Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS

Logo Overijssel

Het college van gedeputeerde staten van de PROVINCIE OVERIJSSEL,

 

het college van burgemeester en wethouders van de GEMEENTE KAMPEN, en

 

het college van burgemeester en wethouders van de GEMEENTE ZWOLLE,

 

Overwegend het volgende:

 

  • A.

    De colleges delen de ambitie om zich met behoud van eigen autonomie/identiteit te focussen op de kerntaken. Gevoegd bij de ombuiging naar de 'kleinere overheid' faciliteert de concentratie van bedrijfsvoeringsfuncties in een Shared Service Centrum (SSC) Bedrijfsvoering ONS (hierna: ONS) deze gedeelde ambitie.

     

  • B.

    De colleges zien mogelijkheden om door samenwerking in een SSC de navolgende doelstellingen te realiseren:

    continuïteit door beperking van organisatorische kwetsbaarheid;

    verhoging van de (erkenning van) professionaliteit en deskundigheid van medewerkers;

    verhoging van de kwaliteit van de werkprocessen;

    efficiency ten aanzien van de inzet van beschikbare medewerkers;

    gebundeld investeringsvermogen;

    realisatie van besparingen door schaalvoordelen.

     

  • C.

    De dienstverlening van ONS richt zich in de eerste aanleg op de gebieden personeels- en salarisadministratie, ICT en inkoop voor de deelnemers. ONS kent het perspectief van uitbreiding naar andere bedrijfsvoeringsgebieden en meer deelnemende overheidsorganisaties.

     

  • D.

    Door het faciliteren van de deelnemers - door dit efficiënt en kwalitatief hoogwaardig te doen – stelt ONS de deelnemers in staat zich te focussen op hun kerntaken, dat wil zeggen de primaire dienstverlening.

     

  • E.

    De colleges hebben hiertoe per 1 oktober 2013 een gemeenschappelijke regeling in de vorm van een centrumconstructie getroffen. Om deze samenwerking verder te formaliseren en robuuster te kunnen maken en de verbinding met de raden en provinciale staten te versterken willen zij de samenwerking in een centrumregeling daarom voortzetten door middel van samenwerking in een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

gelet op:

besluiten:

 

de Gemeenschappelijke regeling Shared Service Centrum Bedrijfsvoering d.d. 1 oktober 2013 in te trekken, de samenwerkingsvorm te wijzigen en daartoe een gemeenschappelijke regeling aan te gaan in de vorm van een bedrijfsvoeringsorganisatie met als naam: Gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS en waarvan de tekst als volgt komt te luiden:

 

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Bedrijfsvoeringsorganisatie: een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8, derde lid van de wet;

  • b.

    Bestuur: het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, als bedoeld in artikel 14a van de wet;

  • c.

    College: het college van burgemeester en wethouders of college van gedeputeerde staten dat deelneemt aan deze regeling;

  • d.

    Deelnemer: de publiekrechtelijke organisatie waarvan het college of het bestuur deelneemt aan deze regeling;

  • e.

    Gedeputeerde Staten: gedeputeerde staten van de provincie Overijssel;

  • f.

    ONS: de bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS

  • g.

    Regeling: de Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS;

  • h.

    Staten: Provinciale Staten van de provincie Overijssel;

  • i.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1.

    Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie met de naam Shared Service Centrum ONS.

  • 2.

    De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd in Zwolle.

HOOFDSTUK II Doelstelling, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Doel en reikwijdte van de regeling

Het doel van deze regeling is om door middel van samenwerking op bedrijfsvoeringsgebieden kwaliteits-, schaal- en efficiëntievoordelen te behalen waardoor de deelnemers beter in staat zijn zich te focussen op hun kerntaken.

Artikel 4 Bedrijfsvoeringstaken

  • 1.

    De colleges dragen in het dienstverleningshandvest, als genoemd in artikel 5, aan ONS de uitvoering van de taken per bedrijfsvoeringsgebied op ter verwezenlijking van de doelen als genoemd in artikel 3.

  • 2.

    Uitgangspunt is dat de colleges de uitvoering van alle taken aan ONS overdragen die behoren tot het betreffende bedrijfsvoeringsgebied. Dat betreft taken voor in ieder geval, doch niet uitsluitend, de volgende bedrijfsvoeringsgebieden:

    • a.

      ICT;

    • b.

      Inkoop;

    • c.

      Personeels- en salarisadministratie.

  • 3.

    Het bestuur kan aan de colleges voorstellen dat in aanvulling van de onder het tweede lid vermelde taken, taken voor andere bedrijfsvoeringsgebieden worden vastgesteld. Voorafgaand aan de vaststelling door het bestuur besluiten de colleges daarover.

  • 4.

    De taken die ONS voor de deelnemers uitvoert kunnen worden onderverdeeld in standaard werk, maatwerk en meerwerk.

  • 5.

    De nadere omschrijving van standaard werk met het daarbij behorend standaard niveau van uitvoering, alsmede de omschrijving van maatwerk en meerwerk, wordt vastgelegd in het dienstverleningshandvest als bedoeld in artikel 5.

  • 6.

    De deelnemers nemen het pakket aan standaard werk volledig af. De producten en diensten als bedoeld in artikel 5 worden door de deelnemers niet door de eigen organisatie geleverd of bij een derde betrokken.

  • 7.

    Naast de taakuitoefening voor de deelnemers kan ONS, tot een maximum van 20% van de omzet, of althans tot het maximumpercentage dat conform Europeesrechtelijke regelgeving inzake quasi-inhouse dienstverlening is toegestaan, taken op het gebied van de bedrijfsvoering verrichten voor derden. Deze derden mogen alleen zijn andere overheden of samenwerkingsverbanden waarin een of meer deelnemers van ONS in deelnemen.

Artikel 5 Dienstverleningshandvest

  • 1.

    In een dienstverleningshandvest wordt nadere uitvoering gegeven aan deze regeling. Dit dienstverleningshandvest wordt door de colleges met ten minste 75% meerderheid van stemmen vastgesteld en gewijzigd.

  • 2.

    In het dienstverleningshandvest worden in ieder geval geregeld:

    • a.

      de uitvoeringskaders;

    • b.

      het onderscheiden van standaardwerk, maatwerk en meerwerk ten aanzien van producten en diensten;

    • c.

      de wijze waarop het overzicht van de door ONS te leveren producten en diensten wordt vormgegeven en vastgesteld in een producten- en dienstencatalogus;

    • d.

      de verplichtingen tussen de deelnemers; en

    • e.

      de wijze waarop de deelnemers elkaar informeren over het niet nakomen van hun verplichtingen en de gevolgen die zij daaraan verbinden.

Artikel 6 Dienstverleningsovereenkomst

  • 1.

    Voor het afnemen van producten en diensten sluiten de deelnemers met ONS een dienstverleningsovereenkomst.

  • 2.

    In de dienstverleningsovereenkomst tussen ONS en een deelnemer kan per product of dienst nadere uitwerking worden gegeven aan het dienstverleningshandvest, bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    Het bestuur stelt een model dienstverleningsovereenkomst met ten minste 75% meerderheid van stemmen vast.

HOOFDSTUK III HET BESTUUR

Artikel 7 Samenstelling

  • 1.

    Het bestuur bestaat uit evenveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2.

    De colleges van de deelnemers wijzen elk één lid uit hun midden aan. Voor ieder lid wordt door en uit het betreffende college tevens een plaatsvervangend lid aangewezen.

  • 3.

    Het lidmaatschap van het bestuur eindigt op het tijdstip waarop het lid ophoudt lid te zijn van het college dat hem heeft aangewezen.

  • 4.

    Indien een zetel van een lid van het bestuur vacant komt, wordt deze tijdelijk vervuld door het plaatsvervangend lid, en wijst het college van de betreffende deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

  • 6.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 7.

    Ieder lid van het bestuur heeft één stem.

  • 8.

    Tenzij anders in deze regeling is bepaald besluit het bestuur besluit bij unanimiteit van stemmen, zo lang sprake is van drie deelnemers aan de regeling. Zodra sprake is van meer dan drie deelnemers geldt voor een aantal in deze regeling aangeduide onderwerpen dat daarover met een meerderheid van ten minste 75% van de stemmen wordt besloten.

  • 9.

    In afwijking van het vorige lid kan op verzoek van een vierde toetreder tot de regeling, alleen voorafgaand aan de toetreding, door de colleges, op voorstel van het bestuur, worden besloten dat door hen aan te wijzen besluiten bij unanimiteit worden genomen.

Artikel 8 Werkwijze bestuur

  • 1.

    Het bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als een lid dit nodig acht en daarom vraagt onder schriftelijke opgave van te behandelen onderwerpen. In dit laatste geval vindt de vergadering plaats binnen twee weken na het verzoek.

  • 2.

    Het bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast.

Artikel 9 Bevoegdheden bestuur

  • 1.

    Het bestuur heeft alle bevoegdheden die het bij of krachtens de wet en deze regeling toekomt.

  • 2.

    Tot de taken en bevoegdheden van het bestuur behoren in ieder geval:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van een bijdragebesluit waarin de verrekensystematiek, die in beginsel is gebaseerd op betaling voor afname, wordt vastgelegd op basis waarvan de financiële bijdragen van de deelnemers voor de uitvoering van de taken, en onderverdeeld in standaard werk, meerwerk en maatwerk worden bepaald. Het bestuur besluit daarover met een meerderheid van ten minste 75% van de stemmen;

    • b.

      het opstellen van een model dienstverleningsovereenkomst voor de afname van diensten;

    • c.

      het vaststellen en wijzigen van de interne en organisatorische kaders van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • d.

      het behartigen van de belangen van de bedrijfsvoeringsorganisatie bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen waarmee contact voor de bedrijfsvoeringsorganisatie van belang is;

    • e.

      het houden van toezicht op het functioneren van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

    • f.

      het nemen van conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

    • g.

      het nemen van besluiten tot oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, de raden en staten gehoord.

Artikel 10 Voorzitter

  • 1.

    Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan. De voorzitter kan na toestemming daartoe van het bestuur het tekenen van bepaalde stukken, welke van het bestuur uitgaan, opdragen aan de manager.

  • 3.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van het bestuur en tevens voor de vergaderorde binnen het bestuur.

  • 4.

    Het bestuur kan de voorzitter machtigen om namens het bestuur te handelen.

  • 5.

    Het bestuur regelt de vervanging van de voorzitter.

HOOFDSTUK IV Inlichtingen en verantwoording

Artikel 11
  • 1.

    Het bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, schriftelijk aan de colleges en de raden en de staten van de deelnemers de door hen gevraagde inlichtingen. De vragen van en antwoorden aan een college worden ter kennis gebracht van de andere colleges.

  • 2.

    Het bestuur geeft daarnaast aan de colleges en de raden en de staten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde beleid nodig is.

  • 3.

    Een lid van het bestuur is aan het college en aan de raad of staten die hem hebben aangewezen, verantwoording schuldig voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

  • 4.

    Een lid van het bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen worden ontslagen indien dit lid niet meer het vertrouwen van dat college bezit.

HOOFDSTUK V Directeur

Artikel 12 Benoeming en taak

  • 1.

    Het bestuur wordt ondersteund door een directeur, die in de vergaderingen van dit bestuursorgaan een adviserende taak heeft. De directeur fungeert als ambtelijk secretaris van het bestuur.

  • 2.

    De directeur is in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3.

    De aanstelling, de schorsing en het ontslag van de directeur geschiedt door het bestuur.

  • 4.

    De directeur is belast met de leiding van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 5.

    De directeur is verantwoording schuldig aan het bestuur.

Artikel 13 Directiestatuut

  • 1.

    Het bestuur stelt een statuut vast waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur zijn vastgelegd. In dit statuut legt het bestuur tevens vast dat de directeur volmacht en, machtiging wordt verleend omtrent deze taken.

  • 2.

    In het statuut omtrent de bevoegdheden van de directeur wordt de directeur de bevoegdheid verleend om ten aanzien van specifiek door het bestuur bepaalde bevoegdheden ondervolmacht te verlenen aan de verschillende, daartoe expliciet aangewezen, medewerkers van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

HOOFDSTUK VI Personeel

Artikel 14 Personeel

  • 1.

    Bij de bedrijfsvoeringsorganisatie is personeel werkzaam.

  • 2.

    Het bestuur stelt de rechtspositie van het personeel vast.

HOOFDSTUK VII Begroting en rekening

Artikel 15 Kadernota, begroting en verantwoording

  • 1.

    Het bestuur zendt jaarlijks voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kadernota aan de raden en de staten van de deelnemers. Het bestuur stelt de kadernota met ten minste 75% meerderheid van stemmen vast.

  • 2.

    Het bestuur stelt jaarlijks voor 15 april een ontwerpbegroting op voor het volgende kalenderjaar en zendt deze, voorzien van een toelichting, tijdig, doch uiterlijk acht weken voordat deze wordt vastgesteld door het bestuur, toe aan de raden en de staten.

  • 3.

    De begroting, de jaarrekening en het jaarverslag dienen te voldoen aan het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4.

    De raden en staten doen het bestuur van hun zienswijze over de ontwerpbegroting blijken.

  • 5.

    Het bestuur stelt, gehoord de zienswijzen van de raden en staten, de begroting met ten minste 75% meerderheid van stemmen vast en zendt terstond afschriften aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 6.

    Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling doch voor 1 augustus, overeenkomstig artikel 58 lid 2 van de wet, aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 7.

    Op wijzigingen van de begroting, die niet leiden tot een verhoging van de bijdrage van de deelnemers, zijn het tweede en vierde lid niet van toepassing. Wijzigingen binnen de programmabegroting mogen worden doorgevoerd door de directeur. De directeur legt daarover verantwoording af aan het bestuur.

  • 8.

    De artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 9.

    De inkomsten van de bedrijfsvoeringsorganisatie bestaan uit de door de deelnemers te betalen bijdrage voor de instandhouding van ONS en uitvoering van het standaard werk, uit de vergoeding voor de uitvoering van meerwerk en maatwerk en uit de inkomsten als gevolg van het verrichten van taken voor derden als bedoeld in artikel 4, zevende lid.

  • 10.

    De kosten voor instandhouding van de bedrijfsvoeringsorganisatie en de uitvoering van de taken worden de deelnemers in rekening gebracht op basis van de verrekensystematiek, vastgelegd in het bijdragebesluit als bedoeld in artikel 9, tweede lid.

Artikel 16 Rekening

  • 1.

    Het bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af aan de deelnemers over de inkomsten en uitgaven onder overlegging van de daarbij behorende bescheiden.

  • 2.

    Het bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar het getrouwe beeld van de baten en lasten en van een onderzoek naar de rechtmatigheid daarvan, alsmede hetgeen voor haar verantwoording van belang is.

  • 3.

    Het bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, het concept jaarverslag en de voorlopige jaarrekening aan de raden en staten van de deelnemers. De raden en staten kunnen het bestuur van hun zienswijzen op de voorlopige jaarrekening doen blijken.

  • 4.

    Het bestuur stelt de rekening van het voorafgaande jaar voor 1 juli vast met ten minste 75% meerderheid van stemmen en zendt deze binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Van de vaststelling doet het bestuur mededeling aan de colleges en de raden en de staten van de deelnemers.

Artikel 17 Batig en nadelig saldo

  • 1.

    Het bestuur stelt met ten minste 75% meerderheid van stemmen de verrekensystematiek voor het batig of nadelig saldo in enig jaar vast.

  • 2.

    Een nadelig saldo wordt verrekend tussen ONS en de deelnemers op basis van de verdeelsleutel die wordt gehanteerd voor de bijdrage in de instandhoudingskosten.

  • 3.

    Het bestuur besluit omtrent het instellen en opheffen van reserves. Het weerstandsvermogen mag maximaal 5% van de jaaromzet bedragen. Alleen wanneer de gekwantificeerde risico’s hoger dan 5% van de jaaromzet zijn dient het weerstandsvermogen daarop te worden aangepast.

  • 4.

    In het bijdragebesluit en het dienstverleningshandvest worden aanvullende afspraken vastgelegd omtrent onderlinge vrijwaringen en de behandelwijze van een batig of nadelig saldo ten aanzien van maatwerk en meerwerk, zodra deze geleverd wordt.

Artikel 18 Financiering

  • 1.

    In de begroting wordt op basis van de verrekensystematiek als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor instandhouding van de bedrijfsvoeringsorganisatie en het uitvoeren van de taken, onderverdeeld in standaard werk, maatwerk en meerwerk.

  • 2.

    De deelnemers dragen er zorg voor dat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 3.

    Indien het bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet deze onverwijld aan het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de deelnemende gemeente is gelegen het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk aan de Minister van Binnenlandse Zaken van de deelnemende provincie het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 Provinciewet.

Artikel 19 Bedrijfsvoeringsberaad

  • 1.

    De deelnemers stellen een beraad van de directeuren bedrijfsvoering of personen met een daarmee gelijk te stellen functie van de deelnemers in, dat toeziet op het bevorderen van de continuïteit van ONS en het collectief opdrachtgeverschap gericht op inhoud, kwaliteit en de kosten van de dienstverlening, waarbij wordt gestreefd naar consensus. Het bedrijfsvoeringsberaad kan het bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren.

  • 2.

    De taak, samenstelling en werkwijze van het bedrijfsvoeringsberaad wordt geregeld in een afzonderlijk en eensluidend instellingsbesluit van de deelnemers. Daarin wordt in ieder geval opgenomen dat het beraad overlegt en afstemt over de volgende onderwerpen:

    • a.

      de budgetten/begroting;

    • b.

      de jaarrekening;

    • c.

      het investeringsprogramma;

    • d.

      toe- en uittreding van een deelnemer;

  • 3.

    De deelnemers aan het bedrijfsvoeringsberaad wijzen uit hun midden een voorzitter van het beraad aan.

  • 4.

    Het beraad komt tenminste tweemaal per jaar bijeen.

  • 5.

    In de vergaderingen van het beraad is de directeur van ONS aanwezig.

  • 6.

    Indien de directeuren bedrijfsvoering dit nodig oordelen, beleggen zij een beraad waaraan de gemeentesecretarissen en de provinciesecretaris deelnemen.

Artikel 20 Archief

  • 1.

    Het bestuur is belast met de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van ONS, overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet 1995 en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften en stelt daartoe een archiefregeling vast.

  • 2.

    ONS is verantwoordelijk voor een overdracht van archiefbescheiden die toekomen aan het bevoegd gezag op een zodanige wijze dat het bevoegd gezag in staat is om aan de wettelijke eisen voor archiefzorg te voldoen.

  • 3.

    De deelnemers zijn zorgdrager, als bedoeld in artikel 1 sub d van de Archiefwet 1995, voor de archiefbescheiden die ontstaan uit de werkzaamheden die ONS namens de deelnemers verricht.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wordt als archiefbewaarplaats aangewezen het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle.

Artikel 21 Wijziging van de regeling

  • 1.

    Op initiatief van het bestuur of de deelnemers is wijziging van deze regeling mogelijk. De colleges besluiten daarover met ten minste 75% meerderheid. De colleges hebben daaraan voorafgaande toestemming van hun raden en staten nodig.

  • 2.

    Het wijzigingsbesluit regelt tenminste de datum van inwerkingtreding van de wijziging.

Artikel 22 Toetreding

  • 1.

    Toetreding tot deze regeling door colleges of besturen van andere publiekrechtelijke organisaties is mogelijk. Toetreding geschiedt door middel van wijziging van deze regeling. Artikel 21 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Toetreding is alleen mogelijk indien het bestuursorgaan dat wenst toe te treden - hierna genoemd toetreder - toetreedt voor alle bedrijfsvoeringsgebieden die op dat moment zijn ondergebracht bij ONS.

  • 3.

    De toetreder zendt een verzoek tot toetreding aan het bestuur.

  • 4.

    Het bestuur besluit met ten minste 75% meerderheid van stemmen, na daartoe genomen besluiten van de colleges, omtrent de toetreding. Voor toestemming van de colleges is instemming van de raden en staten vereist.

  • 5.

    De toetreder betaalt de specifieke aansluitkosten in de vorm van een bijdrage aan de bedrijfsvoeringsreserve. De hoogte hiervan wordt bepaald door zijn procentuele aandeel in de totale financiële bijdrage van alle deelnemers, gerelateerd aan de stand van de bedrijfsvoeringsreserve per 1 januari van het jaar waarin toetreding plaats vindt.

Artikel 23 Uittreding

  • 1.

    Uittreding is mogelijk en geschiedt door aangetekend schrijven aan het bestuur.

  • 2.

    In de eerste vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling is, behoudens bijzondere omstandigheden, geen uittreding door de drie oprichtende deelnemers mogelijk.

  • 3.

    De opzegtermijn voor uittreding bedraagt drie kalenderjaren tenzij over een kortere termijn overeenstemming bestaat tussen de deelnemers.

  • 4.

    Het bestuur geeft een onafhankelijke registeraccountant opdracht om een uittredingsplan op te stellen. Het uittredingsplan wordt vastgesteld door besluit van ten minste 75% meerderheid van de colleges.

  • 5.

    De financiële gevolgen van uittreding - inclusief eventuele verplichtingen op grond van de Werkloosheidswet en de kosten in verband met de in het vorige lid aangegeven opdracht - komen zoveel mogelijk als toegestaan op grond van vigerende jurisprudentie voor rekening van de uittredende deelnemer.

Artikel 24 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    De gemeenschappelijke regeling kan worden opgeheven bij een besluit van ten minste 75% meerderheid van de colleges, na daartoe verkregen toestemming van hun raden en staten.

  • 2.

    Indien tot opheffing is besloten, gehoord hebbende het beraad van de directeuren bedrijfsvoering, wordt door de deelnemers voorzien in een afwikkeling van de gevolgen van de opheffing en wordt bij besluit van ten minste 75% meerderheid van de colleges een liquidatieplan vastgesteld.

  • 3.

    Het bestuur geeft een onafhankelijke registeraccountant opdracht om een liquidatieplan op te stellen ter voorbereiding van het onder het vorige lid bedoelde besluit tot vaststelling.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging van de regeling. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel en regelt ook de gevolgen voor de door het bestuur in het kader van de regeling gevormde archieven.

Artikel 25 Geschillenregeling

  • 1.

    Indien tussen twee of meer deelnemers, of tussen een of meer deelnemers en ONS een geschil met betrekking tot deze regeling is ontstaan treden zij met elkaar in overleg om tot een oplossing te komen. Indien geen oplossing wordt bereikt, leggen de deelnemers of het bestuur het geschil voor aan een daartoe in te stellen geschillencommissie voordat over een geschil het oordeel van een rechter wordt gevraagd.

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit leden van die commissie die worden aangewezen door elk van de bij het geschil betrokken partijen en een door deze commissieleden gezamenlijk aangewezen onafhankelijke mediator.

  • 3.

    De geschillencommissie brengt aan de betreffende deelnemer(s) en aan het bestuur advies uit over de wijze waarop het geschil kan worden opgelost.

Artikel 26 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2018 of, wanneer bekendmaking op die datum nog niet heeft plaatsgevonden, daags na de bekendmaking. In dat geval functioneert ONS per 1 januari 2018 al wel conform deze regeling.

  • 2.

    Onmiddellijk nadat de bevoegde organen van de deelnemers tot het treffen van deze regeling hebben besloten, dragen Gedeputeerde Staten met inachtneming van het bepaalde in artikel 53 van de wet zorg voor de bekendmaking van deze regeling.

  • 3.

    De gemeenschappelijke regeling Shared Service Centrum Bedrijfsvoering d.d. 1 oktober 2013 is op de dag van inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

Artikel 27 Werkingsduur

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 28 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als 'Gemeenschappelijke Regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS'.

Ondertekend te Zwolle op 28 november 2017.

Het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

Ir. J. Osinga

Secretaris,

drs. Y.J. van Hijum

loco Commissaris van de Koning

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,

J.F. Goedegebure

Secretaris,

drs. mr. B. Koelewijn

Burgemeester

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle,

I. Geveke

Secretaris,

drs. H.J. Meijer

Burgemeester

Toelichting

Gemeenschappelijke Regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS

Algemene toelichting

De colleges van de gemeenten Zwolle en Kampen en van de provincie Overijssel nemen sinds 1 oktober 2013 deel aan de gemeenschappelijke regeling Shared Service Centrum Bedrijfsvoering in de vorm van een centrumregeling. Om deze samenwerking verder te formaliseren en robuuster te kunnen maken en de verbinding met de raden en staten te versterken hebben zij de samenwerking in een centrumregeling per 1 januari 2018 gewijzigd in een samenwerking in de gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Centrum ONS (hierna: ONS, of: de bedrijfsvoeringsorganisatie). Deze bedrijfsvoeringsorganisatie heeft rechtspersoonlijkheid als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr). Deze rechtsvorm is een per 1 januari 2015 ontstane nieuwe voorziening in de Wgr die beoogt beleidsarme uitvoeringstaken voor de deelnemende gemeenten uit te voeren.

 

De bedrijfsvoeringsorganisatie voert namens en voor de deelnemende gemeenten en de provincie ondersteunende processen en uitvoeringstaken uit op het terrein van bedrijfsvoering, te beginnen met diensten op het terrein van ICT, inkoop en personeels- en salarisadministratie. Aan het hoofd van de bedrijfsvoeringsorganisatie staat een bestuur, dat – als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht – tevens kan zijn belast met publiekrechtelijke besluitbevoegdheden. Omdat de bedrijfsorganisatie rechtspersoonlijkheid bezit, kan het bestuur zelfstandig privaatrechtelijk namens de organisatie handelen.

 

Een bedrijfsvoeringsorganisatie dient te voldoen aan de daaraan door de Wgr gestelde eisen, in het bijzonder hoofdstuk IV dat ziet op de samenwerking tussen gemeenten en provincies. Omdat het uiteindelijk een bundeling van bepaalde gemeentelijke en provinciale bevoegdheden betreft, zijn op een aantal punten ook de Gemeentewet en de Provinciewet van toepassing.

 

De bedrijfsvoeringsorganisatie betreft een collegeregeling, dat wil zeggen een gemeenschappelijke regeling waaraan uitsluitend colleges deelnemen en waarbij uitsluitend collegebevoegdheden zijn betrokken. De regeling maakt het overigens wel mogelijk dat ook een samenwerkingsverband van samenwerkende overheden (zoals bijvoorbeeld de omgevingsdienst), waaraan een of meer deelnemers van de regeling al deelneemt, toetreedt. In dat geval neemt het bestuur van dat samenwerkingsverband deel aan de regeling. De regeling maakt dit in beginsel al wel mogelijk. Na toetreding van een dergelijk samenwerkingsverband wordt de regeling vervolgens nader redactioneel zodanig aangepast dat voor het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband de bevoegdheden van de colleges ook gelden. De uitgangspunten van de regeling blijven voor het overige ongewijzigd. Dat geldt in het bijzonder voor de stemverhoudingen, waarover de drie oprichtende deelnemers ook met het oog op uitbreiding zodanige afspraken hebben gemaakt dat deze toekomstbestendig in de GR zijn vastgelegd: een aantal besluiten dient met een (ten minste) drie vierde meerderheid te worden genomen. Dat betekent de facto met drie deelnemers dat consensus moet worden bereikt, en dat dat pas bij vier of meer deelnemers anders wordt. Wel kan een toetreder voorafgaand aan die toetreding verzoeken om het principe van unanimiteit bij besluitvorming te behouden. Het bestuur van de GR besluit daar over en heeft daartoe besluitvorming van de deelnemende colleges nodig.

 

Omdat het een collegeregeling betreft mag het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie uitsluitend bestaan uit collegeleden. Om te borgen dat de raden adequaat betrokken worden bij de gang van zaken van de bedrijfsvoeringsorganisatie bevat de regeling diverse voorzieningen. Deze zien onder meer op de informatieverstrekking, verantwoording, financiële bepalingen en wijzigen en opheffen van de regeling.

 

Om de betrokkenheid van de raden verder te borgen is ten aanzien van enkele besluiten van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie in de regeling geregeld dat de ontwerpen van deze besluiten (vooraf) aan de raden moeten worden voorgelegd voor zienswijzen. Het betreft hier de begroting en de jaarrekening. Voor het vaststellen van deze stukken geldt voorts dat het bestuur dit besluit bij (ten minste) drie vierde meerderheid moet nemen. Dat geldt ook voor het vaststellen of wijzigen van de bijdrageregeling en het dienstverleningshandvest, het besluiten omtrent toetreding en het vaststellen van een uittrederegeling en liquidatieplan. Voor een aantal van deze besluiten geldt, dat de colleges daarover op voorhand eerst zelf besluiten.

 

Voor enkele besluiten geldt dat de deelnemende colleges (en dus niet enkel de collegeleden die zitting hebben in het bestuur) deze nemen en daarvoor de voorafgaande toestemming nodig hebben van hun raad/staten. Dit betreft besluiten omtrent de toetreding door nieuwe deelnemers en wijziging of opheffing van de regeling. Voor deze besluiten geldt het unanimiteitsvereiste zo lang de regeling drie deelnemers kent. Vanaf het moment dat een vierde deelnemer toe treedt geldt ook hier (minimaal) het drie vierde meerderheidsvereiste. Alleen overheden of overheidsorganisaties kunnen als nieuwe deelnemers toetreden.

 

Overigens geldt dat ieder collegelid dat tevens lid van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie is, op grond van de Gemeentewet en de Provinciewet in een eigen verantwoordingsrelatie staat tegenover de raad en de staten. Uit dien hoofde hebben de raad en de staten altijd de mogelijkheid om dit collegelid ter verantwoording te roepen over het door dat collegelid als lid van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie gevoerde bestuur en in het uiterste geval het vertrouwen in hem op te zeggen.

 

Het dagelijks bestuur wordt door het bestuur van de regeling op basis van de Wgr onder eigen naam en verantwoordelijkheid door de bedrijfsorganisatie uitgevoerd.

 

Onderstaand wordt een korte toelichting gegeven op de afzonderlijke artikelen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele begripsbepalingen die in de gemeenschappelijke regeling gehanteerd worden. Deze zijn aanvullend op termen zoals deze in de Wgr, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden gebruikt.

Artikel 2

Dit artikel regelt dat een bedrijfsvoeringsorganisatie wordt ingesteld.

 

Wanneer een bedrijfsvoeringsorganisatie wordt opgericht, moet de vestigingsplaats in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (artikel 10, derde lid, Wgr).

Hoofdstuk II Doelstelling, taken en bevoegdheden

Artikel 3 doel en reikwijdte

In dit artikel wordt de bedrijfsvoeringsorganisatie verder geïntroduceerd, met haar doelstelling en achterliggende gedachte. Dit met als doel om het werkgebied van ONS en de bevoegdheden van het bestuur af te bakenen. Het belang is breed gehouden zodat het takenpakket in de toekomst uitgebreid kan worden met andere bedrijfsvoeringstaken.

Artikel 4 bedrijfsvoeringstaken

In artikel 4 worden de door de bedrijfsvoeringsorganisatie uit te voeren taken omschreven. Wanneer voorzien wordt dat er meer taken door ONS zullen worden uitgevoerd, op andere onderdelen van de bedrijfsvoering, maar wel enkel alleen binnen het gebied van de bedrijfsvoering, dient het bestuur daarvoor eerst goedkeuring van de deelnemende colleges te hebben. De regeling maakt de uitbreiding van bedrijfsvoeringstaken in beginsel zo al wel mogelijk.

 

Voorts wordt ten aanzien van de taken van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheid gemaakt tussen standaard werk en optioneel af te nemen aanvullende dienstverlening in de vorm van meerwerk of maatwerk. De omschrijving van de verschillende taken wordt precies weergegeven in het dienstverleningshandvest (zie daarvoor artikel 5). De deelnemers nemen het standaard werk allemaal verplicht volledig af.

 

Om geen misverstanden te laten ontstaan omtrent de precieze inhoud van de afgesproken werkzaamheden voor een deelnemer worden deze volledig weergegeven in (een bijlage die behoort bij) de tussen de bedrijfsvoeringsorganisatie en de deelnemer te sluiten dienstverleningsovereenkomst (zie daarvoor ook artikel 6).

 

Naast de ondersteuning van de deelnemers is het de bedrijfsvoeringsorganisatie tevens toegestaan om in beperkte mate dezelfde soort ondersteuning te leveren aan derden, met een maximum van 20% van de omzet, voor zover dit op grond van de Europese regels omtrent quasi inhouse dienstverlening is toegestaan. Dit criterium vloeit voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijnen en de Aanbestedingswet 2012. Om daaraan te blijven voldoen is zekerheidshalve de toevoeging “tot het Europeesrechtelijk geldend maximum” opgenomen. De deelnemende colleges mogen aanbestedingsvrij diensten afnemen van de bedrijfsvoeringsorganisatie omdat daarbij in beginsel sprake is van een zogenoemde inbesteding. Om daar aan te kunnen (blijven) voldoen is het van belang dat de deelnemers toezicht uitoefenen op de strategische beslissingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie (hetgeen blijkens artikel 12, derde lid, Richtlijn 2014/24/EU mogelijk is nu iedere deelnemer in het bestuur zit) en wanneer de bedrijfsvoeringsorganisatie ten minste 80% van zijn werkzaamheden verricht voor de deelnemers.

Artikel 5 dienstverleningshandvest

In het dienstverleningshandvest wordt de indeling en omschrijving van de verschillende door ONS te verrichten diensten gespecificeerd en worden de algemene voorwaarden van ONS voor de dienstverlening en communicatie daarover weergegeven.

Artikel 6 dienstverleningsovereenkomst

Voor het daadwerkelijk uitvoeren van specifieke werkzaamheden door ONS voor een deelnemer aan de regeling wordt een dienstverleningsovereenkomst tussen deze twee partijen gesloten. Daarvan maakt het standaard werk vast onderdeel uit, maar ook de uitbreiding daarvan, of een bijzondere opdracht, kan daar deel van uitmaken.

Hoofdstuk III Het bestuur

Artikel 7 samenstelling

Een bedrijfsvoeringsorganisatie kent maar één bestuursorgaan dat over eigen bevoegdheden beschikt, het bestuur. Ingegaan wordt op de organisatie en de samenstelling van het bestuur en op de voorwaarden waaronder men daarin zitting kan hebben. De organisatie van het bestuur is voorgeschreven in de Wgr. Er moeten collegeleden in het bestuur benoemd worden.

 

Binnen een bedrijfsvoeringsorganisatie is geen sprake van een verdeling van bevoegdheden tussen verschillende bestuursorganen. Alle bevoegdheden komen toe aan het bestuur. In zoverre is hier dan ook geen sprake van duale verhoudingen.

 

Uitgangspunt van de GR is dat besluiten in consensus worden genomen. Bij belangrijke besluiten kan dit soms tot onwenselijke vertraging of patstelling leiden. Daarom is daarvoor een gekwalificeerde meerderheid opgenomen. Het achtste en negende lid nemen het uitgangspunt van consensus op, maar maken ook uitzonderingen mogelijk. Deze zijn op verschillende plaatsen in de regeling opgenomen waarin het drie vierde meerderheidsvereiste opgenomen is.

 

Als besluiten van het bestuur waarvoor het vereiste van de drie vierde meerderheid geldt zijn aangemerkt:

  • Vaststellen en wijzigen kadernota, begroting en jaarrekening

  • Vaststellen en wijzigen bijdrageregeling

  • Besluiten over toetreding en wijziging

  • Vaststellen uittredingsplan

  • Vaststellen liquidatieplan.

Voor enkele zwaarwegende besluiten is besluitvorming door de colleges in plaats van het bestuur nodig. In die gevallen geldt het unanimiteitsvereiste, maar nu van de deelnemende colleges, zo lang er drie deelnemers zijn. Vanaf het moment dat een vierde deelnemer toe treedt geldt ook hier het drie vierde meerderheidsvereiste. Het gaat om de volgende besluiten:

  • Vaststellen en wijzigen dienstverleningshandvest

  • Toetreding van nieuwe deelnemers

  • Wijziging van de gemeenschappelijke regeling

  • Liquidatie van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 8 werkwijze

Het bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar. De Wgr laat de wijze van vergaderen voor besturen van bedrijfsvoeringsorganisaties grotendeels open en schrijft slechts voor dat het bestuur twee maal per jaar vergadert. Het bestuur bepaalt zelf de vergaderorde en stelt daarvoor een reglement op.

Artikel 9 bevoegdheden bestuur

Dit artikel regelt expliciet de eigen bevoegdheden van het bestuur waarover het op grond van de wet in ieder geval beschikt. Het voorziet ook in de bevoegdheid tot het opstellen van een bijdragebesluit, waarin de bijdragen van de deelnemers wordt geregeld.

 

De bedrijfsvoeringsorganisatie voert de taken onder eigen naam en verantwoordelijkheid uit.

Artikel 10 voorzitter

De Wgr vereist niet dat het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie een voorzitter heeft. Wel kan het uit praktische overwegingen worden overwogen om dat te doen. Daarvoor is hier gekozen. De voorzitter is geen bestuursorgaan dat over eigen bevoegdheden mag beschikken.

Hoofdstuk IV Inlichtingen en verantwoording

Artikel 11

De Wgr geeft aan dat in een gemeenschappelijke regeling expliciet vermeld moet zijn hoe de relaties zijn tussen het bestuur als geheel en de raden van de deelnemende gemeenten én tussen de afzonderlijk leden van het bestuur en de raad van hun “eigen” gemeente.

 

In artikel 11 gaat het om de verhouding tussen het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie en de raden/staten, de colleges en de individuele collegeleden, in het bijzonder om de informatieverstrekking. Gelet op het feit dat de colleges de regeling zijn aangegaan, maakt dit artikel het tevens mogelijk om als college inlichtingen te vragen. Tevens behelst dit artikel de verhouding tussen de individuele leden van het bestuur en de respectievelijke c.q. hun eigen colleges van de deelnemende gemeenten. Ingevolge artikel 18 jo. 16 Wgr gaat het hier om verantwoording van de leden van het bestuur jegens het college dat hen heeft aangewezen.

Hoofdstuk V De directeur

Artikel 12 benoeming en taak

De dagelijkse leiding van ONS is in handen van de directeur. Deze wordt door het bestuur benoemd, geschorst of ontslagen.

Artikel 13 directiestatuut

Het bestuur legt de functieomschrijving van de directeur vast en bepaalt welke bevoegdheden deze directeur, en welke volmacht en opdracht deze krijgt toebedeeld. Ook wordt daarin bepaald welke bevoegdheden deze aan andere medewerkers in ondervolmacht mag verlenen.

Hoofdstuk VI Personeel

Artikel 14

Personeel is in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Een bedrijfsvoeringsorganisatie in de zin van de Wgr behoort in beginsel tot de openbare dienst (artikel 1, tweede lid, Ambtenarenwet), en kan zodoende ambtenaren in dienst hebben (artikel 1, eerste lid, Ambtenarenwet).

 

Dat betekent dat het bestuur verplicht is een rechtspositionele regeling vast te stellen (artikel 125, tweede lid, Ambtenarenwet.

Hoofdstuk VII Begroting en rekening

Artikelen 15 – 16 kadernota, rekening

De bedrijfsvoeringsorganisatie is verplicht besluiten te hebben genomen inzake het financiële beleid en beheer, alsmede inzake de controle. De grondslagen voor deze besluiten zijn gelegen in de artikelen 190 t/m 219 Provinciewet, waarnaar de Wgr in artikel 59, zesde lid, verwijst. Ook het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten is van overeenkomstige toepassing.

 

De Wgr bevat in de artikelen 58 t/m 59 specifieke regels voor de vaststelling van de begroting en jaarrekening, alsmede de beleidsmatige en financiële kadernota van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze regels zijn onverkort van toepassing en uitgewerkt in de artikelen 15 t/m 18 van de regeling. De voor 15 april voor zienswijzen aan de raden en de staten toe te zenden financiële kadernota dient als kader voor de begroting van het daarop volgend jaar.

 

In dit artikel wordt ook weer het bijdragebesluit genoemd dat op grond van artikel 9, tweede lid onder b van de regeling met het oog op de kostenverdeling moet worden opgesteld.

 

De voorlopige jaarrekening dient voor 15 april aan de raden en de staten te worden toegezonden het indienen van zienswijzen.

Artikelen 17 – 18 batig en nadelig saldo, financiering

Ook over het batig en nadelig saldo zijn afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het verrekenmodel. Omdat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde aan zijn verplichtingen jegens derden moet kunnen voldoen bepaalt de regeling dat een negatief saldo naar evenredigheid over de deelnemers moet worden verdeeld.

 

Dat betekent dat bij tekorten die niet intern kunnen worden afgedekt, de deelnemers moeten bijbetalen. De achterliggende reden van het borgen van het voldoen aan de verplichtingen vormt het voorkomen van de bestempeling tot verminderd kredietwaardig door kredietinstellingen, waardoor een gemeenschappelijke regeling tegen minder gunstige condities dan de deelnemers leningen kan afsluiten. Zie circulaire d.d. 8 juli 1999 van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 19 bedrijfsvoeringsberaad

De directeuren bedrijfsvoering (of functionarissen met een vergelijkbare functie) van de gemeenten en de provincie fungeren in de praktijk als de opdrachtgevers van ONS. Zij voeren regelmatig overleg. Mocht de bedrijfsvoering van ONS tot verschil van inzicht tussen de directeuren leiden, dan kunnen zij de gemeente- en provinciesecretarissen verzoeken om zich daarover te buigen. Uiteraard bestaat altijd de mogelijkheid om, zodra de directeuren en/of de secretarissen dit wenselijk achten, een bestuurlijk overleg bijeen te roepen.

Artikel 20 archief

Dit artikel vloeit voort uit de Archiefwet 1995. Omdat tijdens de werking van de centrumregeling de archiefbewaarplaats van het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle als bewaarplaats was aangewezen, is dat ten behoeve van de continuïteit zo gebleven.

Hoofdstuk VIII Toe-/uittreding, wijziging of opheffing

Artikel 21 wijziging

De regeling voorziet in de mogelijkheid van wijziging van de regeling indien ten minste 75% van de colleges daartoe gelijkluidend besluit. Daarvoor is voorafgaande toestemming van de raden en staten vereist.

Artikel 22 toetreding

Toetreding kan geschieden bij besluit van de colleges van de huidige deelnemers én het college van de potentiële deelnemer. Ten minste 75% van de colleges moeten daartoe hebben besloten. De colleges moeten ook daarvoor toestemming van hun raden en staten hebben (artikel 1, derde lid, jo. tweede lid, Wgr).

 

Toetreding kan ook plaatsvinden door de besturen van samenwerkingsverbanden waarin een of meer van de gemeenten en/of de provincie deelnemen.

Artikel 23 uittreding

Dit artikel regelt de voorwaarden voor uittreding.

 

De eerste vijf jaar na inwerkingtreding van de bedrijfsvoeringsorganisatie ONS kunnen de deelnemers niet uittreden. Een college kan na die periode uittreden mits het daartoe heeft besloten en de raad of de staten daarvoor toestemming hebben gegeven. Uittreding kan met inachtneming van een opzegtermijn van een periode van drie jaar en per 1 januari van een kalenderjaar, tenzij de deelnemers overeenstemming bereiken over een kortere periode. Alle daarmee verbonden kosten, conform de geldende jurisprudentie op het moment van tot stand komen van deze bedrijfsvoeringsorganisatie te berekenen tot en met vijfde jaar na de uittreding, komen voor rekening voor de uittredende partij. Ten behoeve van de procedure van uittreding dient het bestuur een uittredingsplan vast te stellen. Dit plan dient bij ten minste drie vierde meerderheid te worden vastgesteld. De inhoud van de regeling voor het uittredingsplan dient te allen tijde zowel voor wat betreft de procedure als de inhoud te voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (belangenafweging, evenredigheid) en de redelijkheid en billijkheid zoals deze onder meer zijn vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 24 opheffing en liquidatie

Dit artikel regelt de opheffing van de gemeenschappelijke regeling. Dit kan geschieden bij een gelijkluidend besluit van de colleges. Het meerderheidsvereiste laat onverlet dat het voor een deelnemer te allen tijde mogelijk is om uit te treden uit de regeling.

 

De colleges stellen vervolgens bij besluit dat in ieder geval met drie vierde meerderheid wordt genomen een liquidatieplan vast (lid 2). Het besluit tot liquidatie is dan al genomen en de deelnemers zijn gehouden zich jegens elkaar met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te gedragen. Met inachtneming van die beginselen dient het liquidatieplan tot stand te komen. De bedrijfsvoeringsorganisatie blijft bestaan, zolang dat voor liquidatie noodzakelijk is.

Hoofdstuk IX Slotbepalingen

Artikel 25 geschillenregeling

Indien tussen twee of meer van de deelnemers, tussen het bestuur en een of meer deelnemers, of tussen de bestuursleden van de bedrijfsvoeringsorganisatie een verschil van inzicht bestaat over de toepassing van de regeling wordt het geschil zo lang mogelijk langs minnelijke weg opgelost. Alle betrokkenen dienen zich daarvoor in te spannen. Wanneer langs minnelijke weg geen oplossing wordt gevonden wordt een geschillencommissie in het leven geroepen.

Artikel 26 inwerkingtreding

De regeling treedt per 1 januari 2018 in werking.

 

Het college van GS is belast met de bekendmaking daarvan.

Artikel 27 werkingsduur

Een gemeenschappelijke regeling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden getroffen (art. 9, eerste lid, Wgr). Deze gemeenschappelijke regeling wordt gezien de gekozen doelstelling van samenwerking voor onbepaalde tijd getroffen.

Artikel 28 citeertitel

Dit artikel regelt de citeerwijze (de officiële naam) van de gemeenschappelijke regeling.

Naar boven