Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Gravenhage | Staatscourant 2017, 75595 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
's-Gravenhage | Staatscourant 2017, 75595 | Instelling gemeenschappelijke regelingen |
Op grond van artikel 26 lid 2 van de wet gemeenschappelijke regelingen maakt het college van B&W van de gemeente Den Haag bekend dat de colleges van B&W van de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer, na verkregen toestemming van de gemeenteraden, ingestemd hebben met het voorstel tot wijziging van de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Haaglanden, ingaande per 1 januari 2018. Met ingang van 1 januari 2018 draagt de gemeenschappelijke regeling de naam: Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Haaglanden en Veilig Thuis en luidt zij als volgt:
Gemeenschappelijke Regeling GGD-VT Haaglanden
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer;
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet publieke gezondheid, hoofdstuk 2 en de artikelen 2.6.1 en 4.1.1 en 5.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoerings besluit Wmo 2015 en hoofdstuk 2 van de Jeugdwet;
de volgende gewijzigde gemeenschappelijke regeling vast te stellen:
GEMEENTELIJKE GEZONDHEIDSDIENST EN VEILIG THUIS HAAGLANDEN
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
pluspakket GGD: de navolgende op een gezamenlijk vastgesteld niveau uit te voeren taken:
i. lijkschouw, op basis de Wet op de lijkbezorging;
ii. reizigersadvisering en –vaccinatie op basis van de Regeling publieke gezondheid;
iii. inspectie seksinrichtingen;
iv. uitvoering van toezicht als bedoeld in het Warenwetbesluit tatoeëren en piercen;
v. uitvoering van toezicht en/of handhaving van voorschriften anders dan genoemd in het basispakket GGD en in de onderdelen i tot en met iv van dit artikelonderdeel;
HOOFDSTUK 2. BELANGEN EN TAKEN
Het openbaar lichaam behartigt de belangen van de gemeenten op het terrein van:
a. het bevorderen, beschermen en bewaken van de publieke gezondheid;
b. het voorkomen van en de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Artikel 4. Taken en bevoegdheden
Ter behartiging van de in artikel 3, aanhef en onder b, genoemde belangen dragen de deelnemers over aan het algemeen bestuur van de regeling de taken en bevoegdheden die aan hen zijn toegekend in hoofdstuk 2 en artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de daaronder vallende regelingen, voor zo ver deze taken en bevoegdheden strekken tot het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld en kindermishandeling, alsmede de taken en bevoegdheden die aan hen zijn toegekend in hoofdstuk 2 van de Jeugdwet en de daaronder vallende regelingen, voor zo ver deze taken en bevoegdheden strekken tot het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Bestuursorganen van het openbaar lichaam en ambtenaren aangesteld door het dagelijks bestuur kunnen, na instemming van het algemeen bestuur, door andere bestuursorganen worden aangewezen als toezichthouder inzake de naleving van voorschriften die strekken tot de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 3.
Artikel 5. Inhoud en omvang takenpakket
Het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT van het openbaar lichaam worden uitsluitend uitgevoerd door de gemeente Den Haag. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verlenen hiertoe aan de desbetreffende bestuursorganen en functionarissen van de gemeente Den Haag de benodigde mandaten, volmachten en machtigingen.
Op voorstel van het dagelijks bestuur stelt het algemeen bestuur bij besluit het uitvoeringsniveau van het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT vast. Dit besluit vereist een meerderheid van ten minste twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering van het algemeen bestuur waarin alle leden aanwezig zijn.
Indien het in het derde lid bedoelde besluit niet kan worden genomen omdat in de betrokken vergadering niet alle leden aanwezig zijn, belegt de voorzitter opnieuw een vergadering. In die vergadering kan over de inhoud en omvang van het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT een besluit worden genomen, zonder dat voldaan is aan het vereiste dat alle leden aanwezig zijn.
Het uitvoeringsniveau van het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT als bedoeld in het derde lid, dan wel de onderdelen daarvan voor zover relevant, worden vastgelegd in een raamovereenkomst en een dienstverleningshandvest, af te sluiten tussen het openbaar lichaam en de gemeente Den Haag. In de raamovereenkomst garandeert de gemeente Den Haag in ieder geval de dienstverlening aan het openbaar lichaam inzake het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT, onder de condities zoals overeengekomen in de dienstverleningsovereenkomst. Het dagelijks bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van de raamovereenkomst en het dienstverleningshandvest gehoord het algemeen bestuur.
De uitwerking van het uitvoeringsniveau van het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT als bedoeld in het derde lid, dan wel de onderdelen daarvan voor zover relevant, worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen het openbaar lichaam en de gemeente Den Haag. Het dagelijks bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van de uitvoeringsovereenkomst gehoord het algemeen bestuur.
Artikel 9. Taken en bevoegdheden
Het algemeen bestuur besluit slechts tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen. Het besluit wordt genomen bij meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen.
Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad of door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente dat hem heeft aangewezen, op de in die gemeente gebruikelijke wijze, ter verantwoording worden geroepen voor de wijze waarop dat lid de gemeente in het algemeen bestuur heeft vertegenwoordigd.
HOOFDSTUK 4. DAGELIJKS BESTUUR
Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee leden. Bij twee derde van de uitgebrachte stemmen worden zij door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Daarbij geldt dat het lid van het algemeen bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag is aangewezen, in ieder geval deel uitmaakt van het dagelijks bestuur.
Artikel 15. Taken en bevoegdheden
Naast de taken en bevoegdheden die elders in deze regeling zijn opgedragen, heeft het dagelijks bestuur de volgende taken en bevoegdheden:
In spoedeisende gevallen, vooruitlopend op de besluitvorming daarover door het algemeen bestuur, de directeur publieke gezondheid te schorsen. Dit kan alleen na afstemming van het dagelijks bestuur met het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden en het college van B&W van de gemeente Den Haag. De besluitvorming door het algemeen bestuur dient uiterlijk binnen drie maanden na het schorsingsbesluit van het dagelijks bestuur plaats te vinden.
te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;
Artikel 16. Verantwoording en inlichtingen
Artikel 17. Aanwijzing en vervanging
Artikel 18. Taken en bevoegdheden
HOOFDSTUK 6. DIRECTEUR PUBLIEKE GEZONDHEID ,DIRECTEUR VEILIG THUIS , SECRETARIS EN CONTROLLER
Artikel 19. Benoeming en rechtspositie
Het algemeen bestuur benoemt de directeur van de Uitvoeringsorganisatie GGD van de gemeente Den Haag tot directeur publieke gezondheid, mits eerder door het algemeen bestuur, in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Haaglanden, is ingestemd met de benoeming van de directeur van de Uitvoeringsorganisatie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Het algemeen bestuur is bevoegd tot schorsing en ontslag van de directeur publieke gezondheid in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Haaglanden en het college van B&W van de gemeente Den Haag. Over benoeming, schorsing en ontslag worden nadere afspraken vastgelegd in het Benoemingsstatuut als bedoeld in het elfde lid.
Het dagelijks bestuur benoemt de manager van de uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis van de gemeente Den Haag tot directeur veilig thuis, mits eerder door het dagelijks bestuur is ingestemd met de aanstelling van de manager van de Uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot schorsing en ontslag van de directeur veilig thuis in overeenstemming met het college van B&W van de gemeente Den Haag. Over benoeming, schorsing en ontslag worden nadere afspraken vastgelegd in het Benoemingsstatuut als bedoeld in het twaalfde lid.
De functies van directeur publieke gezondheid en directeur veilig thuis worden niet door een en dezelfde persoon uitgeoefend, met dien verstande dat de directeur publieke gezondheid als plaatsvervangend directeur veilig thuis kan worden benoemd en dat de directeur veilig thuis als plaatsvervangend directeur publieke gezondheid kan worden benoemd.
Bij afwezigheid, ziekte of ontstentenis van de directeur publieke gezondheid en van diens plaatsvervanger als bedoeld in het vierde lid wordt de functie van directeur publieke gezondheid waargenomen door een door het algemeen bestuur, op voordracht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag en in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden, aan te wijzen plaatsvervanger. Bij afwezigheid, ziekte of ontstentenis van de directeur veilig thuis en van diens plaatsvervanger als bedoeld in het vierde lid wordt de functie van directeur veilig thuis waargenomen door een door het dagelijks bestuur, op voordracht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, aan te wijzen plaatsvervanger.
Het dagelijks bestuur wijst gehoord het algemeen bestuur een secretaris aan. De functie van secretaris mag niet worden uitgeoefend door de persoon die is aangesteld als directeur publieke gezondheid of diens plaatsvervanger of door de persoon die is aangesteld als directeur veilig thuis of diens plaatsvervanger.
Het algemeen bestuur, in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden en het college van B&W van de gemeente Den Haag, stelt voor de selectie van de directeur publieke gezondheid een functieprofiel vast. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur veilig thuis, de secretaris en de controller een functieprofiel vast in overeenstemming met het college van B&W van de gemeente Den Haag voorzover de functionaris in dienst komt bij de gemeente Den Haag.
De directeur publieke gezondheid, de directeur veilig thuis, de secretaris en de controller zijn als onbezoldigd ambtenaar in dienst van het openbaar lichaam. De directeur publieke gezondheid, de directeur veilig thuis en de controller zijn tevens aangesteld als bezoldigd ambtenaar bij de gemeente Den Haag.
Het algemeen bestuur stelt, in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden en het college van B&W van de gemeente Den Haag, een Benoemingsstatuut directeur publieke gezondheid vast, ter nadere uitwerking van de uitoefening van de hem toekomende bevoegdheden inzake benoeming en ontslag van de directeur publieke gezondheid, alsmede van de gevallen waarin bij uitoefening van deze bevoegdheden het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden vooraf dienen te worden gehoord, besluiten in overeenstemming of afstemming moeten worden genomen, dan wel deze bestuursorganen zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen te worden gesteld van het genomen besluit.
Het dagelijks bestuur stelt, gehoord het algemeen bestuur, en in overeenstemming met het college van B&W van de gemeente Den Haag en voor wat betreft de directeur publieke gezondheid in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden, een Benoemingsstatuut directeur publieke gezondheid, directeur veilig thuis, secretaris & controller vast, ter nadere uitwerking van de uitoefening van de hem toekomende bevoegdheden inzake schorsing van de directeur publieke gezondheid en benoeming, ontslag en schorsing van de directeur veilig thuis, de secretaris en de controller, alsmede van de gevallen waarin bij uitoefening van deze bevoegdheden het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden vooraf dienen te worden gehoord, besluiten in overeenstemming of afstemming moeten worden genomen, dan wel deze organen zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen te worden gesteld van het genomen besluit. Het Benoemingsstatuut wordt vastgesteld in overeenstemming met de gemeente Den Haag voor zover de betrokken functionarissen in dienst komen van de gemeente Den Haag.
Artikel 20. Taken en bevoegdheden
De directeur publieke gezondheid is belast met de functionele leiding van de Uitvoeringsorganisatie GGD. Voor de uitvoering van zijn taak is hij verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan het voeren van toezicht op de directeur publieke gezondheid overlaten aan het dagelijks bestuur. De bevoegdheden van de directeur publieke gezondheid op grond waarvan hij functioneel leiding kan geven aan de Uitvoeringsorganisatie GGD, alsmede de wijze van uitoefening van deze bevoegdheden worden geregeld in de dienstverleningsovereenkomst.
De directeur veilig thuis is belast met de functionele leiding van de Uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis. Voor de uitvoering van zijn taak is hij verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur. Indien het algemeen bestuur daar om verzoekt, verstrekt de directeur veilig thuis inlichtingen aan het algemeen bestuur omtrent de wijze waarop hij zijn taken uitvoert. De bevoegdheden van de directeur veilig thuis op grond waarvan hij functioneel leiding kan geven aan de Uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis, alsmede de wijze van uitoefening van deze bevoegdheden worden geregeld in de dienstverleningsovereenkomst.
De directeur publieke gezondheid en de directeur veilig thuis zijn bij de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig, tenzij het algemeen bestuur respectievelijk het dagelijks bestuur anders besluit. Zij kunnen aan de beraadslaging deelnemen en hebben daarin een raadgevende stem.
Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur stellen gezamenlijk, elk voor zover het hun bevoegdheden betreft, een Directiestatuut vast waarin de taken en bevoegdheden van de directeur publieke gezondheid en van de directeur veilig thuis en hun relatie met het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur worden geregeld. Vaststelling of wijziging van het Directiestatuut geschiedt bij unanimiteit.
HOOFDSTUK 8. FINANCIELE BEPALINGEN
De raden van de gemeenten kunnen binnen acht weken na ontvangst van de ontwerpbegroting hun zienswijze over die begroting bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Het bepaalde in dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting met uitzondering van de in het zevende lid genoemde datum voor inzending, en met dien verstande dat de zienswijzenprocedure bedoeld in het vierde lid niet van toepassing is op een besluit tot wijziging van de begroting waarbij de bijdragen van de gemeenten niet veranderen en er niet wordt geschoven tussen programmaonderdelen in de begroting, het programma GGD en het programma Veilig Thuis.
Artikel 23. Financiering uitvoering takenpakket ; bijdragen deelnemers
voor de taken uit het basispakket GGD brengt de GR de deelnemende gemeenten een bijdrage per inwoner in rekening, op basis van het inwonertal zoals dat gold per 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
het algemeen bestuur kan in een vergadering waarin alle deelnemers vertegenwoordigd zijn bij unanimiteit, gehoord de raden van de deelnemende gemeenten, de financieringssystematiek voor de dienstverlening wijzigen. Indien het besluit tot wijziging van de financieringssystematiek niet kan worden genomen omdat in de betrokken vergadering niet alle leden aanwezig zijn of de vereiste unanimiteit niet wordt bereikt, belegt de voorzitter opnieuw een vergadering. In die vergadering kan het besluit tot wijziging van de financieringssystematiek worden genomen op basis van een twee derde meerderheid van de in de vergadering aanwezige stemmen.
De administratie van het openbaar lichaam bestaat uit de van elkaar gescheiden programma’s GGD en VT. Bijdragen voor financiering van kosten van de dienstverlening mogen alleen worden besteed ter dekking van de kosten waarvoor zij krachtens de financieringssystematiek en begroting zijn bestemd. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor een administratie waaruit blijkt aan welke diensten de bijdragen en inkomsten worden besteed.
Tot de eventuele andere inkomsten als bedoeld in het eerste lid onder c behoren de daartoe bestemde delen van de bijzondere uitkeringen voor onder meer vrouwenopvang die de gemeenten Den Haag en Delft ontvangen in hun hoedanigheid van centrumgemeenten ten behoeve van de regio bestaande uit de gemeenten Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar en Zoetermeer, respectievelijk de regio bestaande uit de gemeenten Delft, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp en Westland. De bepaling van de daartoe bestemde delen van voornoemde bijzondere uitkeringen geschiedt op basis van de in het desbetreffende regionale beleidsplan dan wel de desbetreffende gemeentelijke beleidsplannen vastgelegde verdeling van middelen.
Artikel 24. Vergoeding dienstverlening gemeente Den Haag
Voor de uitvoering van het basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT is het openbaar lichaam aan de gemeente Den Haag een vergoeding verschuldigd. De hoogte van die vergoeding wordt jaarlijks voor 1 april voor het daaropvolgende jaar, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag en door het dagelijks bestuur, binnen de kaders gesteld door het algemeen bestuur, vastgesteld.
Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 februari ten behoeve van het opstellen van de gemeentelijke jaarrekening en het gemeentelijke jaarverslag de benodigde gegevens aan de raden van de deelnemende gemeenten. Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.
HOOFDSTUK 9. TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING
Artikel 26. Toetreding en uittreding
Toetreding van het college van burgemeester en wethouders van een andere gemeente tot de regeling is mogelijk voor zover dit niet in strijd is met het bij of krachtens enige wettelijke regeling bepaalde en ten minste zes van de negen deelnemende colleges van burgemeester en wethouders en hun raden, waaronder in ieder geval het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Den Haag, hiermee hebben ingestemd.
Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding of de uittreding en kan voorwaarden verbinden aan de toetreding of uittreding, waarbij de belangen van alle deelnemers worden gewogen, en de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in het algemeen bestuur in ieder geval moet hebben ingestemd met de voorwaarden.
HOOFDSTUK 10. GESCHILLEN, OVERIGE, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
De archiefverordening van de gemeente Den Haag is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31. Duur en inwerkingtreding
Besluiten van het bestuur van het openbaar lichaam die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht worden bekendgemaakt in het publicatieblad van het openbaar lichaam. Het publicatieblad is toegankelijk via een bij regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgeschreven algemeen toegankelijk elektronisch medium.
Het algemeen bestuur evalueert voor 1 januari 2023 en nadien ten minste een maal per vier jaar het functioneren van de regeling. Het algemeen bestuur bepaalt voorafgaand aan de uitvoering van de evaluatie, gehoord de raden van de deelnemende gemeenten, het doel, de reikwijdte en de wijze van evaluatie.
De regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst en Veilig Thuis Haaglanden
TOELICHTING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING GGD-VT HAAGLANDEN
De gemeenschappelijke regeling (hierna: GR) GGD-VT Haaglanden is de voortzetting van de GR GGD Haaglanden die op 1 januari 2014 in werking trad. De GR is een samenwerkingsverband van de colleges van B&W van de gemeenten Delft, Den Haag, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Zoetermeer. Deze vorm van samenwerking tussen colleges van burgemeester en wethouders wordt daarom wel aangeduid als een collegeregeling. Het samenwerkingsverband is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr). Het openbaar lichaam heeft twee hoofdtaken, te weten het in stand houden van een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) en het in stand houden van een AMHK.
De onderhavige samenwerking is een deels wettelijk verplichte en deels vrijwillige samenwerking. Wettelijk verplicht is de samenwerking inzake de publieke gezondheid op grond van artikel 14 van de Wet publieke gezondheid (hierna: WPG). Vrijwillig is de samenwerking inzake het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: AMHK, ook wel aangeduid als de Veilig Thuis taken), de advisering aan en vaccinatie van reizigers, het aanwijzen van een gemeentelijke lijkschouwer en de inspectie van seksinrichtingen. De hier bedoelde vrijwilligheid is overigens een relatieve vrijwilligheid. De deelnemende colleges van burgemeester en wethouders zijn (op grond van de wet) niet verplicht tot samenwerking in een gemeenschappelijke regeling zoals de onderhavige. Tegelijkertijd zijn zij via de financieringssystematiek wel gehouden tot regionale samenwerking ten aanzien van het AMHK.
Deze verplichte samenwerking op grond van de WPG in deze GR zorgt ervoor het grondgebied van de GR GGD-VT Haaglanden volledig samenvalt het grondgebied van de Veiligheidsregio Haaglanden. Zo heeft de wetgever dit ook beoogd. Op grond van artikel 14 lid 3 WPG staat de GGD onder leiding van een Directeur Publieke Gezondheid (hierna: DPG). Het Algemeen Bestuur van de GR is bevoegd tot benoeming van de DPG, in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio.
Hiervoor is reeds opgemerkt dat deze intergemeentelijke samenwerking deels wettelijk verplicht is en deels geschiedt op basis van vrijwilligheid. Overigens laat het feit dat deze samenwerking vrijwillig is aangegaan onverlet dat de deelnemers verplicht zijn hun medewerking te geven aan de uitvoering van de besluiten die door het bestuur van het samenwerkingsverband zijn genomen (artikel 10a, eerste lid, Wgr). Onderliggend doel van de samenwerking is de borging van de vereiste kwaliteit van dienstverlening inzake de publieke gezondheidszorg en het voorkomen van en optreden bij huiselijk geweld en kindermishandeling en het streven van een zo doelmatig en doeltreffend mogelijke uitvoering hiervan. Los van wettelijke verplichtingen tot monitoring en onderzoek van de ervaren kwaliteit van dienstverlening (zie onder meer artikel 2.5.1 Wmo 2015) is het ook van belang de organisatievorm en het gebruik ervan te evalueren. Om die reden bevat artikel 33 een evaluatiebepaling. Voordat de evaluatie wordt uitgevoerd bepaalt het algemeen bestuur het precieze doel, de reikwijdte en de wijze van evaluatie. Het algemeen bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten in de gelegenheid hiervoor tevoren zich uit te laten. Naast deze formele evaluatiebepaling zal de GR – gezien het belang van efficiënte en effectieve dienstverlening - systematisch doelmatigheidsonderzoeken laten uitvoeren. Efficiencywinsten kunnen zich vertalen in een lagere inwonersbijdrage dan wel een hogere kwaliteit of een hogere productie, al naar gelang de wens van de deelnemende gemeenten.
Samenwerking in een gemeenschappelijke regeling is te typeren als verlengd lokaal bestuur. Met de onderhavige samenwerking dragen de colleges – met toestemming van de gemeenteraden – de uitvoering van taken inzake de gemeentelijke gezondheidszorg en het in stand houden van een AMHK over aan de GGD-VT Haaglanden. In het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur van de GGD-VT Haaglanden wordt besloten op basis van in de gemeenschappelijke regeling vastgelegde stemverhoudingen. Deze overdracht impliceert dat het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur als collegiaal bestuursorgaan beslissingen nemen. Daarmee liggen deze beslissingsbevoegdheden (dus) niet meer bij de individuele colleges of collegeleden.
Zoals gezegd is deze samenwerking is een samenwerking tussen colleges, een collegeregeling. Dit betekent dat de gemeenteraden hun krachtens artikel 13 WPG toekomende bevoegdheid behouden tot het vaststellen van een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid. Dat zelfde geldt voor de bevoegdheden van de gemeenteraad om op grond van artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 2.2 Jeugdwet periodiek een plan vast te stellen met daarin de beleidsvoornemens inzake (maatwerk)voorzieningen in verband met huiselijk geweld en kindermishandeling. Vervolgens heeft de gemeenteraad ex artikel 2.1.3 Wmo 2015 en 2.9 Jeugdwet ook de bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van voornoemde plannen en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten en te verrichten handelingen.- Deze kaderstellende bevoegdheden blijven bij de gemeenteraden liggen. Daarom behouden de gemeenteraden hun zeggenschap en mogelijkheden tot kaderstelling. Dat de afzonderlijke gemeenteraden bevoegd blijven deze algemene kaders vaststellen, vergt dat de gemeenteraden – omwille van efficiency en effectiviteit – ernaar streven dat deze algemene kaders zo veel mogelijk een uniforme inhoud hebben. Dit impliceert dus actieve bestuurlijke afstemming vooraf, voor zover het de taken van het de GGD-VT Haaglanden betreft.
Met inachtneming van voornoemde kaders hebben de gemeenteraden vervolgens ook de specifieke (jaarlijks uit te oefenen) bevoegdheid tot het inbrengen van zienswijzen op de begroting van de GGD-VT Haaglanden. De GGD-VT Haaglanden is voorts verplicht de rekening en de financiële en beleidsmatige kadernota van de GGD-VT Haaglanden toe te zenden aan de gemeenteraden. De gemeenteraad kan dan in het overleg met het college bepalen welk mandaat hij de betrokken collegeleden meegeeft voor de beraadslaging in het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur. Het is vervolgens aan de gemeenteraad te bepalen of de desbetreffende collegeleden adequaat van dit mandaat gebruik maken.
Dat het hier gaat om verlengd lokaal bestuur maakt dat het bestuur van de GGD-VT Haaglanden bijzondere verplichtingen inzake gevraagde en ongevraagde informatieverstrekking en het afleggen van verantwoording kent. Om de belangen van de deelnemers verder te borgen bevat de gemeenschappelijke regeling – in aanvulling op wat de Wet gemeenschappelijke regelingen voorschrijft – afspraken over de gewenste stemverhoudingen (w.o. het uitgangspunt van consensus, en in bepaalde gevallen de mogelijkheid van afwijking daarvan) voor besluitvorming in het bestuur inzake bepaalde belangrijke besluiten.
3.Taken en bevoegdheden ; wettelijke grondslag
De samenwerking in de GGD-VT Haaglanden voorziet erin dat de colleges de uitvoering van gemeentelijke taken op het terrein van publieke gezondheidszorg (met uitzondering van jeugdgezondheidszorg) hebben overgedragen aan het bestuur van de GR GGD-VT Haaglanden. Datzelfde geldt voor de collegetaak inzake de instandhouding van het AMHK, de collegetaak inzake de inspectie van seksinrichtingen en de bevoegdheid tot aanwijzing van de gemeentelijke lijkschouwer. Al deze taken voeren de colleges in gezamenlijkheid uit via de GR GGD-VT Haaglanden. Dit betekent ook dat de uitvoering van deze taken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de samenwerkende colleges. Tenslotte is er ook de mogelijkheid dat bepaalde toezichttaken inzake volksgezondheid of Veilig Thuis worden opgedragen aan de Directeur Publieke Gezondheid of onder hem (of een ander bestuursorgaan van de GGD-VT Haaglanden) functionerende ambtenaren. Dat is onder meer het geval bij het toezicht op de tattooshops; dat toezicht wordt opgedragen door de minister van Volksgezondheid.
De taakuitvoering bestaat in de meeste gevallen uit het feitelijk (doen of laten) verrichten van allerlei gespecialiseerde zorgtaken door (medische) deskundigen. Slechts in een aantal specifieke gevallen betreft het ook het nemen van besluiten, denk onder meer aan het aanwijzen van de lijkschouwer; in deze gevallen is expliciet daartoe ook de desbetreffende collegebevoegdheid overgedragen. Niet overgedragen zijn specifieke taken en bevoegdheden van de burgemeester, zoals de bevoegdheid van de burgemeester om te besluiten een persoon onverwijld ter isolatie in een ziekenhuis doen nemen (artikel 31 lid 2 WPG). Dit soort besluitbevoegdheden blijven uitdrukkelijk berusten bij de burgemeester. De uitvoering ervan geschiedt ingevolge artikel 35 WPG dan weer wel door de GGD-VT Haaglanden.
De WPG, de Wet veiligheidsregio’s en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bieden de wettelijke grondslagen voor de GGD-taken van de GR GGD-VT Haaglanden. De taken en bevoegdheden die in de WPG aan de colleges van burgemeester en wethouders zijn toegekend worden met deze GR overgedragen aan het AB van de GR, een en ander voor zover het het basispakket GGD betreft. De colleges van burgemeester en wethouders kunnen en mogen deze taken niet meer zelfstandig uitvoeren. De taken en bevoegdheden die in de Wet veiligheidsregio’s en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn toegekend aan de DPG komen krachtens deze wetten rechtstreeks toe aan de DPG als bestuursorgaan van de GR.
De Wmo 2015 en de Jeugdwet bieden de wettelijke grondslag voor de zogenoemde Veilig Thuis-taken van de GR GGD-VT Haaglanden. De taken en bevoegdheden die bij of krachtens de Wmo 2015 en de Jeugdwet aan de colleges van burgemeester en wethouders zijn toegekend voor wat betreft Veilig Thuis worden met deze GR overgedragen aan het AB van de GR. Ook hiervoor geldt dat de colleges van burgemeester en wethouders deze taken – vanwege de overdracht ervan – niet (meer) zelfstandig kunnen en mogen uitvoeren. Het is daarbij van belang te onderkennen dat deze taken en bevoegdheden in de eerste plaats zijn bepaald in de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Maar daarnaast gaat het ook om taken en bevoegdheden die door de afzonderlijke raden kunnen zijn bepaald in de desbetreffende plannen en verordeningen, op basis van de daartoe strekkende raadsbevoegdheden in de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Dat deze bevoegdheden de raden aanzienlijke beleidsvrijheid laten om zelf te bepalen op welke wijze zij inhoud willen geven aan hun taak (wat verstaat onze raad onder “Veilig Thuis”? welke maatregelen en voorzieningen zijn wel of niet nodig?), laat onverlet dat het ook hier gaat om wettelijke taken (want taken die hun grondslag vinden in de Wmo 2015 en Jeugdwet).
Tot de regionale samenwerking van de afgelopen jaren op het terrein van Veilig Thuis behoorden reeds de instandhouding van het AMHK (ook wel aangeduid als de wettelijke taken) en 6 andere soorten taken (ook wel aangeduid als de niet-wettelijke taken). Wat betreft deze laatst genoemde 6 taken gaat het om:
Voor elk van deze 6 taken geldt dat deze hun grondslag vinden in en samenhangen met de wettelijke taak tot instandhouding van het AMHK en de beleidskeuzes die de gemeenteraden (in eerder genoemde plannen en verordeningen) ter nadere uitwerking van deze taak hebben gemaakt. om deze reden zijn deze 6 taken ook wettelijke taken. Datzelfde zal gelden voor nieuwe taken die – op basis van keuzes van de betrokken gemeenteraden – gebaseerd op de wettelijke taak tot instandhouding van het AMHK in de toekomst aan het openbaar lichaam kunnen worden opgedragen.
Ten slotte voert deze GR enkele specifieke taken uit op het terrein van volksgezondheid die niet vallen onder de hiervoor genoemde wetten. In de eerste plaats is de GR ook belast met de uitvoering van de gemeentelijke taken inzake de Wet op de lijkbezorging, alsmede gemeentelijke toezichttaken op basis van gemeentelijke verordeningen inzake seksinrichtingen, voor zover het het belang van de volksgezondheid betreft. Daarnaast kunnen bestuursorganen van het openbaar lichaam (denk aan de DPG) en ambtenaren aangesteld door het dagelijks bestuur, na instemming van het algemeen bestuur, door andere bestuursorganen (w.o. een minister) worden aangewezen als toezichthouder inzake de naleving van voorschriften die strekken tot de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 3 van de GR. Een voorbeeld hiervan is het aanwijzen van medewerkers van de GGD-VT Haaglanden als toezichthouders belast met het rijkstoezicht op tattooshops (Warenwetbesluit tatoeëren en piercen).
4.Basispakket GGD, plu spakket GGD en pakket VT; lokaal pakket
De deelnemers in de GR GGD-VT Haaglanden hebben de taken van de GGD-VT onderverdeeld in drie soorten takenpakketten, het basispakket GGD, het pluspakket GGD en het pakket VT. Tot het basispakket GGD behoren de taken die wettelijk verplicht door de GGD moeten worden uitgevoerd. Het gaat dan om de taken uit de Wet publieke gezondheid de Wet veiligheidsregio’s en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Tot het pluspakket GGD de lijkschouw (op basis de Wet op de lijkbezorging), reizigersadvisering en –vaccinatie (als wettelijke taken uit de Regeling publieke gezondheid waarbij geen verplichting bestaat tot samenwerking) en de gemeentelijke taken inzake de inspectie van seksinrichtingen. Onder het pluspakket GGD vallen ook verschillende andere rijkstaken inzake toezicht en handhaving (onder meer het toezicht op tattooshops).
Ten aanzien van alle taken uit het pluspakket GGD geldt dat de deelnemers niet verplicht zijn tot samenwerking, maar de samenwerking op basis van vrijwilligheid zijn aangegaan. Daarmee werken alle deelnemers voor de uitvoering van de taken uit het basispakket GGD en pluspakket GGD met elkaar samen. Voor de goede orde zij hier ook opgemerkt dat het onderscheid tussen de taken uit het basispakket GGD en pluspakket GGD niet alleen wordt gemaakt op basis van het criterium of de samenwerking verplicht (basispakket GGD) is of vrijwillig (pluspakket GGD), maar ook op basis van het criterium van de wijze van kostenverdeling. Voor wat betreft dat laatste wordt hier verwezen naar onderdeel 14 van het algemene deel van deze toelichting en artikel 23 van de artikelsgewijze toelichting.
Tot de taken uit het pakket VT behoren alle taken zoals beschreven in onderdeel 3, te weten de instandhouding van het AMHK en de 6 genoemde taken (a tot en met f) en eventueel toekomstige wijzigingen van dat takenpakket. Ook ten aanzien van de taken uit het pakket VT geldt dat de deelnemers niet verplicht zijn tot samenwerking, maar de samenwerking op basis van vrijwilligheid zijn aangegaan. Voor wat betreft de specifieke kostenverdeling voor uitvoering van deze taken wordt hier verwezen naar onderdeel 14 van het algemene deel van deze toelichting en artikel 23 van de artikelsgewijze toelichting.
De deelnemende gemeenten kunnen – desgewenst – ook kiezen voor een zogenoemd lokaal pakket. Iedere deelnemende gemeente mag zelf bepalen of behoefte bestaat aan een lokaal pakket en waaruit dat lokale pakket bestaat. In zoverre kan per gemeente sprake zijn van een ander lokaal pakket. Het lokale pakket biedt afzonderlijke deelnemers in de eerste plaats de mogelijkheid om zelf te bepalen of zij in aanvulling op het niveau van het basispakket GGD, pluspakket GGD en het pakket VT een hogere kwantiteit en/of kwaliteit van dienstverlening wensen te hebben. In dat geval is het op basis van artikel 5, derde lid van de GR vastgestelde uitvoeringsniveau van het basispakket GGD, pluspakket GGD en het pakket VT logischerwijze de ondergrens of basis waar vanaf de gewenste hogere kwantiteit en/of kwaliteit van dienstverlening van het basispakket GGD, pluspakket GGD en het pakket VT wordt ingevuld. De constructie van het lokale pakket biedt deelnemers in de tweede plaats de mogelijkheid om – indien deze worden aangeboden – ook andere aanvullende diensten af te nemen (d.w.z. diensten die in het geheel niet worden aangeboden in het basispakket GGD, pluspakket GGD en het pakket VT).
Deze optie van afname van diensten uit het lokale pakket biedt een optimale mogelijkheid voor lokaal maatwerk, met bovendien de mogelijkheid van lokale verschillen. Dit lokale pakket wordt niet geleverd door de GR GGD-VT Haaglanden. Individuele gemeenten nemen dit lokale pakket rechtstreeks af van de desbetreffende uitvoeringsdienst van de gemeente Den Haag, dus zonder tussenkomst of verantwoordelijkheid van de GR GGD-VT Haaglanden voor de lokale pakketten. Ook de Directeur Publieke Gezondheid en de Directeur Veilig Thuis hebben geen verantwoordelijkheid voor of zeggenschap over de lokale pakketten. De gemeenten zijn overigens niet verplicht om een lokaal pakket af te nemen. Bovendien mogen zij de diensten die zij tot hun lokale pakket rekenen ook afnemen van andere aanbieders. Het is aan de gemeente Den Haag en de desbetreffende deelnemers om de prijs voor deze dienstverlening te bepalen, waarbij het voor de hand ligt dat iedere afnemer uiteindelijk voor dezelfde dienst dezelfde prijs betaalt en dat in dat opzicht partijen zo veel mogelijk naar elkaar transparant zijn over de aard en inhoud van hun lokale pakket en de gehanteerde prijsstelling.
De GR GGD-VT Haaglanden kent een Algemeen Bestuur (AB), een Dagelijks Bestuur (DB) en een voorzitter. Het AB is een collegiaal bestuur bestaande uit negen leden, waarbij ieder deelnemend college uit zijn midden een lid mag aanwijzen, met de mogelijkheid van plaatsvervanging. Het AB wijst uit haar midden zijn voorzitter aan; de voorzitter van het AB is automatisch (op grond van bepalingen in de Wgr) voorzitter van het DB. Door het AB worden vervolgens de overige leden van het DB (penningmeester respectievelijk gewoon lid van het DB) aangewezen. Ook de penningmeester en het gewone lid van het DB moeten worden gekozen uit het AB. Het AB dient ook een plaatsvervangend voorzitter aan te wijzen; het ligt voor de hand dat hiervoor een van de andere twee aan te wijzen leden van het DB wordt aangewezen. Ook het DB is een collegiaal bestuur; het bestaat uit drie leden. Een van de leden van het DB dient afkomstig te zijn uit het college van Den Haag; daarbij mag dit lid niet de functie van penningmeester bekleden. Dit vanwege de gewenste heldere onderscheiding tussen de begroting van de GR en van de gemeente Den Haag en de sturing daarop. Het AB en DB zijn collegiale bestuursorganen; zij besluiten gezamenlijk. Alle besluiten van het AB en DB (zie ook hierna) worden ter bevestiging van de gezamenlijke besluitvorming ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
Het AB is belast met het stellen van de algemene kaders voor de uitvoering en het vaststellen van de begroting en jaarrekening. Het AB kent een gewogen stemverhouding, d.w.z. naar rato van het inwonertal van de deelnemende gemeente; artikel 8, eerste lid regelt de stemverdeling naar het inwonertal van de deelnemende gemeenten. Besluitvorming en stemming in het AB geschiedt bij meerderheid van stemmen, tenzij voor een bijzonder onderwerp daarvoor in de GR een uitzondering is gemaakt. Beraadslaging in het AB geschiedt in het openbaar. Artikel 22 leden 3 tot en met 5 Wgr regelen deze openbaarheid en de mogelijkheid om deuren te sluiten indien een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter dat beslist. Als dat het geval is, beslist het AB of achter gesloten deuren wordt vergaderd. Zie ook artikel 7, tweede lid, van de regeling. Op grond van artikel 23 Wgr kan in een besloten vergadering van het AB geheimhouding worden opgelegd ten aanzien van het in die vergadering besprokene. Dit artikel bevat ook bepalingen voor het weer opheffen van die geheimhouding. Is deze geheimhouding niet opgeheven, dan zijn de leden van het AB daaraan ook gehouden bij het afleggen van verantwoording aan hun colleges van burgemeester en wethouders en raden. Een verplichting tot geheimhouding kan ook aan de orde zijn in de omgekeerde relatie tussen een deelnemende gemeente en het AB: het college of de raad van een deelnemer heeft geheimhouding opgelegd ten aanzien van een kwestie die door mededeling door het desbetreffende college van burgemeester en wethouders ook ter kennis moet komen van het AB van de GR. Deze GR bevat voor laatst bedoelde situatie geen voorziening. Dit kan overigens wel worden geregeld in een beleidsregel van het AB of in een afzonderlijke bevoegdhedenovereenkomst tussen het AB en het desbetreffende college van burgemeester en wethouders. Voor informatie over individuele cliënten/personen en de verstrekking daarvan aan het DB, AB, de colleges en de gemeenteraden gelden onder meer op grond van de Wmo 2015 bijzondere regels voor bescherming van hun persoonsgegevens. Het voorgaande en de onderhavige gemeenschappelijke regeling brengen in die bijzondere regels geen verandering.
Het DB voert het Dagelijks Bestuur over de GR GGD-VT Haaglanden, met dien verstande dat de gemeentelijke gezondheidsdienst onder leiding staat van de DPG (zie hierna). Artikel 15 van de GR benoemt de bevoegdheden van het DB. Tot de bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur behoort op grond van de Wgr ook het sluiten van overeenkomsten. In het DB heeft ieder lid een stem; ook het DB kent de regel dat bij gewone meerderheid wordt besloten, tenzij daarop in de GR voor een specifiek onderwerp een uitzondering is gemaakt.
Ook de DPG (zie hierna onder punt 8) is een bestuursorgaan van de GR (zie artikel 1:1, eerste lid onder A, Algemene wet bestuursrecht). De DPG heeft immers op grond van de WPG een eigen takenpakket.
De bestuursorganen van de GR hebben diverse bevoegdheden tot het nemen van besluiten. Denk in het bijzonder aan de (beleids)plannen die het AB vaststelt ter nadere uitwerking van de beleidsplannen die de raden moeten vaststellen en de besluiten die het AB (krachtens overdracht van de desbetreffende collegebevoegdheden aan de GR) ter uitvoering van de desbetreffende raadsverordeningen moet nemen. De Wmo 2015 spreekt in dit kader van plannen en verordeningen “die het (college c.q. na overdracht, het AB) uitvoert, alsmede van de algemene maatregelen die het treft ter uitvoering van de plannen en verordeningen en van de voorzieningen en van de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die het ter uitvoering van de plannen en verordeningen verstrekt”.
Besluiten die zich richten tot een of meer belanghebbenden worden bekendgemaakt door toezending of uitreiking ervan aan deze belanghebbenden (zie artikel 3:41 Algemene wet bestuursrecht). De GR schrijft in artikel 31 voor dat besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht worden bekendgemaakt in het publicatieblad van het openbaar lichaam. Dit publicatieblad is toegankelijk via een bij regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgeschreven algemeen toegankelijk elektronisch medium. Dit elektronische medium is de zogenaamde Gemeenschappelijke Voorziening Officiële Publicaties (GVOP). Daarmee maakt de GR, tegen betaling van een vergoeding, gebruikmaken van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter beschikking gestelde website. Het adres van deze website is https://zoek.officielebekendmakingen.nl/, bereikbaar via http://www.overheid.nl. Via de GVOP kan iedereen op basis van postcode of naam van de GR de voor hem relevante bekendmakingen raadplegen ongeacht van welke decentrale overheid deze afkomstig zijn.
Naast deze methode voor bekendmaking van besluiten van de bestuursorganen van de GR bepaalt de GR in artikel 9, derde lid, dat het AB – als aanvullende informatievoorziening aan alle cliënten van de GR en andere belanghebbenden – een openbaar toegankelijk register moet bijhouden. Dit register moet de gemeentelijke plannen en verordeningen bevatten waarvan de uitvoering is opgedragen aan de GR, d.w.z. de plannen en verordeningen die de gemeenteraden (dus niet het AB of DB van de GR of de DPG) hebben vastgesteld. Het ligt voor de hand dat de GR dit register publiceert via de website van de GR. Het betreft hier overigens geen voorziening voor bekendmaking van besluiten zoals in de vorige alinea besproken. Deze plannen en verordeningen worden immers bij besluit door de gemeenteraad vastgesteld en moeten worden gepubliceerd volgens de regels die gelden voor publicatie van gemeentelijke besluiten.
Het AB van de GGD-VT Haaglanden bestaat uit negen leden, een vertegenwoordiger per deelnemend college. Met deze relatief compacte omvang van het AB wordt gestreefd naar slagvaardigheid en efficiency van besluitvorming. Dat ieder college maar een lid van het AB mag aanwijzen, kan – gelet op de portefeuilleverdeling binnen de verschillende colleges – leiden tot een minder optimale vertegenwoordiging binnen het AB. Het kan immers voorkomen dat de GGD-taken bij een ander collegelid zijn belegd dan de VT-taken, terwijl deze GR slechts benoeming van een van beide collegeleden in het AB toestaat. Om deze reden kan op basis van de GR GGD-VT Haaglanden worden geregeld dat besluitvorming in het AB vooraf kan gaan door advisering door een vaste bestuurlijke adviescommissie (BAC). De mogelijkheid op grond van deze GR om een BAC in te stellen biedt aanzienlijke vrijheid om de taak en werkwijze van zo’n BAC nader te bepalen. Kern van de taak van een BAC is advisering, aan het Algemeen Bestuur en/of aan het Dagelijks Bestuur; een BAC mag de besluitbevoegdheid van het Algemeen Bestuur of Dagelijks Bestuur niet overnemen. Het kan nuttig zijn om een of meer vaste bestuurlijke adviescommissies in te stellen voor gecombineerde advisering aan AB en DB. Dit kan in de eerste plaats nuttig zijn voor een efficiënte inhoudelijke voorbereiding (inzake GGD of VT) van de besluitvorming door het AB. Dit kan ook nuttig zijn om de samenhang tussen de besluitvorming door het AB en DB – elk ten aanzien van hun eigen bevoegdheden – te borgen (zie voor de verdeling van de bevoegdheden tussen AB en DB hierna).
De instellingsregeling kan bepalen over welke onderwerpen advies moet worden gevraagd aan c.q. advies moet worden gegeven door de BAC. De instellingsregeling voor de BAC kan zo worden ingericht dat deze het grootste deel van de voorbereidende bestuurlijke beraadslaging voor het Algemeen Bestuur respectievelijk Dagelijks Bestuur voorbereidt. Daarbij geldt dat hoe beter de voorbereiding en advisering van de BAC is, des te zwaarder de argumentatie van het Algemeen Bestuur respectievelijk Dagelijks Bestuur dient te zijn om van het advies van de BAC af te mogen wijken. Daarmee kan de werklast van het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur aanmerkelijk worden verminderd en kan significante invloed worden gegeven aan andere collegeleden dan de collegeleden die zitting hebben in het bestuur van de GGD-VT Haaglanden.
Voor besluitvorming inzake de GGD-taken kan een vaste adviescommissie GGD worden ingesteld; dat geldt ook voor de voorbereiding van de besluitvorming in het AB inzake de VT-taken: de adviescommissie VT. De GR bepaalt dat in deze vaste adviescommissies uitsluitend collegeleden kunnen worden benoemd; vandaar de term vaste bestuurlijke adviescommissie. Het is aan de colleges te bepalen welk collegelid zij aanwijzen als lid van de desbetreffende vaste adviescommissie. Ten slotte is er ook een mogelijkheid tot instelling van een vaste adviescommissie voor de rekening en het jaarverslag, de rekeningcommissie.
In aanvulling op het bepaalde inzake de vaste commissies kan het AB tevens andere (niet zijnde vaste) adviescommissie voor advisering aan het AB instellen. Dat geldt ook voor de mogelijkheid om adviescommissies voor advisering aan het DB in te stellen. De instelling van deze commissies geschiedt door het AB op voorstel van het DB.
Hiermee biedt de regeling – naast (of in de plaats van) de vaste bestuurlijke adviescommissies (zie hiervoor hetgeen in onderdeel 6 reeds is beschreven) – de mogelijkheid van instelling van andere al dan niet vaste adviescommissies. Het kan hier in de eerste plaats gaan om ad hoc adviescommissies voor AB en DB (in plaats van vaste adviescommissies). Het kan hier in de tweede plaats gaan om adviescommissies waarvan de leden ambtenaren zijn (van de betrokken gemeenten) of de positie van externe deskundigen hebben. De mogelijkheid voor instelling van deze adviescommissies is bewust zo ruim geformuleerd dat AB en DB optimale ruimte hebben om deze adviescommissie naar behoefte in te stellen. Het is te verwachten dat AB en DB – omwille van de voorbereiding van bestuurlijke besluitvorming – ook besluiten tot instelling van de hier bedoelde adviescommissies.
Ten slotte mag het DB zelf besluiten tot andere dan vaste adviescommissies aan het DB. De GR voorziet niet in de mogelijkheid om bestuurscommissies in te stellen.
8.Directeur publieke gezondheid; personele unie
De wetgever is van oordeel dat de gemeentelijke gezondheidsdienst moet worden geleid door een deskundige. Daarom bepaalt artikel 14 lid 3 van de WPG dat de GGD onder leiding staat van een Directeur Publieke Gezondheid, de DPG. De DPG moet worden benoemd door het AB van de GR GGD-VT Haaglanden, in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden (hierna: de Veiligheidsregio). De DPG heeft namelijk via de Wet op de veiligheidsregio’s tevens de wettelijke taak om binnen de veiligheidsregio leiding te geven aan de GHOR, de geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio. Het is van belang te onderkennen dat de aanstelling van de DPG geschiedt door het AB. Het AB is tevens bevoegd de DPG te ontslaan en te schorsen. Gezien de aanstelling van de DPG bij de gemeente Den Haag als directeur uitvoeringsorganisatie, en bij de Veiligheidsregio als directeur GHOR, gebeurt benoeming, schorsing en ontslag in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio en het college van B&W van de gemeente Den Haag.Het Algemeen Bestuur stelt, in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio en het college van B&W van de gemeente Den Haag, een Benoemingsstatuut directeur publieke gezondheid vast waarin het regels opneemt omtrent de wijze waarop het de DPG mag benoemen, schorsen en ontslaan en omtrent de vaststelling van het functieprofiel. Deze regels zien ook op de wijze waarop het Algemeen Bestuur bij de uitoefening van deze bevoegdheden het bestuur van de veiligheidsregio Haaglanden en het college van B&W van Den Haag (als werkgever van de persoon die is aangesteld als DPG) moet horen, besluiten in overeenstemming moet nemen, danwel deze organen zo spoedig mogelijk op de hoogte moet stellen.
Voor spoedeisende gevallen is het DB ook bevoegd om, vooruitlopend op een besluit van het Algemeen Bestuur, een tijdelijke maatregel te treffen ten behoeve van schorsing van de DPG. Hiertoe wordt altijd vooraf afgestemd met het bestuur van de Veiligheidsregio en het college van B&W van de gemeente Den Haag. Gezien de spoedeisendheid kan dit in voorkomende gevallen beperkt zijn tot het informeren van de voorzitter van het betreffende orgaan. Binnen maximaal drie maanden dient dit besluit te worden bekrachtigd door het Algemeen Bestuur, in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio en het college van B&W van de gemeente Den Haag.
Gelet op het feit dat de feitelijke uitvoering van de onderhavige GGD-taken geschiedt door een organisatieonderdeel van de gemeente Den Haag (zie hierna), heeft het college van B&W van Den Haag een (niet bindend) recht tot voordracht van de persoon die kan worden aangesteld als DPG. Nadere uitwerking van de benoemingsprocedure vindt plaats in het Benoemingsstatuut. De GR regelt dat de directeur van de Uitvoeringsorganisatie GGD van de gemeente Den Haag benoemd wordt tot directeur publieke gezondheid, mits eerder door het algemeen bestuur is ingestemd met deze benoeming van de directeur van de Uitvoeringsorgansiatie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (de personele unie). De GR kan voorts de reguliere plaatsvervanging van de DPG regelen door benoeming in de functie van plaatsvervangend DPG van de persoon die is aangesteld als Directeur Veilig Thuis, de DVT. Voor het geval dat het algemeen bestuur niet van deze mogelijkheid gebruik maakt, bestaat de mogelijkheid om ook andere plaatsvervangers voor de DPG aan te stellen (zie artikel 19, vijfde lid). De plaatsvervangend DPG geeft alleen leiding aan de GGD, niet aan de GHOR.
De wettelijke eis dat de DPG leiding geeft aan de GGD impliceert dat de DPG bevoegd moet zijn om functioneel leiding te geven aan de medewerkers van de Uitvoeringsorganisatie GGD. Om dit functioneel leiding geven praktisch mogelijk te maken dient de dienstverleningsovereenkomst praktische (contractuele) afspraken te bevatten over de door hem te geven aansturing aan het personeel van de Uitvoeringsorganisatie GGD. Het AB dient voorts bij unanimiteit in een Directiestatuut nadere regels te stellen inzake de wijze waarop de DPG zijn taken moet uitvoeren. Het DB heeft die bevoegdheid ook voor zover het bevoegdheden heeft jegens de DPG; om die reden is het gewenst dat AB en DB ten aanzien van de DPG een gezamenlijk Directiestatuut vaststellen. Voor de uitvoering van zijn taken is de DPG – gelet op het orgaan dat hem aanstelt - verantwoording verschuldigd aan het AB van de GGD-VT Haaglanden. Om de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse leiding van de GGD-VT Haaglanden van het DB te bevestigen bepaalt de GR dat het AB het toezicht op de DPG kan overlaten aan het DB. Daarmee is deze rol van het DB zoveel mogelijk gelijk geschakeld met de toezichthoudende rol van het DB op andere functionarissen van de GGD-VT Haaglanden (zie hierna).
9.Directeur Veilig Thuis; personele unie
Binnen de GGD-VT Haaglanden is naast de GGD ook het AMHK – genaamd Veilig Thuis - ondergebracht. Het AMHK staat onder leiding van de Directeur Veilig Thuis (hierna: DVT). Ingevolge de in de Wgr voorgeschreven bevoegdheidsverdeling tussen AB en DB dient de DVT te worden aangesteld door het DB. De DVT legt daarom ook verantwoording af aan het DB. In aanvulling hierop dient de DVT alle inlichtingen te verstrekken omtrent zijn taakuitvoering aan het AB indien het AB daar om verzoekt. Deze wijze van aanstelling wijkt derhalve om formeel wettelijke redenen af van de wijze van aanstelling van de DPG. Ook hiervoor geldt dat de aanstelling geschiedt op (niet bindende) voordracht van het college van Den Haag, zij het dat het bestuur van de veiligheidsregio hier geen rol heeft.
De DVT geeft functioneel leiding aan de VT-organisatie. Voor de uitvoering van zijn taken is de DVT verantwoording verschuldigd aan het DB van de GGD-VT Haaglanden. De GR regelt dat het dagelijks bestuur de manager van de uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis van de gemeente Den Haag benoemt tot directeur veilig thuis, mits eerder door het dagelijks bestuur is ingestemd met de aanstelling van deze manager van de Uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (de personele unie). Het dagelijks bestuur is bevoegd tot schorsing en ontslag van de directeur veilig thuis in overeenstemming met het college van B&W van de gemeente Den Haag. Het algemeen bestuur kan voorts de reguliere plaatsvervanging van de DVT regelen door benoeming in de functie van plaatsvervangend DVT van de persoon die is aangesteld als DPG. Voor het geval het algemeen bestuur niet van deze mogelijkheid gebruik maakt, bestaat de mogelijkheid om ook andere plaatsvervangers voor de DVT aan te stellen (zie artikel 19, vijfde lid).
Het Dagelijks Bestuur stelt, gehoord het Algemeen Bestuur, een Benoemingsstatuut directeur publieke gezondheid, directeur veilig thuis, secretaris & controller vast waarin het regels opneemt omtrent de wijze waarop het de DVT mag benoemen, schorsen en ontslaan en omtrent de vaststelling van het functieprofiel. Het Benoemingsstatuut wordt vastgesteld in overeenstemming met het college van B&W van de gemeente Den Haag en voor wat betreft de directeur publieke gezondheid in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio. Deze regels kunnen ook zien op de wijze waarop het Algemeen Bestuur bij de uitoefening van deze bevoegdheden het college van B&W van Den Haag (als werkgever van de persoon die is aangesteld als DPG) en het bestuur van de Veiligheidsregio moet horen, besluiten in overeenstemming moet nemen, danwel zo spoedig mogelijk op de hoogte moet stellen.
Het is vanuit de GGD-VT Haaglanden gewenst dat de DVT leiding geeft aan de Uitvoeringsorganisatie VT. Dit betekent dat de DVT bevoegd moet zijn om functioneel leiding te geven aan de medewerkers van de Uitvoeringsorganisatie VT. Om dit functioneel leiding geven praktisch mogelijk te maken dient de dienstverleningsovereenkomst praktische (contractuele) afspraken te bevatten over de door hem te geven aansturing aan het personeel van de Uitvoeringsorganisatie VT. Het DB is voorts bevoegd om in een Directiestatuut bij unanimiteit nadere regels op te stellen inzake de wijze waarop de DVT zijn taken moet uitvoeren. Voor de uitvoering van zijn taken is de DVT – gelet op het orgaan dat hem aanstelt - verantwoording verschuldigd aan het DB van de GGD-VT Haaglanden.
De regeling voorziet – naast de DPG en DVT – in de aanstelling van een secretaris een controller. De bevoegdheid hiertoe berust – gelet op de in de Wgr voorgeschreven bevoegdheidstoedeling tussen AB en DB – bij het DB. De secretaris is belast met de ondersteuning van het AB en DB, voor zover deze taken niet behoren tot die van de DPG en DVT. Tot de taken van de secretaris behoort in ieder geval de voorbereiding van de vergaderingen van AB en DB. Het DB stelt de secretaris en controller aan na overleg met (“gehoord”) het AB. In het al eerder genoemde Benoemingsstatuut directeur publieke gezondheid, directeur veilig thuis, secretaris & controller kan het DB regels vaststellen omtrent de wijze waarop het de secretaris en controller mag benoemen, schorsen en ontslaan en omtrent de vaststelling van het functieprofiel. Het Benoemingsstatuut wordt vastgesteld in overeenstemming met de gemeente Den Haag voor zover de betrokken functionarissen in dienst komen van de gemeente Den Haag.
11.Selectie, ontslag en schorsing DPG, DVT, Secretaris, Controller
Voor het aanstellen van de DPG, DVT, secretaris en controller wordt allereerst gebruik gemaakt van een tevoren opgesteld functieprofiel. Het ligt voor de hand dat het orgaan dat de functionaris aanstelt (AB respectievelijk DB) over het concept van het functieprofiel vooraf overeenstemming heeft met de relevante betrokkenen. Gelet op het feit dat de feitelijke uitvoering van de GGD-taken en VT-taken geschiedt door een organisatieonderdeel van de gemeente Den Haag (zie hierna), ligt het voor de hand dat met het college van B&W van de gemeente Den Haag overeenstemming wordt bereikt over het functieprofiel van de functionarissen die worden aangesteld bij de gemeente Den Haag en met de Veiligheidsregio voor wat betreft de DPG. Om dezelfde reden heeft het college van Den Haag een recht tot voordracht van de persoon die kan worden aangesteld als DPG, DVT, of controller.
Om de procedure van aanstelling en ontslag van de DPG, DVT, secretaris en controller goed te regelen, mede gelet op de personele unie met de functie van de directeur van de Uitvoeringsorganisatie GGD, stellen het AB en DB elk een Benoemingsstatuut vast. Zo’n statuut regelt de desbetreffende procedures voor vaststellen van het functieprofiel, de wijze van voordragen, de wijzen van benoeming, ontslag en schorsing, met in begrip van de daarbij te voeren afstemming danwel overeenstemming met alle bestuurlijke betrokkenen, waar onder in het bijzonder ook de Veiligheidsregio en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het Benoemingsstatuut wordt vastgesteld in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio voor het onderdeel DPG en het college van B&W van de gemeente Den Haag.
Benoeming, schorsing en ontslag van de DPG is een bevoegdheid van het AB, in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio en het college van B&W van de gemeente Den Haag. Benoeming, schorsing en ontslag van de DVT is een bevoegdheid van het DB, in overeenstemming met het college van B&W van de gemeente Den Haag.
12.Vaststelling uitvoeringsniveau basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT
De GR regelt dat de uitvoering van collegetaken op het terrein van publieke gezondheid en veilig Thuis is opgedragen aan de GGD-VT Haaglanden. Daarmee is nog niet specifiek bepaald op welk uitvoeringsniveau deze taakuitvoering dient plaats te vinden. Het AB bepaalt periodiek – voor alle deelnemers – het gewenste gedeelde uitvoeringsniveau (artikel 5 lid 3). Het AB doet dat niet nadat de voorbereiding daarvan is gedaan door een samenspel tussen de DPG (als de functionaris die voor de uitvoering verantwoordelijk is) en het DB dat de taak heeft de besluiten van het AB voor te bereiden. De besluitvorming door het AB kan uiteindelijk ook nog voorafgaan door advisering door een al dan niet vaste (bestuurlijke) adviescommissie van het AB. Onderdeel van deze voorbereiding is natuurlijk ook de vroegtijdige consultatie van de wensen van de afzonderlijke deelnemende gemeenten en van de gemeente Den Haag in de hoedanigheid van leverancier van de gewenste diensten. Voorop staat dat het AB zoveel mogelijk rekening houdt met de wensen van de individuele deelnemers.
Nadat het AB het uitvoeringsniveau heeft vastgesteld dient dit te worden vertaald in een concrete opdracht van de GR aan de gemeente Den Haag. Deze opdracht wordt vervat in een dienstverleningsovereenkomst. Ingevolge de wettelijke verdeling van bevoegdheden tussen AB en DB van de GR is het DB bevoegd om te besluiten deze dienstverleningsovereenkomst aan te gaan. Het DB zal deze overeenkomst overigens pas aangaan, indien zij het AB in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over het voornemen deze overeenkomst te sluiten (vgl. artikel 5, vijfde en zesde lid: “gehoord het Algemeen Bestuur”.)
De dienstverleningsovereenkomst valt uiteen in drie onderdelen, een raamovereenkomst voor onbepaalde tijd (met daarin de algemene regels inzake de dienstverlening), het dienstverleningshandvest (met de concrete kwaliteitseisen) en een uitvoeringsovereenkomst (met daarin de afspraken over de per tijdseenheid te leveren kwantiteit en prijs).
Zoals hiervoor aangegeven kunnen de deelnemende gemeenten – desgewenst – ook kiezen voor een zogenoemd lokaal pakket. De optie van lokale pakketten biedt afzonderlijke deelnemers onder meer de mogelijkheid om zelf te bepalen of zij in aanvulling op het niveau van het basispakket GGD, het pluspakket GGD en het pakket VT een hogere kwantiteit en/of kwaliteit van dienstverlening wensen te hebben. Met de vaststelling van het gewenste uitvoeringsniveau voor het basispakket GGD, het pluspakket GGD en het pakket VT wordt dan bepaald wat in termen van kwaliteit en kwantiteit de ondergrens is van de eventuele lokale pakketten (zie ook onderdeel 4). De vaststelling door het AB van het gewenste uitvoeringsniveau impliceert automatisch ook dat het bepalen van de inhoud van het lokale pakket weer een eigen taak en verantwoordelijkheid is van het desbetreffende college van B&W, en dus niet van het AB, het DB of de DPG of de DVT.
De uitvoering van de GGD- en VT-taken is gebaseerd op een combinatie van een samenwerking in een gemeenschappelijke regeling en feitelijke uitvoering van de GGD- en VT-taken door de gemeente Den Haag, in het bijzonder door de Uitvoeringsorganisatie GGD en de Uitvoeringsorganisatie VT.
De Uitvoeringsorganisatie GGD van de gemeente Den Haag staat onder personele en bedrijfsmatige leiding van de directeur Uitvoeringsorganisatie GGD; het algemeen bestuur benoemt de directeur van de Uitvoeringsorganisatie GGD van de gemeente Den Haag tot directeur publieke gezondheid, mits eerder door het algemeen bestuur, in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Haaglanden, is ingestemd met de benoeming van de directeur van de Uitvoeringsorganisatie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Daarmee wordt een personele unie bewerkstelligd tussen de DPG en de directeur Uitvoeringsorganisatie GGD. De Uitvoeringsorganisatie VT van de gemeente Den Haag staat onder personele en bedrijfsmatige leiding van de manager Uitvoeringsorganisatie VT; het dagelijks bestuur benoemt de manager van de uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis, mits eerder door het dagelijks bestuur is ingestemd met de aanstelling van de manager van Uitvoeringsorganisatie Veilig Thuis door het college van burgemeester en wethoduers van Den Haag. Daarmee wordt een personele unie bewerkstelligd tussen de DVT en de manager Uitvoeringsorganisatie VT. De hierna verder te bespreken raamovereenkomst bevat onder meer de algemene regels die het AB van de GGD-VT Haaglanden respectievelijk het college van Den Haag in acht dienen te nemen in geval van aanstelling van en ontslagverlening aan de DPG en de DVT.
De feitelijke uitvoering door de gemeente Den Haag geschiedt in opdracht van de GR GGD-VT Haaglanden. Daartoe sluiten de GR GGD-VT Haaglanden en de gemeente Den Haag een stelsel van samenhangende overeenkomsten: een raamovereenkomst (met de algemene bepalingen en een in beginsel onbeperkte looptijd), een dienstverleningshandvest (inzake de kwaliteit van dienstverlening en de borging daarvan, periodiek te wijzigen) en een uitvoeringsovereenkomst (inzake de per tijdseenheid/jaar te leveren kwantiteit en de bijbehorende prijs). Dit geldt zowel voor de dienstverlening inzake de GGD-taken als die inzake de VT-taken. Het is aan het DB om – in samenspraak met het AB - te bepalen in welke mate zij de uitvoering van taken kan overlaten (mandateren) aan de DPG respectievelijk aan de DVT.
De GR maakt uitdrukkelijk onderscheid tussen de financiële en beleidsmatige cyclus van de GR (totstandkoming van begroting en jaarrekening) en de cyclus inzake de totstandkoming en wijziging van de dienstverleningsovereenkomst. De financiële en beleidsmatige cyclus van de totstandkoming van begroting en jaarrekening van de GR is een formeel bestuurlijk besluitvormingsproces van AB en DB in relatie tot de negen deelnemers. Tekorten op de rekening (exploitatieverschillen ten opzichte van de begroting) komen ten laste van het vermogen van de GR. Indien het vermogen deze tekorten niet kan opvangen, dient het AB deze tekorten aan te zuiveren door een aanvullende bijdrage te vragen aan de deelnemers. Overschotten op de rekening kunnen worden toegevoegd aan het vermogen van de GR. De regeling bevat verschillende bepalingen voor de uiterste termijnen voor het aanleveren van (concept)begroting en jaarrekening. Het betreft hier uiterste termijnen die rekening houden met de wettelijke bepalingen hieromtrent in de Wgr. Het is aan het AB en DB om – in afstemming met de deelnemende gemeenten – om deze termijnen al dan niet te vervroegen (via vastlegging in het Financieel statuut) om de afzonderlijke gemeenten meer tijd te geven hun eigen cycli te doorlopen.
De cyclus inzake de totstandkoming en wijziging van de dienstverleningsovereenkomst (bestaande uit de raamovereenkomst, het dienstverleningshandvest en de uitvoeringsovereenkomst) vindt formeel plaats tussen het openbaar lichaam GGD-VT Haaglanden en de gemeente Den Haag. Tegelijkertijd houden beide cycli natuurlijk verband met elkaar. De beleidsmatige en financiële wensen van het AB vormen het kader voor de gesprekken met de gemeente Den Haag en het sluiten van de dienstverleningsovereenkomst tussen het openbaar lichaam en de gemeente Den Haag. De ervaringen uit het verleden en kennis van wat de gemeente Den Haag kan leveren vormt daarbij input voor de kaderstelling door het AB.
De regeling bevat geen specifieke voorziening voor behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden is de Nationale ombudsman het orgaan dat bevoegd is tot behandeling van die klachten (vgl. artikel 1a sub b Wet Nationale ombudsman). Daarnaast is een bijzondere regeling van toepassing ten aanzien van klachten inzake de verlening van zorg. De regeling bepaalt dat het openbaar lichaam de status heeft van zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Dit correspondeert met de taakopdrachten aan het openbaar lichaam als gemeentelijke gezondheidsdienst en de verantwoordelijkheid die het openbaar lichaam draagt voor de zorgverlening die voortvloeit uit deze taakopdrachten. Dat het openbaar lichaam deze taken feitelijk laat uitvoeren door Uitvoeringsorganisatie GGD van de gemeente Den Haag en dat de Uitvoeringsorganisatie GGD van de gemeente Den Haag ook de status van zorgaanbieder heeft (ook gelet op de levering van het lokale pakket) maakt dat niet anders. Het gevolg van het hebben van de status van zorgaanbieder is dat het openbaar lichaam eigen regelingen voor klachtafhandeling en geschilbeslechting moet hebben. Omdat die eis – gelet op het voorgaande - ook geldt voor de gemeente Den Haag, zullen het openbaar lichaam en de gemeente Den Haag de hier bedoelde afhandeling van klachten en geschillen gecoördineerd dienen uit te voeren.
14.Verdeling kosten en risico’s
De verdeling van de kosten voor uitvoering van de GGD-taken en VT-taken is in de regeling in hoofdlijnen vastgelegd. De kostenverdeling voor de uitvoering van de basistaken GGD is gebaseerd op inwonertal. Daarmee geldt voor de basistaken GGD een vorm van solidariteit. De kostenverdeling voor de uitvoering van de plustaken GGD geschiedt op basis van het criterium dat wat wordt afgenomen voor (inwoners van) een bepaalde gemeente door de desbetreffende deelnemer wordt betaald. Voor de plustaken GGD geldt daarmee een profijtbeginsel. De kostenverdeling voor de uitvoering van de taken VT is gebaseerd op historisch verbruik in combinatie met inwonertal. Artikel 23, eerste lid, sub d GR bevat een bijzondere besluitvormingsprocedure op basis waarvan het AB een afwijking kan regelen van de in de GR vastgelegde criteria voor bepaling van de kostenverdeling. De door de GR (op basis van de besluitvorming in het AB) bij de deelnemers in rekening te brengen bijdragen zijn verplichte bijdragen voor de deelnemers. Zoals gezegd worden tekorten en overschotten op de exploitatie van de GR verrekend met het eigen vermogen van de GR, tenzij tekorten worden verrekend met een aanvullende bijdragen van de deelnemers.
Voor de berekening van de verdeling van kosten voor de basistaken GGD en de plustaken GGD geldt dat van deze kosten eerst moeten worden afgetrokken eventuele inkomsten die afkomstig zijn van derden. Onder deze eventuele inkomsten vallen in de eerste plaats eventuele eigen bijdragen van personen die een dienst van de GGD afnemen (de eigen bijdrage van reizigers die een reizigersvaccinatie afnemen). Hieronder vallen in de tweede plaats (delen van) specifieke (geoormerkte) uitkeringen die gemeenten krijgen van het rijk. Denk daarbij aan de zogenoemde DUVO-uitkering (decentralisatie uitkering vrouwenopvang) die het rijk ten behoeve van bepaalde regiovoorzieningen verstrekt aan centrumgemeenten en waarvan de betrokken gemeenten op basis van (gezamenlijke) beleidskeuzes bepalen dat delen van deze middelen bestemd zijn voor Veilig Thuis.
Voor het basispakket GGD zal de gemeente Den Haag de vooraf afgesproken diensten bij de GR in rekening brengen op basis van een vooraf overeengekomen vergoeding. De hoogte van deze vergoeding wordt jaarlijks door het college van B&W van Den Haag en het DB binnen de kaders gesteld door het algemeen bestuur, vastgesteld (artikel 24.1). De GR zal van haar deelnemers op basis van het inwonertal een bijdrage ontvangen die in principe afgeleid is van deze vergoeding (tenzij het AB besluit een risico-opslag aan de deelnemers op te leggen). Op de basistaken loopt de GR zo geen risico en boekt zij in principe geen resultaat. In de dienstverleningsovereenkomst kunnen hierop uitzonderingen worden geformuleerd voor situaties waarin zich door Den Haag of de GR niet te voorziene kostenstijgingen voordoen. Bijvoorbeeld door nieuwe wettelijke taken, verhoogde kwaliteitseisen, onverwachte niet voorziene ICT-investeringen, of in geval van een crisis die een sterk verhoogde inzet van de uitvoeringsorganisatie vereist (bijvoorbeeld een epidemie) of een crisis die het normale functioneren van de uitvoeringsorganisatie sterk verstoort (bijvoorbeeld een cyberaanval die de uitvoering raakt). Het risico voor het uitvoeren van de vooraf afgesproken diensten uit het basispakket ligt, behoudens voor in de DVO opgenomen uitzonderingen, volledig bij de gemeente Den Haag als opdrachtnemer. De hiervoor benoemde uitzonderingen in de DVO betreffen risico’s die zich onverwachts voordoen tijdens een uitvoeringsjaar (waarvoor de kosten ook vallen in dat uitvoeringsjaar). Te voorziene investeringen in bijv. ICT worden meegenomen in de begrotingen voor komende jaren.
De diensten voor het pluspakket GGD worden door de gemeente Den Haag bij de GR in rekening gebracht op basis van p x q. Voor hygiëne-inspecties bij seksinrichtingen en reizigersadvies en -vaccinatie geldt dat derden hiervoor een kostendekkende bijdrage betalen (principe van p x q met een kostendekkende prijs). Voor de taken VT is de kostenverdeling gebaseerd op historisch verbruik in combinatie met inwonertal. In het financieel statuut zullen nadere afspraken worden gemaakt over wijze van afrekenen, eventuele resultaatverdeling, reserveringen en risicoverdeling.
Een belangrijke taak voor de controller van de GR is om te beoordelen of opgedane ervaringen en geïdentificeerde mogelijkheden voor doelmatigheidsbesparingen op de juiste wijze worden verwerkt in de begroting voor de taken GGD en VT voor de volgende cyclus.
Door op basis van deze systematiek alle kosten – in de vorm van deelnemersbijdragen – in rekening te brengen bij de deelnemers wordt geborgd dat de GGD-VT Haaglanden kostendekkend werkt. Het is aan het AB om te bepalen of op de deelnemersbijdragen een risico-opslag mag worden gelegd. Dit omdat met een risico-opslag de GGD-VT Haaglanden een weerstandsvermogen kan aanleggen en dit weerstandsvermogen onverwachte kosten kan dekken zonder dat ter dekking van deze kosten de deelnemers een naheffing kunnen krijgen.
De diensten die de GGD-VT Haaglanden voor zijn deelnemers levert zijn onder te verdelen in verschillende soorten en kennen elk een eigen systematiek van bepaling van de kostprijs (en daarmee samenhangende systematiek van toerekening van kosten). Gelet op de hiervoor genoemde twee verschillende sleutels voor kostenverdeling verdient het sterk aanbeveling om deze systematiek nader uit te werken in een – door het AB vast te stellen – Financieel statuut. Dit besluit kan ook de noodzakelijke transparantie inzake de kostprijsberekening tussen de GGD-VT Haaglanden en de deelnemers borgen. Het bepaalde in artikel 23 eerste en derde lid laat toe dat bij de uitwerking van financieringssystematiek bepaalde wegingen worden gehanteerd.
De kosten die de GGD-VT Haaglanden dient te dragen worden primair bepaald door de kosten die de gemeente Den Haag op grond van de dienstverleningsovereenkomst bij de GGD-VT Haaglanden in rekening mag brengen. Dit betekent dat tussen de GGD-VT Haaglanden en de gemeente Den Haag afspraken moeten zijn gemaakt over de verdeling van de verantwoordelijkheden voor en risico’s van de uitvoering van de GGD- en VT-taken. Tot deze afspraken behoren ook afspraken over de investeringen die Den Haag doet om de GGD- en VT-taken uit te voeren; dit tegen de achtergrond van het uitgangspunt dat Den Haag alle hier relevante investeringen doet en de GGD-VT Haaglanden dan geen investeringen hoeft te doen. De periodieke kosten die samenhangen met deze investeringen mag Den Haag natuurlijk wel in rekening brengen bij de GGD-VT Haaglanden. Risico’s die de gemeente Den Haag aldus zelf dient te dragen, mag Den Haag – indien deze risico’s zich manifesteren – niet in rekening brengen bij de GGD-VT Haaglanden. Een dergelijke afspraak betekent dat zulke risico’s worden verdisconteerd in de prijs die Den Haag voor de levering van die dienst in rekening zal brengen. Risico’s die de gemeente Den Haag aldus niet zelf hoeft te dragen, blijven berusten bij de GGD-VT Haaglanden. Voor de laatste soort risico’s dient de GGD-VT Haaglanden te bepalen of zij daarvoor een zeker weerstandsvermogen nodig heeft.
15.Verhouding AB, DB en DPG, DVT
De uitvoering van de GGD-taken vergt een samenspel tussen AB, DB en DPG. Hierbij speelt de wettelijke toedeling van bevoegdheden tussen AB, DB en de DPG een belangrijke rol. Binnen de algemene kaders die de gemeenteraden hebben vastgesteld heeft het AB de algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de GGD-taken. Ter realisering van deze algemene verantwoordelijkheid hebben het DB en de DPG elk een eigen concrete uitvoeringsverantwoordelijkheid. Het DB heeft de bestuurlijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid inzake de dienstverleningsovereenkomst: het onderhandelen en sluiten van de overeenkomst, het monitoren van de nakoming ervan en het eventueel ingrijpen indien de overeenkomst niet (correct) wordt nagekomen. Hierover legt het DB verantwoording af aan het AB. De DPG op zijn beurt heeft als deskundige een wettelijke verantwoordelijkheid en bevoegdheid inzake de (dagelijkse) leiding van de GGD. De DPG heeft hier een eigen wettelijke verantwoordelijkheid waarover hij verantwoording verschuldigd is jegens het AB. In zoverre dienen DB en DPG elk voor zover het hun eigen verantwoordelijkheden betreft verantwoording af te leggen aan het AB. Het AB kan overigens het voeren van toezicht op de DPG overlaten (mandateren) aan het DB. Dit laat onverlet dat het AB de eindverantwoordelijkheid heeft voor beoordeling van het functioneren van de DPG. Indien het AB het voeren van toezicht op de DPG overlaat aan het DB, is het DB op zijn beurt verantwoording verschuldigd aan het AB over de wijze waarop het dat toezicht uitvoert.
De bestuurlijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het DB inzake de dienstverleningsovereenkomst staat niet in de weg aan de mogelijkheid dat het DB de uitvoering van deze taken in hoge mate opdraagt aan de DPG. Dat ligt zelfs zeer voor de hand. Als deskundige wordt de DPG juist geacht te kunnen aangeven welke ondersteuning de GGD dient te kunnen leveren en welke diensten derhalve bij Den Haag moeten worden ingekocht. In dat opzicht dient het DB de DPG nadrukkelijk te betrekken bij het sluiten en monitoren van de dienstverleningsovereenkomst met Den Haag.
Het sluiten van een overeenkomst tussen de GGD-VT Haaglanden en de gemeente Den Haag vergt aan de zijde van de GGD-VT Haaglanden bestuurlijke besluitvorming van het DB. Gelet op het belang ervan is het aannemelijk dat het DB de raamovereenkomst eerst kan sluiten nadat het het AB hierover heeft gehoord. Hierbij kan een advies van de DPG over de inhoud van de raamovereenkomst van belang zijn. Het ligt dan ook voor de hand dat zowel DB als AB het advies van de DPG bij hun oordeelsvorming zullen betrekken. Hetzelfde geldt voor het tussen de GGD-VT Haaglanden en de gemeente Den Haag overeen te komen dienstverleningshandvest en de uitvoeringsovereenkomst. Bij dit alles is van belang dat AB, DB en DPG tevens rekening hebben te houden met wat in dit kader is vastgelegd in de negen betrokken nota’s gemeentelijk gezondheidsbeleid (welke door de gemeenteraden zijn vastgesteld).
Het ligt voor de hand deze werkwijze en verhoudingen tussen AB, DB en DPG vast te leggen in een governancecode. Deze governancecode kan ook worden gebruikt om nader invulling te geven aan de verhouding tussen het AB, DB en de DVT, met dien verstande dat de DVT – anders dan de DPG – geen eigen wettelijke bevoegdheden heeft. Zijn bevoegdheden zijn altijd een afgeleide van die van het DB en van het AB (voor zover van die laatste mogelijkheid gebruik wordt gemaakt).
Ter wille van een zo kort mogelijke tekst van de regeling zijn hier enkele definities van meerdere keren gebruikte begrippen opgenomen.
Dit artikel wordt nader toegelicht in het algemene deel van de toelichting onder het kopje 1. Inleiding.
Derde lid. Hoewel de GGD-VT een zorginstelling is, is de Zorgbrede Governancecode niet van toepassing. De Zorgbrede Governancecode is namelijk uitsluitend toegesneden op het bestuur van private rechtspersonen zoals stichtingen en vennootschappen en daarom niet bruikbaar voor de krachtens de regels van het publiekrecht bestuurde GGD-VT.
De gemeente van vestiging betreft de statutaire vestigingsplaats. Die is bijvoorbeeld van belang voor de bevoegdheid van de rechter. De feitelijke vestigingsplaats, zijnde de gemeente waar de instelling is gehuisvest, kan daarvan verschillen. Vanwege de samenhang met de veiligheidsregio is gekozen voor dezelfde vestigingsplaats als die van de veiligheidsregio Haaglanden.
Artikel 10 eerste lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) schrijft voor dat de regeling het belang of de belangen waarvoor zij is aangegaan, vermeldt. Onder ‘belang’ wordt verstaan het beleidsterrein waarop wordt samengewerkt. Met het vastleggen van het belang of de belangen wordt het werkterrein van GGD-VT afgebakend.
De taken en bevoegdheden van GGD-VT zijn de activiteiten die worden ontplooid in het kader van de te behartigen belangen. Primair zijn dit de taken die in de Wpg en enkele bijzondere taken die zijn opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, Wet op de lijkbezorging, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.
De taken op het terrein van de jeugdgezondheidszorg worden echter uitgezonderd omdat die taken door andere organisaties worden uitgevoerd. Artikel 14, vierde lid, Wpg biedt hiervoor de wettelijke basis.
Zie verder het algemeen deel van de toelichting onder de kop ‘3. Taken en bevoegdheden’.
Zie algemeen deel van de toelichting onder de kop ‘4. Basispakket GGD, pluspakket GGD en pakket VT; lokaal pakket’.
Tweede lid. Omdat de regeling uitsluitend wordt getroffen door de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, moeten de leden van het Algemeen Bestuur, op grond van artikel 13, zesde lid, Wgr door en uit die colleges worden aangewezen.
Vijfde lid. Deze ontslagbevoegdheid wordt voorgeschreven door artikel 16 jo artikel 18 Wgr.
Zie ook het algemeen deel van de toelichting onder de kop ‘5. Bestuur’.
Tweede lid. Dat de vergaderingen van het Algemeen Bestuur in openbaarheid moeten plaatsvinden, is bepaald in artikel 22, derde lid, Wgr. Niettemin kunnen vergaderingen onder bepaalde voorwaarden met gesloten deuren worden gehouden. Er bestaat in de wet geen verplichting om de onderwerpen die in een besloten vergadering behandeld kunnen worden, te beperken.
Derde lid. Artikel 20 Gemeentewet is op deze situatie van toepassing.
Vierde lid. In dit reglement zullen onder meer de relatie tussen de bij de regeling betrokken partijen en hun verantwoordelijkheden worden beschreven. Op het houden van de orde van de vergaderingen van het Algemeen Bestuur, zijn in de Wgr enkele artikelen uit de Gemeentewet die betrekking hebben op vergaderingen van de gemeenteraad, van overeenkomstige toepassing verklaard.
Eerste lid. De gemeenten die deelnemen aan deze regeling werken al lange tijd nauw samen in de Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Haaglanden. Met de regionalisering van de GGD is mede beoogd de relatie met de veiligheidsregio’s zo optimaal mogelijk te maken.
Tweede lid. Vanwege de publicatiedatum van de bevolkingsstatistiek van het CBS wordt uitgegaan van het inwonertal van het voorafgaande jaar.
Op basis van artikel 33 van de Wgr berusten de bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen bij het Algemeen Bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald. Het Algemeen Bestuur kan zijn bevoegdheden altijd zelf overdragen aan het Dagelijks Bestuur (art. 33a Wgr). De aard van de bevoegdheid kan zich daar echter tegen verzetten. Voorbeelden daarvan zijn het vaststellen van de begroting of jaarrekening.
De bepalingen over het geven van inlichtingen en het afleggen van verantwoording vloeien voort uit de artikelen 16 tot en met 19 van de Wgr.
Nu de uitvoering van de regeling wordt opgedragen aan de gemeente Den Haag is, gelet op de financiële risico’s die zij hierbij loopt, vastgelegd dat de gemeente Den Haag in ieder geval vertegenwoordigd is in het Dagelijks Bestuur.
Er is geen minimum jaarlijks te houden aantal vergaderingen vastgelegd.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Voor wat betreft de taken en bevoegdheden van het Dagelijks Bestuur is aansluiting gezocht bij de bevoegdheden die in artikel 33b van de Wgr zijn toegekend aan het Dagelijks Bestuur van een gemeenschappelijke regeling.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Volgens artikel 12, eerste lid, van de Wgr bestaat het bestuur van een openbaar lichaam uit een Algemeen Bestuur, een Dagelijks Bestuur en een voorzitter. De voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur aangewezen (Art. 13, negende lid Wgr).
De voorzitter is zowel voorzitter van het Algemeen Bestuur als van het Dagelijks Bestuur (Art. 12 derde lid Wgr)
Tweede lid. Dit betreft de civiel rechtelijke vertegenwoordiging van de GGD-VT als rechtspersoon. Het artikel biedt de mogelijkheid om aan een ander, bijvoorbeeld de Directeur Publieke Gezondheid, een volmacht te geven (zie ook artikel 33d van de Wgr).
Derde lid. Dit betreft het ondertekenen van brieven en besluiten. Volgens artikel 32a Gemeentewet, dat van overeenkomstige toepassing is verklaard, moeten stukken die van de raad uitgaan, mede worden ondertekend door de griffier. De Wet gemeenschappelijke regelingen kent echter niet de functie van griffier.
Eerste lid. Deze bepaling vloeit voor wat betreft de Directeur Publieke Gezondheid voort uit artikel 14, derde lid, Wpg.
Vastgelegd is dat burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag de Directeur Publieke Gezondheid en de Directeur Veilig Thuis voordragen. Zij zijn immers rechtspositioneel in dienst van die gemeente en tevens uit hoofde van hun functie directeur van de uitvoeringsorganisatie.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s is de Directeur Publieke Gezondheid tevens belast met de leiding van de GHOR.
Tweede en achtste lid. Omdat de uitvoering van GGD en VT taken is belegd bij de gemeente Den Haag heeft GGD-VT geen personeel in dienst. Om die reden is ervoor gekozen ook de Directeur Publieke Gezondheid rechtspositioneel onder te brengen bij de gemeente Den Haag. Omdat de Wgr voorschrijft dat het Dagelijks Bestuur ambtenaren benoemt en ontslaat en de directeur VT en de controller en secretaris ambtenaren zijn, is het Dagelijks Bestuur daartoe bevoegd. Dit geldt niet voor de benoeming van de DPG, omdat de WPG de bevoegdheid daartoe toekent aan het Algemeen Bestuur.
Zie verder de algemene toelichting onder de koppen ‘Directeur publieke gezondheid; personele unie’, ‘Directeur Veilig Thuis; personele unie ’en ‘Uitvoering door Den Haag’.
Zie hiervoor de algemene toelichting bij onderdeel 15.
Artikel 21Zie de algemene toelichting onder de koppen ‘6. Vaste commissies’ en ‘7. Overige commissies’.
De tekst van dit artikel is overgenomen uit de artikelen 34 en 35 Wgr.
Eerste lid. Conform de Wgr dient de ontwerpbegroting aan alle gemeenteraden te worden aangeboden. De op 1 januari 2018 in de wet genoemde termijn is acht weken voordat de ontwerpbegroting aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden (art. 35, eerste lid, Wgr).
Vierde lid. Elke gemeenteraad heeft het recht zijn zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren te brengen.
Zevende lid. De in de wet genoemde datum was op 1 januari 2018: 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient (art 34, tweede lid Wgr).
Zie hiervoor de algemene toelichting bij onderdeel 14.
De tekst van dit artikel is overgenomen uit artikel 34, derde en vierde lid Wgr.
De jaarrekening geeft inzicht in de werkelijke uitgaven voor de uitvoering van het takenpakket, afgezet tegen de daarvoor begrote kosten. Hierbij kunnen geen overschotten of tekorten ontstaan omdat de uitvoeringsorganisatie haar diensten verricht tegen een vooraf overeengekomen, en in de begroting opgenomen, vergoeding. Onverwachte financiële voor- of nadelen bij de uitvoering, komen dan ook voor rekening en risico van de uitvoeringsorganisatie.
Ook de uitgaven voor de taken als bedoeld in artikel 23, vijfde lid kunnen niet leiden tot een overschot of tekort op de jaarrekening. Die uitgaven zijn immers gelijk aan de bijdragen die de regiogemeenten daarvoor op grond van artikel 24, tweede lid hebben betaald.
De rekening geeft geen inzicht in de uitgaven van de bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisatie. Die cijfers zijn opgenomen in de jaarrekening/jaarverslag van de gemeente Den Haag.
Derde lid. De in de wet genoemde datum was op 1 januari 2018: 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft (art 34, vierde lid Wgr).
Een voor onbepaalde tijd getroffen gemeenschappelijke regeling dient bepalingen te bevatten omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding (art. 9 Wgr).
Op grond van artikel 14, eerste lid, Wpg moet de gemeenschappelijke regeling voor een regionale GGD worden getroffen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot één veiligheidsregio. Daarnaast kan op grond van het vijfde lid van dat wetsartikel een regionale GGD ook in stand worden gehouden door de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot twee of meer veiligheidsregio’s. Dit betekent dat, zolang dit wetsartikel bestaat, toetreding en uittreding slechts beperkt mogelijk is.
Artikel 26, vierde lid. Een te stellen voorwaarde zal waarschijnlijk zijn, dat de uitredende gemeente bepaalde kosten moet vergoeden. Het Algemeen Bestuur regelt de wijze waarop die kosten worden berekend. Mocht hierover geen overeenstemming worden bereikt dan is de geschillenregeling van artikel 29 van toepassing.
Artikel 29, 30, 31 , 32, 33 en 34
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.
Aldus vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten:
Den Haag, d.d. 5 december 2017
Leidschendam-Voorburg, d.d. 13 december 2017
Midden-Delfland d.d. 12 december 2017
Pijnacker-Nootdorp, d.d. 28 november 2017
Rijswijk, d.d. 4 december 2017
Wassenaar, d.d. 13 december 2017
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-75595.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.