Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 maart 2018, nr. 2018-0000027251, tot vaststelling van een tijdelijke regeling ter compensatie van zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten die in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008 geen recht hadden op uitkering wegens zwangerschap en bevalling (Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, juncto 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    beroepsbeoefenaar:

    de persoon die:

    • a. anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet; of

    • b. anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft;

    compensatie:

    compensatie als bedoeld in artikel 2;

    dienstbetrekking:

    een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet;

    inkomsten uit tegenwoordige arbeid:

    het gezamenlijke bedrag van:

    • a. het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, bedoeld in afdeling 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b. het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid, bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • c. het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en

    • d. het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland, bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    meewerkende echtgenoot:

    de persoon die anders dan in dienstbetrekking, als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar, meewerkt in de onderneming van zijn partner in de zin van artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    Minister:

    de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    UWV:

    het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    winst uit Nederlandse onderneming:

    de belastbare winst uit Nederlandse onderneming, bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet;

    winst uit onderneming:

    de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet;

    zelfstandige:

    de persoon die:

    • a. in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of

    • b. niet in Nederland woont en die winst uit Nederlandse onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft.

  • 2. In deze regeling wordt met echtgenoot gelijkgesteld de geregistreerde partner.

    Artikel 1, derde tot en met negende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor de toepassing van andere wetten dan de Kaderwet SZW-subsidies en de Wet arbeid en zorg en de op die andere wetten berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, de compensatie aangemerkt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg.

Artikel 2. Recht op compensatie

Recht op compensatie op grond van deze regeling heeft degene die:

  • a. op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008 is bevallen; en

  • b. in het kalenderjaar van bevalling zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot was.

Artikel 3. Recht op compensatie nabestaanden

In plaats van degene die aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden voldoet en voor het moment dat de aanvraag kan worden ingediend, is overleden, hebben de volgende personen recht op compensatie:

  • a. degene die ten tijde van het overlijden echtgenoot van de overledene was; of

  • b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, de kinderen tot wie de overledene ten tijde van het overlijden in familierechtelijke betrekking stond.

Artikel 4. Geen recht op compensatie

  • 1. Geen recht op compensatie heeft de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Geen recht op compensatie heeft de vrouw die in haar hoedanigheid van zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot reeds een uitkering, schadevergoeding, schadeloosstelling of compensatie van het UWV heeft ontvangen in verband met haar zwangerschap en bevalling.

Artikel 5. Hoogte van de compensatie

De hoogte van de compensatie bedraagt € 5.600,–.

Artikel 6. Taak UWV

Het UWV is belast met de uitvoering van deze regeling.

Artikel 7. Indienen aanvraag

  • 1. Het UWV stelt op aanvraag van de zelfstandige, beroepsbeoefenaar, meewerkende echtgenoot dan wel van de persoon of personen, bedoeld in artikel 3, vast of recht op compensatie bestaat.

  • 2. De zelfstandige, beroepsbeoefenaar, meewerkende echtgenoot dan wel de persoon of personen, bedoeld in artikel 3, die in aanmerking wil respectievelijk willen komen voor compensatie, dient respectievelijk dienen de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in voor 1 oktober 2018.

Artikel 8. Termijnen, vaststelling en betaling

  • 1. Indien het recht op een compensatie door het UWV is vastgesteld, betaalt het UWV de compensatie op of na 1 januari 2019 en uiterlijk voor 1 april 2019.

  • 2. Met betrekking tot een compensatie op grond van deze regeling zijn de artikelen 18, 63, 64, 65a en 65b van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Financiering

  • 1. Het Rijk voorziet in de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan deze regeling.

  • 2. Het UWV beheert en administreert afzonderlijk de middelen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In verband met het middelenbeheer wordt de rijksbijdrage, bedoeld in het eerste lid, beschouwd als middelen die deel uitmaken van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 112 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel 10. Opgave lasten en betaling van de rijksbijdrage

  • 1. Het UWV verstrekt aan de Minister een opgave van het totaalbedrag van de geraamde lasten met betrekking tot deze regeling, uitgesplitst naar de compensaties en de uitvoeringskosten.

  • 2. De Minister stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv, het bedrag van de opgegeven lasten.

  • 3. De Minister kan, na overleg met het UWV, van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijken.

Artikel 11. Afrekening

  • 1. De lasten alsmede de ontvangen voorschotten met betrekking tot deze regeling worden in de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, opgenomen als onderdeel van de lasten alsmede de ontvangen voorschotten met betrekking tot uitkeringen op grond van artikel 3:18 van de Wet arbeid en zorg.

  • 2. In de jaarrekening worden de te verrekenen rijksbijdragen opgenomen op de wijze als in tabel 10.6.8 in bijlage VI van de Regeling SUWI is aangegeven. De omvang van de op grond van deze regeling toegekende compensaties wordt toegelicht bij deze tabel.

Artikel 12. Verslaglegging

Het UWV brengt aan de Minister inhoudelijk en financieel verslag uit over de uitvoering van deze regeling overeenkomstig artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 13. Verstrekking gegevens aan het UWV door de Belastingdienst

  • 1. De Belastingdienst verstrekt op verzoek aan het UWV gegevens van de personen, bedoeld in artikel 2, die de Belastingdienst verwerkt voor de heffing van de inkomstenbelasting, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze regeling.

  • 2. De Belastingdienst verstrekt op verzoek aan het UWV tevens gegevens van de echtgenoot van de meewerkende echtgenoot, die de Belastingdienst verwerkt in verband met de toepassing van de meewerkaftrek, bedoeld in artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 mei 2018.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat voor de reeds verstrekte compensatie deze regeling van toepassing blijft.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 maart 2018

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding en voorgeschiedenis

Vanaf 1 januari 1998 hadden zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten (hierna: zelfstandigen) recht op een uitkering in verband met hun zwangerschap en bevalling. De hoogte van deze uitkering bedroeg 100% van het inkomensverlies per dag, maar was niet hoger dan het wettelijk minimumloon per dag (WML). De duur van de uitkering was ten minste 16 weken. Dit was oorspronkelijk geregeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (WAZ) en vanaf 1 december 2001 in artikel 3:19 (oud) van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Deze laatste bepaling is op 1 augustus 2004 ingetrokken door de Wet einde toegang verzekering WAZ, waardoor voor zelfstandigen geen recht meer bestond op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Op basis van overgangsrecht hadden zij nog recht op een uitkering, indien ze bevielen voor 7 mei 2005. Op 4 juni 2008 is het recht geherintroduceerd met de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (Wet ZEZ). Sindsdien is het recht op uitkering geregeld in artikel 3:18 Wazo.

Het voorgaande heeft tot gevolg gehad dat zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008, geen recht hadden op een publieke uitkering. In de onderhavige regeling wordt geregeld dat deze vrouwen in de plaats daarvan compensatie kunnen ontvangen. Daarmee wordt uitwerking gegeven aan de in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting passende maatregelen te treffen om ‘(...) verlof wegens bevalling in te voeren met behoud van loon of met vergelijkbare sociale voorzieningen (...)’. De CRvB heeft in zijn tussenuitspraak van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461) geoordeeld dat deze verdragsbepaling ook van toepassing is op zelfstandigen. Ook zij hebben recht op ‘een zeker inkomen’ in verband met hun bevalling. Verder heeft hij geoordeeld dat de Staat op verschillende manieren aan deze verdragsverplichting kan voldoen. Naar mijn mening kan dat voor de hiervoor genoemde groep zelfstandigen het beste geschieden door hen desgevraagd recht te geven op compensatie. Daarin wordt voorzien met deze regeling.

2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen

Het doel van deze regeling is om desgevraagd compensatie te bieden aan zelfstandigen die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008. Zij hebben, omdat in die periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, geen recht op een uitkering gehad in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen recht op compensatie te geven, wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende arbeid verricht ‘een zeker inkomen’ te doen toekomen in verband met haar bevalling.

Een andere optie zou zijn geweest om de betreffende zelfstandigen een compensatie toe te kennen op basis van artikel 3:19 van de Wazo (zoals deze luidde voor 1 augustus 2004) dan wel op basis van het huidige artikel 3:18 van de Wazo. Materieel komt dat op hetzelfde neer, omdat de hoogte en de duur van de uitkering dezelfde zijn in beide gevallen. Van deze oplossing is vanwege uitvoeringstechnische redenen afgezien. Om de hoogte van de uitkering te berekenen zou in ieder individueel geval de hoogte van de zogenaamde grondslag moeten worden vastgesteld. Deze grondslag is voor zelfstandigen en beroepsbeoefenaren, kort gezegd, in beginsel gelijk aan het gemiddelde inkomen per dag in het laatste kalenderjaar voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering. Er moet echter van het gemiddelde inkomen per dag in de laatste vijf kalenderjaren worden uitgegaan, indien dat tot een hoger bedrag leidt. Om dit laatste bedrag te kunnen berekenen, zijn van de betreffende groep vrouwen (bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008) de inkomensgegevens over de kalenderjaren 2000 tot en met 2007 nodig. De Belastingdienst beschikt echter niet meer over de inkomensgegevens over de kalenderjaren 2000 tot en met 2003. Voorts is de grondslag voor meewerkende echtgenoten gelijk aan het gemiddelde inkomen per dag dat zij op basis van hun geleverde arbeidsinbreng worden geacht te hebben genoten. Dit fictieve of toegerekende inkomen wordt door een arbeidsdeskundige vastgesteld op basis van de aard en omvang van de door de meewerkende echtgenoot verrichte arbeid. Over de hiervoor genoemde kalenderjaren kan dat niet tot nauwelijks meer worden vastgesteld. De aard en omvang van de verrichte arbeid is nergens geregistreerd en de betreffende vrouwen zullen die gegevens in veel gevallen niet meer kunnen leveren.

Vanwege het voorgaande is ervoor gekozen om deze aparte compensatieregeling te treffen voor de hiervoor genoemde groep zelfstandigen. Dit maakt het mogelijk om aan iedere rechthebbende hetzelfde bedrag toe te kennen. De regeling is daardoor uitvoerbaar voor het UWV en tevens kan recht worden gedaan aan de hiervoor genoemde verdragsaanspraak van de betreffende groep zelfstandigen.

3. Het recht op en de hoogte van de compensatie

Recht op compensatie

Om voor een recht op compensatie in aanmerking te komen dient aan drie voorwaarden te worden voldaan. Ten eerste dient de vrouw te zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008. Ten tweede dient de vrouw tot de doelgroep van de regeling te behoren. En ten derde dient de vrouw de compensatie aan te vragen uiterlijk voor 1 oktober 2018. Deze voorwaarden worden hierna toegelicht.

De voorwaarde om bevallen te zijn op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008 vloeit voort uit het feit dat in die periode geen recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering bestond voor zelfstandigen (zie paragraaf 1).

De tweede voorwaarde houdt in dat de vrouw zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot was in het kalenderjaar dat ze is bevallen. De afbakening van de doelgroep tot deze drie categorieën is identiek aan die van de doelgroep die vroeger recht had op en nu recht heeft op een zwangerschaps- of bevallingsuitkering op grond van respectievelijk artikel 3:19 (oud) en artikel 3:18 van de Wazo. De definities van de drie categorieën zijn overgenomen uit de artikelen 4, 5 en 6 van de WAZ. Onder een zelfstandige wordt verstaan degene die in Nederland woont en winst uit onderneming geniet of buiten Nederland woont en winst uit een Nederlandse onderneming geniet. Daarbij wordt aangetekend dat winst ook negatief (verlies) kan zijn. Onder een beroepsbeoefenaar wordt verstaan degene die – anders dan in dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet – inkomsten uit tegenwoordige arbeid (zoals resultaat uit overige werkzaamheden) verdient of arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Hieronder vallen onder meer freelancers, journalisten, musici, kunstenaars, sporters, meewerkende echtgenoten die wel een arbeidsbeloning ontvangen en directeuren-grootaandeelhouders. Onder een meewerkende echtgenoot wordt verstaan degene die – anders dan in dienstbetrekking, als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar – meewerkt in de onderneming van haar echtgenoot of geregistreerde partner. Hieronder vallen bijvoorbeeld de echtgenotes van boeren en tuinders.

In het geval dat de vrouw inmiddels is overleden, maar wel aan de eerste twee voorwaarden voldoet, hebben de in artikel 3 genoemde persoon of personen recht op compensatie. De reden dat ook voornoemde personen compensatie kunnen aanvragen is dat de vrouw geen uitkering op grond van de Wazo heeft ontvangen. Nu zij daar geen beroep meer op kan doen, kunnen zij dit doen. Overigens geldt dat indien in het vervolg wordt gesproken over degene die de compensatie aanvraagt, ook deze personen worden bedoeld.

Als derde voorwaarde geldt dat de vrouw dan wel de in artikel 3 genoemde persoon of personen de compensatie dient respectievelijk dienen aan te vragen uiterlijk voor 1 oktober 2018. Op deze manier wordt een einddatum gesteld zodat niet tot in lengte van dagen desgevraagd compensatie moet worden verstrekt, terwijl de betrokken vrouwen wel een redelijke termijn wordt gegeven om de compensatie aan te vragen. Bovendien kan zodoende binnen een betrekkelijk korte termijn de compensatie aan hen worden toegekend.

Hoogte van de compensatie

De hoogte van de compensatie bedraagt € 5.600,–. Iedere rechthebbende ontvangt dus hetzelfde bedrag. Een andere optie zou zijn geweest om de hoogte van de compensatie vast te stellen op een bepaald percentage van het inkomensverlies dat de betrokkene heeft (of zou hebben) geleden doordat ze zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft (of zou hebben) opgenomen. Dit zou meebrengen dat het UWV in ieder individueel geval moet vaststellen hoe hoog het inkomen van de betrokkene was voorafgaande aan dat (veronderstelde) verlof. In de vorige paragraaf is reeds uiteengezet dat de daarvoor noodzakelijke inkomensgegevens ontbreken en dat het fictieve of toegerekende inkomen van meewerkende echtgenotes na zoveel jaren niet meer valt vast te stellen. Daarom is gekozen voor een forfaitair bedrag. De hoogte van het bedrag komt overeen met de gemiddelde uitkering die zelfstandigen in 2016 hebben ontvangen, maar is wel geïndexeerd naar 2018. Dit is als volgt gebeurd. In 2016 werd op grond van artikel 3:18 Wazo in totaal € 57 miljoen uitgekeerd aan zelfstandigen, terwijl het aantal toekenningen 10.473 bedroeg. Dit betekent dat de gemiddelde uitkering € 5.443,– bedroeg. Deze is vermenigvuldigd met de uitkomst van het WML (inclusief vakantietoeslag) op 1 januari 2018 (€ 78,66) gedeeld door het WML op 1 juli 2016 (€ 76,63), oftewel (afgerond naar boven) 1,03. De hoogte van de compensatie bedraagt daarom (afgerond) € 5.600,–. Dit komt neer op een bedrag van ongeveer 90% WML, gerekend over 80 dagen. Dit bedrag is naar mijn mening toereikend om te voldoen aan de in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan zelfstandigen ‘een zeker inkomen’ te doen toekomen in verband met hun bevalling.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de compensatie een bruto bedrag betreft. Er wordt derhalve belasting op ingehouden. Voorts brengt dit mee dat de compensatie als inkomen wordt aangemerkt voor de diverse toeslagen die door de Belastingdienst worden uitgevoerd en voor verschillende inkomensafhankelijke uitkeringen (zoals de bijstand). Dit geldt ook voor de uitkeringen die op grond van artikel 3:18 Wazo worden verstrekt; ook die worden als inkomen aangemerkt voor de voornoemde regelingen. Er is dan ook geen reden om voor deze compensatie een uitzondering te maken. Het UWV en de Belastingdienst zullen de betrokkenen hierover van tevoren informeren, zodat vrouwen die compensatie willen gaan aanvragen op de hoogte zijn van de mogelijkheid dat eventuele toeslagen en inkomensafhankelijke uitkeringen kunnen worden teruggevorderd vanwege te laag opgegeven inkomsten.

4. Uitvoeringsaspecten

De compensatieregeling wordt uitgevoerd door het UWV. Tot 1 oktober 2018 kunnen rechthebbenden de compensatie bij het UWV aanvragen. De aanvraag vindt plaats door middel van een door UWV opgesteld aanvraagformulier. Degenen die de compensatie aanvragen, dienen daarbij hun burgerservicenummer (hierna: BSN) op te geven, de geboortedatum en het BSN van het kind (of geboortedata van de kinderen) en of ze in het geboortejaar (of geboortejaren) zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot waren. Meewerkende echtgenoten dienen tevens het BSN van hun echtgenoot op te geven.

Nummers ter identificatie van een persoon, zoals het BSN, mogen slechts worden verwerkt voor doeleinden die bij wet zijn bepaald. De reden voor voor gebruik van bedoelde nummers is dat persoonsnummers de koppeling van verschillende bestanden aanzienlijk vergemakkelijkt en gelet hierop is de verwerking van dit gegeven met extra waarborgen omkleed. De wettelijke basis voor het verwerken van het BSN door het UWV is artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer jo. artikel 30, eerste lid, van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI). In artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer wordt aan overheidsorganen de mogelijkheid geboden in het kader van de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak gebruik te maken van het BSN. Dit komt neer op een algemene bevoegdheid. Gelet op artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI heeft het UWV tot taak uitvoering te geven aan de wettelijke regelingen, waaronder de WAZ en de Wazo.

Door te bepalen dat het BSN van de vrouw en het kind en in geval het een meewerkende echtgenoot betreft ook het BSN van haar echtgenoot via het aanvraagformulier kunnen worden opgevraagd, is direct ook het doel van de verwerking van het BSN gegeven. Immers, het BSN mag door het UWV enkel worden verwerkt ter beoordeling van de aanvraag. Hieruit volgt dat het UWV het BSN niet voor een ander doel mag verwerken. Door het verstrekken van hun BSN en het BSN van hun kind in het kader van de in te dienen aanvraag, geven de vrouwen impliciet toestemming tot het verwerken van deze gegevens. De vrouwen hebben er belang bij dat hun aanvraag in behandeling wordt genomen. Het overleggen van hun BSN en het BSN van hun kind, is een relatief lage administratieve last. In het voorgaande is reeds toegelicht dat doordat er veel tijd zit tussen de periode dat de vrouw is bevallen en het indienen van een aanvraag om compensatie op grond van deze regeling, de inkomensgegevens van de betreffende vrouwen in de bepaalde periode niet meer kunnen worden achterhaald. Om die reden is ervoor gekozen aan de vrouwen die aan de voorwaarden voldoen een forfaitair bedrag toe te kennen.

Nadat de termijn tot het indienen van een aanvraag om compensatie is gesloten, met ingang van 1 oktober 2018, zal het UWV de aanvragen beoordelen. Het UWV zal vervolgens nagaan of er daadwerkelijk recht bestaat op compensatie. Daarbij wordt als volgt te werk gegaan. Via de gemeentelijke basisadministratie kan worden geverifieerd wanneer het kind of de kinderen zijn geboren. Vervolgens wordt het BSN van alle aanvraagsters naar de Belastingdienst verzonden. Daarbij wordt per persoon gevraagd of zij in een bepaald kalenderjaar of bepaalde kalenderjaren winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of fiscaal loon heeft genoten. Bij meewerkende echtgenoten wordt daarnaast gevraagd of de echtgenoot de meewerkaftrek in het betreffende kalenderjaar of de betreffende kalenderjaren heeft toegepast. De Belastingdienst hoeft alleen aan te geven welke inkomensbron(nen) de betrokkene had en niet de hoogte van het inkomen. De grondslag voor de gegevensverstrekking van de Belastingdienst aan UWV is opgenomen in artikel 54, derde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI. In dit artikel is immers bepaald dat de Belastingdienst aan UWV op verzoek alle gegevens en inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van UWV. In artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI is bepaald dat een van de taken van het UWV de uitvoering is van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, waar de Wazo en WAZ onder vallen. Ten behoeve van deze regeling is artikel 54 van de Wet SUWI nader uitgewerkt in artikel 13.

Op basis van deze gegevens van de Belastingdienst kan het UWV vaststellen of de aanvraagster zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot is geweest in het geboortejaar van het kind (of de geboortejaren van de kinderen). Indien dit het geval is, dan wordt de aanvraag voor compensatie toegekend. Met dien verstande dat eventuele onverschuldigd betaalde uitkeringen worden verrekend met de toegekende compensatie. Indien het UWV niet kan vaststellen of aan alle voorwaarden voor het recht op compensatie is voldaan, wordt de aanvraag afgewezen. Indien wel aan alle voorwaarden voor het recht op compensatie wordt voldaan, gaat het UWV tot betaling van de compensatie over. Deze betaling vindt plaats in de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Voor betaling in begin 2019 is gekozen om zoveel mogelijk te voorkomen dat de Belastingdienst verstrekte toeslagen moet terugvorderen. De desbetreffende vrouwen kunnen immers al in een vroegtijdig stadium aan de Belastingdienst doorgeven dat zij – naast hun overige inkomen – een compensatie van € 5.600,– zullen ontvangen in 2019. De Belastingdienst kan daarmee rekening houden bij de vaststelling van de hoogte van de toeslagen die in 2019 worden verstrekt.

Het UWV moet deze regeling uitvoeren naast de gewone werkzaamheden in het kader van de uitvoering van artikel 3:18 Wazo. Die leggen al een groot beslag op de uitvoeringscapaciteit van het UWV. De potentiële omvang van de groep rechthebbenden is ongeveer 20.000 vrouwen en is daarmee ongeveer twee maal zo groot als het aantal zelfstandigen dat jaarlijks een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangt. Om de afhandeling van de compensatie zorgvuldig te doen plaatsvinden, heeft het UWV – na afloop van de aanvraagtermijn op 30 september 2018 – zes maanden de tijd om de aanvragen van de compensaties af te handelen en te betalen.

Verantwoording door het UWV

Het UWV legt in zijn jaarverslag bij tabel 10.6.8 van de Regeling SUWI over 2018 verantwoording af over de uitvoering van de compensatieregeling. Daarbij wordt de volgende informatie gegeven: het aantal vrouwen dat compensatie heeft aangevraagd, het aantal compensaties dat is aangevraagd (dat is hoger dan het aantal vrouwen omdat een vrouw meerdere keren kan zijn bevallen), het aantal compensaties dat is toegekend, het aantal compensaties dat is afgewezen, de totale uitkeringslasten en de uitvoeringskosten. Bij deze kengetallen dient, behalve bij de uitvoeringskosten, een onderverdeling te worden gemaakt naar zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten.

5. Financiering en financiële gevolgen

In de financiering van deze regeling wordt voorzien door het Rijk. Hiertoe wordt een rijksbijdrage verstrekt aan het UWV. De op grond van deze regeling te verstrekken compensaties en de daaraan verbonden uitvoeringskosten komen ten laste van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vooralsnog ben ik ervan uitgegaan dat de uitvoeringskosten voor het UWV en de Belastingdienst minder dan € 1 miljoen zullen bedragen. De uitkeringslasten zijn sterk afhankelijk van het aantal vrouwen dat gebruik maakt van de compensatieregeling. In de begroting van 2019 is voor uitvoeringskosten en uitkeringslasten € 38 miljoen gereserveerd.

6. Administratieve lasten en regeldruk

De administratieve lasten en de regeldruk voor de rechthebbenden zijn zo beperkt mogelijk gehouden. De zelfstandigen dienen bij de aanvraag de gebruikelijke gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor communicatie en betaalbaarstelling van de compensatie, zoals naam, adres, woonplaats en rekeningnummer. Daarnaast dienen zij gegevens te verstrekken die voor het UWV noodzakelijk zijn om vast te stellen of er recht bestaat op compensatie. Dit brengt mee dat zij hun eigen BSN alsmede het BSN van het betreffende kind moeten opgeven, de geboortedatum van het kind (of geboortedata van de kinderen) en of ze in het geboortejaar (of geboortejaren) zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot waren. Meewerkende echtgenoten dienen tevens het BSN van hun echtgenoot op te geven. Het aantal gegevens dat de rechthebbenden moeten verstrekken om in aanmerking te komen voor de compensatie is dus minimaal.

7. Uitvoeringstoetsen UWV en Belastingdienst

Over deze regeling zijn de uitvoeringstoetsen gevraagd aan het UWV en de Belastingdienst. Het UWV heeft op 7 december 2017 een uitvoeringstoets uitgebracht over deze regeling. Daarin geeft het UWV aan dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. Het UWV heeft aangegeven dat de verantwoording van de uitkeringslasten zoals deze eerder was bepaald een systeemaanpassing zou vergen. Dit zou onder meer vertraging opleveren. Gelet hierop is bepaald dat de verantwoording van de compensatie mee kan lopen in de verantwoording van uitkeringen verstrekt op grond van artikel 3:18 van de Wazo. Wel is in de regeling opgenomen dat UWV de uitkeringslasten van de verstrekte compensaties in beeld brengt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 11 van deze regeling. Voorts heeft UWV verzocht om een expliciete grondslag in de regeling om de compensatie te kunnen verrekenen met openstaande vorderingen. Nu de compensatie wordt aangemerkt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wazo, en deze uitkering kan worden verrekend met andere door UWV onverschuldigd betaalde uitkeringen, geldt dit ook voor de compensatie. Om die reden is afgezien van het opnemen van een expliciete grondslag. Ook de door het UWV andere gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in de regeling. De opmerkingen van het UWV met betrekking tot het te hanteren uitgangspunt van een snelle en simpele uitvoering, de gegevenslevering door de Belastingdienst en de benodigde communicatie over de regeling, heb ik ter harte genomen en ik zal dienovereenkomstig handelen. Tot slot heb ik de wetstechnische opmerkingen van UWV overgenomen en verwerkt in deze regeling.

De Belastingdienst heeft op 14 februari 2018 een uitvoeringstoets uitgebracht over deze regeling. De Belastingdienst heeft aangegeven dat de regeling uitvoerbaar is. Wel merkt de Belastingdienst op dat de compensatie gevolgen kan hebben voor degenen die een compensatie aanvragen en recht hebben op een of meer toeslagen die door de Belastingdienst worden uitgevoerd. De compensatie kan ertoe leiden dat reeds verstrekte toeslagen moeten worden teruggevorderd. Daarom dringt de Belastingdienst erop aan dat het UWV de aanvragers zo goed mogelijk informeert over deze mogelijke gevolgen. Voorts is het van belang dat het UWV de Belastingdienst in een zo vroeg mogelijk stadium betrekt bij de inhoud van de communicatie. Het UWV zal moeten aangeven wat de compensatie voor de toeslagen van de rechthebbenden kan betekenen en hen moeten doorverwijzen naar de Belastingdienst/Toeslagen voor het doorgeven van een inkomenswijziging. Tot slot heeft de Belastingdienst gevraagd om te expliciteren welke gegevens aan het UWV moeten worden verstrekt.

Om terugvorderingen van toeslagen zoveel mogelijk te voorkomen is geregeld dat het UWV de compensaties uitbetaalt in de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Verder is met het UWV afgesproken dat deze zorg zal dragen voor de door de Belastingdienst gevraagde communicatie aan degenen die compensatie aanvragen. Het UWV zal de Belastingdienst daarbij in een zo vroeg mogelijk stadium betrekken. De door de Belastingdienst gevraagde bepaling met betrekking tot de door aanvragers te verstrekken gegevens is in de regeling opgenomen.

Artikelsgewijs

Deze regeling vindt haar grondslag in de artikelen 3, eerste lid, juncto 9, van de Kaderwet SZW-subsidies en 32d, tweede lid, van de Wet SUWI. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen op grond van artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies tijdelijke, spoedeisende verstrekkingen van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, worden verstrekt. De tijdelijkheid van deze regeling komt tot uiting in artikel 15, tweede lid, waarmee wordt bepaald dat deze regeling met ingang van 1 januari 2021 vervalt.

De compensatie is geen subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat de bestedingsrichting van de compensatie niet vaststaat. Het UWV wordt, op grond van de in artikel 32d, tweede lid, van de Wet SUWI opgenomen bevoegdheid, met de uitvoering van deze regeling belast.

Artikel 1

In het eerste lid van dit artikel zijn enkele begripsbepalingen opgenomen. De begrippen zelfstandige, beroepsbeoefenaar en meewerkende echtgenoot hebben dezelfde betekenis als in de artikelen 4, 5 en 6 van de WAZ. Voor het begrip ‘dienstbetrekking’ is aangesloten bij het huidige begrip uit de Ziektewet. Dit in navolging van het huidige artikel 3:17, eerste lid, sub d, van de Wazo, waar het begrip dienstbetrekking tevens wordt gedefinieerd als een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet.

Met het tweede lid is bepaald dat waar in de regeling wordt gesproken over echtgenoten, geregistreerde partners hier ook onder vallen. Dit geldt ook voor personen met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.

In het derde lid is opgenomen hoe de compensatie voor de overige wetgeving moet worden beschouwd. Hoewel de compensatie geen uitkering op grond van de Wazo is, bestaat er een relatie tussen de compensatie en de uitkering op grond van artikel 3:18 van de Wazo. Voor de toepassing van de wetgeving en de daarbij behorende lagere regelgeving zal de compensatie om die reden als een Wazo-uitkering worden aangemerkt. Deze aanmerking is niet alleen van belang voor de wetgeving in het sociale domein, maar ook voor wat betreft de fiscale wetgeving. Dat brengt met zich mee dat de betaling van de compensatie onder de loonheffing valt en dat de tabel bijzondere beloning moet worden toegepast.

Het opgenomen derde lid houdt tevens in dat ook voor de verantwoording van de lasten de compensatie in eerste instantie wordt aangemerkt als een uitkering op grond van artikel 3:18 van de Wazo. De totale uitkeringslasten van de compensaties worden door het UWV in zijn jaarrekening apart toegelicht bij tabel 10.6.8 van de Regeling SUWI. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10. Voorts brengt de aanmerking van de compensatie als een uitkering op grond van de Wazo ook met zich mee dat indien een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, onverschuldigd is betaald, dit mag worden verrekend met de compensatie. Dit is in elk van de voorgaande wetten bepaald. Als voorbeeld wordt hier verwezen naar artikel 36a jo artikel 27g van de Werkloosheidswet.

Artikel 2

In dit artikel is geregeld wie recht heeft op compensatie. Voor de toelichting hoe tot de afbakening van deze doelgroep is gekomen wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 3

Met dit artikel wordt geregeld dat in het geval een vrouw aan de voorwaarden van artikel 2 zou hebben voldaan, maar inmiddels is overleden, de nabestaanden recht hebben op de compensatie. Dit gaat om degene die ten tijde van haar overlijden haar echtgenoot of geregistreerd partner was dan wel met wie zij destijds een gezamenlijke huishouding voerde. Bij onstentenis van die partner gaat het om de kinderen tot wie de overledene ten tijde van het overlijden in familierechtelijke betrekking stond. In dit artikel is dus tevens de volgorde bepaald tussen de rechthebbende nabestaanden.

Artikel 4

Artikel 4 geeft aan in welke situaties geen recht op compensatie bestaat. In de eerste plaats is dat de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van de Vreemdelingenwet 2000.

Het tweede lid bepaalt dat de zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot die al in die hoedanigheid uit hoofde van dezelfde werkzaamheden een uitkering, schadevergoeding, schadeloosstelling dan wel compensatie van het UWV heeft ontvangen in verband met haar bevalling, geen recht heeft op compensatie. Of een zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot reeds een uitkering heeft genoten in haar hoedanigheid van werknemer, is niet relevant voor haar recht op compensatie op grond van deze regeling. Dit laatste geldt in de situatie dat een vrouw naast zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot tevens werknemer was in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat de hoogte van de compensatie € 5.600,– bedraagt. Dit bedrag is een bruto bedrag. Voorts is gekozen voor een forfaitair bedrag. Op welke gronden hiervoor is gekozen en hoe de hoogte van het forfaitaire bedrag is bepaald, is toegelicht in paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 6

In dit artikel is geregeld dat het UWV belast is met de uitvoering van deze regeling. Dat vindt tevens zijn weerslag in de grondslag van deze regeling, zoals is toegelicht in de inleiding van deze artikelsgewijze toelichting.

Artikel 7

Artikel 7 regelt dat de zelfstandige, beroepsbeoefenaar, meewerkende echtgenoot dan wel de in artikel 3 genoemde persoon of personen zelf een aanvraag moeten indienen bij het UWV om aanspraak te kunnen maken op de compensatie. Het UWV zal slechts op aanvraag vaststellen of een recht op compensatie bestaat. Voorts is bepaald dat de zelfstandige, beroepsbeoefenaar, meewerkende echtgenoot dan wel de in artikel 3 genoemde persoon of personen die aanspraak willen kunnen maken op een compensatie, de aanvraag voor 1 oktober 2018 moeten indienen. Zoals in paragraaf 4 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, kan de aanvraag om een compensatie enkel worden ingediend met een door het UWV opgesteld aanvraagformulier.

Alleen als de belanghebbende alle gegevens waarom wordt verzocht in het aanvraagformulier, verstrekt, wordt de aanvraag in behandeling genomen. Indien sprake is van het overleggen van te weinig gegevens, en indien ook na het bieden van de gelegenheid de benodigde gegevens alsnog te overleggen, overlegging uitblijft, kan de aanvraag, gelet op artikel 4:5 Awb, buiten behandeling worden gesteld.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat indien door het UWV is vastgesteld dat recht bestaat op compensatie, de betaling plaatsvindt op of na 1 januari 2019 en uiterlijk voor 1 april 2019. Dit komt erop neer dat het UWV in totaal 6 maanden de tijd heeft om zowel over de aanvragen te beslissen als de betalingen te doen indien een recht op compensatie is vastgesteld.

In het tweede lid is een aantal artikelen van de WAZ van toepassing verklaard. Door het van toepassing verklaren van artikel 18 WAZ is het mogelijk dat het besluit waarin de compensatie wordt toegekend, wordt herzien of ingetrokken. Als van dit laatste sprake is wordt door het van toepassing verklaren van artikel 63 WAZ de compensatie teruggevorderd, tenzij sprake is van de uitzonderingsgronden zoals opgenomen in artikel 63 WAZ. Door artikel 64 WAZ eveneens van toepassing te verklaren is het mogelijk de onverschuldigd betaalde compensatie in te vorderen bij dwangbevel. Uit het van toepassing verklaren van artikel 65a WAZ volgt dat het UWV een schuldregeling kan treffen met degene van wie de compensatie wordt teruggevorderd. En door ook artikel 65b WAZ van toepassing te verklaren is bepaald dat de terugvordering en de schuldregeling bevoorrechte vorderingen zijn.

Artikelen 9 tot en met 12

In de artikelen 9 tot en met 12 zijn regels gesteld met betrekking tot de financiering van de regeling ten laste van de rijksbegroting. De vaststelling en betaling van een compensatie geschiedt door het UWV. De financiering vindt plaats door middel van een rijksbijdrage die wordt gerekend tot de middelen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

Als uitvoerder van de regeling draagt het UWV zorg voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Daartoe wordt op grond van artikel 10 bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een opgave van het geraamde totaalbedrag van de lasten ingediend. Het bedrag van de geraamde lasten wordt gestort ten gunste van de rekening-courant van het UWV, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv. Afrekening vindt ingevolge artikel 11 plaats via de jaarrekening.

In het eerste lid van dit artikel is toegelicht dat in de jaarrekening de lasten van deze compensatieregeling worden opgenomen in de verantwoording van de uitkering die op grond van artikel 3:18 van de Wazo is verstrekt. Dit is de huidige uitkering die zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en beroepbeoefenaren ontvangen wegens zwangerschap en bevalling. De afrekening van de uitkeringen die op grond van artikel 3:18 van de Wazo worden verstrekt, vindt plaats op grond van artikel 5.38 van de Regeling Wfsv. De afrekening van de op grond van deze regeling te verstrekken compensaties loopt hierin mee. Hier is met name voor gekozen om uitvoeringstechnische redenen. Immers, de compensatieregeling is van tijdelijke aard en om die reden is het niet efficiënt hiervoor een aanpassing van het systeem te genereren. Het is echter uiteraard wel van belang dat de totale lasten van deze compensatieregeling kunnen worden onderscheiden van de lasten van de uitkering op grond van artikel 3:18 van de Wazo. Dit gebeurt door het aantal verstrekte compensaties te vermenigvuldigen met € 5.600,–, zijnde het forfaitaire bedrag van de compensatie. Het tweede lid bepaalt dan ook dat dit bedrag in de jaarrekening wordt toegelicht bij tabel 10.6.8, die is opgenomen in bijlage VI van de Regeling SUWI. In artikel 12 is opgenomen dat, naast de verslaggeving die al plaatsvindt op grond van de financiële verslaggeving opgenomen in de artikelen 10, eerste lid, en 11, eerste lid, nadere inhoudelijke en financiële verslaggeving plaatsvindt.

Artikel 13

In het eerste lid van dit artikel is geregeld dat de Belastingdienst gegevens aan het UWV moet verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze regeling. Tevens is in het tweede lid gespecificeerd dat de Belastingdienst de gegevens verstrekt van de echtgenoot van de meewerkende echtgenoot die betrekking hebben op de meewerkaftrek. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 14

Met dit artikel wordt de citeertitel van deze regeling bepaald. Aangezien deze regeling op 1 januari 2021 vervalt, is tevens de tijdelijkheid van de regeling in de citeertitel weergegeven.

Artikel 15

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 mei 2018. Het UWV heeft aangegeven vanaf dat moment deze regeling te kunnen uitvoeren. Er is voor gekozen af te wijken van de vaste verandermomenten, zodat de regeling zo snel mogelijk in werking kan treden. Het is in het belang van degenen die op grond van deze regeling recht hebben op compensatie dat zij deze op korte termijn kunnen aanvragen. Het moment van inwerkingtreding heeft ook gevolgen voor het moment dat de aanvragen moeten zijn beoordeeld en, bij toekenning, zijn betaald.

Zoals eerder aangegeven vervalt deze regeling op 1 januari 2021. De verwachting is dat op dat moment nagenoeg alle afgegeven beschikkingen onherroepelijk zijn geworden. Wel blijft de regeling, ook na 1 januari 2021, van kracht ten behoeve van de afwikkeling van reeds ingediende aanvragen om compensatie, waardoor bijvoorbeeld de regels omtrent terugvordering nog van toepassing blijven.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven