TOELICHTING
I. Algemeen
1. Regels over materieelbeheer en privaatrechtelijk beheer
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) kan op grond van artikel
4.20, vijfde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 Rijksbrede regels stellen over het
materieelbeheer van de onroerende zaken van het Rijk en de administraties die ten
behoeve van dat materieelbeheer worden bijgehouden, alsmede over het privaatrechtelijk
beheer van onroerende zaken van het Rijk.
De onderhavige regeling bevat dergelijke regels, die in de plaats komen van de Regeling
Materieelbeheer Rijksoverheid 2006 (RMR 2006) voor zover die regels betrekking hadden
op onroerende zaken. Met de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 is de
RMR 2006 vervallen. In de regels is rekening gehouden met het per 2013 vervallen van
de leenfaciliteit bij het ministerie van Financiën voor anticiperend en ontwikkelingsgericht
handelen in vastgoed en met de Rijksvastgoedportefeuillestrategie 2014 en het daarin opgenomen Kader Overname Rijksvastgoed (KORV), waarmee
de ministerraad eind 2013 heeft ingestemd. Op basis van het KORV krijgen ministers
die, overeenkomstig de taakverdeling tussen ministers, rijksvastgoed, dat bij hen
in materieelbeheer is, overtollig stellen richting Rijksvastgoedbedrijf (RVB), al
vooruitlopend op de verkoop daarvan aan derden een interne betaling.
2. Nadere voorwaarden
Het RVB voert namens de minister diens taken op het gebied van het vastgoed uit. Het
gaat hier niet alleen om het materieelbeheer van bepaalde – en het privaatrechtelijke
beheer van alle onroerende zaken die toebehoren dan wel zijn toevertrouwd aan de Staat,
maar ook om de Rijkshuisvesting c.a., de huisvesting van het Koninklijk Huis, de zorg
voor architectuur, stedenbouwkundige inpassing, beeldende kunst en duurzaamheid ,
de dienstverlening aan derden en de aankoop van vastgoed met oog op doorverkoop aan
derden. In het Besluit taak RVB 2017 is een en ander nader omschreven.
Naast regels in de onderhavige regeling zullen (nadere) voorwaarden, procedures, modellen
en beleid ten behoeve van de uitvoering van de vastgoedtaken van de minister van BZK
worden gepubliceerd op www.rijksvastgoedbedrijf.nl of, wanneer ze alleen van belang zijn voor ministeries, op het Rijksportaal.
3. Intrekken oude regelingen
Ten slotte voorziet de onderhavige regeling in de intrekking van een aantal (deels)
verouderde regelingen. Waar de hier bedoelde regelingen van toepassing worden verklaard
in lopende overeenkomsten blijven ze vanzelfsprekend van toepassing.
II. Artikelsgewijs
Artikelen 2 tot met 5
Deze in deze artikelen opgenomen regels komen inhoudelijk overeen met de artikelen
2 tot en met 5 van de voormalige RMR 2006, met dien verstande dat zij in deze regeling
vanzelfsprekend alleen betrekking hebben op de onroerende zaken van het Rijk en niet
ook op de roerende zaken.
Het materieel beheer van onroerende zaken is gericht op:
-
a. het zodanig aanhouden van die onroerende zaken dat daarmee de continuïteit van de
uitvoering van bij of krachtens wet vastgesteld beleid en taken wordt gewaarborgd;
-
b. het voorkomen van onnodig kwaliteitsverlies en schade aan die onroerende zaken, en
-
c. het zoveel mogelijk voorkomen van schade veroorzaakt door die onroerende zaken aan
derden of aansprakelijkstelling door derden.
Ervaringen opgedaan bij het geven van invulling aan de doelstellingen van het materieelbeheer
bedoeld in artikel 2, in combinatie met regelmatige risico-inventarisaties als bedoeld
in artikel 3, het nemen van daarop gebaseerde maatregelen, en ervaringen opgedaan
bij het herstel van schades en de afwikkeling van aansprakelijkstellingen van de Staat
voor schade van derden als bedoeld in artikel 4 vormen de belangrijkste basis voor
het beschrijven en steeds up to date houden van de administratieve organisatie, het
toepassen van de daarin opgenomen procedures en het vormgeven en bijhouden van de
administratie van het gevoerde materieelbeheer als bedoeld in artikel 5.
Artikel 2, eerste lid
Het geven van invulling aan het materieelbeheer als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
omvat ook het voeren van publiekrechtelijke procedures met betrekking tot onroerende
zaken, het doen van aangifte bij de politie van wederrechtelijk gebruik van onroerende
zaken (zoals kraak) met het oog ontruiming van die onroerende zaken op basis van toepassing
van artikel 138a Wetboek van Strafrecht en het melden van wederrechtelijk gebruik
van onroerende zaken bij gemeentes met het oog op het toepassen door de gemeente van
bestuursdwang gericht op ontruiming van die onroerende zaken.
Artikel 2, derde lid
Schades aan derden en aansprakelijkstellingen door derden moeten zoveel mogelijk worden
voorkomen. Niet alleen omdat het moeten afhandelen daarvan ondoelmatig is voor de
organisatie, maar ook omdat de Rijksoverheid, net als ieder ander, een verantwoordelijkheid
naar burgers, bedrijven en instellingen heeft om eventueel (onbedoeld) onrechtmatig
handelen zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat betreft de afwikkeling van aansprakelijkstellingen voor schades gebaseerd op de
(vermeende) onderhoudstoestand van onroerende zaken, wordt erop gewezen dat het ministerie
van Infrastructuur en Milieu/Rijkswaterstaat over een aparte afdeling beschikt voor
de afwikkeling van schades die zijn ontstaan op rijks(vaar)wegen en voor het claimen
van dergelijke schades ook digitaal schadeformulieren beschikbaar stelt.
Artikel 3
De bepalingen in dit artikel leggen de minister de verplichting op de risico’s te
inventariseren dat door oorzaken van buiten de organisatie aanzienlijke schade aan
de onder zijn materieel beheer vallende onroerende zaken kan worden toegebracht en
dat door onder zijn materieelbeheer vallende onroerende zaken aanzienlijke schade
aan derden kan worden toegebracht. Inventarisatie is de eerste noodzakelijke stap
in het proces om risico’s afdoende te kunnen beheersen.
Artikel 4
Een adequate risicobeheersing omvat in het algemeen de volgende beheersmatige stappen:
-
a) inventariseren welke risico’s er in het kader van het materieelbeheer van de onroerende
zaken (kunnen) worden gelopen;
-
b) inschatten welke kans er bestaat dat de risico’s zich zullen voordoen;
-
c) inschatten wat de gevolgen (effecten) zijn als de risico’s zich voordoen, waarbij
in het algemeen de kans vermenigvuldigd met het effect een indicatie geeft van de
omvang van het risico;
-
d) bepalen of en in welke mate die risico’s beheerst moeten worden door het treffen van
maatregelen in de sfeer van preventie (bijvoorbeeld beveiligingsmaatregelen) en/of
in de sfeer van de opvang van of het herstel van de gevolgen van de risico’s als die
zich zullen voordoen (bijvoorbeeld door een calamiteitenplan, waaronder maatregelen
voor een adequate bereddering onmiddellijk na het ontstaan van schade);
-
e) het treffen van preventieve maatregelen om de risico’s te verminderen of te voorkomen.
Stap a kan worden teruggevonden in artikel 3, terwijl stappen b t/m e aan de orde
komen in het onderhavige artikel.
Behalve aan een calamiteitenplan, kan ook gedacht worden aan het treffen van budgettaire
voorzieningen of het verzekeren van bepaalde risico’s. Als algemene beleidslijn binnen
de Rijksoverheid geldt echter dat het Rijk zich niet verzekert. Belangrijkste motief
voor niet-verzekeren is dat, gelet op het gezamenlijke volume en de spreiding van
de risico’s bij het Rijk, het dragen van eigen risico in het algemeen doelmatiger
is dan verzekeren.
Omdat dit motief niet hoeft te gelden voor de risico’s waarvoor individuele ministers
(departementen) of organisatieonderdelen, zoals baten-lasten-diensten, budgettair
verantwoordelijk zijn, is in dit artikel de norm van niet-verzekeren vastgelegd. In
gevallen waarin geen sprake is van een substantieel volume en voldoende spreiding
van risico, kan verzekeren vanuit doelmatigheidsoogpunt wel een optie zijn. In overeenstemming
met de ministers van BZK en Financiën kan dan van de algemene beleidslijn worden afgeweken.
Artikel 5
In dit artikel wordt bepaald dat ministers de administratieve organisatie, waaronder
de maatregelen van interne controle (ao/ic) met betrekking tot het materieelbeheer
beschrijven en zorg dragen voor een juiste toepassing van de ao/ic. Zij zijn derhalve
verantwoordelijk voor een naar opzet en werking adequate ao/ic met betrekking tot
hun materieelbeheer. Het voeren van materieelbeheer omvat zowel het verrichten van
beheershandelingen als het bijhouden van een administratie.
Bij de beheershandelingen gaat het om het onderhouden, beveiligen en om interne milieuzorg
ter voorkoming van schade aan derden of aan het milieu door de onroerende zaak.
Bij gehuurde onroerende zaken moet de zorg vooral gericht zijn op het voorkomen van
kwaliteitsverlies, zodat vermogensverlies voor de eigenaar zoveel mogelijk wordt beperkt.
Voor verrichten van beheershandelingen gelden overigens de in artikel 3.4 van de CW
2016 vastgelegde normen doelmatigheid, rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid.
Voor de betekenis van deze begrippen wordt verwezen naar de toelichting op hoofdstuk
3 van de CW 2016.
Bij rechtmatigheid gaat het om het naleven van interne regelingen en van eventuele
contractuele bepalingen die aan het gebruik van bepaalde onroerende zaken zijn verbonden.
Indien relevant zal in de ao/ic van het materieel beheer ook rekening gehouden moeten
worden met het toepassen van voldoende functiescheiding (scheiding tussen beheren,
beschikken, registeren/administreren en controleren).
Voor de registratie van onroerende zaken en beperkt zakelijke rechten kan in belangrijke
mate worden teruggevallen op het Kadaster.
Het is zinvol in de ao te voorzien in interne controlemaatregelen. Via accountants
of auditors kan invulling worden gegeven aan de (gescheiden) controlerende functie,
waarbij men zich vooral zal richten op de opzet en de werking van het materieelbeheer
van onroerende zaken.
Het tweede aspect van materieelbeheer omvat het bijhouden van administraties die daarmee
samenhangen (administratief beheer), teneinde te kunnen voorzien in de benodigde beheers-
of managementinformatie en om die administraties te kunnen gebruiken voor controle-
en verantwoordingsdoeleinden. Om die reden wordt in onderdeel c de zorg voor het bijhouden
van een adequate administratie aan de minister opgedragen.
Het bijhouden van een adequate administratie van het materieelbeheer betekent niet
dat van alle uitgevoerde beheershandelingen een weerslag in de administratie moet
zijn terug te vinden.
Het bijhouden van een adequate administratie houdt wel in dat gegevens over de onroerende
zaken zodanig worden vastgelegd dat daaraan informatie kan worden ontleend die van
belang is voor de beheersing van de risico’s die met het materieelbeheer van de onroerende
zaken worden gelopen.
Elke minister dient zelf te bepalen van welke gegevens het vanuit risicobeheersing
zinvol en relevant is dat die worden vastgelegd, dan wel welke informatie aan de administraties
ontleend moet (kunnen) worden.
In het algemeen moet aan een administratie de volgende informatie kunnen worden ontleend:
-
a. informatie ten behoeve van het eigen management om een doelmatig materieelbeheer te
kunnen voeren;
-
b. informatie ten behoeve van de minister van Financiën in het kader van zijn toezicht
op de uitvoering van de begroting;
-
c. informatie die in het kader van de jaarlijkse verantwoording via het departementaal
jaarverslag nodig is om aan de Staten-Generaal verantwoording over het gevoerde materieelbeheer
te kunnen afleggen;
-
d. informatie die op incidentele basis ten behoeve van de verantwoording aan de Tweede
Kamer moet kunnen worden overgelegd.
Met betrekking tot installaties in onroerende zaken kan het, afhankelijk van de risico’s
die daarmee gelopen worden, zinvol zijn om vast te leggen: a) de plaats waar deze
installaties zich bevinden, b) wie daarover het dagelijks beheer voert, c) de onderhoudsbeurten
en storingen en d) de jaarlijkse en cumulatieve afschrijvingen.
Het hebben van inzicht in de kosten van afschrijving van duurzame zaken is in het
algemeen van belang wanneer aan derden tarieven of prijzen in rekening worden gebracht
voor verrichtte diensten of geleverde producten.
Ook inzicht in de staat van onderhoud van dergelijke zaken is van belang. Wanneer
duurzame zaken niet goed worden onderhouden, kunnen werkprocessen niet meer of in
onvoldoende mate worden uitgevoerd en moeten eerder middelen worden aangewend om de
zaken opnieuw aan te schaffen. Adequaat onderhoud kan bovendien een eventuele verkoopprijs
positief beïnvloeden.
Bijgehouden kan bijvoorbeeld worden wanneer onderhoud heeft plaatsgevonden, wanneer
het eerstvolgende onderhoud zal moeten plaatsvinden, wat er bij het onderhoud is gedaan
en/of vervangen, enz. Ook kan het relevant en zinvol zijn om ook het aantal storingen
en de aard van deze storingen bij te houden. Deze gegevens kunnen immers van belang
zijn bij vervangingsbeslissingen of het doen van een beroep op geldende garantiebepalingen.
Aan administraties van (veroorzaakte) schades en van aansprakelijkstellingen door
derden zullen geheel andere inhoudelijke eisen worden gesteld. Naast het bijhouden
van gegevens over de meer belangrijke voorgevallen schades en aansprakelijkstellingen
(o.a. oorzaak, omvang, frequentie, herstelwijze), zullen vaak ook andere van belang
zijnde gegevens moeten worden bijgehouden. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan gegevens
over de (resultaten van) preventiemaatregelen en met betrekking tot eventueel gesloten
verzekeringscontracten (reden van afsluiten, voorwaarden, premies).
De beschikbaarheid van schadestatistieken is een voorwaarde voor het kunnen maken
van risicoanalyses.
Wat als meer belangrijke schades en aansprakelijkstellingen moet worden beschouwd,
is ter beoordeling van de betrokken minister. Ook kleine schades kunnen belangrijk
zijn, met name als het veel voorkomende, identieke schades betreft. Dat kan namelijk
wijzen op een enkele oorzaak die alleen door registratie manifest wordt.
In het algemeen moet ervan worden uitgegaan dat er van aansprakelijkstellingen altijd
een vastlegging (dossiervorming) zal plaatsvinden.
Artikel 6 Overtolligstelling onroerende zaken
Eerste lid
Dit lid regelt dat de minister die belast is met het materieelbeheer van een onroerende
zaak, deze onroerende zaak zo spoedig mogelijk overtollig stelt wanneer hij die zaak
niet (langer) nodig heeft voor de uitvoering van het beleid en de taken waarvoor hij
verantwoordelijk is.
Overtolligstelling is alleen aan de orde, indien deze de praktische uitvoering van
het hier bedoelde beleid of de hier bedoelde taken van een minister niet schaadt.
Denkbaar is bijvoorbeeld dat de onroerende zaak een onlosmakelijk onderdeel vormt
van een openbare infrastructurele voorziening waarvoor het materieelbeheer is belegd
bij de betreffende minister, dat er concrete plannen liggen voor de bouw, aanleg of
uitbreiding van gebouwen of werken op de onroerende zaak in het kader van het beleid
of een taak, of dat de onroerende zaak weliswaar niet meer direct benodigd is, maar
dat er concrete plannen liggen om de onroerende zaak binnen afzienbare termijn als
ruilgrond/object in te zetten ten behoeve van de realisering van concrete plannen
ter uitvoering van het beleid of een taak elders. In dat geval ligt het, op dat moment,
niet voor de hand de onroerende zaak overtollig te stellen.
Plannen om bijvoorbeeld op de onroerende zaak duurzaam energie te laten opwekken voor
gebruik door derden zullen als zodanig geen reden kunnen zijn om de onroerende zaak
niet overtollig te stellen.
Financiële redenen ontleend aan het bestaan van begrotingsafspraken tussen ministeries
op basis waarvan de opbrengsten uit het verlenen van beperkt zakelijke rechten op
onroerende zaken of het in gebruik geven daarvan aan derden ten goede komen aan de
minister die belast is met het materieelbeheer van de onroerende zaak, behoren bij
het al dan niet overtollig stellen geen rol te spelen. Het Rijk heeft geen niet overtollig
gesteld vastgoed met het enkele doel er financieel gewin mee te behalen.
Ook de vaststelling door de Minister van BZK dat een onroerende zaak niet langer nodig
is voor de uitvoering van de huisvestingstaken waar hij verantwoordelijk voor is,
betreft een overtolligstelling.
Ten slotte wordt volledigheidshalve nog opgemerkt dat een onroerende zaak ook voor
een deel overtollig kan worden gesteld.
Tweede lid
Een minister die een onroerende zaak overtollig stelt, kan daarbij alleen voorwaarden
stellen richting de minister van BZK die zien op het gebruik en de inrichting van
de onroerende zaak na de overdracht van het materieelbeheer aan een andere minister,
op het gebruik en de inrichting van de onroerende zaak gedurende de periode waarin
de onroerende zaak door de minister van BZK wordt aangehouden en op het gebruik en
de inrichting van de onroerende zaak na de overdracht van het eigendomsrecht van die
onroerende zaak aan een derde. Deze voorwaarden moeten rechtstreeks verband houden
met de feitelijke uitvoering van het op hem rustende materieelbeheer van een aan de
onroerende zaak grenzende onroerende zaak of verband houden met een op hem rustende
verplichting in relatie tot de betreffende onroerende zaak op grond van wet- en regelgeving.
Indien nodig overleggen de minister van BZK en de minister die overtollig stelt met
elkaar over de hier bedoelde voorwaarden.
Een voorwaarde die verband houdt met de feitelijke uitvoering van de zorg voor het
materieelbeheer van een aangrenzende onroerende zaak zou bijvoorbeeld kunnen zijn
dat bij de verkoop van de overtollig gestelde onroerende zaak een recht van overpad
wordt voorbehouden.
Een voorbeeld van een verplichting op grond van wet- en regelgeving is de verplichting
voor de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) op basis van artikel 5.3 van
de Waterwet om te zorgen voor het vegetatiebeheer in de uiterwaarden van de grote
rivieren ongeacht wie eigenaar is van de grond.
Derde lid
Als een onroerende zaak naar het oordeel van de Minister van BZK ten onrechte niet
overtollig wordt gesteld, zal de Minister van BZK de desbetreffende minister uitdrukkelijk
vragen dit alsnog te doen.
Vierde lid
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting reeds is vermeld, is de Minister van
BZK verantwoordelijk voor het materieelbeheer van overtollige onroerende zaken. Daarom
is in dit lid geregeld hoe en wanneer de overdracht van het materieelbeheer (oftewel
de zorg voor het onderhoud en de instandhouding) met betrekking tot een overtollig
gestelde onroerende zaak aan de Minister van BZK wordt overgedragen. Het begrip tijdelijk beheer, dat genoemd werd in artikel 9, vierde lid, van de voormalige Regeling materieelbeheer
rijksoverheid 2006 (RMR 2006), wordt niet gebruikt, omdat de Comptabiliteitswet 2016
dit begrip niet kent.
Vijfde lid
In het proces-verbaal van overname kunnen ook nadere afspraken met de overdragende
dienst worden vastgelegd, die bij de overdracht van belang zijn. Dit betreft bijvoorbeeld
afspraken met betrekking tot vóór de overdracht ontstane milieurisico’s. De verantwoordelijkheid
voor de gevolgen van dergelijke risico’s ligt bij het overdragende ministerie, tenzij
de Minister van BZK die verantwoordelijkheid expliciet heeft overgenomen.
Zesde lid
Dit lid komt voor wat betreft betalingsaspect overeen met de inhoud van artikel 9,
negende lid, tweede volzin, van de voormalige RMR 2006. Bij het verkopen, verhuren
en verpachten van en het verlenen van beperkt zakelijk rechten op onroerende zaken
aan derden, wordt een marktconforme prijs in rekening gebracht (dat is geregeld in
hoofdstuk 3 van deze regeling). Ook bij de interne overdracht van het materieelbeheer
van onroerende zaken wordt dit uitgangspunt gehanteerd.
Op grond van het KORV krijgt de minister die een onroerende zaak, die bij hem in materieelbeheer
is, overtollig stelt en het materieelbeheer van die onroerende zaak overdraagt aan
de Minister van BZK, initieel een lager bedrag dan de op dat moment geldende marktwaarde.
Bij verkoop van de onroerende zaak aan een derde ontvangt hij indien mogelijk nog
een nabetaling.
Zevende lid
Dit lid ziet op de overtollig gestelde onroerende zaken buiten Nederland die in materieelbeheer
zijn bij de minister van Buitenlandse Zaken. De verkoop van deze overtollig gestelde
onroerende zaken gebeurt niet door de minister van BZK, maar door (ambtenaren van)
het ministerie van Buitenlandse Zaken, onder verantwoordelijkheid van de minister
van BZK. De minister van BZK heeft voorwaarden gesteld aan deze verkoop. Het hier
bedoelde grondgebied van Nederland omvat overigens het grondgebied van zowel het Europese
als het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).
Artikel 7 Herbestemming binnen het Rijk
In dit artikel wordt aangegeven wat procedureel gezien de volgende stap is, zodra
de Minister van BZK het materieelbeheer van de overtollig gestelde onroerende zaak
heeft overgenomen.
In dit geval zal hij eerst nagaan of hij de onroerende zaak:
-
• in gebruik kan geven aan een orgaan of organisatie die onderdeel uitmaakt van de rechtspersoon
Staat,
-
• in gebruik kan geven aan een orgaan of organisatie voor wie de huisvesting bij of
krachtens wet aan de Staat is opgedragen,
-
• in gebruik kan geven aan een organisatie voor wie een minister die verantwoordelijk
is voor die organisatie een verzoek heeft ingediend, of
-
• tot gebruik ter beschikking kan stellen aan het koninklijk huis.
Het betreft hier ingebruikgeving en terbeschikkingstelling op basis van de huisvestingstaken
zoals verwoord in de artikelen 2 en 3 van het Besluit taak RVB 2017van de Minister
van BZK. Wanneer een onroerende zaak wordt ingezet voor de uitvoering van deze huisvestingstaken
blijft het materieelbeheer van deze onroerende zaak bij de Minister van BZK.
Ook zal hij nagaan of een andere minister de onroerende zaak wil inzetten voor de
uitvoering van beleid of taken waarvoor deze verantwoordelijk is.
Bij andere minister moet met name gedacht worden aan de Minister van Defensie en de
Minister van I&W). Zij maken voor de taakuitoefening van de krijgsmachtdelen en van
Rijkswaterstaat namelijk geen gebruik van onroerende zaken die door de minister van
BZK conform diens huisvestingstaak als bedoeld in artikel 2 Besluit taak RVB 2017
aan hen in gebruik zijn of worden gegeven. Zo nodig moet een onroerende zaak die nodig
is voor de taakuitvoering van de krijgsmachtdelen of van Rijkswaterstaat door hen
zelf worden aangekocht of aangehuurd.
Ook andere ministers dan de ministers van Defensie en van I&W mogen echter aangeven
dat zij een overtollig gestelde onroerende zaak willen inzetten voor de uitvoering
van beleid of taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Indien een andere minister de onroerende zaak wil inzetten voor de uitvoering van
beleid of taken waar hij verantwoordelijk voor is en bereid is om een marktconforme
koopprijs voor die onroerende zaak te betalen aan de minister van BZK (een interne
betaling), wordt de zorg voor het materieelbeheer van die onroerende zaak aan hem
overgedragen. Deze overdracht wordt vastgelegd in een proces verbaal van overname.
Voorwaarden gesteld bij de overtolligstelling van de onroerende zaak en eventuele
nadere afspraken worden eveneens vastgelegd in dit proces verbaal.
Artikel 8 Aanhouden Rijksvastgoed
Indien de Minister van BZK de overtollig gestelde onroerende zaak niet direct zelf
kan inzetten voor de uitvoering van zijn huisvestingstaken en ook andere ministers
geen belangstelling hebben voor de onroerende zaak, beslist de Minister van BZK of
er redenen zijn om de onroerende zaak (voorlopig) aan te houden en in elk geval (nog)
niet aan derden te verkopen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer hij de onroerende
zaak zelf alsnog binnen afzienbare tijd kan inzetten voor de uitoefening van de huisvestingstaken
waar hij verantwoordelijk voor is of wanneer de onroerende zaak naar verwachting op
termijn een hogere waarde zal hebben en de kosten verbonden aan het in eigendom aanhouden
ruimschoots uit de opbrengsten van een tijdelijke ingebruikgeving (verhuring, verpachting)
van de onroerende zaak aan derden en die hogere waarde zullen worden gedekt. Als besloten
wordt tot het aanhouden van een overtollig gestelde onroerende zaak, wordt deze zoveel
mogelijk, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, tijdelijk in gebruik gegeven
aan derden.
De inhoud van het onderhavige artikel stemt overeen met de inhoud van de laatste zinsnede
van artikel 9, zesde lid, van de RMR 2006 en de daarbij gegeven toelichting.
Artikel 9 Verkoop rijksvastgoed aan derden
Dit artikel bevat regels met het oog op de gang van zaken wanneer een onroerende zaak
niet kan worden ingezet voor de uitoefening van huisvestingstaken van de minister
van BZK, andere ministers geen belangstelling hebben voor inzet van de onroerende
zaak en de Minister van BZK vervolgens besloten heeft om de onroerende zaak niet aan
te houden, zodat verkoop aan derden mogelijk is.
Bij verkoop van vastgoed van de Staat moet uiteraard worden voldaan aan de Europese
kaders voor staatssteun, privaatrechtelijke verplichtingen en de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. Kernbegrippen hierbij zijn marktconformiteit, transparantie
en openbaarheid.
Het uitgangspunt bij verkoop van rijksvastgoed aan derden is dat een openbare aanbieding
plaatsvindt. Slechts in drie specifieke gevallen, genoemd in het eerste lid, onderdelen
a, b en c, kan een uitzondering op dit uitgangspunt worden gemaakt door de Minister
van BZK.
Eerste lid, onderdeel a
Openbare aanbieding van het eigendomsrecht met betrekking tot een onroerende zaak
vindt (nog) niet plaats als een minister een verzoek heeft ingediend om de belangstelling
voor de overname van het eigendomsrecht te peilen bij een organisatie waarvoor deze
minister verantwoordelijk is.
Een dergelijk verzoek kan gericht zijn op een specifieke onroerende zaak waarvoor
door de Minister van BZK een nieuwe eigenaar wordt gezocht, maar ook op onroerende
zaken in het algemeen die wellicht door de desbetreffende organisatie zouden kunnen
worden aangewend voor haar eigen huisvesting of taakuitvoering. Dat de onroerende
zaak door de desbetreffende organisatie daadwerkelijk wordt aangewend voor haar eigen
huisvesting of taakuitvoering is essentieel. Met deze aanwending wordt namelijk invulling
gegeven aan een herbestemming in de publieke sfeer, waarvoor afgeweken mag worden
van het openbaarheidsbeginsel.
Het is van belang dat de onderhandelingen met de desbetreffende organisatie binnen
een redelijke termijn worden afgerond, omdat de Minister van BZK in de tussentijd
verantwoordelijk is voor de kosten van het materieel beheer (onderhoud en de instandhouding)
van de overtollig gestelde onroerende zaak.
Wanneer het verzoek van een minister gericht is op onroerende zaken in het algemeen
die door de door hem genoemde organisatie zouden kunnen worden aangewend voor haar
huisvesting of taakuitvoering, is het aan de Minister van BZK om te bepalen of een
individuele onroerende zaak daarvoor geschikt is.
Eerste lid, onderdeel b
Gegeven de wens om onroerende zaken die eigendom zijn van de Staat zo mogelijk opnieuw
een bestemming te geven in de publieke sfeer, kan ook ten behoeve van andere overheden
en daaronder vallende diensten worden afgezien van een openbare aanbieding. Van een
bestemming in de publieke sfeer is in ieder geval sprake indien de onroerende zaak
volledig wordt aangewend voor de huisvesting van die overheid, voor de aanleg van
openbaar toegankelijke infrastructurele voorzieningen of voor de uitvoering van publieke
taken die volledig met publieke middelen van die overheid worden bekostigd.
Het gaat hier om het feitelijke gebruik van de onroerende zaak direct na de eigendomsoverdracht.
De (publiekrechtelijke) ruimtelijke ordeningstechnische bestemming die deze eventueel
krijgt van een gemeente is niet van belang.
Voor andere vormen van herbestemming (bijvoorbeeld ten behoeve van woningbouw, een
winkelcentrum, een bedrijfsterrein of commercieel te gebruiken kantoren) kunnen de
betrokken overheden een beroep doen op de Wet Voorkeursrecht Gemeenten en op basis
daarvan een wettelijke claim leggen, waar ook de Minister van BZK aan gebonden is.
Nadere beleidsregels omtrent wat wel en niet onder ‘het opnieuw een bestemming geven
in de publieke sfeer’ moet worden verstaan, zullen worden gepubliceerd op www.rijksvastgoedbedrijf.nl.
Eerste lid, onderdeel c
Wanneer het naar het oordeel van de Minister van BZK aannemelijk is dat er geen belangstelling
zal zijn voor de onroerende zaak bij anderen dan de huidige gebruiker of de aangrenzende
eigenaar, kan de Minister van BZK eventueel afzien van een openbare aanbieding van
het eigendomsrecht.
Van het ontbreken van belangstelling bij anderen dan de aangrenzend eigenaar of eigenaren
kan bijvoorbeeld sprake zijn, wanneer de onroerende zaak slechts via zijn of hun grond
kan worden ontsloten. Kan de onroerende zaak slechts via de grond van een aangrenzend
eigenaar worden ontsloten, dan ligt het voor de hand af te zien van een openbare aanbieding
en de daarmee gemoeide kosten te besparen. Is ontsluiting mogelijk via de gronden
van meerdere aangrenzende eigenaren, dan is een aanbieding waaraan alleen zij kunnen
deelnemen de meest aangewezen weg.
Dat er alleen belangstelling zal zijn bij een huidige gebruiker van een onroerende
zaak zal niet snel aangenomen kunnen worden. Een onroerende zaak kan immers ook in
verhuurde staat worden verkocht. Is dit laatste het geval, dan ligt een openbare aanbieding
van het eigendomsrecht wel voor de hand.
Tweede lid
Wanneer een onroerende zaak op voorhand, bijvoorbeeld vanwege de omvang of de ligging
van die onroerende zaak, niet geschikt is om opnieuw een bestemming te krijgen in
de publieke sfeer, kan de minister afzien van aanbieding van die onroerende zaak aan
provincie, waterschap en gemeente.
Derde lid
Het voorbehouden van het recht van gunning is noodzakelijk om niet de indruk te wekken
dat elk bod zonder meer geaccepteerd zal worden.
Artikel 10 Ingebruikgeving en erfpacht- en opstalrechtverlening
Dit artikel bevat regels voor het tijdelijk aan derden in gebruik geven van zowel
overtollig –, als niet overtollig gestelde onroerende zaken van de Staat en voor het
ten behoeve van derden vestigen van een erfpacht- of opstalrecht op niet overtollig
gestelde onroerende zaken van de Staat. Ingebruikgeving omvat het verpachten, verhuren,
in bruikleen geven en op andere wijze tijdelijk in gebruik geven. Het erfpacht- en
opstalrecht zijn beperkt zakelijke rechten.
Net als bij verkoop, moet bij het in gebruik geven van en het vestigen van beperkt
zakelijke rechten op vastgoed van de Staat worden voldaan aan Europese kaders voor
staatssteun, privaatrechtelijke verplichtingen en de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur. De kernbegrippen zijn ook hier marktconformiteit, transparantie en openbaarheid.
In de praktijk kan een derde de Staat om een gebruiksrecht, erfpacht- of opstalrecht
verzoeken met betrekking tot Staatsgrond. De Staat kan op zijn beurt ook uit eigen
initiatief een gebruiksrecht, erfpacht- of opstalrecht aan derden aanbieden. Het kan
bij een erfpacht- of opstalrecht bijvoorbeeld gaan om een windmolenpark (opstal) of
een agrarische of industriële erfpacht.
Het gaat bij een erfpacht- of opstalrechten altijd om niet overtollig gestelde onroerende
zaken. Als een onroerende zaak overtollig gesteld is, geldt immers artikel 9.
Eerste lid
Het is niet altijd mogelijk om een overtollig gestelde onroerende zaak terstond in
te zetten voor huisvestingstaken van de minister van BZK, over te dragen aan een andere
minister conform artikel 7 van de onderhavige regeling of te verkopen aan een derde.
Ook kan op basis van artikel 8 om financiële redenen zijn besloten de onroerende zaak
tijdelijk aan te houden. In dergelijke gevallen kan een onroerende zaak tijdelijk
in gebruik worden gegeven aan een derde.
Wanneer de minister die de onroerende zaak overtollig heeft gesteld op grond van artikel
6, tweede lid, voorwaarden heeft gesteld met het oog op het gebruik en de inrichting
van de onroerende zaak, dan moeten deze voorwaarden natuurlijk ook bij het tijdelijk
gebruik in acht worden genomen.
Tweede en derde lid
Met betrekking tot een niet overtollig gestelde onroerende zaak kan door de minister
van BZK (tijdelijk) een gebruiksrecht, erfpacht- of opstalrecht worden verleend aan
een derde, wanneer de minister die belast is met het materieelbeheer van die onroerende
zaak daar, gelet op de feitelijke uitvoering van het beleid en de taken waar hij verantwoordelijk
voor is, geen bezwaar tegen heeft.
Die minister kan zo nodig ook voorwaarden stellen. Die voorwaarden moeten echter rechtstreeks
verband houden met de feitelijke uitvoering van het materieelbeheer van de onderhavige
onroerende zaak of een daaraan grenzende andere onroerende zaak of met het beleid
en de taken waar hij verantwoordelijk voor is, en betrekking hebben op het gebruik
(inclusief de duur daarvan) en de inrichting van de onroerende zaak, zonder de aard
van het gebruik of de inrichting van de onroerende zaak voor te schrijven. Het kan
immers niet zo zijn dat door het stellen van voorwaarden (indirect) de bestaande taak-
en bevoegdheidsverdeling tussen ministers met betrekking tot rijksvastgoed terzijde
wordt geschoven.
De hierboven in de toelichting op artikel 6, tweede lid, genoemde verplichting van
de Minister van I&W met betrekking tot het uitvoeren van vegetatiebeheer in de uiterwaarden
van de grote rivieren kan in dit verband worden aangemerkt als een voorbeeld van een
op hem rustende zorg voor het materieelbeheer van de betreffende onroerende zaken.
Een voorbeeld van een voorwaarde gesteld in verband met het materieelbeheer van de
onroerende zaak kan dus zijn het opnemen in de overeenkomst van ingebruikgeving, erfpacht-
of opstalrechtverlening van een bepaling op grond waarvan de Minister van I&W (voor
deze Rijkswaterstaat) te allen tijde toegang heeft tot het perceel waarvoor een gebruiksrecht,
erfpacht of opstalrecht wordt verleend, om het vegetatiebeheer te verzorgen.
Vijfde lid
Ook voor het (tijdelijk) verlenen van een gebruiksrecht, erfpacht- en opstalrecht
met betrekking tot onroerende zaken van de Staat aan derden geldt in beginsel een
openbare aanbiedingsplicht. Dit betekent dat, net als bij verkoop, alle burgers, bedrijven
en andere overheden in staat worden gesteld om een dergelijk recht te verwerven. Als
er een verzoek ligt van een andere minister, ten behoeve van een organisatie waarvoor
hij verantwoordelijk is, en er binnen redelijke termijn overeenstemming is bereikt
met die organisatie over de verlening van het recht met het oog op de eigen huisvesting
van of taakuitoefening door die organisatie, is openbare aanbieding niet aan de orde.
Hetzelfde geldt wanneer er een verzoek ligt van een provincie, waterschap of gemeente
en binnen redelijke termijn overeenstemming is bereikt over de verlening van het recht
met het oog op een herbestemming van de onroerende zaak in de publieke sfeer door
deze provincie, dit waterschap of deze gemeente. Provincies, waterschappen en gemeenten
vragen de Staat regelmatig om een opstalrecht op Staatsgrond voor (openbare) infrastructurele
voorzieningen, zoals viaducten, bruggen en duikers.
Zesde lid
Voor het hebben van een gebruiksrecht, erfpacht- of opstalrecht op een onroerende
zaak van de Staat betalen derden een markconforme tegenprestatie aan de minister van
BZK.
Zevende lid
Wanneer een openbare aanbieding van een gebruiksrecht gelet op de voorziene maximale
duur van de ingebruikgeving niet doelmatig is naar het oordeel van de minister van
BZK, kan worden afgezien van een openbare aanbieding van het gebruiksrecht. Een openbare
aanbieding kan bijvoorbeeld ondoelmatig zijn als het gaat om een overeenkomst voor
maximaal enkele maanden, die bovendien niet verlengd kan worden.
Artikel 11 Intrekking besluiten en regelingen
In dit artikel is een aantal ministeriële besluiten en regelingen ingetrokken.
Waar de genoemde besluiten en regelingen van toepassing zijn op grond van lopende
overeenkomsten, blijven ze wel van toepassing.
Voor zover de inhoud van de ingetrokken besluiten en regelingen nog relevant is, zal
deze, waar nodig aangepast of verduidelijkt, worden gepubliceerd en actueel gehouden
op het Rijksportaal of op www.rijksvastgoedbedrijf.nl.
Onderdeel a
Het Besluit adviseurs beeldende kunst 1997 was een besluit over de inhuur van externe
adviseurs met het oog op de uitvoering van de taak van de Minister van BZK met betrekking
tot de inpassing van beeldende kunst in rijksvastgoed dat onder zijn materieelbeheer
viel.
Nadere algemene regels voor dergelijke inhuur in een aparte regeling zijn niet nodig.
Het Besluit Adviseurs beeldende kunst 1997 bevatte bovendien een taakbeschrijving
die inmiddels door de praktijk (bijvoorbeeld door de opbouw van kennis en systemen
in de eigen organisatie) is achterhaald.
Bij de inhuur van externen zal de Minister van BZK precies aangeven wat hij wel en
niet van hen verwacht.
Onderdeel b
De Regeling Asbestbeleid Rijksgebouwendienst bevatte regels met betrekking tot het
inventariseren van asbest in vóór 1 december 2000 door de toenmalige Rijksgebouwendienst
aangekochte en aangehuurde onroerende zaken waarvan de bouw voor 31 december1993 is
gestart, en het zo nodig verwijderen daarvan, de prioritering en het kostenaspect,
zowel in relatie tot de verhuurder als tot de (rijksinterne) gebruiker.
Onderdeel c
De Regeling Beschikbaarstelling Grafelijke Zalen bevatte voorschriften met betrekking
tot de beschikbaarstelling van de Ridderzaal, de Rolzaal, de Weeskamer, de De Lairessezaal
en de Kelderzaal aan de Kamers der Staten Generaal, Hoge Colleges van Staat, regering
of individuele ministers, en met betrekking tot de kosten ter zake.
Onderdeel d
De Regeling tarieven Rijksgebouwendienst 2003 bevatte een regeling met betrekking
tot het door de Rijksgebouwendienst in rekening kunnen brengen van kosten, die niet
begrepen waren in de gebruiksvergoeding die partijen in het kader van de rijkshuisvesting
aan de Rijksgebouwendienst verschuldigd waren, en de berekening van de hoogte van
die kosten.
Onderdeel e
In de Regeling Procedure Huisvesting Internationale Organisaties 2006 was een procedure
opgenomen voor en worden voorwaarden gesteld met betrekking tot de huisvesting van
internationale organisaties door de Rijksgebouwendienst.
Onderdeel f
De Regeling Taakverdeling Beheer 2007 bevatte een verdeling van de taken en verantwoordelijkheden
en de daarmee gemoeide kosten met betrekking tot beheer, onderhoud en (weder)oplevering
van gebouwen, werken en terreinen die door de Rijksgebouwendienst in het kader de
rijkshuisvesting in gebruik waren gegeven, tussen de Rijksgebouwendienst en de gebruiker.
Onderdeel g
In de Regeling geschillencommissie voor de Rijkshuisvesting was een commissie in het
leven geroepen voor het oplossen van geschillen tussen de Rijksgebouwendienst en door
haar op basis van het toenmalige Rijkshuisvestingsstelsel gehuisveste partijen. Deze
commissie is sinds haar instelling in 1999 echter nog nooit bijeen geweest. Eventuele
geschillen zijn steeds op andere wijze opgelost.
Onderdeel h
De Regeling Rekenmethodiek Rijksgebouwendienst 2008 bevatte de methodiek die met ingang
van 1 januari 2008 door de Rijksgebouwendienst gehanteerd diende te worden voor de
bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding die door partijen, die op basis van
het Rijkshuisvestingsstelsel 1999 door de Rijksgebouwendienst gehuisvest werden, aan
de Rijksgebouwendienst betaald diende te worden.
Onderdeel i
De Regeling Standaard Interne Verhuurovereenkomst Rijksgebouwendienst 2008 bevatte
regels met betrekking tot het afsluiten van interne verhuurovereenkomsten op basis
van het Rrijkshuisvestingsstelsel 1999 en daarbij behorende algemene verhuurvoorwaarden.
Onderdeel j
De Regeling kostenverdeling brandveiligheidsmaatregelen, Programma brandveiligheid
bevatte een regeling met betrekking tot de verdeling van de kosten van het eenmalig
inventariseren van brandveiligheidsgebreken en het zo nodig op basis daarvan eenmalig
nemen van brandveiligheidsmaatregelen, niet zijnde brandveiligheidsmaatregelen die
op grond van Regeling Taakbeheer 2007 werden aangeduid als afnemerszaken (gebruikerszaken) waarvoor de afnemer (gebruiker) technisch en financieel verantwoordelijk is, met uitzondering van de bouwtechnische
brandveiligheidsmaatregelen ten behoeve van bedrijfsinstallatie, in gebouwen, niet
zijnde justitiële inrichtingen in gebruik bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van
het ministerie van Justitie, die op SIVR-basis in gebruik waren gegeven.
Onderdeel k
In de Regeling Algemene Voorwaarden Rijksgebouwendienst 2011 waren de algemene voorwaarden
opgenomen die sinds 1 januari 2011 door de Rijksgebouwendendienst van toepassing dienden
te worden verklaard op haar offertes voor de hoge colleges van staat, ministeries,
onder ministeries ressorterende rijksdiensten en baten-lastendiensten en andere lichamen
en organisaties waarvoor de zorg krachtens artikel 4, eerste lid, van het Besluit
Rijksgebouwendienst 1999 aan de Rijksgebouwendienst was opgedragen, voor een door
de Rijksgebouwendienst te leveren product (huisvesting, i.c. interne verhuring) of
dienst (advisering) en op overeenkomsten met die partijen.
Onderdeel l
In de Regeling Algemene Externe Voorwaarden Rijksgebouwendienst 2011 waren de algemene
voorwaarden opgenomen die met ingang van 1 januari 2011 door Rijksgebouwendienst van
toepassing dienden te worden verklaard op haar offertes voor provincies, gemeentes
en andere openbare lichamen voor het leveren van adviezen met betrekking tot huisvesting
en voor internationale organisaties voor het leveren van huisvesting of adviezen met
betrekking tot het leveren van huisvesting en op overeenkomsten met die partijen.
Onderdeel m
Verzuimd was om het Mandaatbesluit Rijksgebouwendienst 2013 bij latere mandaatbesluiten
te laten vervallen.
Artikel 12 Inwerkingtreding
De onderhavige regeling komt onder andere in de plaats van de Regeling Materieelbeheer
Rijksoverheid 2006 (voor zover die betrekking had op onroerende zaken van het Rijk),
die met de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet is vervallen. De regeling treedt
daarom op 1 januari 2018, tegelijk met de Comptabiliteitswet 2016, in werking.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.W. Knops