de woning. Concreet kan de woning warmte uit een warmtenet gebruiken om in de energiebehoefte van verwarming en warm water te voorzien. Daarbij kan de woning, indien de warmte uit het warmtenet deels fossiel van aard is, een hoeveelheid energie opwekken die het gebruik van het fossiele deel van de warmte op de woning compenseert. Deze regeling voorziet erin dat in deze gevallen een energieprestatievergoeding met de huurder kan worden overeengekomen, indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 2.1.2 en paragraaf 2.1.3.

De mogelijkheid om een energieprestatievergoeding met de huurder overeen te komen stimuleert de verhuurder om een zeer energiezuinige woning te realiseren met een minimale energievraag. Om deze reden is voor een woning met een lagere warmtevraag, waar minder energieopwek nodig is, een hogere energieprestatievergoeding mogelijk dan in een woning met een hogere warmtevraag.

Voorts zal de bewoner in een woning waarin met warmte uit een warmtenet in de benodigde energie voor warmte en warm tapwater voorzien wordt, een contract hebben met een leverancier voor de levering van warmte. Voor de afgenomen warmte krijgt de bewoner een rekening. Om deze reden wordt de maximale energieprestatievergoeding op een lager bedrag vastgesteld dan bij een woning waarop afdoende duurzame thermische energie wordt opgewekt om de woning te verwarmen (zonder aansluiting op een warmtenet). In die gevallen hoeft namelijk bij gemiddelde klimaatomstandigheden en een gemiddeld gebruik geen extra energie, buiten de gesaldeerde energie, te worden afgenomen van de energieleverancier.

2.1.1. Een zeer lage warmtevraag

Zoals toegelicht is in de eerste plaats een zeer lage warmtevraag van de woning vereist om de energieprestatievergoeding in rekening te mogen brengen.

Net als in een woning waarop tabel II uit het besluit van toepassing is (aangesloten op een duurzaam warmtenet) geldt hier het uitgangspunt dat de maximale energieprestatievergoeding hoger kan worden vastgesteld bij een zeer lage warmtevraag (onder de 15 kWh/m2). Een lagere warmtevraag zorgt immers direct voor een lagere energierekening. Een hogere energieprestatievergoeding in deze woningen stimuleert de verhuurder een zo laag mogelijke warmtevraag te behalen.

2.1.2 Opwek van duurzame energie op de woning ter compensatie van het gebruik van fossiele warmte

Na zeer goede isolatie, resulterend in een zeer lage warmtevraag, dient een equivalent aan de resterende hoeveelheid benodigde energie voor verwarming van de woning en voor warm tap water te worden opgewekt ten behoeve van de woning. Deze hoeveelheid energie dient ter beschikking te staan van de huurder.

Bij het gebruik van fossiele energie hiertoe, dient ter compensatie op de woning een equivalent te worden opgewekt aan duurzame energie als bij gemiddeld gebruik en gemiddeld klimaat benodigd is om dit fossiele deel af te dekken. Doorgaans wordt (deels fossiele) energie, opgewekt op of buiten de woning, gebruikt voor ruimteverwarming, warm tapwater en eventueel koken. Dit gebruik van fossiele energie dient dan te worden gecompenseerd met de opwek van duurzame energie op de woning. Op die manier wordt een woning gerealiseerd die net zo veel energie duurzaam opwekt als, bij gemiddeld gedrag en gemiddeld klimaat, op jaarbasis nodig is aan primaire fossiele energie. Dat kan bijvoorbeeld met opwek door middel van installaties voor duurzame energie op de woning, zoals wind- of zonne-energie.

Het uitgangspunt is dat in een woning die is aangesloten op een warmtenet in de vraag naar ruimteverwarming en warm tapwater doorgaans wordt voorzien door het gebruik van warmte uit dit net. Het warmtegebruik in de woning, voor zover dat fossiele warmte is, dient aldus te worden gecompenseerd, op basis van een gemiddeld gebruik en bij gemiddelde klimaatomstandigheden. De opwek hoeft niet per se in thermische energie plaats te vinden, noch hoeft deze gelijktijdig plaats te vinden met het gebruik van de warmte uit het warmtenet.

De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van een fractie fossiele warmte op de woning dient te worden opgewekt, dient minimaal gelijk te zijn aan de warmtevraag (Qv) plus de benodigde hoeveelheid energie voor warm tapwater (15 kWh/m2), beide gedeeld door het equivalent opwekrendement (EOR) van het aangesloten warmtenet, zoals vastgelegd in een gecontroleerde en geldige EMG-verklaring die bij het sluiten van de overeenkomst voor een energieprestatievergoeding eenmalig wordt overgelegd. De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van warmte op de woning dient te worden opgewekt, is afhankelijk van de mate waarin de warmte afkomstig uit het warmtenet waarop de woning is aangesloten tot gebruik van fossiele energie leidt. Om de compensatie te bepalen dient de verhuurder bij het aangaan van de EPV-overeenkomst een door het Bureau CRG gecontroleerde EMG-verklaring over te leggen van het warmtenet waarop de woning is (of wordt) aangesloten. Deze verklaring moet geldig zijn. Een door het Bureau CRG gecontroleerde EMG-verklaring van het warmtenet is een maat voor de hoeveelheid primaire fossiele energie die benodigd is om de warmte aan de woning te leveren. Het equivalent opwekkingsrendement (EOR) in de EMG-verklaring houdt rekening met de hoeveelheid primaire fossiele energie die nodig is om de warmte op te wekken, maar ook met warmteverliezen in het leidingnet en benodigde pompenergie die nodig is om het water rond te pompen. Hoe hoger de EOR, hoe minder primaire fossiele energie benodigd is om de warmte op te wekken, te transporteren en te leveren aan de woning. Een hoge EOR voor een warmtenet kan worden verkregen door toepassing van hernieuwbare energie bij de opwek van warmte, het gebruik van restwarmte of aftapwarmte uit industriële processen, elektriciteitsproductie of afvalverbranding en een efficiënt, goed geïsoleerd leidingenstelsel. Indien de woning is aangesloten op een secundair warmtenet is de EOR van dit secundaire net van toepassing.

Het Bureau CRG is een onafhankelijke toetsende instantie die beoordeelt of geclaimde energieprestaties van apparaten, installaties of gebiedsmaatregelen terecht zijn. Bureau CRG geeft gecontroleerde verklaringen energiebesparende maatregelen op gebiedsniveau af met een beperkte geldigheidsduur. Deze verklaringen worden gebruikt om de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen te toetsen. In een EMG-verklaring mag vanwege voorziene toekomstige investeringen in de energiezuinigheid van energieopwekking rekening gehouden worden met ingrepen die de duurzaamheid wel ten goede komen maar die nog niet geëffectueerd zijn.

Het duurzame karakter van de warmte in warmtenetten kan per jaar variëren. In beginsel zou dan de hoeveelheid duurzame energie die op de woning wordt opgewekt ter compensatie van het gebruik van een fractie fossiele warmte op de woning in de tijd veranderen, ofwel groter of wel kleiner worden. Er is voor gekozen om enkel bij het aangaan van het contract voor een energieprestatievergoeding te kijken naar het EOR volgens de EMG-verklaring van het betreffende warmtenet. Ten eerste beperkt het slechts eenmalig met de huurder hoeven overleggen en toelichten van een EMG-verklaring, en het daarop volgende vaststellen van de hoeveelheid duurzame energie die de woning dientengevolge moet opwekken, de nalevingskosten voor de verhuurder en huurder. Ten tweede biedt dit rechtszekerheid voor verhuurder en de huurder, omdat bij het sluiten van de EPV-overeenkomst voor hele looptijd van de overeenkomst kan worden vastgesteld welke hoeveelheid duurzame energie de woning op moet wekken. Anders zou, bijvoorbeeld als het warmtenet duurzamer wordt of juist minder duurzaam, bij regelmatige herijking, de hoeveelheid duurzame energie die op de woning dient te worden opgewekt kleiner of groter worden. Indien deze groter wordt zou de verhuurder verplicht zijn additionele opwekcapaciteit op de woning te creëren. Daarmee wordt zijn investeringszekerheid kleiner. Als de hoeveelheid duurzame energie die de woning moet produceren om in aanmerking te blijven komen voor een energieprestatievergoeding in de tijd kleiner wordt, wordt de zekerheid van de huurder over de geleverde energieprestatie kleiner. Overigens is de algemene maatschappelijke tendens, mede in verband met het kabinetsbeleid, dat warmtenetten duurzamer worden. De kans dat een bepaald warmtenet na verloop van tijd minder duurzaam blijkt, is daardoor beperkt. Bij een nieuwe huurder, en dus een nieuw EPV contract, dient aan de hand van de op dat moment geldende EMG-verklaring opnieuw te worden bepaald hoeveel duurzame energie de woning dient op te wekken.

Conform het besluit dient de opwek van duurzame energie, die dient ter compensatie van het gebruik van met fossiele energie opgewekte warmte te worden gemeten (maar niet per se separaat van de overige opwek op de woning, zoals voor het gebruik van de huurder) en in het jaarlijkse overzicht dat de verhuurder aan de huurder verstrekt, te worden opgenomen.

Net als in het besluit is voor de vaststelling van de maximale energieprestatievergoeding ervan uitgegaan dat de hoeveelheid energie voor warm tapwater 15 kWh per vierkante meter per jaar is. Hierbij is uitgegaan van de hoeveelheid die in NEN 7120 wordt gehanteerd voor het bepalen van de Energie Prestatie van Gebouwen (EPG-methodiek) voor een gemiddeld gezin waar een douche met warmteterugwinning onderdeel uitmaakt van het warm tapwatersysteem.

2.1.3 Opwek van duurzame energie op de woning voor gebruik huurder

Zoals toegelicht in het besluit dient de woning op jaarbasis voldoende energie op te wekken om te voorzien in het benodigde energiegebruik door de bewoners en de hulpenergie. In het besluit is uitgegaan van 26 kWh per vierkante meter per jaar die ter beschikking van de huurder moet staan.

De eis van minimaal 26 kWh per vierkante meter per jaar zorgt ervoor dat een huishouden in een woning van gemiddelde grootte (82 m2) minimaal ruim 2.100 kWh per jaar ter beschikking heeft. Deze energie dient ter beschikking te staan van de huurder. De huurder dient, indien hij een deel van de energie niet gebruikt, deze op te kunnen slaan voor later gebruik of via zijn aansluiting op het energienet aan het energienet te kunnen terug leveren. Tevens geldt dat deze minimale opwek niet groter hoeft te zijn dan 2.600 kWh per woning per jaar maar tegelijkertijd niet kleiner dan 1.800 kWh per woning per jaar dient te zijn. Vanwege het duurzame karakter van de woning dient de woning zelf deze benodigde energie duurzaam op te wekken.

3. Regeldrukaspecten

Deze regeling leidt tot regeldruk verbonden aan de vaststellingsmethodiek waaruit blijkt in hoeverre de warmte als duurzaam kan worden aangemerkt door vaststelling van een opwekrendement. Voor deze vaststellingsmethodiek is aangesloten bij de bestaande certificeringsmethodiek, die sinds de invoering van de NEN 7120 als bepalingsmethode voor EPC-berekeningen bestaat om gebiedsmaatregelen te kunnen waarderen in de EPC. In essentie is er dus sprake van een bestaande vaststellingsmethodiek verbonden aan de externe warmtelevering ter bepaling van de EPC. De regeldruk is dan ook al meegenomen bij de regelingen verbonden aan de EPC en dient niet te worden meegenomen bij deze regeling.

Deze regeling leidt wel tot regeldruk verbonden aan de volgende handelingen:

  • Controle op geldigheid gelijkwaardigheidsverklaring bij het Bureau Controle en Registratie Gelijkwaardigheidsverklaringen. De gelijkwaardigheidsverklaringen zijn voor een ieder opvraagbaar via http://www.bcrg.nl/zoeken. De verhuurder zal hierdoor eenvoudig over deze gelijkwaardigheidsverklaring kunnen beschikking, en deze eenvoudig kunnen meenemen bij de informatieverstrekking aan de huurder en bij de berekening van de hoogte van de energieprestatievergoeding.

  • De doorrekening van het daaruit af te leiden equivalent opwekkingsrendement (EOR) ter bepaling van de hoeveelheid op te wekken duurzame energie.

Voor het bepalen van de regeldruk verbonden aan deze handelingen wordt uitgegaan van 111.000 zeer energie zuinige woningen met een EPV. Gezien de verhouding meer- en eengezinswoningen in de periode 1945–1975 zoals geregistreerd door het CBS 1 gaat het daarbij om circa 42.100 meergezinswoningen waarvan circa 9.200 woningen deel uitmaken van een complex met 5 bouwlagen of meer. Uitgegaan wordt van een warmtelevering aan complexen bestaande uit 250 woningen. Het gaat dus eenmalig voor deze woningen om 9.200/250 = 37 gelijkwaardigheidsverklaringen. De toename van de daaraan verbonden regeldruk bedraagt € 0,05 miljoen.

Vervolgens is er structurele regeldruk in de jaren daarna bij elke nieuwe huurovereenkomst als gevolg van verhuizing. Gelet op de gemiddelde mutatiegraad van 16% per 2 jaar 2 betreft dit 8% van 9.200 huurders = 736 huurders. De structurele regeldruk als gevolg van de twee hiervoor aangegeven handelingen bedraagt minder dan € 1.000.

De eenmalige regeldruk van € 0,05 miljoen betreft de regeldruk in 2018 als alle nul-op-de-meterwoningen met externe duurzame warmte tegelijkertijd in 2018 worden gerealiseerd. In de praktijk zal deze realisatie meerdere jaren vergen; de eenmalige regeldruk van € 0,05 miljoen zal dan over meerdere jaren worden gespreid. Om deze reden is ook de eenmalige regeldruk berekend per woning. Deze bedraagt eenmalig € 5,32 per woning, en vervolgens in de jaren daarna, vanaf 2019, structureel circa € 0,08 per woning.

4. Notificatieverplichting

De ontwerpregeling is op 7 april 2017 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie, notificatienummer 2017/0143/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217) (notificatierichtlijn). De in deze regeling voorgeschreven systematiek om te bepalen hoeveel duurzame energie op de woning dient te worden opgewekt ter compensatie van de externe of de niet-duurzame warmte, bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. De aangewezen systematiek is verenigbaar met het vrije verkeer van goederen en is evenredig. Waar nodig is voorzien in een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning. Van de Commissie is geen reactie ontvangen.

Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor de handel.

5. Uitvoeringstoets huurcommissie

Aan de huurcommissie is een ontwerp van de regeling voorgelegd. De uitvoeringstoets van de huurcommissie heeft geleid tot de conclusie dat de regeling uitvoerbaar is voor de huurcommissie door de combinatie van beschikbare bouwkundige kennis en servicekostenkennis. Deze uitvoeringstoets heeft dan ook niet geleid tot de noodzaak van wijzigingen ten opzichte van het ontwerp van de regeling.

De huurcommissie heeft wel aandacht gevraagd voor een goede voorlichting over de regelgeving aan de doelgroep. Over de energieprestatievergoeding wordt reeds informatie verstrekt via ondermeer www.rijksoverheid.nl en www.rvo.nl. Regelmatig zal worden bezien of deze informatieverstrekking aanpassing behoeft.

6. Consultatie en adviezen

Over het ontwerp van de regeling heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een reactie namens de brancheverenigingen NVDE (Nederlandse Vereniging Duurzame Energie), Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland. Daarnaast hebben de Vereniging Stroomversnelling en Eneco Groep N.V. afzonderlijk gereageerd. De reacties hebben op enkele punten geleid tot aanpassingen en verduidelijkingen van de regeling en de toelichting. Op de belangrijkste punten wordt hierna ingegaan.

NVDE (Nederlandse Vereniging Duurzame Energie), Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland vinden dat regeling niet alleen van toepassing zou moeten zijn op duurzame opwekking op de woning, maar ook op systemen zoals warmte/koude opslag, groen gas, collectieve warmtepompen, collectieve duurzame elektriciteitsopwekking en collectieve (duurzame) warmtelevering. Ook geven zij aan dat de regeling moeilijk voor hoogbouw kan worden ingezet.

Het mogelijk maken van een energieprestatievergoeding voor energie die niet duurzaam op de woning wordt opgewekt past niet binnen de uitgangspunten die in het besluit zijn uitgewerkt en vergen het loslaten van de eis dat de duurzame energie in- op of aan de woning wordt opgewekt op het niveau van het besluit. Na de evaluatie van de werking van de wet- en regelgeving met betrekking tot de energieprestatievergoeding zal worden bezien in hoeverre deze uitgangspunten aanpassing behoeven. Daarbij zal ook oog zijn voor de mogelijke nadelige consequenties, met name op het gebied van de inzichtelijkheid voor de huurder en de woonlasten. Dan gaat het om de afrekening van de betreffende energie met de huurder en wat de gevolgen zijn als de bewoner minder energie gebruikt. Verder zal tevens aandacht worden besteed aan de hoogbouw, waar het nu vaak technisch lastig is voldoende duurzame energie in- op of aan de woning op te wekken.

Ook vinden de NVDE, Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland dat in de regeling de mogelijkheid ontbreekt om specifieke duurzame elektriciteits- en warmtebronnen te alloceren aan specifieke woningen ten behoeve van de berekening van de mate van duurzaamheid. Bij een techniekneutrale benadering hoort volgens hen ook dat de huurder en verhuurder eenzelfde afspraak als met de all electric variant geboden moet kunnen worden. Dat wil zeggen dat de huurder een energieprestatievergoeding betaalt en bij een standaard gebruik niet hoeft bij te betalen. Voor dit laatste zou allocatie van een warmtebron en voldoende ruimte voor een ander tariefconcept een belangrijke voorwaarde zijn.

Allocatie van een bepaalde warmtebron aan een woning waarvoor een energieprestatievergoeding is overeengekomen is beleidsmatig onwenselijk. Het is wenselijk dat bepalingsmethoden en instrumenten voor de energieprestatie van woningen (EPV, EI, WWS) zo veel mogelijk gebaseerd zijn op de prestatie van de woning zelf. Dan blijft zuiver hoe duurzaam de woning zelf is en hoe duurzaam de energiedrager van buiten de woning is, en zijn voor de verduurzaming van beide effectieve, separate, beleidsmaatregelen mogelijk.

De vereniging Stroomversnelling onderschrijft de opmerkingen van de NVDE, Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland. Daarnaast stelt zij dat de regeling niet voorbereid is op de mogelijkheid van een aansluiting van een warmtenet op een lage temperatuur en na verwarming op de woning en stelt zij voor om een extra kolom toe te voegen aan de tabel voor die gevallen waarbij de volledige warmterekening door de verhuurder wordt afgekocht.

Het klopt dat de regeling onvoldoende is voorbereid op de, nu nog redelijk uitzonderlijke situatie, van een aansluiting van een warmtenet op een lage temperatuur en na verwarming op de woning zelf. Hiervoor zal bij de evaluatie in 2018 aandacht zijn.

Het rekenen van een maximale energieprestatievergoeding voor een warmtebundel door de verhuurder, terwijl de warmteleverancier een bepaalde hoeveelheid warmte gratis levert, kan juridisch niet. Als de verhuurder niet degene is die de duurzame warmte levert betekent dit in juridische zin dat hij een mindere prestatie levert aan zijn huurder dan als hij wel alle energie opwekt. Voor die mindere prestatie kan wettelijk niet hetzelfde (een even hoge) maximale energieprestatievergoeding worden vastgesteld.

De regeling met betrekking tot de energieprestatievergoeding zo vorm geven dat de verhuurder degene is van wie een warmtebundel wordt afgenomen vergt een complexe uitwerking en kent nadelen. Ten eerste is de opwek van de duurzame energie waarvoor de energieprestatievergoeding betaald wordt is dan in de praktijk niet meer op de woning, maar nabij of zelfs verder weg. Dat vergt aanpassing van het besluit. Zie ook de reactie op de wens van de NVDE, Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland. Ten tweede kan deze constructie niet zomaar onder de huidige restricties van de Warmtewet, vanwege het toepassen van verschillende tariefstructuren in één net.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in overeenstemming met het systeem van de vaste verandermomenten in werking op 1 april 2018. Daarbij is afgeweken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. De regeling verruimt de mogelijkheden om een energieprestatievergoeding overeen te komen in het kader van de verduurzaming van huurwoningen. De partijen die hiermee aan de slag wensen, hechten aan een snelle inwerkingtreding van de regeling en zijn hierop voorbereid.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven