TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling is het vervolg op de Subsidieregeling KDC 2013–2017, die met ingang
van 1 januari 2018 is vervallen, en voorziet in de grondslag voor de subsidiëring
van de beheeractiviteiten van de stichting Knowledge and Development Centre Mainport
Schiphol (KDC) in de jaren 2018 tot en met 2022.
Het KDC is op 30 maart 2006 opgericht op initiatief van de directeuren van de luchtvaartmaatschappij
KLM, de luchthaven Schiphol en de Luchtverkeersleiding Nederland. Doelstelling van
het KDC is om onderzoek uit te (laten) voeren naar innovaties in het luchtzijdig gebruik
van de mainport en de effectieve begeleiding op de luchthaven. Dit betreft zowel innovaties
om te komen tot stillere vliegroutes met de daarbij horende procedures en veiligheidstoets,
als innovaties waarbij de economische meerwaarde van de luchthaven kan worden versterkt.
Het toenmalige directoraat-generaal Bereikbaarheid van het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat heeft dit initiatief van harte ondersteund door mede-opdrachtgever te
worden van onderzoeken en door een actieve rol te vervullen in de organisatie en besluitvorming
van KDC. Bekostiging van het onderzoek vindt voor een deel plaats met financiering
van het ministerie en voor het andere deel vaak in natura door de KDC-partners zelf.
Jaarlijks is een budget beschikbaar, onderverdeeld in beheerskosten ten behoeve van
de stichting en onderzoeksgelden. In het plan van aanpak beheer stichting KDC worden
de werkzaamheden vermeld die benodigd zijn om te komen tot een efficiënte uitvoering
van KDC-onderzoek. Hieronder valt onder andere het beheer van het door alle betrokkenen
gebruikte documentatienetwerk, de projectadministratie, beheer van de kenniskaarten
en onderhoud aan de website. De beheerskosten van de stichting worden verstrekt op
basis van een subsidieregeling die vijfjaarlijks wordt herzien. Qua opzet en inhoud
is de onderhavige subsidieregeling grotendeels identiek aan haar voorgangster. Beide
regelingen zijn vormgegeven met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht en
de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. De systematiek van een aanvraag om subsidie,
die gevolgd wordt door een subsidieverlening, waarbij in de verleningsbeschikking
de datum wordt opgenomen waarop de verlening uiterlijk ambtshalve zal worden vastgesteld,
wordt gecontinueerd. KDC behoeft dus geen aanvraag voor subsidievaststelling te doen.
Dit draagt bij aan de vermindering van de aan de subsidie verbonden lasten en verplichtingen
en sluit aan bij de goede ervaringen met KDC in het proces van subsidieverstrekking
in de afgelopen jaren. In 2017 is een evaluatie van het KDC uitgevoerd door onderzoekbureau
Ecorys. Daaruit blijkt dat het beheer van KDC doeltreffend en doelmatig wordt gedaan.
Administratieve lasten
De administratieve lasten voor KDC ten gevolge van deze subsidieregeling betreffen
uitsluitend de kosten die gemaakt worden met het aanvragen van de subsidie. Hieronder
vallen tevens de kosten die zijn gemoeid met het opstellen van een plan van aanpak,
alsmede met het onderhouden daarvan. De jaarlijkse kosten bestaan uit het opstellen
c.q. onderhouden van het plan van aanpak (2 uur à € 63,34 per uur) en de aanvraag
en verantwoording van de subsidie (16 uur à € 65 per uur). Daarnaast worden ook nog
eenmalige kosten gemaakt voor de verificatie van de subsidieaanvraag (4 uur à € 119,10
per uur en 1 uur à 63,34) en de aanlevering van cijfermateriaal (2 uur à € 65 per
uur). In totaal leidt dit tot een bedrag van € 6.503,14. Dit zijn de lasten voor de
periode 2018–2022, dus voor de gehele periode van vijf jaar. De administratieve lasten
bedragen hiermee 3,42% van het totale maximale subsidiebedrag (190.000,–).
Inwerkingtreding
De onderhavige regeling dient vanaf 1 januari 2018 te gelden. Omdat publicatie in
de Staatscourant pas na die datum plaatsvindt, treedt de regeling met terugwerkende
kracht in werking. Om de periode van terugwerkende kracht zo kort mogelijk te houden,
is er voor gekozen de regeling in werking te laten treden met ingang van de dag na
de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Voor de inwerkingtreding
wordt dus afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten. Gelet op de continuïteit
van de werkzaamheden van KDC en het subsidieproces zou het vasthouden aan de vaste
verandermomenten in dit geval tot ongewenste nadelen leiden voor KDC (Aanwijzing voor
de regelgeving 174, vierde lid, onder a).
Voorhang
Aangezien deze regeling in belangrijke mate een voortzetting vormt van de voorgaande
subsidieregeling is deze regeling krachtens artikel 24a, derde lid, van de Comptabiliteitswet
2001 gedurende 30 dagen voorgehangen bij de Tweede Kamer. Deze voorhang heeft geleid
tot Kamervragen van 3 partijen over de subsidieregeling:
De VVD kon akkoord gaan met de voorgestelde regeling en heeft een aantal informatieve
vragen, waarop is gereageerd.
GroenLinks kon het voorstel voor de nieuwe subsidieregeling in de huidige vorm niet
steunen en was van mening dat sprake is van grote gebreken in het functioneren van
het KDC en er eerst wijzigingen moeten worden doorgevoerd in de sturing door het ministerie,
de selectie van projecten, de samenwerking, de transparantie met alle sectorpartijen
en de interactie met de omgeving van Schiphol.
Naar aanleiding van de evaluatie KDC zijn met KDC gesprekken gevoerd, gericht op het
implementeren van de verbetervoorstellen. Mede gelet op de reactie van KDC kon tegemoet
worden gekomen aan de kritiek van Groen Links.
De Partij voor de Dieren had enkele kritische vragen en opmerkingen, o.a. ten aanzien
van de verhouding tussen de verdere ontwikkeling van Schiphol en het realiseren van
de klimaatdoelen van Parijs.
Het werkveld van KDC is evenwel te klein om tegemoet te kunnen komen aan de kritiek
van de Partij voor de Dieren betreffende het klimaat, hoewel de stroomlijning van
verkeer op basis van KDC studies ook een kleine bijdrage betekent voor de CO2 uitstoot.
Artikelsgewijs
Artikel 3
Artikel 3 verklaart een aantal artikelen van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) van toepassing. Dit is mogelijk op grond van de Aanwijzingen 10 en 14 voor subsidieverstrekking,
die van toepassing zijn omdat voor het middelste subsidieregime (subsidies tussen
€ 25.000 en € 125.000) is gekozen. Het betreft hier bepalingen die inhoudelijk niet
strijdig zijn met de reeds eerder aangehaalde aanwijzingen en waarvan het op praktische
of beleidsmatige gronden wenselijk wordt geacht dat deze worden voorgeschreven. Zo
zal de aanvraag vergezeld dienen te gaan van een begroting en een activiteitenplan
om een goed beeld te kunnen krijgen waar de aangevraagde subsidie aan besteed zal
worden. Daarnaast dient bijvoorbeeld zeker gesteld te worden dat het boekjaar gelijk
is aan het kalenderjaar. Afdeling 4.2.8 Awb betreft bepalingen inzake per boekjaar
verstrekte subsidies aan rechtspersonen. De artikelen die van toepassing worden verklaard
gaan over de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening (4:61 tot en met 4:63
en 4:65), de subsidieverlening (4:66) en de verplichtingen van de subsidieontvanger
(4:68 en 4:72).
Artikel 4
Het subsidiebedrag dat maximaal beschikbaar is voor de periode 2018–2022 bedraagt
€ 190.000,–.
Artikel 5
Bij het verlenen van subsidies moet rekening worden gehouden met de Europeesrechtelijke
kaders inzake staatssteun. Voor de toepassing hiervan is in dit verband de de-minimisverordening
van belang. Die verordening maakt het mogelijk dat ondernemingen in de zin van artikel
107 en 108 van het EG-Verdrag voor de zogenaamde de-minimissteun in aanmerking komen,
indien zij voor een periode van drie belastingjaren niet meer aan de-minimissteun
hebben ontvangen dan € 200.000. Om bij de behandeling van de aanvraag te kunnen beoordelen
of aan de genoemde voorwaarden is voldaan, is het noodzakelijk dat de aanvrager een
verklaring overlegt alvorens de subsidie wordt verleend. Artikel 5, derde lid, van
de onderhavige regeling bepaalt daarom dat de subsidieaanvraag van een de-minimis
verklaring vergezeld dient te gaan. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat
KDC bij de aanvraag tot subsidieverlening ook het plan van aanpak voor het jaar waarvoor
subsidie wordt gevraagd dient bij te voegen (artikel 4:61, eerste lid, onder a, Awb).
Artikel 7
Artikel 7 bevat de mogelijkheid voor de minister om de subsidie geheel of gedeeltelijk
te weigeren naast de andere weigeringsgronden van artikel 4:35 Awb. Hiervan kan bijvoorbeeld
sprake zijn als de activiteiten die in het plan van aanpak worden omschreven niet,
of niet geheel, vallen onder de omschrijving van de te subsidiëren activiteiten als
opgenomen in deze regeling. Mocht sprake zijn van een gehele of gedeeltelijke weigering
dan zal dit uiteraard deugdelijk dienen te worden onderbouwd.
Artikel 8
Hiermee wordt afgeweken van het standaardtijdstip van uiterlijk dertien weken voor
de aanvang van het boekjaar voor het indienen van de subsidieaanvraag en is het mogelijk
om ook lopende het boekjaar de subsidieaanvraag in te dienen.
Artikel 9
Met de eerste twee leden van dit artikel is uitvoering gegeven aan aanwijzing 7 voor
subsidieverstrekking. Ingevolge het derde lid vindt de subsidiëring plaats voorafgaand
aan de subsidiabele activiteiten.
Artikel 10
In onderdeel a is het zogenaamde begrotingsvoorbehoud bedoeld in artikel 4:34, eerste
lid, Awb opgenomen. In onderdeel b is geregeld dat de subsidiëring door het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat en de KDC-partners gezamenlijk wordt gefinancierd.
Artikel 11
De in dit artikel opgenomen verplichtingen vloeien voort uit de reeds eerder aangehaalde
Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Met deze bepalingen wordt een effectief toezicht
op de uitvoering van de subsidie bewerkstelligd waarbij de lasten voor KDC zo laag
mogelijk worden gehouden. Naast de in onderdeel a van dit artikel opgenomen meldingsplicht
voor KDC, zal op basis van artikel 2 van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten
door ministers verstrekte subsidies1 in de beschikking nog een bijzondere meldingsplicht
worden opgenomen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga