Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 februari 2017, nummer 2039833, houdende wijziging van de Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, artikel 5 en artikel 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies en de artikelen 48a, 48s en 48t van de Wet Justitie-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling AMIF en ISF 2014–2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt op alfabetische volgorde ingevoegd:

  • uitgezonden medewerker: ambtenaar die valt onder het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007;

B

Artikel 4, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. specifieke maatregelen, bedoeld in bijlage Ha.

C

Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na ‘directe loonkosten’ ingevoegd: van een medewerker die in Nederland in loondienst is.

2. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. reiskosten buitenland, verblijfskosten buitenland en kosten van een buitenlandtoelage voor uitgezonden medewerkers op basis van bedragen uit het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007.

D

In artikel 15, tweede lid, wordt na ‘subsidieontvanger’ ingevoegd: in Nederland.

E

In bijlage A, artikel A2, bijlage B, artikel B2 en bijlage C, artikel C2 wordt ’12 mei 2015, 09.00 uur, tot en met 12 juni 2015, 17.00 uur’ vervangen door: 1 maart 2017, 09.00 uur, tot en met 28 april 2017, 17.00 uur.

F

Bijlage A, artikel A3, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 14.967.473’ vervangen door: € 11.100.000.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 8.999.532’ vervangen door: € 6.600.000.

G

In Bijlagen A en B vervallen de artikelen A7, derde lid en B7, derde lid.

H

In bijlage B, artikel B3 wordt ‘€ 9.290.133’ vervangen door: € 6.600.000.

I

Bijlage C, artikel C3, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 17.476.666’ vervangen door: € 12.300.000.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 6.719.599’ vervangen door: € 6.150.000.

J

Bijlage C, artikel C7, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het project zich richt op de landen van herkomst die zijn vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie en zijn gepubliceerd op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde lid wordt vernummerd tot het derde lid.

4. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Voor projecten die zich richten op de activiteiten, bedoeld in artikel C5, eerste lid, onder a, b, en c, zijn de volgende maximale bedragen die rechtstreeks ten goede komen aan de terugkeerder, subsidiabel:

    • a. bij praktische ondersteuning van vreemdelingen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt de gemaakte kosten voor de daadwerkelijke terugkeer;

    • b. bij ondersteuning in natura van vreemdelingen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt, met uitzondering van Algerije, Egypte, Georgië, Kosovo, Libanon, Libië, Marokko, Moldavië, Mongolië, Oekraïne, Rusland, Syrië, Tunesië, Turkije en Wit-Rusland, € 200 per volwassene en alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 40 per meereizend minderjarige kind;

    • c. bij herintegratieondersteuning van vreemdelingen waarvoor een visumplicht om naar Nederland te reizen geldt en waarvan het land van herkomst op de lijst met OESO-DAC-landen staat vermeld € 1.800 per volwassene en € 2.800 per minderjarige kind. Van het bedrag mag maximaal € 300 in contanten op een debetcard aan de vreemdeling worden verstrekt.

K

Bijlage C, artikel C8, vervalt.

L

Na Bijlage H wordt een Bijlage Ha ingevoegd, die luidt als aangegeven in de bijlage 1 bij deze regeling.

M

Bijlage I, behorend bij artikel 8, eerste lid, komt te luiden als aangegeven in de bijlage 2 bij deze regeling.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid werkt artikel I, onderdelen A, B, C en L, terug tot en met 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 13 februari 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL L

Bijlage Ha, behorende bij artikel 4, onderdeel i

Specifieke bepalingen met betrekking tot de actie, genoemd in artikel 4, onderdeel i: specifieke maatregelen.

Artikel Ha1. Subsidieaanvrager

De subsidie wordt aangevraagd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst of de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Artikel Ha2. Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van deze bijlage worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 20 februari 2017, 09.00 uur, tot en met 1 mei 2017, 17.00 uur.

Artikel Ha3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel Ha2, € 26.955.000, waarbij de volgende onderverdeling geldt voor activiteiten die zien op:

  • a. artikel Ha4, onderdeel a: maximaal € 3.375.000;

  • b. artikel Ha4, onderdeel b: maximaal € 5.670.000;

  • c. artikel Ha4, onderdeel c: maximaal € 5.670.000;

  • d. artikel Ha4, onderdeel d: maximaal € 8.730.000;

  • e. artikel Ha4, onderdeel e: maximaal € 3.510.000.

Artikel Ha4. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen uitsluitend activiteiten in aanmerking die staan vermeld in het nationaal programma AMIF 2014–2020 en het nationaal programma ISF 2014–2020 en zien op:

  • a. legale migratie: het project Webapplicatie Tool (WAT);

  • b. gezamenlijke terugkeer: het project MedCOI4;

  • c. gezamenlijke terugkeer: het project EURINT;

  • d. gezamenlijke re-integratie: het project ERIN;

  • e. consulaire samenwerking: het project RSCO.

Artikel Ha5. Specifieke eisen aan het project

  • 1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. het project past binnen het doel, omschreven in het nationaal programma AMIF 2014–2020 of het nationaal programma ISF 2014–2020;

    • b. het project een duur van ten hoogste 72 maanden heeft, gerekend vanaf 1 januari 2015.

  • 2. In aanvulling op artikel 12 bestaan de directe loonkosten van medewerkers die buiten Nederland in loondienst zijn en waarvan op de arbeidsovereenkomst geen Nederlands recht van toepassing is uit:

    • a. de eigenlijke salarissen, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen;

    • b. sociale zekerheidsbijdragen mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen;

    • c. andere statutaire kosten, mits deze kosten het gebruikelijke loonbeleid van de subsidieontvanger weerspiegelen, en

    • d. voorzieningen ter dekking van statutaire verplichtingen en rechten in verband met de bezoldiging.

  • 3. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onder g, geldt voor kosten voor het verzamelen en beoordelen van medische informatie geen minimum van € 200 per post.

  • 4. In afwijking van artikel 12, tweede lid, worden ter dekking van de indirecte kosten:

    • a. de directe loonkosten, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder a, verhoogd met een opslag van 15%, of

    • b. een forfaitair bedrag, uitgedrukt als percentage van het totaalbedrag van de subsidiabele kosten, met een maximum van 7%, opgevoerd.

  • 5. In afwijking van artikel 18, eerste lid, wordt bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie een verantwoording en een einddeclaratie, voorzien van een controleverklaring van een accountant, gevoegd.

Artikel Ha6. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 11, eerste lid, bedraagt de subsidie maximaal 90% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL M

Bijlage I , behorend bij artikel 8, eerste lid

Algemene criteria (1 tot en met 6, maximaal 90 punten)

Subcriteria

Bijbehorende vragen

Punten

1. Relevantie

(maximaal 10 punten)

a. Is duidelijk aangegeven wat de uitdaging/het probleem is waar het projectvoorstel zich op richt (context van uitdaging/probleem, omvang van uitdaging/probleem in kwalitatieve en/of kwantitatieve termen)?

5

 

b. Dragen de verwachte resultaten bij aan de oplossing?

5

2. Doeltreffendheid en kwaliteit van het projectvoorstel (maximaal 20 punten)

a. Is het projectplan op alle onderdelen duidelijk en concreet?

3

 

b. Zijn de voorziene activiteiten en de te behalen resultaten kwantificeerbaar en meetbaar?

3

 

c. Is er sprake van een realistische tijdsplanning met duidelijke en concrete mijlpalen en eventueel tussenproducten?

3

 

d. Voorziet het projectvoorstel in duidelijke procedures voor bijsturing en risicobeheersing?

2

 

e. Wordt er adequaat gebruik gemaakt van de kennis, capaciteiten en ervaringen van de doelgroep van het projectvoorstel (wordt de doelgroep zelf bijv. als ervaringsdeskundige bij het project betrokken)?

3

 

f. Is er sprake van de ontwikkeling van een nieuwe, creatieve of onconventionele aanpak?

3

 

g. Worden de projectresultaten lokaal, nationaal en in Europees of ander internationaal verband gedeeld met het brede publiek aan de hand van een gedegen communicatie- en publiciteitsstrategie?

3

3. Doelmatigheid

(maximaal 15 punten)

a. Zijn de begrote kosten duidelijk omschreven, onderbouwd en noodzakelijk voor het behalen van de doelstellingen van het project?

7

     
 

b. Lijkt de prijs/prestatieverhouding redelijk?

Uitgangspunt is dat hoe lager de kosten voor eenzelfde bereik, hoe meer punten een project scoort. De middelen moeten immers zo efficiënt mogelijk worden besteed. Hierbij is uiteraard van belang dat een realistisch voorstel wordt gedaan.

8

4. Organisatie

(maximaal 15 punten)

a. Heeft de aanvragende organisatie voldoende capaciteit, ervaring, expertise en financiële armslag om het project uit te voeren?

4

 

b. Heeft de aanvragende organisatie voldoende duidelijk aangegeven dat zij in staat is te voldoen aan de vereisten die aan de projectadministratie worden gesteld?

2

 

c. Is aannemelijk op grond van diens eerdere subsidieverleningen voor vergelijkbare activiteiten dat de subsidieaanvrager de activiteiten goed zal uitvoeren en aan de aan subsidieverlening verbonden verplichtingen zal voldoen?

4

 

d. Heeft de aanvragende organisatie ervaring met EU subsidieregels?

2

 

e. Heeft de aanvragende organisatie kennis van het beleidsterrein migratie en/of integratie?

3

5. Monitoring en evaluatie

(maximaal 10 punten)

a. Is er in het projectvoorstel duidelijk aangegeven welke criteria worden gebruikt om aan te tonen dat er sprake is van succes of falen? (denk aan hierbij o.a. aan het projectplan, de tijdsplanning inclusief mijlpalen en de bijlage wijze van verantwoorden en administreren)

10

6. Duurzaamheid

(maximaal 20 punten)

a. Is aannemelijk gemaakt dat er kans is op een structurele inbedding van positieve projectresultaten na afloop van de projectperiode? Belangrijke indicatoren zijn daarbij de wijze waarop de aanvrager de structurele inbedding financieel en organisatorisch wil vormgeven en de beschikbaarheid van monitordata na afloop van het project.

10

 

b. Kan de aanpak van het project bij succes op grotere schaal worden toegepast en is dat duidelijk beschreven?

4

 

c. Is er sprake van actieve kennisdeling gedurende de looptijd (bijv. door aansluiting op bestaande netwerken)?

2

 

d. Wordt er in het projectvoorstel overtuigend beargumenteerd dat met de aanpak structuurverandering en/of blijvende samenwerking wordt beoogd?

4

Specifieke criteria (7 of 8 of 9, maximaal 10 punten)

Subcriteria

Bijbehorende vragen

Punten

7. Asiel en opvang

(maximaal 10 punten)

a. In welke mate bestaat de doelgroep van een opvangproject uit kwetsbare groepen (kwetsbare groepen in de opvang zijn alleenstaande minderjarige vreemdelingen, vreemdelingen met medische problematiek, alleenstaande vrouwen en kinderen)?

6

 

b. In welke mate wordt in het project gezorgd voor draagvlak bij omwonenden voor asielopvang (communicatie richting omwonenden, betrekken omwonenden bij het project)?

2

 

c. In welke mate wordt in het project gezorgd voor draagvlak bij de bredere gemeenschap, zoals andere gemeenten, Provincie, Nederlandse bevolking voor asielopvang (bijvoorbeeld in de vorm van brede communicatie)?

2

8. Integratie

(maximaal 10 punten)

a. In hoeverre wordt met het projectvoorstel de doelgroep, bedoeld in artikel B4 geactiveerd, zodat de participatie van onderdanen van een niet-westers derde land in de Nederlandse samenleving wordt bevorderd?

5

 

b. Is in het projectvoorstel voorzien in samenwerking met relevante partijen? Is duidelijk beargumenteerd welke partijen participeren en waarom? Is er sprake van een voor deze problematiek en context unieke combinatie van samenwerkende partijen? Zijn er getekende samenwerkingsverklaringen overgelegd waarmee het commitment is vastgelegd?

5

9. Terugkeer

(Maximaal 10 punten)

a. In welke mate richt het projectvoorstel zich op de prioriteitslanden voor terugkeer? De prioriteitslanden voor terugkeer staan vermeld in de bijlage die hoort bij het subsidiebesluit Migratie en Ontwikkeling. Dit subsidiekader is te vinden op de website van de Dienst Terugkeer en Vertrek (http://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/projectsubsidies/Vrijwillige_Terugkeer).

5

 

b. Wat is de hoogte van het beoogde aantal terugkeerders? Een project met een hoger (realistisch) terugkeerresultaat heeft daarbij de voorkeur.

5

TOELICHTING

ALGEMEEN

Deze regeling tot wijziging van de Subsidieregeling AMIF en ISF 2014-2020 bevat onder andere een aanpassing van de aanvraagtijdvakken voor projecten in het kader van AMIF en regels over projecten die zien op de specifieke maatregelen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdelen B, G en L (artikel 4, onderdeel i, bijlage Ha, behorend bij artikel 4, onder i))

De mogelijkheid tot het indienen van samengestelde projecten is vervallen. Er was te weinig belangstelling voor deze mogelijkheid waardoor het te weinig voordelen oplevert.

Specifieke maatregelen

In januari 2015 heeft de Europese Commissie kenbaar gemaakt welke projecten in aanmerking komen voor financiering vanuit de specifieke maatregelen zoals benoemd in de verordening. Deze projecten zijn opgenomen in de Nationale Programma’s AMIF en ISF. Er is geen andere financiering beschikbaar voor de specifieke maatregelen dan voor de projecten die in deze Nationale Programma’s zijn opgenomen. De subsidie is daarmee toegekend aan lidstaat Nederland maar specifiek geoormerkt voor de in 2015 toegekende transnationale projecten. Vanwege het transnationale karakter is er een apart artikel voor deze projecten opgenomen (artikel 4, onderdeel i). Het instrument ‘specifieke maatregelen’ is nieuw en uniek, en komt vooralsnog alleen voor binnen AMIF en ISF.

In artikel Ha1 zijn de enige subsidieaanvragers opgenomen, te weten de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek. Artikel Ha2 schrijft voor dat de aanvragen dienen te worden gedaan bij het Agentschap SZW in het tijdvak 20 februari 2017 tot en met 1 mei 2017. Voor de projecten is maximaal € 26.955.000 beschikbaar. De activiteiten zien uitsluitend op de vijf specifieke maatregelen die zijn opgenomen in het nationaal programma AMIF 2014-2020 en het nationaal programma ISF 2014-2020. Concreet zijn dit voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst de specifieke maatregelen: het project Webapplicatie Tool (WAT), MedCOI4 en het project RSCO. Voor de Dienst Terugkeer en Vertrek zijn dit de specifieke maatregelen: de projecten EURINT en ERIN.

Op basis van de Europese regelgeving voor AMIF en ISF is het mogelijk om maximaal 90% subsidie toe te kennen aan projecten die vallen onder de specifieke maatregelen. Dit is geregeld in artikel Ha6.

Onderdeel C (artikel 12, eerste lid, onderdelen a en h)

Alleen medewerkers die in loondienst zijn in Nederland kunnen en moeten gebruik maken van de versimpelde manier van verantwoorden van loonkosten. Voor andere lidstaten is de manier van rekenen niet onderbouwd. Deze mag daarom niet gebruikt worden.

Voor de specifieke maatregelen dient voor Nederlandse projectleden gebruik gemaakt te worden van de BZK regeling voor dienstreizen. Projectleden uit overige lidstaten moeten declareren op basis van de Europese DSA’s.

Vanwege het transnationale karakter van de projecten onder de specifieke maatregelen is er een keuzeoptie voor de subsidiabele kosten ten aanzien van overhead. Projecten mogen gebruik maken van het percentage dat geldt voor nationale projecten danwel het percentage dat geldt voor internationale organisaties. Per project mag slechts eenmalig één keuze gemaakt worden ten tijde van de subsidieaanvraag.

Onderdeel D (artikel 15, tweede lid)

Om de controle van de projectadministratie uitvoerbaar en betaalbaar te houden dient de projectadministratie op één locatie in Nederland beschikbaar te worden gesteld.

Onderdelen E, F, H en I (bijlage A, artikelen A2 en A3, bijlage B, artikelen B2 en B3 en bijlage C, artikelen C2 en C3)

Conform artikel 5 kan alleen subsidie worden aangevraagd gedurende de in de bijlagen gedefinieerde aanvraagtijdvakken. Per tijdvak geldt een subsidieplafond. Voor projecten op het gebied van een actie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a tot en met c, wordt een nieuw aanvraagtijdvak vastgesteld, te weten van 1 februari 2017 tot en met 1 mei 2017.

Onderdeel J (bijlage C, artikel C7)

Projecten die zich richten op deze actie dienen te passen binnen het doel als omschreven in artikel C4. Daarnaast dient er in de projecten altijd in enige vorm te worden samengewerkt met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Verder dienen organisaties informatie uit te wisselen met de Dienst Terugkeer en Vertrek. Op deze wijze is en blijft de Dienst Terugkeer en Vertrek op de hoogte van de inspanningen die een onderdaan van een derde land doet op het terrein van terugkeer en kan de Dienst Terugkeer en Vertrek regie houden op het terugkeerproces. Projecten die hier niet in voorzien komen niet voor subsidie in aanmerking. Binnen het terugkeerbeleid komen niet alle landen van herkomst voor ondersteuning bij terugkeer in aanmerking. Samen met de Minister van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wordt bepaald welke landen dit zijn. Voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit landen waarvoor geen visumplicht geldt om naar Nederland te reizen zijn de kosten voor terugkeerondersteuning in zijn geheel niet subsidiabel. Voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit landen waarvoor een visumplicht geldt om naar Nederland te reizen zijn de gemaakte kosten voor de praktische ondersteuning subsidiabel. Onder de praktische ondersteuning vallen kosten voor:

  • Voorlichting en informatie in de eigen taal.

  • Het regelen en betalen van de reis.

  • Hulp bij het verkrijgen van een reisdocument en vergoeding van kosten.

  • Begeleiding bij vertrek op Schiphol en eventueel bij transit en aankomst.

Voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit landen waarvoor een visumplicht geldt om naar Nederland te reizen, met uitzondering van Algerije, Egypte, Georgië, Kosovo, Libanon, Libië, Marokko, Moldavië, Mongolië, Oekraïne, Rusland, Syrië, Tunesië, Turkije en Wit-Rusland, is voorts de ondersteuningsbijdrage van € 200 per volwassene of alleenstaande minderjarige vreemdeling of € 40 voor een meereizend minderjarig kind subsidiabel.

Voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit landen met een visumplicht en die ook staan vermeld op de lijst met OESO-DAC landen geldt dat ook de gemaakte kosten voor herintegratieondersteuning subsidiabel zijn voor maximaal € 1.800 per volwassene en € 2.800 per minderjarig kind. Van het bedrag mag maximaal € 300 in contanten op een debetcard aan de vreemdeling worden verstrekt

Voor een actuele lijst met de visumplichtige en niet-visumplichting landen kunt u terecht op de website van de Rijksoverheid. Voor een actuele lijst met de OESO-DAC kunt u terecht op de website van de OECD.

De OESO-DAC lijst die beschikbaar is op het moment dat het tijdvak wordt opengesteld is bepalend voor de subsidiabiliteit tijdens de gehele projectperiode. De lijst van visumplichtige landen kan gedurende de looptijd van het project veranderen. Bij de uitvoering van het project moet steeds de meest actuele lijst gebruikt worden.

Op grond van het derde lid kunnen in het geval van activiteiten die onder de reikwijdte van artikel C5, eerste lid, onderdelen a, b en c, vallen, de vermelde maximale bedragen worden vergoed die rechtstreeks ten goede komen aan de terugkeerder. Het bieden van financiële ondersteuning is vooralsnog alleen voorbehouden aan de Internationale Organisatie voor Migratie en de Dienst Terugkeer en Vertrek die verantwoordelijk is voor de regie en de uitvoering van het terugkeerbeleid. Door een beleidswijziging is de hoogte van de financiële vergoeding gewijzigd. Aan terugkeerders kan maximaal een bedrag van € 500 voor een volwassene en een alleenstaande minderjarige vreemdeling € 340 voor een meereizend minderjarig kind worden meegegeven. Dit bedrag is opgebouwd uit de reguliere vergoeding uit de Return, Emigration and Assistance fror the Netherlands-regeling (REAN-regeling), respectievelijk € 200 en € 40, en het bedrag dat als onderdeel van de in natura ondersteuning van maximaal € 300 in contanten kan worden verstrekt.

Onderdeel K (bijlage C, artikel C8)

Projecten komen in aanmerking voor een cofinanciering van 75% in plaats van 50%. Hierdoor worden de voorwaarden voor alle terugkeerprojecten gelijk.

Onderdeel M (bijlage I, behorend bij artikel 8, eerste lid)

De rangschikking is enigszins aangepast. Er zijn minder onderdelen waarop afzonderlijk gescoord kan worden. Dit verlicht de administratieve lasten en maakt dat de rangschikking een meer gedifferentieerd onderscheid geeft tussen de projecten.

De invoeringstermijn bedraagt minder dan twee maanden en de inwerkingtreding valt niet op een vast verandermoment. Daarmee wijkt de inwerkingtreding af van het systeem van vaste verandermomenten. Deze regeling betreft onder andere een aanpassing van de regeling voor het openstellen van nieuwe tijdvakken om subsidie aan te vragen, waarvoor afwijking is toegestaan, omdat deze doelgroep daarbij gebaat is.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven