TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding en voorgeschiedenis
Vanaf 1 januari 1998 hadden zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten
(hierna: zelfstandigen) recht op een uitkering in verband met hun zwangerschap en
bevalling. De hoogte van deze uitkering bedroeg 100% van het inkomensverlies per dag,
maar was niet hoger dan het wettelijk minimumloon per dag (WML). De duur van de uitkering
was ten minste 16 weken. Dit was oorspronkelijk geregeld in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
zelfstandigen (WAZ) en vanaf 1 december 2001 in artikel 3:19 (oud) van de Wet arbeid
en zorg (Wazo). Deze laatste bepaling is op 1 augustus 2004 ingetrokken door de Wet
einde toegang verzekering WAZ, waardoor voor zelfstandigen geen recht meer bestond
op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. Op basis van overgangsrecht hadden zij
nog recht op een uitkering, indien ze bevielen voor 7 mei 2005. Op 4 juni 2008 is
het recht geherintroduceerd met de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen
(Wet ZEZ). Sindsdien is het recht op uitkering geregeld in artikel 3:18 Wazo.
Het voorgaande heeft tot gevolg gehad dat zelfstandigen die zijn bevallen op of na
7 mei 2005 en voor 4 juni 2008, geen recht hadden op een publieke uitkering. In de
onderhavige regeling wordt geregeld dat deze vrouwen in de plaats daarvan compensatie
kunnen ontvangen. Daarmee wordt uitwerking gegeven aan de in artikel 11, lid 2, sub
b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting passende maatregelen te treffen
om ‘(...) verlof wegens bevalling in te voeren met behoud van loon of met vergelijkbare
sociale voorzieningen (...)’. De CRvB heeft in zijn tussenuitspraak van 27 juli 2017
(ECLI:NL:CRVB:2017:2461) geoordeeld dat deze verdragsbepaling ook van toepassing is
op zelfstandigen. Ook zij hebben recht op ‘een zeker inkomen’ in verband met hun bevalling.
Verder heeft hij geoordeeld dat de Staat op verschillende manieren aan deze verdragsverplichting
kan voldoen. Naar mijn mening kan dat voor de hiervoor genoemde groep zelfstandigen
het beste geschieden door hen desgevraagd recht te geven op compensatie. Daarin wordt
voorzien met deze regeling.
2. Doel, gekozen instrumenten en gevolgen
Het doel van deze regeling is om desgevraagd compensatie te bieden aan zelfstandigen
die zijn bevallen op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008. Zij hebben, omdat in die
periode geen publiekrechtelijke regeling bestond, geen recht op een uitkering gehad
in verband met hun zwangerschap en bevalling. Door hen recht op compensatie te geven,
wordt door de Staat voldaan aan de voor haar in artikel 11, lid 2, sub b, van het
VN-Vrouwenverdrag neergelegde verplichting om aan iedere vrouw die inkomensvormende
arbeid verricht ‘een zeker inkomen’ te doen toekomen in verband met haar bevalling.
Een andere optie zou zijn geweest om de betreffende zelfstandigen een compensatie
toe te kennen op basis van artikel 3:19 van de Wazo (zoals deze luidde voor 1 augustus
2004) dan wel op basis van het huidige artikel 3:18 van de Wazo. Materieel komt dat
op hetzelfde neer, omdat de hoogte en de duur van de uitkering dezelfde zijn in beide
gevallen. Van deze oplossing is vanwege uitvoeringstechnische redenen afgezien. Om
de hoogte van de uitkering te berekenen zou in ieder individueel geval de hoogte van
de zogenaamde grondslag moeten worden vastgesteld. Deze grondslag is voor zelfstandigen
en beroepsbeoefenaren, kort gezegd, in beginsel gelijk aan het gemiddelde inkomen
per dag in het laatste kalenderjaar voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht
op uitkering. Er moet echter van het gemiddelde inkomen per dag in de laatste vijf
kalenderjaren worden uitgegaan, indien dat tot een hoger bedrag leidt. Om dit laatste
bedrag te kunnen berekenen, zijn van de betreffende groep vrouwen (bevallen tussen
7 mei 2005 en 4 juni 2008) de inkomensgegevens over de kalenderjaren 2000 tot en met
2007 nodig. De Belastingdienst beschikt echter niet meer over de inkomensgegevens
over de kalenderjaren 2000 tot en met 2003. Voorts is de grondslag voor meewerkende
echtgenoten gelijk aan het gemiddelde inkomen per dag dat zij op basis van hun geleverde
arbeidsinbreng worden geacht te hebben genoten. Dit fictieve of toegerekende inkomen
wordt door een arbeidsdeskundige vastgesteld op basis van de aard en omvang van de
door de meewerkende echtgenoot verrichte arbeid. Over de hiervoor genoemde kalenderjaren
kan dat niet tot nauwelijks meer worden vastgesteld. De aard en omvang van de verrichte
arbeid is nergens geregistreerd en de betreffende vrouwen zullen die gegevens in veel
gevallen niet meer kunnen leveren.
Vanwege het voorgaande is ervoor gekozen om deze aparte compensatieregeling te treffen
voor de hiervoor genoemde groep zelfstandigen. Dit maakt het mogelijk om aan iedere
rechthebbende hetzelfde bedrag toe te kennen. De regeling is daardoor uitvoerbaar
voor het UWV en tevens kan recht worden gedaan aan de hiervoor genoemde verdragsaanspraak
van de betreffende groep zelfstandigen.
3. Het recht op en de hoogte van de compensatie
Recht op compensatie
Om voor een recht op compensatie in aanmerking te komen dient aan drie voorwaarden
te worden voldaan. Ten eerste dient de vrouw te zijn bevallen op of na 7 mei 2005
en voor 4 juni 2008. Ten tweede dient de vrouw tot de doelgroep van de regeling te
behoren. En ten derde dient de vrouw de compensatie aan te vragen uiterlijk voor 1 oktober
2018. Deze voorwaarden worden hierna toegelicht.
De voorwaarde om bevallen te zijn op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008 vloeit voort
uit het feit dat in die periode geen recht op zwangerschaps- en bevallingsuitkering
bestond voor zelfstandigen (zie paragraaf 1).
De tweede voorwaarde houdt in dat de vrouw zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende
echtgenoot was in het kalenderjaar dat ze is bevallen. De afbakening van de doelgroep
tot deze drie categorieën is identiek aan die van de doelgroep die vroeger recht had
op en nu recht heeft op een zwangerschaps- of bevallingsuitkering op grond van respectievelijk
artikel 3:19 (oud) en artikel 3:18 van de Wazo. De definities van de drie categorieën
zijn overgenomen uit de artikelen 4, 5 en 6 van de WAZ. Onder een zelfstandige wordt
verstaan degene die in Nederland woont en winst uit onderneming geniet of buiten Nederland
woont en winst uit een Nederlandse onderneming geniet. Daarbij wordt aangetekend dat
winst ook negatief (verlies) kan zijn. Onder een beroepsbeoefenaar wordt verstaan
degene die – anders dan in dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet – inkomsten
uit tegenwoordige arbeid (zoals resultaat uit overige werkzaamheden) verdient of arbeid
verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Hieronder
vallen onder meer freelancers, journalisten, musici, kunstenaars, sporters, meewerkende
echtgenoten die wel een arbeidsbeloning ontvangen en directeuren-grootaandeelhouders.
Onder een meewerkende echtgenoot wordt verstaan degene die – anders dan in dienstbetrekking,
als zelfstandige of als beroepsbeoefenaar – meewerkt in de onderneming van haar echtgenoot
of geregistreerde partner. Hieronder vallen bijvoorbeeld de echtgenotes van boeren
en tuinders.
In het geval dat de vrouw inmiddels is overleden, maar wel aan de eerste twee voorwaarden
voldoet, hebben de in artikel 3 genoemde persoon of personen recht op compensatie.
De reden dat ook voornoemde personen compensatie kunnen aanvragen is dat de vrouw
geen uitkering op grond van de Wazo heeft ontvangen. Nu zij daar geen beroep meer
op kan doen, kunnen zij dit doen. Overigens geldt dat indien in het vervolg wordt
gesproken over degene die de compensatie aanvraagt, ook deze personen worden bedoeld.
Als derde voorwaarde geldt dat de vrouw dan wel de in artikel 3 genoemde persoon of
personen de compensatie dient respectievelijk dienen aan te vragen uiterlijk voor
1 oktober 2018. Op deze manier wordt een einddatum gesteld zodat niet tot in lengte
van dagen desgevraagd compensatie moet worden verstrekt, terwijl de betrokken vrouwen
wel een redelijke termijn wordt gegeven om de compensatie aan te vragen. Bovendien
kan zodoende binnen een betrekkelijk korte termijn de compensatie aan hen worden toegekend.
Hoogte van de compensatie
De hoogte van de compensatie bedraagt € 5.600,–. Iedere rechthebbende ontvangt dus
hetzelfde bedrag. Een andere optie zou zijn geweest om de hoogte van de compensatie
vast te stellen op een bepaald percentage van het inkomensverlies dat de betrokkene
heeft (of zou hebben) geleden doordat ze zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft
(of zou hebben) opgenomen. Dit zou meebrengen dat het UWV in ieder individueel geval
moet vaststellen hoe hoog het inkomen van de betrokkene was voorafgaande aan dat (veronderstelde)
verlof. In de vorige paragraaf is reeds uiteengezet dat de daarvoor noodzakelijke
inkomensgegevens ontbreken en dat het fictieve of toegerekende inkomen van meewerkende
echtgenotes na zoveel jaren niet meer valt vast te stellen. Daarom is gekozen voor
een forfaitair bedrag. De hoogte van het bedrag komt overeen met de gemiddelde uitkering
die zelfstandigen in 2016 hebben ontvangen, maar is wel geïndexeerd naar 2018. Dit
is als volgt gebeurd. In 2016 werd op grond van artikel 3:18 Wazo in totaal € 57 miljoen
uitgekeerd aan zelfstandigen, terwijl het aantal toekenningen 10.473 bedroeg. Dit
betekent dat de gemiddelde uitkering € 5.443,– bedroeg. Deze is vermenigvuldigd met
de uitkomst van het WML (inclusief vakantietoeslag) op 1 januari 2018 (€ 78,66) gedeeld
door het WML op 1 juli 2016 (€ 76,63), oftewel (afgerond naar boven) 1,03. De hoogte
van de compensatie bedraagt daarom (afgerond) € 5.600,–. Dit komt neer op een bedrag
van ongeveer 90% WML, gerekend over 80 dagen. Dit bedrag is naar mijn mening toereikend
om te voldoen aan de in artikel 11, lid 2, sub b, van het VN-Vrouwenverdrag neergelegde
verplichting om aan zelfstandigen ‘een zeker inkomen’ te doen toekomen in verband
met hun bevalling.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de compensatie een bruto bedrag betreft. Er
wordt derhalve belasting op ingehouden. Voorts brengt dit mee dat de compensatie als
inkomen wordt aangemerkt voor de diverse toeslagen die door de Belastingdienst worden
uitgevoerd en voor verschillende inkomensafhankelijke uitkeringen (zoals de bijstand).
Dit geldt ook voor de uitkeringen die op grond van artikel 3:18 Wazo worden verstrekt;
ook die worden als inkomen aangemerkt voor de voornoemde regelingen. Er is dan ook
geen reden om voor deze compensatie een uitzondering te maken. Het UWV en de Belastingdienst
zullen de betrokkenen hierover van tevoren informeren, zodat vrouwen die compensatie
willen gaan aanvragen op de hoogte zijn van de mogelijkheid dat eventuele toeslagen
en inkomensafhankelijke uitkeringen kunnen worden teruggevorderd vanwege te laag opgegeven
inkomsten.
4. Uitvoeringsaspecten
De compensatieregeling wordt uitgevoerd door het UWV. Tot 1 oktober 2018 kunnen rechthebbenden
de compensatie bij het UWV aanvragen. De aanvraag vindt plaats door middel van een
door UWV opgesteld aanvraagformulier. Degenen die de compensatie aanvragen, dienen
daarbij hun burgerservicenummer (hierna: BSN) op te geven, de geboortedatum en het
BSN van het kind (of geboortedata van de kinderen) en of ze in het geboortejaar (of
geboortejaren) zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot waren. Meewerkende
echtgenoten dienen tevens het BSN van hun echtgenoot op te geven.
Nummers ter identificatie van een persoon, zoals het BSN, mogen slechts worden verwerkt
voor doeleinden die bij wet zijn bepaald. De reden voor voor gebruik van bedoelde
nummers is dat persoonsnummers de koppeling van verschillende bestanden aanzienlijk
vergemakkelijkt en gelet hierop is de verwerking van dit gegeven met extra waarborgen
omkleed. De wettelijke basis voor het verwerken van het BSN door het UWV is artikel
10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer jo. artikel 30, eerste lid,
van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI). In
artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer wordt aan overheidsorganen
de mogelijkheid geboden in het kader van de uitvoering van hun publiekrechtelijke
taak gebruik te maken van het BSN. Dit komt neer op een algemene bevoegdheid. Gelet
op artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI heeft het UWV tot taak uitvoering te geven
aan de wettelijke regelingen, waaronder de WAZ en de Wazo.
Door te bepalen dat het BSN van de vrouw en het kind en in geval het een meewerkende
echtgenoot betreft ook het BSN van haar echtgenoot via het aanvraagformulier kunnen
worden opgevraagd, is direct ook het doel van de verwerking van het BSN gegeven. Immers,
het BSN mag door het UWV enkel worden verwerkt ter beoordeling van de aanvraag. Hieruit
volgt dat het UWV het BSN niet voor een ander doel mag verwerken. Door het verstrekken
van hun BSN en het BSN van hun kind in het kader van de in te dienen aanvraag, geven
de vrouwen impliciet toestemming tot het verwerken van deze gegevens. De vrouwen hebben
er belang bij dat hun aanvraag in behandeling wordt genomen. Het overleggen van hun
BSN en het BSN van hun kind, is een relatief lage administratieve last. In het voorgaande
is reeds toegelicht dat doordat er veel tijd zit tussen de periode dat de vrouw is
bevallen en het indienen van een aanvraag om compensatie op grond van deze regeling,
de inkomensgegevens van de betreffende vrouwen in de bepaalde periode niet meer kunnen
worden achterhaald. Om die reden is ervoor gekozen aan de vrouwen die aan de voorwaarden
voldoen een forfaitair bedrag toe te kennen.
Nadat de termijn tot het indienen van een aanvraag om compensatie is gesloten, met
ingang van 1 oktober 2018, zal het UWV de aanvragen beoordelen. Het UWV zal vervolgens
nagaan of er daadwerkelijk recht bestaat op compensatie. Daarbij wordt als volgt te
werk gegaan. Via de gemeentelijke basisadministratie kan worden geverifieerd wanneer
het kind of de kinderen zijn geboren. Vervolgens wordt het BSN van alle aanvraagsters
naar de Belastingdienst verzonden. Daarbij wordt per persoon gevraagd of zij in een
bepaald kalenderjaar of bepaalde kalenderjaren winst uit onderneming, resultaat uit
overige werkzaamheden of fiscaal loon heeft genoten. Bij meewerkende echtgenoten wordt
daarnaast gevraagd of de echtgenoot de meewerkaftrek in het betreffende kalenderjaar
of de betreffende kalenderjaren heeft toegepast. De Belastingdienst hoeft alleen aan
te geven welke inkomensbron(nen) de betrokkene had en niet de hoogte van het inkomen.
De grondslag voor de gegevensverstrekking van de Belastingdienst aan UWV is opgenomen
in artikel 54, derde lid, onderdeel b, van de Wet SUWI. In dit artikel is immers bepaald
dat de Belastingdienst aan UWV op verzoek alle gegevens en inlichtingen verstrekt
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van UWV. In artikel 30, eerste
lid, van de Wet SUWI is bepaald dat een van de taken van het UWV de uitvoering is
van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, waar de Wazo en WAZ onder vallen.
Ten behoeve van deze regeling is artikel 54 van de Wet SUWI nader uitgewerkt in artikel
13.
Op basis van deze gegevens van de Belastingdienst kan het UWV vaststellen of de aanvraagster
zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot is geweest in het geboortejaar
van het kind (of de geboortejaren van de kinderen). Indien dit het geval is, dan wordt
de aanvraag voor compensatie toegekend. Met dien verstande dat eventuele onverschuldigd
betaalde uitkeringen worden verrekend met de toegekende compensatie. Indien het UWV
niet kan vaststellen of aan alle voorwaarden voor het recht op compensatie is voldaan,
wordt de aanvraag afgewezen. Indien wel aan alle voorwaarden voor het recht op compensatie
wordt voldaan, gaat het UWV tot betaling van de compensatie over. Deze betaling vindt
plaats in de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Voor betaling
in begin 2019 is gekozen om zoveel mogelijk te voorkomen dat de Belastingdienst verstrekte
toeslagen moet terugvorderen. De desbetreffende vrouwen kunnen immers al in een vroegtijdig
stadium aan de Belastingdienst doorgeven dat zij – naast hun overige inkomen – een
compensatie van € 5.600,– zullen ontvangen in 2019. De Belastingdienst kan daarmee
rekening houden bij de vaststelling van de hoogte van de toeslagen die in 2019 worden
verstrekt.
Het UWV moet deze regeling uitvoeren naast de gewone werkzaamheden in het kader van
de uitvoering van artikel 3:18 Wazo. Die leggen al een groot beslag op de uitvoeringscapaciteit
van het UWV. De potentiële omvang van de groep rechthebbenden is ongeveer 20.000 vrouwen
en is daarmee ongeveer twee maal zo groot als het aantal zelfstandigen dat jaarlijks
een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangt. Om de afhandeling van de compensatie
zorgvuldig te doen plaatsvinden, heeft het UWV – na afloop van de aanvraagtermijn
op 30 september 2018 – zes maanden de tijd om de aanvragen van de compensaties af
te handelen en te betalen.
Verantwoording door het UWV
Het UWV legt in zijn jaarverslag bij tabel 10.6.8 van de Regeling SUWI over 2018 verantwoording
af over de uitvoering van de compensatieregeling. Daarbij wordt de volgende informatie
gegeven: het aantal vrouwen dat compensatie heeft aangevraagd, het aantal compensaties
dat is aangevraagd (dat is hoger dan het aantal vrouwen omdat een vrouw meerdere keren
kan zijn bevallen), het aantal compensaties dat is toegekend, het aantal compensaties
dat is afgewezen, de totale uitkeringslasten en de uitvoeringskosten. Bij deze kengetallen
dient, behalve bij de uitvoeringskosten, een onderverdeling te worden gemaakt naar
zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten.
5. Financiering en financiële gevolgen
In de financiering van deze regeling wordt voorzien door het Rijk. Hiertoe wordt een
rijksbijdrage verstrekt aan het UWV. De op grond van deze regeling te verstrekken
compensaties en de daaraan verbonden uitvoeringskosten komen ten laste van de begroting
van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vooralsnog ben ik ervan uitgegaan
dat de uitvoeringskosten voor het UWV en de Belastingdienst minder dan € 1 miljoen
zullen bedragen. De uitkeringslasten zijn sterk afhankelijk van het aantal vrouwen
dat gebruik maakt van de compensatieregeling. In de begroting van 2019 is voor uitvoeringskosten
en uitkeringslasten € 38 miljoen gereserveerd.
6. Administratieve lasten en regeldruk
De administratieve lasten en de regeldruk voor de rechthebbenden zijn zo beperkt mogelijk
gehouden. De zelfstandigen dienen bij de aanvraag de gebruikelijke gegevens te verstrekken
die noodzakelijk zijn voor communicatie en betaalbaarstelling van de compensatie,
zoals naam, adres, woonplaats en rekeningnummer. Daarnaast dienen zij gegevens te
verstrekken die voor het UWV noodzakelijk zijn om vast te stellen of er recht bestaat
op compensatie. Dit brengt mee dat zij hun eigen BSN alsmede het BSN van het betreffende
kind moeten opgeven, de geboortedatum van het kind (of geboortedata van de kinderen)
en of ze in het geboortejaar (of geboortejaren) zelfstandige, beroepsbeoefenaar of
meewerkende echtgenoot waren. Meewerkende echtgenoten dienen tevens het BSN van hun
echtgenoot op te geven. Het aantal gegevens dat de rechthebbenden moeten verstrekken
om in aanmerking te komen voor de compensatie is dus minimaal.
7. Uitvoeringstoetsen UWV en Belastingdienst
Over deze regeling zijn de uitvoeringstoetsen gevraagd aan het UWV en de Belastingdienst.
Het UWV heeft op 7 december 2017 een uitvoeringstoets uitgebracht over deze regeling.
Daarin geeft het UWV aan dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. Het UWV heeft
aangegeven dat de verantwoording van de uitkeringslasten zoals deze eerder was bepaald
een systeemaanpassing zou vergen. Dit zou onder meer vertraging opleveren. Gelet hierop
is bepaald dat de verantwoording van de compensatie mee kan lopen in de verantwoording
van uitkeringen verstrekt op grond van artikel 3:18 van de Wazo. Wel is in de regeling
opgenomen dat UWV de uitkeringslasten van de verstrekte compensaties in beeld brengt.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 11 van deze
regeling. Voorts heeft UWV verzocht om een expliciete grondslag in de regeling om
de compensatie te kunnen verrekenen met openstaande vorderingen. Nu de compensatie
wordt aangemerkt als een uitkering op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Wazo,
en deze uitkering kan worden verrekend met andere door UWV onverschuldigd betaalde
uitkeringen, geldt dit ook voor de compensatie. Om die reden is afgezien van het opnemen
van een expliciete grondslag. Ook de door het UWV andere gemaakte opmerkingen zijn
verwerkt in de regeling. De opmerkingen van het UWV met betrekking tot het te hanteren
uitgangspunt van een snelle en simpele uitvoering, de gegevenslevering door de Belastingdienst
en de benodigde communicatie over de regeling, heb ik ter harte genomen en ik zal
dienovereenkomstig handelen. Tot slot heb ik de wetstechnische opmerkingen van UWV
overgenomen en verwerkt in deze regeling.
De Belastingdienst heeft op 14 februari 2018 een uitvoeringstoets uitgebracht over
deze regeling. De Belastingdienst heeft aangegeven dat de regeling uitvoerbaar is.
Wel merkt de Belastingdienst op dat de compensatie gevolgen kan hebben voor degenen
die een compensatie aanvragen en recht hebben op een of meer toeslagen die door de
Belastingdienst worden uitgevoerd. De compensatie kan ertoe leiden dat reeds verstrekte
toeslagen moeten worden teruggevorderd. Daarom dringt de Belastingdienst erop aan
dat het UWV de aanvragers zo goed mogelijk informeert over deze mogelijke gevolgen.
Voorts is het van belang dat het UWV de Belastingdienst in een zo vroeg mogelijk stadium
betrekt bij de inhoud van de communicatie. Het UWV zal moeten aangeven wat de compensatie
voor de toeslagen van de rechthebbenden kan betekenen en hen moeten doorverwijzen
naar de Belastingdienst/Toeslagen voor het doorgeven van een inkomenswijziging. Tot
slot heeft de Belastingdienst gevraagd om te expliciteren welke gegevens aan het UWV
moeten worden verstrekt.
Om terugvorderingen van toeslagen zoveel mogelijk te voorkomen is geregeld dat het
UWV de compensaties uitbetaalt in de periode vanaf 1 januari 2019 tot en met 31 maart
2019. Verder is met het UWV afgesproken dat deze zorg zal dragen voor de door de Belastingdienst
gevraagde communicatie aan degenen die compensatie aanvragen. Het UWV zal de Belastingdienst
daarbij in een zo vroeg mogelijk stadium betrekken. De door de Belastingdienst gevraagde
bepaling met betrekking tot de door aanvragers te verstrekken gegevens is in de regeling
opgenomen.
Artikelsgewijs
Deze regeling vindt haar grondslag in de artikelen 3, eerste lid, juncto 9, van de
Kaderwet SZW-subsidies en 32d, tweede lid, van de Wet SUWI. Bij regeling van de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen op grond van artikel 9 van de Kaderwet
SZW-subsidies tijdelijke, spoedeisende verstrekkingen van aanspraken op financiële
middelen, niet zijnde subsidies, worden verstrekt. De tijdelijkheid van deze regeling
komt tot uiting in artikel 15, tweede lid, waarmee wordt bepaald dat deze regeling
met ingang van 1 januari 2021 vervalt.
De compensatie is geen subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb), omdat de bestedingsrichting van de compensatie niet vaststaat. Het
UWV wordt, op grond van de in artikel 32d, tweede lid, van de Wet SUWI opgenomen bevoegdheid,
met de uitvoering van deze regeling belast.
Artikel 1
In het eerste lid van dit artikel zijn enkele begripsbepalingen opgenomen. De begrippen
zelfstandige, beroepsbeoefenaar en meewerkende echtgenoot hebben dezelfde betekenis
als in de artikelen 4, 5 en 6 van de WAZ. Voor het begrip ‘dienstbetrekking’ is aangesloten
bij het huidige begrip uit de Ziektewet. Dit in navolging van het huidige artikel
3:17, eerste lid, sub d, van de Wazo, waar het begrip dienstbetrekking tevens wordt
gedefinieerd als een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet.
Met het tweede lid is bepaald dat waar in de regeling wordt gesproken over echtgenoten,
geregistreerde partners hier ook onder vallen. Dit geldt ook voor personen met wie
een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.
In het derde lid is opgenomen hoe de compensatie voor de overige wetgeving moet worden
beschouwd. Hoewel de compensatie geen uitkering op grond van de Wazo is, bestaat er
een relatie tussen de compensatie en de uitkering op grond van artikel 3:18 van de
Wazo. Voor de toepassing van de wetgeving en de daarbij behorende lagere regelgeving
zal de compensatie om die reden als een Wazo-uitkering worden aangemerkt. Deze aanmerking
is niet alleen van belang voor de wetgeving in het sociale domein, maar ook voor wat
betreft de fiscale wetgeving. Dat brengt met zich mee dat de betaling van de compensatie
onder de loonheffing valt en dat de tabel bijzondere beloning moet worden toegepast.
Het opgenomen derde lid houdt tevens in dat ook voor de verantwoording van de lasten
de compensatie in eerste instantie wordt aangemerkt als een uitkering op grond van
artikel 3:18 van de Wazo. De totale uitkeringslasten van de compensaties worden door
het UWV in zijn jaarrekening apart toegelicht bij tabel 10.6.8 van de Regeling SUWI.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10. Voorts
brengt de aanmerking van de compensatie als een uitkering op grond van de Wazo ook
met zich mee dat indien een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet arbeid en zorg of een toeslag op grond van de Toeslagenwet, onverschuldigd is betaald, dit mag worden verrekend met de compensatie. Dit is in
elk van de voorgaande wetten bepaald. Als voorbeeld wordt hier verwezen naar artikel
36a jo artikel 27g van de Werkloosheidswet.
Artikel 2
In dit artikel is geregeld wie recht heeft op compensatie. Voor de toelichting hoe
tot de afbakening van deze doelgroep is gekomen wordt verwezen naar paragraaf 1 van
het algemene deel van deze toelichting.
Artikel 3
Met dit artikel wordt geregeld dat in het geval een vrouw aan de voorwaarden van artikel
2 zou hebben voldaan, maar inmiddels is overleden, de nabestaanden recht hebben op
de compensatie. Dit gaat om degene die ten tijde van haar overlijden haar echtgenoot
of geregistreerd partner was dan wel met wie zij destijds een gezamenlijke huishouding
voerde. Bij onstentenis van die partner gaat het om de kinderen tot wie de overledene
ten tijde van het overlijden in familierechtelijke betrekking stond. In dit artikel
is dus tevens de volgorde bepaald tussen de rechthebbende nabestaanden.
Artikel 4
Artikel 4 geeft aan in welke situaties geen recht op compensatie bestaat. In de eerste
plaats is dat de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft in de zin
van de Vreemdelingenwet 2000.
Het tweede lid bepaalt dat de zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot
die al in die hoedanigheid uit hoofde van dezelfde werkzaamheden een uitkering, schadevergoeding,
schadeloosstelling dan wel compensatie van het UWV heeft ontvangen in verband met
haar bevalling, geen recht heeft op compensatie. Of een zelfstandige, beroepsbeoefenaar
of meewerkende echtgenoot reeds een uitkering heeft genoten in haar hoedanigheid van
werknemer, is niet relevant voor haar recht op compensatie op grond van deze regeling.
Dit laatste geldt in de situatie dat een vrouw naast zelfstandige, beroepsbeoefenaar
of meewerkende echtgenoot tevens werknemer was in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni
2008.
Artikel 5
Dit artikel bepaalt dat de hoogte van de compensatie € 5.600,– bedraagt. Dit bedrag
is een bruto bedrag. Voorts is gekozen voor een forfaitair bedrag. Op welke gronden
hiervoor is gekozen en hoe de hoogte van het forfaitaire bedrag is bepaald, is toegelicht
in paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.
Artikel 6
In dit artikel is geregeld dat het UWV belast is met de uitvoering van deze regeling.
Dat vindt tevens zijn weerslag in de grondslag van deze regeling, zoals is toegelicht
in de inleiding van deze artikelsgewijze toelichting.
Artikel 7
Artikel 7 regelt dat de zelfstandige, beroepsbeoefenaar, meewerkende echtgenoot dan
wel de in artikel 3 genoemde persoon of personen zelf een aanvraag moeten indienen
bij het UWV om aanspraak te kunnen maken op de compensatie. Het UWV zal slechts op
aanvraag vaststellen of een recht op compensatie bestaat. Voorts is bepaald dat de
zelfstandige, beroepsbeoefenaar, meewerkende echtgenoot dan wel de in artikel 3 genoemde
persoon of personen die aanspraak willen kunnen maken op een compensatie, de aanvraag
voor 1 oktober 2018 moeten indienen. Zoals in paragraaf 4 van het algemene deel van
deze toelichting is aangegeven, kan de aanvraag om een compensatie enkel worden ingediend
met een door het UWV opgesteld aanvraagformulier.
Alleen als de belanghebbende alle gegevens waarom wordt verzocht in het aanvraagformulier,
verstrekt, wordt de aanvraag in behandeling genomen. Indien sprake is van het overleggen
van te weinig gegevens, en indien ook na het bieden van de gelegenheid de benodigde
gegevens alsnog te overleggen, overlegging uitblijft, kan de aanvraag, gelet op artikel
4:5 Awb, buiten behandeling worden gesteld.
Artikel 8
Dit artikel bepaalt dat indien door het UWV is vastgesteld dat recht bestaat op compensatie,
de betaling plaatsvindt op of na 1 januari 2019 en uiterlijk voor 1 april 2019. Dit
komt erop neer dat het UWV in totaal 6 maanden de tijd heeft om zowel over de aanvragen
te beslissen als de betalingen te doen indien een recht op compensatie is vastgesteld.
In het tweede lid is een aantal artikelen van de WAZ van toepassing verklaard. Door
het van toepassing verklaren van artikel 18 WAZ is het mogelijk dat het besluit waarin
de compensatie wordt toegekend, wordt herzien of ingetrokken. Als van dit laatste
sprake is wordt door het van toepassing verklaren van artikel 63 WAZ de compensatie
teruggevorderd, tenzij sprake is van de uitzonderingsgronden zoals opgenomen in artikel
63 WAZ. Door artikel 64 WAZ eveneens van toepassing te verklaren is het mogelijk de
onverschuldigd betaalde compensatie in te vorderen bij dwangbevel. Uit het van toepassing
verklaren van artikel 65a WAZ volgt dat het UWV een schuldregeling kan treffen met
degene van wie de compensatie wordt teruggevorderd. En door ook artikel 65b WAZ van
toepassing te verklaren is bepaald dat de terugvordering en de schuldregeling bevoorrechte
vorderingen zijn.
Artikelen 9 tot en met 12
In de artikelen 9 tot en met 12 zijn regels gesteld met betrekking tot de financiering
van de regeling ten laste van de rijksbegroting. De vaststelling en betaling van een
compensatie geschiedt door het UWV. De financiering vindt plaats door middel van een
rijksbijdrage die wordt gerekend tot de middelen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Als uitvoerder van de regeling draagt het UWV zorg voor het beheer en de administratie
van de financiële middelen. Daartoe wordt op grond van artikel 10 bij de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een opgave van het geraamde totaalbedrag van
de lasten ingediend. Het bedrag van de geraamde lasten wordt gestort ten gunste van
de rekening-courant van het UWV, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling
Wfsv. Afrekening vindt ingevolge artikel 11 plaats via de jaarrekening.
In het eerste lid van dit artikel is toegelicht dat in de jaarrekening de lasten van
deze compensatieregeling worden opgenomen in de verantwoording van de uitkering die
op grond van artikel 3:18 van de Wazo is verstrekt. Dit is de huidige uitkering die
zelfstandigen, meewerkende echtgenoten en beroepbeoefenaren ontvangen wegens zwangerschap
en bevalling. De afrekening van de uitkeringen die op grond van artikel 3:18 van de
Wazo worden verstrekt, vindt plaats op grond van artikel 5.38 van de Regeling Wfsv.
De afrekening van de op grond van deze regeling te verstrekken compensaties loopt
hierin mee. Hier is met name voor gekozen om uitvoeringstechnische redenen. Immers,
de compensatieregeling is van tijdelijke aard en om die reden is het niet efficiënt
hiervoor een aanpassing van het systeem te genereren. Het is echter uiteraard wel
van belang dat de totale lasten van deze compensatieregeling kunnen worden onderscheiden
van de lasten van de uitkering op grond van artikel 3:18 van de Wazo. Dit gebeurt
door het aantal verstrekte compensaties te vermenigvuldigen met € 5.600,–, zijnde
het forfaitaire bedrag van de compensatie. Het tweede lid bepaalt dan ook dat dit
bedrag in de jaarrekening wordt toegelicht bij tabel 10.6.8, die is opgenomen in bijlage
VI van de Regeling SUWI. In artikel 12 is opgenomen dat, naast de verslaggeving die
al plaatsvindt op grond van de financiële verslaggeving opgenomen in de artikelen
10, eerste lid, en 11, eerste lid, nadere inhoudelijke en financiële verslaggeving
plaatsvindt.
Artikel 13
In het eerste lid van dit artikel is geregeld dat de Belastingdienst gegevens aan
het UWV moet verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze regeling.
Tevens is in het tweede lid gespecificeerd dat de Belastingdienst de gegevens verstrekt
van de echtgenoot van de meewerkende echtgenoot die betrekking hebben op de meewerkaftrek.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemene deel
van deze toelichting.
Artikel 14
Met dit artikel wordt de citeertitel van deze regeling bepaald. Aangezien deze regeling
op 1 januari 2021 vervalt, is tevens de tijdelijkheid van de regeling in de citeertitel
weergegeven.
Artikel 15
Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 mei 2018. Het UWV heeft aangegeven
vanaf dat moment deze regeling te kunnen uitvoeren. Er is voor gekozen af te wijken
van de vaste verandermomenten, zodat de regeling zo snel mogelijk in werking kan treden.
Het is in het belang van degenen die op grond van deze regeling recht hebben op compensatie
dat zij deze op korte termijn kunnen aanvragen. Het moment van inwerkingtreding heeft
ook gevolgen voor het moment dat de aanvragen moeten zijn beoordeeld en, bij toekenning,
zijn betaald.
Zoals eerder aangegeven vervalt deze regeling op 1 januari 2021. De verwachting is
dat op dat moment nagenoeg alle afgegeven beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.
Wel blijft de regeling, ook na 1 januari 2021, van kracht ten behoeve van de afwikkeling
van reeds ingediende aanvragen om compensatie, waardoor bijvoorbeeld de regels omtrent
terugvordering nog van toepassing blijven.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees