TOELICHTING
1. Inleiding
Met deze wijziging van de Regeling energieprestatievergoeding huur (hierna: de regeling)
wordt uitvoering gegeven aan artikel 3 van het Besluit energieprestatievergoeding
huur (hierna: het besluit).
Dit artikel biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen bij ministeriële regeling
af te wijken van de in de tabellen I en II in de bijlage bij het besluit opgenomen
systematiek om de hoogte van de energieprestatievergoeding te bepalen. Hiermee kan
tevens een energieprestatievergoeding worden overeengekomen indien gebruik wordt gemaakt
van andere technieken en concepten om zeer energiezuinige woningen te realiseren die
passen binnen de doelstellingen van het besluit.
Concreet gaat het in deze regeling om woningen die aangesloten zijn op een warmtenet
waarbij de warmte niet volledig duurzaam is of de warmte niet volledig op de woning
wordt opgewekt. Voor woningen waarbij op de woning volledig duurzame warmte wordt
opgewekt is tabel 2 van bijlage I in het besluit van toepassing. De tabel in de bijlage
van deze regeling is dus aanvullend op de tabellen 1 en 2 in de bijlage bij het besluit
en kan door de verhuurder worden gehanteerd voor woningen die niet op de woning voldoende
volledig duurzame warmte opwekken, maar voor het overige voldoen aan de gestelde eisen
met betrekking tot de warmtevraag van de woning en de hoeveelheid op te wekken duurzame
energie voor het gebruik van de huurder en de gebouwgebonden (elektrische) energie
die nodig is voor het laten werken van installaties.
2. Afwijkende systematiek voor een energieprestatievergoeding
Op dit moment is aardgas de voornaamste energiebron voor de verwarming van woningen
en voor warm tapwater. Verwacht wordt dat het gebruik van aardgas op termijn wordt
verminderd vanwege de doelstellingen op het gebied van klimaat en energie, en het
streven in het regeerakkoord “Vertrouwen in de toekomst” om voor het eind van de kabinetsperiode
30.000 tot 50.000 bestaande woningen per jaar gasvrij te maken of in ieder geval zodanig
energie–efficiënt te maken dat ze op korte termijn gasloos gemaakt kunnen worden.
De belangrijkste pijlers van dit beleid zijn vergaande reductie van de warmtevraag
door middel van energiebesparing en sterke vermindering van het gebruik van aardgas
via het stimuleren en inpassen van duurzaam opgewekte elektriciteit en niet fossiele
warmte.
In de toekomst zullen de voorzieningen om gebouwen in Nederland te verwarmen meer
divers worden. Waar nu op de meeste plaatsen aardgas dominant is in de warmtevoorziening,
zullen de bronnen in de toekomst per regio gaan variëren. Dit komt doordat de vraag
naar en het aanbod van warmte per regio sterk kunnen verschillen. In gebieden met
een geconcentreerde grote vraag naar en een aanbod van (rest)warmte of hernieuwbare
warmte, zal collectieve warmtevoorziening naar verwachting een grotere rol gaan spelen.
Het is hierbij, in elk geval voor de komende tien tot twintig jaar, minder van belang
of de warmte uit een hernieuwbare bron afkomstig is of dat het een warmtebron betreft
die aantoonbaar tot minder gebruik van primaire fossiele energie leidt. Dit is het
criterium waarop de EMG (Energie Maatregelen op Gebiedsniveau, NVN 7125-2011 of NVN
7125-2017) stuurt, zie voor een verdere toelichting paragraaf 2.1.2.
De introductie van de energieprestatievergoeding met warmtelevering past goed in deze
transitie naar een duurzame energievoorziening en een energieneutrale gebouwde omgeving.
De energieprestatievergoeding kan alleen worden toegepast bij woningen die vergaand
geïsoleerd zijn en dus een zeer lage warmtevraag hebben. Daarnaast is het uitgangspunt
dat zoveel energie duurzaam op, in of aan de woning wordt opgewekt dat dit de hoeveelheid
primaire fossiele energie benodigd voor ruimteverwarming, warm tapwater en het gebruik
door elektrische apparaten afdekt. Dit is mogelijk middels all-electric oplossingen
en middels oplossingen met aardgas waarbij het gebruik van fossiel gas gecompenseerd
wordt door de opwek van duurzame energie op de woning, maar ook bij zeer energiezuinige
woningen met een warmteaansluiting past de introductie van de energieprestatievergoeding
goed in de transitie naar een duurzame energievoorziening en een energieneutrale gebouwde
omgeving. Het warmtegebruik in de woning, voor zover dat gebruik van primaire fossiele
energie nodig heeft, dient te worden gecompenseerd met de opwek van duurzame energie
op de woning, op basis van een gemiddeld gebruik en bij gemiddelde klimaatomstandigheden.
Deze regeling verbreedt de mogelijkheden van verhuurders om een energieprestatievergoeding
met hun huurders overeen te komen in het kader van het verduurzamen van hun woningen.
Door deze regeling kan voor oplossingen waarbij vergaand wordt geïsoleerd en woningen
verwarmd worden met niet geheel duurzame warmte of geheel duurzame warmte die niet
op de woning wordt opgewekt een energieprestatievergoeding worden overeengekomen.
Hiermee stimuleert de regeling het verder CO2-arm maken van de Nederlandse woningvoorraad.
2.1 Eisen inzake de woning en de maximale hoogte van de energieprestatievergoeding
In het besluit is uitgegaan van een systematiek voor het bepalen van de hoogte van
de energieprestatievergoeding. Daarbij dient de thermische energie die nodig is voor
de verwarming van de woning, en het gebruik van warm tapwater door de bewoners volledig
duurzaam op de woning te worden opgewekt. Voorts wordt er in het besluit uitgegaan
van een opwek van duurzame energie op de woning die de benodigde hulpenergie (eHulp)
afdekt en van een opwek van een bepaalde hoeveelheid duurzame energie op de woning
die ter beschikking staat van de huurder.
Van een zeer energiezuinige woning is echter ook sprake als de woning een hoeveelheid
duurzame energie opwekt die, bij gemiddeld gebruik en gemiddelde klimaatomstandigheden,
benodigd is om het energiegebruik in de woning af te dekken, ook als deze woning duurzame
energie gebruikt die niet wordt opgewekt op of aan de woning. Concreet kan de woning
warmte uit een warmtenet gebruiken om in de energiebehoefte van verwarming en warm
water te voorzien. Daarbij kan de woning, indien de warmte uit het warmtenet deels
fossiel van aard is, een hoeveelheid energie opwekken die het gebruik van het fossiele
deel van de warmte op de woning compenseert. Deze regeling voorziet erin dat in deze
gevallen een energieprestatievergoeding met de huurder kan worden overeengekomen,
indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf
2.1.2 en paragraaf 2.1.3.
De mogelijkheid om een energieprestatievergoeding met de huurder overeen te komen
stimuleert de verhuurder om een zeer energiezuinige woning te realiseren met een minimale
energievraag. Om deze reden is voor een woning met een lagere warmtevraag, waar minder
energieopwek nodig is, een hogere energieprestatievergoeding mogelijk dan in een woning
met een hogere warmtevraag.
Voorts zal de bewoner in een woning waarin met warmte uit een warmtenet in de benodigde
energie voor warmte en warm tapwater voorzien wordt, een contract hebben met een leverancier
voor de levering van warmte. Voor de afgenomen warmte krijgt de bewoner een rekening.
Om deze reden wordt de maximale energieprestatievergoeding op een lager bedrag vastgesteld
dan bij een woning waarop afdoende duurzame thermische energie wordt opgewekt om de
woning te verwarmen (zonder aansluiting op een warmtenet). In die gevallen hoeft namelijk
bij gemiddelde klimaatomstandigheden en een gemiddeld gebruik geen extra energie,
buiten de gesaldeerde energie, te worden afgenomen van de energieleverancier.
2.1.1. Een zeer lage warmtevraag
Zoals toegelicht is in de eerste plaats een zeer lage warmtevraag van de woning vereist
om de energieprestatievergoeding in rekening te mogen brengen.
Net als in een woning waarop tabel II uit het besluit van toepassing is (aangesloten
op een duurzaam warmtenet) geldt hier het uitgangspunt dat de maximale energieprestatievergoeding
hoger kan worden vastgesteld bij een zeer lage warmtevraag (onder de 15 kWh/m2). Een lagere warmtevraag zorgt immers direct voor een lagere energierekening. Een
hogere energieprestatievergoeding in deze woningen stimuleert de verhuurder een zo
laag mogelijke warmtevraag te behalen.
2.1.2 Opwek van duurzame energie op de woning ter compensatie van het gebruik van
fossiele warmte
Na zeer goede isolatie, resulterend in een zeer lage warmtevraag, dient een equivalent
aan de resterende hoeveelheid benodigde energie voor verwarming van de woning en voor
warm tap water te worden opgewekt ten behoeve van de woning. Deze hoeveelheid energie
dient ter beschikking te staan van de huurder.
Bij het gebruik van fossiele energie hiertoe, dient ter compensatie op de woning een
equivalent te worden opgewekt aan duurzame energie als bij gemiddeld gebruik en gemiddeld
klimaat benodigd is om dit fossiele deel af te dekken. Doorgaans wordt (deels fossiele)
energie, opgewekt op of buiten de woning, gebruikt voor ruimteverwarming, warm tapwater
en eventueel koken. Dit gebruik van fossiele energie dient dan te worden gecompenseerd
met de opwek van duurzame energie op de woning. Op die manier wordt een woning gerealiseerd
die net zo veel energie duurzaam opwekt als, bij gemiddeld gedrag en gemiddeld klimaat,
op jaarbasis nodig is aan primaire fossiele energie. Dat kan bijvoorbeeld met opwek
door middel van installaties voor duurzame energie op de woning, zoals wind- of zonne-energie.
Het uitgangspunt is dat in een woning die is aangesloten op een warmtenet in de vraag
naar ruimteverwarming en warm tapwater doorgaans wordt voorzien door het gebruik van
warmte uit dit net. Het warmtegebruik in de woning, voor zover dat fossiele warmte
is, dient aldus te worden gecompenseerd, op basis van een gemiddeld gebruik en bij
gemiddelde klimaatomstandigheden. De opwek hoeft niet per se in thermische energie
plaats te vinden, noch hoeft deze gelijktijdig plaats te vinden met het gebruik van
de warmte uit het warmtenet.
De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van een fractie
fossiele warmte op de woning dient te worden opgewekt, dient minimaal gelijk te zijn
aan de warmtevraag (Qv) plus de benodigde hoeveelheid energie voor warm tapwater (15
kWh/m2), beide gedeeld door het equivalent opwekrendement (EOR) van het aangesloten warmtenet,
zoals vastgelegd in een gecontroleerde en geldige EMG-verklaring die bij het sluiten
van de overeenkomst voor een energieprestatievergoeding eenmalig wordt overgelegd.
De hoeveelheid duurzame energie die ter compensatie van het gebruik van warmte op
de woning dient te worden opgewekt, is afhankelijk van de mate waarin de warmte afkomstig
uit het warmtenet waarop de woning is aangesloten tot gebruik van fossiele energie
leidt. Om de compensatie te bepalen dient de verhuurder bij het aangaan van de EPV-overeenkomst
een door het Bureau CRG gecontroleerde EMG-verklaring over te leggen van het warmtenet
waarop de woning is (of wordt) aangesloten. Deze verklaring moet geldig zijn. Een
door het Bureau CRG gecontroleerde EMG-verklaring van het warmtenet is een maat voor
de hoeveelheid primaire fossiele energie die benodigd is om de warmte aan de woning
te leveren. Het equivalent opwekkingsrendement (EOR) in de EMG-verklaring houdt rekening
met de hoeveelheid primaire fossiele energie die nodig is om de warmte op te wekken,
maar ook met warmteverliezen in het leidingnet en benodigde pompenergie die nodig
is om het water rond te pompen. Hoe hoger de EOR, hoe minder primaire fossiele energie
benodigd is om de warmte op te wekken, te transporteren en te leveren aan de woning.
Een hoge EOR voor een warmtenet kan worden verkregen door toepassing van hernieuwbare
energie bij de opwek van warmte, het gebruik van restwarmte of aftapwarmte uit industriële
processen, elektriciteitsproductie of afvalverbranding en een efficiënt, goed geïsoleerd
leidingenstelsel. Indien de woning is aangesloten op een secundair warmtenet is de
EOR van dit secundaire net van toepassing.
Het Bureau CRG is een onafhankelijke toetsende instantie die beoordeelt of geclaimde
energieprestaties van apparaten, installaties of gebiedsmaatregelen terecht zijn.
Bureau CRG geeft gecontroleerde verklaringen energiebesparende maatregelen op gebiedsniveau
af met een beperkte geldigheidsduur. Deze verklaringen worden gebruikt om de energieprestatie
van nieuwe en bestaande gebouwen te toetsen. In een EMG-verklaring mag vanwege voorziene
toekomstige investeringen in de energiezuinigheid van energieopwekking rekening gehouden
worden met ingrepen die de duurzaamheid wel ten goede komen maar die nog niet geëffectueerd
zijn.
Het duurzame karakter van de warmte in warmtenetten kan per jaar variëren. In beginsel
zou dan de hoeveelheid duurzame energie die op de woning wordt opgewekt ter compensatie
van het gebruik van een fractie fossiele warmte op de woning in de tijd veranderen,
ofwel groter of wel kleiner worden. Er is voor gekozen om enkel bij het aangaan van
het contract voor een energieprestatievergoeding te kijken naar het EOR volgens de
EMG-verklaring van het betreffende warmtenet. Ten eerste beperkt het slechts eenmalig
met de huurder hoeven overleggen en toelichten van een EMG-verklaring, en het daarop
volgende vaststellen van de hoeveelheid duurzame energie die de woning dientengevolge
moet opwekken, de nalevingskosten voor de verhuurder en huurder. Ten tweede biedt
dit rechtszekerheid voor verhuurder en de huurder, omdat bij het sluiten van de EPV-overeenkomst
voor hele looptijd van de overeenkomst kan worden vastgesteld welke hoeveelheid duurzame
energie de woning op moet wekken. Anders zou, bijvoorbeeld als het warmtenet duurzamer
wordt of juist minder duurzaam, bij regelmatige herijking, de hoeveelheid duurzame
energie die op de woning dient te worden opgewekt kleiner of groter worden. Indien
deze groter wordt zou de verhuurder verplicht zijn additionele opwekcapaciteit op
de woning te creëren. Daarmee wordt zijn investeringszekerheid kleiner. Als de hoeveelheid
duurzame energie die de woning moet produceren om in aanmerking te blijven komen voor
een energieprestatievergoeding in de tijd kleiner wordt, wordt de zekerheid van de
huurder over de geleverde energieprestatie kleiner. Overigens is de algemene maatschappelijke
tendens, mede in verband met het kabinetsbeleid, dat warmtenetten duurzamer worden.
De kans dat een bepaald warmtenet na verloop van tijd minder duurzaam blijkt, is daardoor
beperkt. Bij een nieuwe huurder, en dus een nieuw EPV contract, dient aan de hand
van de op dat moment geldende EMG-verklaring opnieuw te worden bepaald hoeveel duurzame
energie de woning dient op te wekken.
Conform het besluit dient de opwek van duurzame energie, die dient ter compensatie
van het gebruik van met fossiele energie opgewekte warmte te worden gemeten (maar
niet per se separaat van de overige opwek op de woning, zoals voor het gebruik van
de huurder) en in het jaarlijkse overzicht dat de verhuurder aan de huurder verstrekt,
te worden opgenomen.
Net als in het besluit is voor de vaststelling van de maximale energieprestatievergoeding
ervan uitgegaan dat de hoeveelheid energie voor warm tapwater 15 kWh per vierkante
meter per jaar is. Hierbij is uitgegaan van de hoeveelheid die in NEN 7120 wordt gehanteerd
voor het bepalen van de Energie Prestatie van Gebouwen (EPG-methodiek) voor een gemiddeld
gezin waar een douche met warmteterugwinning onderdeel uitmaakt van het warm tapwatersysteem.
2.1.3 Opwek van duurzame energie op de woning voor gebruik huurder
Zoals toegelicht in het besluit dient de woning op jaarbasis voldoende energie op
te wekken om te voorzien in het benodigde energiegebruik door de bewoners en de hulpenergie.
In het besluit is uitgegaan van 26 kWh per vierkante meter per jaar die ter beschikking
van de huurder moet staan.
De eis van minimaal 26 kWh per vierkante meter per jaar zorgt ervoor dat een huishouden
in een woning van gemiddelde grootte (82 m2) minimaal ruim 2.100 kWh per jaar ter beschikking heeft. Deze energie dient ter beschikking
te staan van de huurder. De huurder dient, indien hij een deel van de energie niet
gebruikt, deze op te kunnen slaan voor later gebruik of via zijn aansluiting op het
energienet aan het energienet te kunnen terug leveren. Tevens geldt dat deze minimale
opwek niet groter hoeft te zijn dan 2.600 kWh per woning per jaar maar tegelijkertijd
niet kleiner dan 1.800 kWh per woning per jaar dient te zijn. Vanwege het duurzame
karakter van de woning dient de woning zelf deze benodigde energie duurzaam op te
wekken.
3. Regeldrukaspecten
Deze regeling leidt tot regeldruk verbonden aan de vaststellingsmethodiek waaruit
blijkt in hoeverre de warmte als duurzaam kan worden aangemerkt door vaststelling
van een opwekrendement. Voor deze vaststellingsmethodiek is aangesloten bij de bestaande
certificeringsmethodiek, die sinds de invoering van de NEN 7120 als bepalingsmethode
voor EPC-berekeningen bestaat om gebiedsmaatregelen te kunnen waarderen in de EPC.
In essentie is er dus sprake van een bestaande vaststellingsmethodiek verbonden aan
de externe warmtelevering ter bepaling van de EPC. De regeldruk is dan ook al meegenomen
bij de regelingen verbonden aan de EPC en dient niet te worden meegenomen bij deze
regeling.
Deze regeling leidt wel tot regeldruk verbonden aan de volgende handelingen:
-
– Controle op geldigheid gelijkwaardigheidsverklaring bij het Bureau Controle en Registratie
Gelijkwaardigheidsverklaringen. De gelijkwaardigheidsverklaringen zijn voor een ieder
opvraagbaar via http://www.bcrg.nl/zoeken. De verhuurder zal hierdoor eenvoudig over deze gelijkwaardigheidsverklaring kunnen
beschikking, en deze eenvoudig kunnen meenemen bij de informatieverstrekking aan de
huurder en bij de berekening van de hoogte van de energieprestatievergoeding.
-
– De doorrekening van het daaruit af te leiden equivalent opwekkingsrendement (EOR)
ter bepaling van de hoeveelheid op te wekken duurzame energie.
Voor het bepalen van de regeldruk verbonden aan deze handelingen wordt uitgegaan van
111.000 zeer energie zuinige woningen met een EPV. Gezien de verhouding meer- en eengezinswoningen
in de periode 1945–1975 zoals geregistreerd door het CBS 1 gaat het daarbij om circa 42.100 meergezinswoningen waarvan circa 9.200 woningen
deel uitmaken van een complex met 5 bouwlagen of meer. Uitgegaan wordt van een warmtelevering
aan complexen bestaande uit 250 woningen. Het gaat dus eenmalig voor deze woningen
om 9.200/250 = 37 gelijkwaardigheidsverklaringen. De toename van de daaraan verbonden
regeldruk bedraagt € 0,05 miljoen.
Vervolgens is er structurele regeldruk in de jaren daarna bij elke nieuwe huurovereenkomst
als gevolg van verhuizing. Gelet op de gemiddelde mutatiegraad van 16% per 2 jaar
2 betreft dit 8% van 9.200 huurders = 736 huurders. De structurele regeldruk als gevolg
van de twee hiervoor aangegeven handelingen bedraagt minder dan € 1.000.
De eenmalige regeldruk van € 0,05 miljoen betreft de regeldruk in 2018 als alle nul-op-de-meterwoningen
met externe duurzame warmte tegelijkertijd in 2018 worden gerealiseerd. In de praktijk
zal deze realisatie meerdere jaren vergen; de eenmalige regeldruk van € 0,05 miljoen
zal dan over meerdere jaren worden gespreid. Om deze reden is ook de eenmalige regeldruk
berekend per woning. Deze bedraagt eenmalig € 5,32 per woning, en vervolgens in de
jaren daarna, vanaf 2019, structureel circa € 0,08 per woning.
4. Notificatieverplichting
De ontwerpregeling is op 7 april 2017 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie,
notificatienummer 2017/0143/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn
nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni
1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften
en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals
gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217) (notificatierichtlijn).
De in deze regeling voorgeschreven systematiek om te bepalen hoeveel duurzame energie
op de woning dient te worden opgewekt ter compensatie van de externe of de niet-duurzame
warmte, bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. De aangewezen
systematiek is verenigbaar met het vrije verkeer van goederen en is evenredig. Waar
nodig is voorzien in een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse
erkenning. Van de Commissie is geen reactie ontvangen.
Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2,
negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake
technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor
de handel.
5. Uitvoeringstoets huurcommissie
Aan de huurcommissie is een ontwerp van de regeling voorgelegd. De uitvoeringstoets
van de huurcommissie heeft geleid tot de conclusie dat de regeling uitvoerbaar is
voor de huurcommissie door de combinatie van beschikbare bouwkundige kennis en servicekostenkennis.
Deze uitvoeringstoets heeft dan ook niet geleid tot de noodzaak van wijzigingen ten
opzichte van het ontwerp van de regeling.
De huurcommissie heeft wel aandacht gevraagd voor een goede voorlichting over de regelgeving
aan de doelgroep. Over de energieprestatievergoeding wordt reeds informatie verstrekt
via ondermeer www.rijksoverheid.nl en www.rvo.nl. Regelmatig zal worden bezien of deze informatieverstrekking aanpassing behoeft.
6. Consultatie en adviezen
Over het ontwerp van de regeling heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. Dit
heeft geleid tot een reactie namens de brancheverenigingen NVDE (Nederlandse Vereniging
Duurzame Energie), Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland. Daarnaast hebben
de Vereniging Stroomversnelling en Eneco Groep N.V. afzonderlijk gereageerd. De reacties
hebben op enkele punten geleid tot aanpassingen en verduidelijkingen van de regeling
en de toelichting. Op de belangrijkste punten wordt hierna ingegaan.
NVDE (Nederlandse Vereniging Duurzame Energie), Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland
vinden dat regeling niet alleen van toepassing zou moeten zijn op duurzame opwekking
op de woning, maar ook op systemen zoals warmte/koude opslag, groen gas, collectieve
warmtepompen, collectieve duurzame elektriciteitsopwekking en collectieve (duurzame)
warmtelevering. Ook geven zij aan dat de regeling moeilijk voor hoogbouw kan worden
ingezet.
Het mogelijk maken van een energieprestatievergoeding voor energie die niet duurzaam
op de woning wordt opgewekt past niet binnen de uitgangspunten die in het besluit
zijn uitgewerkt en vergen het loslaten van de eis dat de duurzame energie in- op of
aan de woning wordt opgewekt op het niveau van het besluit. Na de evaluatie van de
werking van de wet- en regelgeving met betrekking tot de energieprestatievergoeding
zal worden bezien in hoeverre deze uitgangspunten aanpassing behoeven. Daarbij zal
ook oog zijn voor de mogelijke nadelige consequenties, met name op het gebied van
de inzichtelijkheid voor de huurder en de woonlasten. Dan gaat het om de afrekening
van de betreffende energie met de huurder en wat de gevolgen zijn als de bewoner minder
energie gebruikt. Verder zal tevens aandacht worden besteed aan de hoogbouw, waar
het nu vaak technisch lastig is voldoende duurzame energie in- op of aan de woning
op te wekken.
Ook vinden de NVDE, Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland dat in de regeling
de mogelijkheid ontbreekt om specifieke duurzame elektriciteits- en warmtebronnen
te alloceren aan specifieke woningen ten behoeve van de berekening van de mate van
duurzaamheid. Bij een techniekneutrale benadering hoort volgens hen ook dat de huurder
en verhuurder eenzelfde afspraak als met de all electric variant geboden moet kunnen
worden. Dat wil zeggen dat de huurder een energieprestatievergoeding betaalt en bij
een standaard gebruik niet hoeft bij te betalen. Voor dit laatste zou allocatie van
een warmtebron en voldoende ruimte voor een ander tariefconcept een belangrijke voorwaarde
zijn.
Allocatie van een bepaalde warmtebron aan een woning waarvoor een energieprestatievergoeding
is overeengekomen is beleidsmatig onwenselijk. Het is wenselijk dat bepalingsmethoden
en instrumenten voor de energieprestatie van woningen (EPV, EI, WWS) zo veel mogelijk
gebaseerd zijn op de prestatie van de woning zelf. Dan blijft zuiver hoe duurzaam
de woning zelf is en hoe duurzaam de energiedrager van buiten de woning is, en zijn
voor de verduurzaming van beide effectieve, separate, beleidsmaatregelen mogelijk.
De vereniging Stroomversnelling onderschrijft de opmerkingen van de NVDE, Netbeheer
Nederland, Aedes en Energie-Nederland. Daarnaast stelt zij dat de regeling niet voorbereid
is op de mogelijkheid van een aansluiting van een warmtenet op een lage temperatuur
en na verwarming op de woning en stelt zij voor om een extra kolom toe te voegen aan
de tabel voor die gevallen waarbij de volledige warmterekening door de verhuurder
wordt afgekocht.
Het klopt dat de regeling onvoldoende is voorbereid op de, nu nog redelijk uitzonderlijke
situatie, van een aansluiting van een warmtenet op een lage temperatuur en na verwarming
op de woning zelf. Hiervoor zal bij de evaluatie in 2018 aandacht zijn.
Het rekenen van een maximale energieprestatievergoeding voor een warmtebundel door
de verhuurder, terwijl de warmteleverancier een bepaalde hoeveelheid warmte gratis
levert, kan juridisch niet. Als de verhuurder niet degene is die de duurzame warmte
levert betekent dit in juridische zin dat hij een mindere prestatie levert aan zijn
huurder dan als hij wel alle energie opwekt. Voor die mindere prestatie kan wettelijk
niet hetzelfde (een even hoge) maximale energieprestatievergoeding worden vastgesteld.
De regeling met betrekking tot de energieprestatievergoeding zo vorm geven dat de
verhuurder degene is van wie een warmtebundel wordt afgenomen vergt een complexe uitwerking
en kent nadelen. Ten eerste is de opwek van de duurzame energie waarvoor de energieprestatievergoeding
betaald wordt is dan in de praktijk niet meer op de woning, maar nabij of zelfs verder
weg. Dat vergt aanpassing van het besluit. Zie ook de reactie op de wens van de NVDE,
Netbeheer Nederland, Aedes en Energie-Nederland. Ten tweede kan deze constructie niet
zomaar onder de huidige restricties van de Warmtewet, vanwege het toepassen van verschillende
tariefstructuren in één net.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in overeenstemming met het systeem van de vaste verandermomenten
in werking op 1 april 2018. Daarbij is afgeweken van de minimale invoeringstermijn
van twee maanden. De regeling verruimt de mogelijkheden om een energieprestatievergoeding
overeen te komen in het kader van de verduurzaming van huurwoningen. De partijen die
hiermee aan de slag wensen, hechten aan een snelle inwerkingtreding van de regeling
en zijn hierop voorbereid.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren