TOELICHTING
Algemeen
Van financiële bijsluiter naar het essentiële-informatiedocument
De verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november
2014 betreffende essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten
en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PbEU 2014, L 352) (hierna: de Verordening)
introduceert voor verzekeringen met een beleggingscomponent en verpakte retailbeleggingsproducten
de verplichting om het essentiële-informatiedocument op te stellen en te verstrekken
aan de retailbelegger (niet-professionele belegger). In Nederland gold voor complexe
producten de verplichting om een financiële bijsluiter beschikbaar te hebben. Omdat
veel van de complexe producten vanaf 1 januari 2018 onder de reikwijdte van de Verordening
vallen, is in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) per 1 januari
2018 de verplichting vervallen om een financiële bijsluiter op te stellen en beschikbaar
te hebben. Om die reden is de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen
(Nrgfo) tevens gewijzigd. In de Nrgfo zijn de bepalingen ten aanzien van de financiële
bijsluiter vervallen.
Derdepijlerpensioenproducten
Pensioenproducten zijn expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied van de Verordening
(artikel 2, tweede lid, onderdelen e tot en met g). De Verordening laat het recht
van de lidstaten om regelgeving vast te stellen voor het geven van essentiële informatie
over producten die buiten het toepassingsgebied vallen, echter onverlet (overweging
8 Verordening). Derdepijlerpensioenproducten kwalificeren als een complex product
als bedoeld in artikel 1 BGfo. In het BGfo wordt voor derdepijlerpensioenproducten
de verplichting geïntroduceerd om per 1 januari 2018, in plaats van een financiële
bijsluiter, een informatiedocument op te stellen dat qua vorm en inhoud gebaseerd
is op het essentiële-informatiedocument zoals volgt uit de Verordening. Dit document
is immers ook goed toepasbaar op derdepijlerpensioenproducten, omdat deze producten
qua structuur, werking en te realiseren doel grote gelijkenissen vertonen met de beleggingsproducten
waar de Verordening op ziet. De verschillende berekeningsmethoden zijn daarom eveneens
toe te passen op derdepijlerpensioenproducten. Daarnaast is, mede gezien de keuzevrijheid
in de derde pijler, het voor consumenten van belang dat zij deze pensioenproducten
kunnen vergelijken met producten die onder het toepassingsbereik van de Verordening
vallen. Het nationale informatiedocument heet: essentiële-informatiedocument voor
pensioenproducten. De inhoud van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten
is uitgewerkt in de artikelen 3:1 en 3:2 Nrgfo. Het essentiële-informatiedocument
voor pensioenproducten is voor een groot deel gelijk aan het essentiële-informatiedocument
bedoeld in de Verordening. In het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten
wordt aanvullend ook aandacht besteed aan de fiscale kenmerken van deze producten.
Overige complexe producten
Met de inwerkingtreding van de Verordening en de wijzigingen in het BGfo die zien
op het afschaffen van de financiële bijsluiter en het introduceren van het essentiële-informatiedocument
voor pensioenproducten zijn er vanaf 1 januari 2018 ook complexe producten waar geen
financiële bijsluiter voor hoeft te worden opgesteld en waarvoor ook geen essentieel-informatiedocument
verplicht gesteld gaat worden. Onder deze groep vallen samengestelde producten zonder
beleggings(opbouw)component, zoals een aflossingsvrije hypotheek gekoppeld aan een
overlijdensrisicoverzekering op risicobasis, een spaarrekening eigen woning en een
kapitaalverzekering sparen. Deze producten vallen namelijk niet onder de Verordening
en zijn geen derdepijlerpensioenproduct.
Risico-indicator in reclame-uitingen
De inwerkingtreding van de Verordening en het afschaffen van de financiële bijsluiter
heeft ook gevolgen voor de wijze waarop aanbieders van complexe producten, dienen
te communiceren over de belangrijkste risico’s van deze producten in reclame-uitingen.
Met het afschaffen van de financiële bijsluiter komt de verplichting om in reclame-uitingen
de bijbehorende risico-indicator op te nemen, te vervallen. Voor complexe producten
die tevens onder de reikwijdte van de Verordening vallen en voor derdepijlerpensioenproducten
worden nieuwe risico-indicatoren geïntroduceerd. De nieuwe afbeeldingen zijn te downloaden
via www.afm.nl/reclameteksten.
Werkelijke en toekomstige rendementen
De inwerkingtreding van de Verordening en het afschaffen van de financiële bijsluiter
heeft ook gevolgen voor de wijze waarop aanbieders van complexe producten mogen communiceren
over de rendementen van hun producten in precontractuele informatie zoals reclame-uitingen
en offertes. Ook hier geldt dat met het wegvallen van de financiële bijsluiter gekozen
is om niet langer aanvullende regels te stellen voor andere complexe producten dan
complexe producten die onder de reikwijdte van de Verordening vallen en derdepijlerpensioenproducten.
De wijzigingen van artikel 2:4 Nrgfo sluiten aan op de systematiek van de Verordening
en de berekeningen ten aanzien van toekomstige rendementen, belangrijkste risico’s
en kosten zoals opgenomen in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.
Enkel toekomstige rendementen volgens de prestatiescenario’s van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten
kunnen worden gepresenteerd. Al mag er voor een specifieke groep complexe beleggingsproducten
en derdepijlerpensioenproducten ten behoeve van geïndividualiseerde informatie worden
afgeweken van de rekenmethode die wordt voorgeschreven in de gedelegeerde verordening
essentiële-informatiedocumenten. Voor wat betreft de berekening van werkelijke rendementen is aangesloten bij de berekening zoals opgenomen in artikel 2:5 Nrgfo,
dit artikel ziet op beleggingsinstellingen en icbe’s.
Artikelsgewijs
Artikel I
A
In artikel 1:1 zijn twee definities ingevoegd. De reclameregels zoals opgenomen in
artikel 52 van het BGfo zien alleen op producten die kwalificeren als ‘complex product’
als bedoeld in artikel 1 BGfo voor zover het een verzekering met een beleggingscomponent
of verpakt retailbeleggingsproduct is als bedoeld in de Verordening. Voor deze groep
producten is een nieuwe definitie ingevoegd, namelijk de definitie van ‘complex beleggingsproduct’. Dit komt de leesbaarheid van de regeling ten goede.
In artikel 1:1 is tevens de definitie van ‘gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten’ ingevoegd. In meerdere artikelen wordt naar deze gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten verwezen ten aanzien van de berekening en weergave van risico’s, kosten
en prestatiescenario’s van de complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten.
Tot slot is de richtlijn MiFID II richtlijn (2014/65/EU) in werking getreden. Daarom
is in artikel 1:1, onderdeel q, onder 5, de omschrijving van richtlijn nr. 2004/39/EG
(MiFID I) vervangen door een omschrijving van richtlijn nr. 2014/65/EU (MiFID II).
B en C
Op grond van artikel 2:3 Nrgfo gold tot 1 januari 2018 voor complexe producten in
reclame-uitingen de verplichte risico-indicator die bij de financiële bijsluiter was
voorgeschreven. De financiële bijsluiter is echter afgeschaft, omdat voor een deel
van de complexe producten het essentiële-informatiedocument op grond van de Verordening of het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten
opgesteld dient te worden. Artikel 2:3 Nrgfo is dusdanig aangepast dat voor alle vormen
van reclame-uitingen van complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten,
naar de risico-indicatoren die horen bij het essentiële-informatiedocument dan wel
het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten en naar de berekening van de risicoscore zoals die
volgt uit de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, wordt verwezen.
Naast de aanpassing van het artikel aan de Verordening, is in het tweede lid van artikel
2:3 verduidelijkt dat de risico-indicator gedurende de gehele reclame-uiting op televisie
getoond moet worden.
De overige wijzigingen in artikel 2:3 zijn geen inhoudelijke wijzigingen, maar wijzigingen
die tot doel hebben de leesbaarheid van het artikel te vergroten.
Tot slot wordt opgemerkt dat rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of
icbe tevens verpakte beleggingsproducten zijn, maar tot 31 december 2019 zijn vrijgesteld
van de Verordening en daarom nog een apart regime kennen. De Verordening zal per 31 december
2019 ook voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe gaan gelden.
Tot die tijd gelden voor deze producten de regels die zien op de essentiële beleggersinformatie
(Ebi) en de bijbehorende risico-indicatoren.
D
Artikel 2:3a is een nieuw artikel. In dit artikel zijn alle eisen die zien op de wijze
van presenteren van de risico-indicatoren opgenomen. Deze eisen waren voorheen opgenomen
in artikel 2:3. Omwille van de leesbaarheid zijn alle technische eisen aan de risico-indicator
verplaatst naar artikel 2:3a. Deze wijziging behelst één inhoudelijke wijziging aan
de technische eisen van de risico-indicator die is opgenomen in het vijfde lid.
De verplichting om bij verkorte zinnen met een hyperlink naar www.afm.nl/ebi en www.afm.nl/risicometer te verwijzen is vervallen. De mogelijkheid om de verkorte zin als risico-indicator
op te nemen, is ingevoerd omdat via nieuwe mediakanalen het technisch onmogelijk bleek
om het risico-indicator plaatje of de zin zoals opgenomen in het vierde lid (nieuw)
op te nemen. Uit de praktijk is gebleken dat de verplichting om bij de verkorte zin
een hyperlink op te nemen niet in alle soorten media mogelijk is. Reclames via Google
ads zijn hier een voorbeeld van. De verplichting om de verkorte waarschuwingszinnen
te vermelden blijft hiermee wel bestaan.
E en F
Met de wijzigingen van artikel 2:4 is aangesloten bij de rekenmethodes van de gedelegeerde
verordening essentiële-informatiedocumenten voor de kosten en prestatiescenario’s
en de waarschuwingszinnen voor de risico’s. Voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten
heeft de aanbieder immers het essentiële-informatiedocument of essentiële-informatiedocument
voor pensioenproducten opgesteld waar deze onderdelen in benoemd worden. Zie de toelichting
bij onderdelen I en J voor de toepasbaarheid van de Verordening op derdepijlerpensioenproducten.
In het eerste lid is bepaald hoe een werkelijk rendement berekend en getoond dient
te worden als de aanbieder van het product deze rendementen wil tonen. In het BGfo
is de term ‘historisch rendement’ vervangen door ‘werkelijk rendement’. Deze verandering
van terminologie wordt ook doorgevoerd in dit artikel. Indien informatie wordt verstrekt
over de historie van de behaalde rendementen van complexe beleggingsproducten of derdepijlerpensioenproducten
dient dit het daadwerkelijk behaalde rendement te zijn en dient de wijze waarop die
informatie wordt verstrekt te voldoen aan de eisen van dit artikel. Voor de wijze
waarop wordt aangesloten bij artikel 2:5 waar dit onderwerp voor rechten van deelnemingen
in een beleggingsinstelling en icbe’s is geregeld.
In het tweede lid is bepaald hoe het toekomstige rendement van een complex beleggingsproduct
of derdepijlerpensioenproduct berekend en getoond dient te worden. Gevolg van aansluiting
bij de gedelegeerde verordening essentiële informatiedocumenten is onder meer dat
wanneer precontractuele informatieverstrekking ten aanzien van complexe beleggingsproducten
en derdepijlerpensioenproducten, waaronder offertes en reclame-uitingen, toekomstige
rendementen bevat, deze rendementen aan dienen te sluiten bij het stress, het ongunstige,
het gematigde of het gunstige scenario. Er mag gekozen worden tussen de te tonen scenario’s,
maar indien slechts één scenario opgenomen wordt, mag dit niet het gunstigste scenario
zijn. Voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten die op grond
van Bijlage II, Deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten
in ‘categorie 3’ vallen mag van de voorgeschreven berekening afgeweken worden in geïndividualiseerde
onverplichte precontractuele informatie. Dit heeft te maken met de onevenredige rekencapaciteit
die anders van de financiële onderneming gevraagd wordt. De wijze waarop mag worden
afgeweken is opgenomen in bijlage 14 bij de Nrgfo. Deze uitzondering is gelijk aan
de uitzondering die voor deze producten gemaakt wordt in artikel 3:9, tweede lid,
Nrgfo voor de berekening van prestatiescenario’s die getoond dienen te worden in jaarlijkse
waarde-opgaven.
Voor rechten van deelnemingen in een beleggingsinstelling of icbe zijn in artikel
2:6 bepalingen opgenomen over het presenteren van rendementsprognoses. Tot 31 december
2019 zal dit artikel voor deze producten blijven gelden. Op 31 december 2019 zal dit
artikel komen te vervallen en vallen deze producten tevens onder artikel 2:4.
Met de wijzigingen van artikel 2:4 vervalt de mogelijkheid om een eigen berekening
op te nemen voor toekomstige rendementen. Een extra, zelf berekende, rendementsprognose
zal eerder tot verwarring leiden bij consumenten dan tot een beter geïnformeerd besluit.
Gevolg van de wijziging van artikel 2:4 is dat Tabel 0 voor het aanvullen van de rendementshistorie
van een product niet meer nodig is.
In het derde lid is bepaald hoe de kosten van een product bij het tonen van werkelijke
of toekomstige rendementen berekend en getoond dienen te worden. Ten aanzien van de
kosten sluit deze wijziging eveneens aan bij de berekeningen uit de gedelegeerde verordening
essentiële-informatiedocumenten. De aanbieder van het complexe beleggingsproduct of
derdepijlerpensioenproduct dient voor het desbetreffende essentiële-informatiedocument
de tabel ‘Kosten in de loop van de tijd’ op te stellen. De informatie die daar in opgenomen is, dient vermeld te worden wanneer
toekomstige rendementsprognoses worden weergegeven in onverplichte precontractuele
informatie over complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten. Daarbij
mogen de kosten in percentages of in absolute getallen opgenomen worden. Dit is echter
wel afhankelijk van hoe de toekomstige rendementen worden weergegeven. Het gaat om
een algemene kostentabel die betrekking heeft op het aangeboden product waardoor deze
tabel minder geschikt is voor onverplichte precontractuele informatie die is toegespitst
op een individuele retailbelegger en waar ook op de retailbelegger toegespitste rendementen
in getoond worden. Bovendien dienen financiële ondernemingen al op grond van de artikelen
59a en 60 BGfo informatie over de kosten van de daar in benoemde producten te verstrekken.
Het moment waarop de financiële onderneming dat doet staat hen echter vrij, zo lang
deze informatie maar wordt verstrekt voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst.
Echter, op grond van artikel 52 BGfo blijft de verplichting bestaan dat wanneer een
financiële onderneming voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst informatie
verstrekt over een werkelijk of toekomstig rendement, bijvoorbeeld in een offerte,
zij daarbij ook informatie over de belangrijkste kosten en risico’s verstrekt. In
het zevende lid van artikel 2:4 Nrgfo is daarom een specifieke uitzondering gemaakt
voor geïndividualiseerde precontractuele informatie. Wanneer het een op een specifieke
retailbelegger toegespitst document betreft, zoals een offerte, hoeft de algemene
kostentabel niet opgenomen te worden, mits in het betreffende document wel de kosten, als bedoeld in de artikelen 59a of 60
BGfo, toegespitst op die potentiële retailbelegger worden opgenomen.
In het vierde lid is bepaald welke waarschuwingszinnen opgenomen moeten worden ten
aanzien van de belangrijkste financiële risico’s van complexe beleggingsproducten
en derdepijlerpensioenproducten. Voor de belangrijkste risico’s die geadresseerd dienen
te worden wanneer een financiële onderneming in haar informatieverstrekking, bijvoorbeeld
in een offerte, werkelijke of toekomstige rendementen presenteert, wordt eveneens
aangesloten bij de Verordening. In de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten
zijn waarschuwingszinnen opgenomen die de belangrijkste risico’s zoals we die nu onderkennen
beschrijven: namelijk het risico dat de niet-professionele belegger zijn gehele inleg
of zelfs meer dan de gehele inleg kan verliezen. In artikel 2:4 wordt nu naar deze
waarschuwingszinnen verwezen in plaats van naar de waarschuwingszinnen uit de financiële
bijsluiter.
G, H, K en M
Hoofdstuk 3 van dit besluit ziet op de financiële bijsluiter. De artikelen in dit
hoofdstuk vervallen en zijn tegelijkertijd vervangen door bepalingen die zien op de
wijze van opstellen van het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten.
De titel van het hoofdstuk is hierom gewijzigd. Zie voor een nadere toelichting op
deze wijziging de toelichting op onderdelen I en J.
Slechts één artikel uit dit hoofdstuk is behouden, namelijk artikel 3:9. Dit artikel,
in gewijzigde vorm, heeft betrekking op de jaarlijkse waarde-opgave die verstrekt
wordt bij levensverzekeringen. De titel van hoofdstuk 3 Nrgfo wordt tevens om deze
reden gewijzigd.
I en J
De artikelen 3:1 en 3:2 geven invulling aan de bevoegdheid van de AFM op grond van
artikel 66, derde lid, BGfo om nadere regels te stellen ten aanzien van het essentiële-informatiedocument
voor pensioenproducten. In artikel 66, eerste lid, BGfo is opgenomen welke onderwerpen
in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten dienen te worden opgenomen.
Derdepijlerpensioenproducten vertonen qua structuur, werking en te realiseren doel
grote gelijkenissen met de beleggingsproducten waar de Verordening op ziet. Om deze
reden is bepaald dat het essentiële-informatiedocument voor derdepijlerpensioenproducten grotendeels op dezelfde manier opgesteld
dient te worden. Voor de berekeningen maar ook voor de wijze van presenteren van de
verschillende onderdelen is daarom rechtstreeks naar de Verordening en de gedelegeerde
verordening essentiële-informatiedocumenten verwezen. Consumenten kunnen zo via het
essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten een afweging maken tussen de
aanschaf van een verpakt retailbeleggingsproduct of een verzekering met een beleggingscomponent
met als doel algemene vermogensopbouw en een derdepijlerpensioenproduct dat een aanvulling
op het pensioen tot doel heeft.
In het eerste en het tweede lid van artikel 3:2 is aangesloten bij de artikelen 6
tot en met 8 van de Verordening waar op hoofdlijnen is vastgelegd hoe het essentiële-informatiedocument
vormgegeven dient te worden. De specifieke wijze van berekenen en presenteren van
de verschillende onderdelen van het essentiële-informatiedocument is vervolgens uitgewerkt
in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten. Zoals eerder aangegeven
zijn derdepijlerpensioenproducten qua structuur, werking en te realiseren doel vergelijkbaar
met de beleggingsproducten waar de Verordening op ziet waardoor ook alle berekeningsmethoden
die in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten zijn uitgewerkt
één op één toe te passen zijn.
Het essentiële-informatiedocument bevat geen andere informatie dan die is opgenomen
in artikel 66, eerste lid, BGfo. Dit is opgenomen in artikel 66, tweede lid, BGfo.
In het derde lid van artikel 3:2 is bepaald dat in het essentiële-informatiedocument
voor pensioenproducten de geformuleerde fiscale waarschuwingszinnen opgenomen moeten
worden. In het BGfo is bepaald dat in aanvulling op de titels die overeenkomen met
de titels die ook verplicht zijn in het essentiële-informatiedocument uit de Verordening,
in het essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten de titel ‘Wat zijn de fiscale kenmerken van dit product?’ dient te worden opgenomen. Een belangrijk kenmerk van derdepijlerpensioenproducten
is namelijk de fiscale behandeling. De consument moet voorafgaand aan het afsluiten
van een overeenkomst voor een derdepijlerpensioenproduct van dit kenmerk en de beperkende
voorwaarden daarvan op de hoogte worden gebracht. Het product heeft door de fiscale
kenmerken een illiquide karakter en een beperkt vermogensdoel. Via waarschuwingen,
welke zijn opgenomen in het derde lid, worden deze beperkingen onder de aandacht van
de consument gebracht. Deze waarschuwingszinnen dienen in alle essentiële-informatiedocumenten voor pensioenproducten opgenomen te worden.
L
Artikel 3:9 (oud) had betrekking op hoe de waardebepalingen van diverse complexe producten
ten behoeve van de financiële bijsluiter en de jaarlijkse waarde-opgaven berekend
moesten worden. De reikwijdte van het artikel is met deze wijziging beperkt.
In het eerste lid is bepaald dat de berekeningen van het historisch (met daarbij tabel
0), pessimistisch en 4%-rendement enkel nog gebruikt worden bij het opstellen van
de jaarlijkse waarde-opgaven bij verzekeringen met een beleggingscomponent die zijn
afgesloten vóór 1 januari 2018. In de offertes van consumenten met een dergelijk product
werden bij het afsluiten van het product veelal deze prestatiescenario’s gepresenteerd.
Door bij deze scenario’s aansluiting te blijven houden met de jaarlijkse waarde-opgave
kunnen consumenten de waarde van de levensverzekering blijven vergelijken met eerdere
waardebepalingen.
In het tweede lid zijn regels opgenomen voor de prestatiescenario’s die getoond moeten
worden in de jaarlijkse prognose van het eindkapitaal van verzekeringen met een beleggingscomponent
die op of na 1 januari 2018 zijn afgesloten. Dit lid sluit aan bij de berekening van
het ongunstige en het gematigde scenario zoals opgenomen in de gedelegeerde verordening
essentiële-informatiedocumenten. Voor levensverzekeringen die op grond van Bijlage II, Deel I, onder 6
van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten in ‘categorie 3’ vallen
mag van de voorgeschreven berekening afgeweken worden gezien de onevenredige rekencapaciteit
die anders van de financiële onderneming gevergd zou worden. De wijze waarop mag worden
afgeweken is opgenomen in bijlage 14 bij de Nrgfo. Deze uitzondering is gelijk aan
de uitzondering die voor deze producten gemaakt is in artikel 2:4, tweede lid, Nrgfo
voor gepersonaliseerde onverplichte precontractuele informatie.
N
Artikel 5:1 noemt de onderdelen die terug moeten komen in de samenvatting van het
beleggingsobjectenprospectus dat de aanbieder van een beleggingsobject op dient te
stellen. Zowel het essentiële-informatiedocument als het beleggingsobjectenprospectus
zijn precontractuele documenten. De AFM vindt het wenselijk dat deze documenten ten
aanzien van het belangrijkste onderwerp, de waardeontwikkeling, dezelfde informatie
bevatten, om onduidelijkheden bij consumenten te voorkomen. Ten aanzien van de te
verwachten waardeontwikkelingen van het beleggingsobject wordt daarom aangesloten
bij de prestatiescenario’s die de aanbieder van het beleggingsobject opneemt in het
essentiële-informatiedocument. Dit zal de vergelijking en de afweging van de consument
om al dan niet te investeren in een beleggingsobject ten goede komen.
O
In artikel 5:2 werd verwezen naar bijlagen 6 en 7 van de Nrgfo. Dit zijn echter onjuiste
verwijzingen. De juiste bijlagen zijn 8 en 9. Deze foutieve verwijzingen zijn met
deze wijziging gecorrigeerd.
P
In artikel 5:4 werd verwezen naar bijlage 8. Dit is echter een onjuiste verwijzing.
De juiste bijlage is 10. Deze foutieve verwijzing is met deze wijziging gecorrigeerd.
Q
In artikel 7:2 werd verwezen naar bijlage 9. Dit is echter een onjuiste verwijzing.
De juiste bijlage is 11. Deze foutieve verwijzing is met deze wijziging gecorrigeerd.
R
In artikel 7:14, eerste lid, is bepaald dat een beleggingsonderneming met betrekking
tot de financiële instrumenten en gelden van cliënten een zodanige regeling treft
dat de rechten voldoende beschermd zijn. Dit lid is overbodig omdat een zodanige verplichting
voor beleggingsondernemingen ook is opgenomen in artikel 4:87, eerste lid, aanhef
en onderdeel a, Wft. Bovendien sluit de tekst in artikel 7:14, eerste lid niet exact
aan bij de genoemde norm op wetsniveau. Artikel 7:14, tweede lid, omschrijft het doel
van de in het eerste lid bedoelde regeling. Als gevolg van het verwijderen van het
eerste lid, kan ook het tweede lid komen te vervallen.
In artikel 7:14, derde lid, was geregeld dat een beleggingsonderneming in afwijking
van het tweede lid financiële instrumenten van cliënten kan uitlenen, indien de cliënt
hiervoor uitdrukkelijk schriftelijk toestemming verleent, de cliënt door de beleggingsonderneming
gewezen is op de risico’s en door de beleggingsonderneming voldoende waarborgen voor
de bescherming van de cliënt zijn getroffen. Deze vereisten zijn elders neergelegd
en hiermee is het derde lid van artikel 7:14 overbodig geworden. Het vereiste van
de uitdrukkelijke toestemming van de cliënt is reeds geregeld in artikel 4:87 Wft
en artikel 165c, eerste lid, BGfo. Het vereiste van het treffen van voldoende waarborgen
voor de bescherming van de cliënt komt materieel overeen met de norm die is opgenomen
in artikel 5, vierde lid, van de gedelegeerde richtlijn (EU) 2017/593 van de Commissie
van 7 april 2016 tot aanvulling van richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement
en de Raad met betrekking tot het vrijwaren van financiële instrumenten en geldmiddelen
die aan cliënten toebehoren, productgovernanceverplichtingen en de regels die van
toepassing zijn op het betalen of het ontvangen van provisies, commissies en geldelijke
of niet-geldelijke tegemoetkomingen. Met de implementatie van dit artikel is ook dit
vereiste elders geregeld. In de consultatieversie van 23 maart 2017 van het wijzigingsbesluit
ter implementatie van de richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging
van richtlijn 2002/92/EG en richtlijn 2011/61/EU en de daarbij behorende verordening
en de gedelegeerde uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten 2014
wordt voorgesteld voornoemd artikel op te nemen in een nieuw lid 5 van artikel 165c
BGfo.
De eis die thans in artikel 7:14, derde lid, is opgenomen met betrekking tot het verstrekken
van informatie aan de cliënten over de risico’s die verbonden zijn aan het voor eigen
rekening gebruiken van de aan de cliënt toebehorende financiële instrumenten, is opgenomen
in artikel 49, zevende lid, van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 van de Commissie
van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement
en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische
eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen
voor de toepassing van genoemde richtlijn. .
S, T, U, V, W, X
Als gevolg van het verwijderen van artikel 7:14, moeten de verwijzingen naar dit artikel
in de artikelen 7:15 tot en met 7:20 worden aangepast.
De verwijzing in artikel 7:15, tweede lid, naar artikel 6:15d, derde lid, BW is onjuist.
Bedoeld is om te verwijzen naar artikel 3:15d, derde lid, BW. Deze foutieve verwijzing
is met deze wijziging gecorrigeerd.
Y
De risico-indicatoren die in bijlage 1.4, onderdelen 1 en 2 zijn opgenomen, behoren
bij de financiële bijsluiter. Met het afschaffen van de financiële bijsluiter zijn
deze afbeeldingen niet meer toepasbaar. Deze afbeeldingen komen derhalve te vervallen.
In reclame-uitingen (schriftelijk en via televisie) is voor complexe beleggingsproducten
en derdepijlerpensioenproducten in artikel 52, eerste en tweede lid, BGfo een risico-indicator
verplicht gesteld. In artikel 2:3 is bepaald hoe deze risico-indicator eruit ziet
alsmede dat de risico-indicator opgenomen is in bijlage 1.4, onderdelen 1 en 2. Met
deze wijziging worden de oude risico-indicatoren voor producten met een financiële
bijsluiter vervangen door nieuwe risico-indicatoren voor complexe beleggingsproducten
en derdepijlerpensioenproducten.
De waarschuwingszinnen voor reclame-uitingen op de radio die in bijlage 1.4, onderdelen
7a en 7b, waren opgenomen verwijzen eveneens naar bepalingen omtrent de financiële
bijsluiter. Deze waarschuwingszinnen die zien op de financiële bijsluiter zijn daarom
vervallen. In de nieuwe waarschuwingszinnen wordt met deze wijziging gewezen op het
lezen van het essentiële-informatiedocument en het risico van het product zoals dit berekend is voor het betreffende
product op grond van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.
Z en AA
In bijlagen 2.1 tot en met 2.3 en 3.1 tot en met 3.7 zijn de sjablonen voor specifieke
varianten van de financiële bijsluiter opgenomen. Deze sjablonen vervallen vanwege
het vervallen van de financiële bijsluiter in het BGfo.
BB
Bijlage 6 van de Nrgfo is aangepast in die zin dat het mogelijk is het dienstverleningsdocument
op te stellen in een aanvullend lettertype. In 2016 was het gedurende enkele maanden
niet mogelijk om dienstverleningsdocumenten te genereren met behulp van de DVD-generator
op de website van de AFM. Het betrof een technische storing die verband hield met
de opmaak in het voorgeschreven lettertype (TheSans). Als oplossing worden gegenereerde
DVD’s sinds november 2016 opgemaakt in een ander lettertype (Arial). Dit lettertype
is echter nog niet opgenomen in de tekst van Bijlage 6 van de Nrgfo. Dit is hersteld
door beide lettertypes (TheSans en Arial) naast elkaar toe te staan en dit overeenkomstig
in de tekst van de Nrgfo op te nemen.
CC
In bijlage 8 is het format voor het opstellen van de beleggingsobjectenprospectus
opgenomen. Dit format sluit aan bij het essentiële-informatiedocument op grond van
de Verordening dat de aanbieder van het beleggingsobject op moet stellen naast het
beleggingsobjectenprospectus. In het derde onderdeel van het beleggingsobjectenprospectus
worden de risico’s van de serie van beleggingsobjecten beschreven. Die risico’s kunnen
onder meer inzichtelijk worden gemaakt met de risico-indicator. Die risico-indicator
dient berekend en vormgegeven te zijn zoals de risico-indicator die is opgenomen in
het essentiële-informatiedocument.
In het vierde onderdeel van het beleggingsobject werd onjuist verwezen naar bijlage
7. Dit is hersteld door te verwijzen naar bijlage 9.
DD
In bijlage 9 zijn tabellen opgenomen die de aanbieder van een beleggingsobject op
dient te nemen in het beleggingsobjectenprospectus. Om duidelijk te maken dat in deze
tabellen uitgegaan dient te worden van het stress, het ongunstige, het gematigde en
het gunstige scenario uit de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten,
is deze uitleg toegevoegd aan de toelichting op de tabellen. De aanbieder van het
beleggingsobject kan zo voor de consument inzichtelijk maken wat het effect van de
kosten uit de tabellen is op de geprognosticeerde prestatiescenario’s.
EE
In bijlage 14 is een alternatieve berekeningsmethode voor categorie 3 PRIIPs, als
bedoeld in Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten
producten, opgenomen. Uit artikel 2:4, tweede lid, en artikel 3:9, tweede lid, Nrgfo
volgt dat voor de wijze van berekenen van toekomstige rendementen aangesloten dient
te worden bij artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.
Voor complexe beleggingsproducten en derdepijlerpensioenproducten die op grond van
Bijlage II, Deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten
in ‘categorie 3’ vallen brengt dit praktische problemen met zich mee wanneer toekomstige
rendementen opgenomen worden in offertes en jaarlijkse waarde-opgaven.
Voor deze producten wordt op grond van de berekening in de gedelegeerde verordening
essentiële-informatiedocumenten voorgeschreven dat de toekomstige rendementen op basis
van een Monte Carlo simulatie met ten minste 10.000 scenario’s moeten worden berekend.
Voor de jaarlijkse waarde-opgave, maar ook voor offertes, geldt dat deze documenten
zijn afgestemd op de individuele situatie van de retailbelegger en kenmerken van het
specifieke product. Daarom zal de aanbieder voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in
Bijlage II, deel I, onder 6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten,
ten behoeve van de berekening van de rendementsgetallen voor elke klant een individuele
simulatie met tenminste 10.000 scenario’s moeten uitvoeren.
De AFM is zich ervan bewust dat het doorrekenen van scenario’s voor complexe beleggingsproducten
en derdepijlerpensioenproducten ten behoeve van geïndividualiseerde informatieverstrekking,
waarbij voor de berekening van de verschillende scenario’s gebruik gemaakt moet worden
van de rekenmethode voor categorie 3 PRIIPs, als bedoeld in Bijlage II, deel I, onder
6 van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten, rekencapaciteit
vergt en mogelijk aanzienlijke additionele kosten met zich meebrengt. Daarom wordt
een uitzondering gemaakt voor geïndividualiseerde (precontractuele) informatieverstrekking,
zoals de jaarlijkse waarde-opgave en offertes voor complexe beleggingsproducten en
derdepijlerpensioenproducten. Deze uitzondering is opgenomen in bijlage 14.
Hierbij mag de aanbieder een aantal standaardproducten doorrekenen op basis van de
voorgeschreven rekenmethode in de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten
(artikel 1, bijlage 14). Daarbij wordt niet voorgeschreven welke en hoeveel standaardproducten
doorgerekend dienen te worden. Dat is afhankelijk van (de diversiteit van) het productpalet
van de aanbieder. De standaardproducten dienen een afspiegeling te zijn van het productpalet
van de aanbieder, bijvoorbeeld qua inleg, looptijd of garantie. De aanbieder kiest
vervolgens het standaardproduct dat het beste te vergelijken is met het product waarvoor
individuele toekomstige rendementen getoond zullen worden in bijvoorbeeld een offerte.
De uitkomsten van de berekening en de rendementen van de verschillende scenario’s
van dat best passende (standaard)product, kunnen worden gebruikt bij de berekening
van de rendementscijfers voor de individuele offertes en jaarlijkse waarde-opgaven
van het vergelijkbare product van de retailbelegger (artikel 2, bijlage 14). Hierbij
is het van belang dat de producten in ieder geval qua (initiële en periodieke) inleg,
aanbevolen periode van bezit, specifieke kenmerken die maken dat dit een categorie
3 PRIIPs betreft, bijvoorbeeld een cap of een floor, en onderliggende beleggingen
vergelijkbaar zijn. Voor de aanbevolen periode van bezit dient te worden aangesloten
bij de specifieke kenmerken van het geïndividualiseerde product. Ten behoeve van de
berekening van de rendementscijfers voor de jaarlijkse waarde-opgave dient uit te
worden gegaan van de resterende aanbevolen periode van bezit.
Uiteindelijk leidt de berekening waarbij de rendementen van het beste passende standaardproduct
worden gebruikt, tot verschillende toekomstige individuele rendementsprognose in de
offerte of jaarlijkse waarde-opgave van de retailbelegger (artikel 3, bijlage 14).
Indien er slechts één scenario getoond wordt in de offerte dan is dat niet het gunstige
scenario (artikel 4, bijlage 14). Dit zou de retailbelegger namelijk een vertekend
beeld kunnen geven van het te verwachte toekomstige rendement. Bij de jaarlijkse waarde-opgave
zullen altijd het ongunstige en gematigde scenario getoond worden op grond van artikel
3:9, tweede lid, Nrgfo.
De aanbieder blijft steeds verantwoordelijk voor een accurate en representatieve vergelijking
met het standaardproduct en het getoonde toekomstige rendement. Zoals opgenomen in
artikel 2 van bijlage 14 zal de aanbieder, wanneer er geen valide vergelijking met
een standaardproduct mogelijk is, alsnog het toekomstig rendement in de offerte of
jaarlijkse waarde-opgave moeten berekenen conform één of meer scenario’s zoals beschreven
in artikel 3, derde lid, van de gedelegeerde verordening essentiële-informatiedocumenten.
De aanbieder zal aan moeten kunnen tonen dat de rendementen van de standaardproducten
vergelijkbaar zijn voor de berekening van het rendement in de desbetreffende offertes
en jaarlijkse waarde-opgaven.
In artikel 4 van bijlage 14 wordt benadrukt dat wanneer meerdere perioden van bezit
getoond worden in het geïndividualiseerde document, voor elk van deze periode en het
daarbij te tonen rendement, de stappen van artikel 1 tot en met 3 van bijlage 14 doorlopen
dienen te worden.
Artikel II
Deze regeling treedt op 1 januari 2018 in werking, met uitzondering van de wijzigingen
die (mede) volgen uit het van kracht worden van MiFID II. Die wijzigingen (onderdelen
A, derde subonderdeel, en R) treden in werking op het tijdstip dat het bij Koninklijke
boodschap van 24 oktober 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet
op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van de richtlijn
markten voor financiële instrumenten 2014 en van verordening nr. 600/2014 van het
Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële
instrumenten en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (Wet implementatie
richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014) (Kamerstukken 34 583) tot wet is of wordt verheven.