Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 december 2017, nr. IENM/BSK-2017/205700, houdende regels met betrekking tot de basisregistratie ondergrond (Regeling basisregistratie ondergrond)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 8, derde lid, 9, vierde lid, 17, eerste lid, 24, derde lid, en 25, tweede lid, van de Wet basisregistratie ondergrond;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit basisregistratie ondergrond;

catalogus:

catalogus registratie ondergrond als bedoeld in artikel 17 van de wet;

controle:

controle als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet;

controlerende partij:

onafhankelijke en deskundige partij die de controle uitvoert in opdracht van de Minister;

Minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

wet:

Wet basisregistratie ondergrond.

HOOFDSTUK 2. INRICHTING VAN DE BASISREGISTRATIE ONDERGROND

Artikel 2

De basisregistratie ondergrond wordt vormgegeven aan de hand van een systeembeschrijving, die wordt gevormd door de Globale Architectuurschets Basisregistratie Ondergrond, en de Programma Start Architectuur Basisregistratie Ondergrond, beide opgenomen in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 3

Bij de administratieve inrichting van de basisregistratie ondergrond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, worden de processen ter uitvoering van de verplichtingen die bij of krachtens de wet op de Organisatie rusten op een zorgvuldige, transparante, consistente en gebruiksvriendelijke wijze vormgegeven, uitgevoerd en gemonitord.

Artikel 4

Bij de technische inrichting van de basisregistratie ondergrond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, wordt:

  • a. voor het houden van de basisregistratie ondergrond een uitwijkconfiguratie beschikbaar gesteld, en

  • b. van de in de basisregistratie ondergrond opgenomen gegevens en modellen iedere werkdag een back-up gemaakt.

Artikel 5

Met betrekking tot beveiliging van de basisregistratie ondergrond, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, treft de Organisatie technische en organisatorische maatregelen om gegevens en modellen, in het bijzonder persoonsgegevens, te beveiligen tegen inbreuk, verlies en onrechtmatige verwerking.

HOOFDSTUK 3. CONTROLE VAN DE BASISREGISTRATIE ONDERGROND

Artikel 6

De controle wordt uitgevoerd met volledige medewerking van de Organisatie en bestaat uit een primaire controle en, als bij de primaire controle tekortkomingen zijn geconstateerd die zijn opgenomen in het oordeel van de controlerende partij, een hercontrole.

Artikel 7

  • 1. Bij de primaire controle vindt in ieder geval een beoordeling plaats van de adequate uitvoering van de volgende aspecten binnen de Organisatie:

    • a. de opzet en het bestaan van maatregelen en procedures die in de borging van de wettelijke eisen moeten voorzien met inachtneming van de systeembeschrijving, bedoeld in artikel 2, en

    • b. de werking van de getroffen maatregelen en procedures.

  • 2. De primaire controle is in ieder geval gericht op de volgende elementen:

    • a. de inrichting en organisationele inbedding van en interne besluitvorming over de basisregistratie ondergrond,

    • b. de processen, bedoeld in artikel 3,

    • c. de conformiteit en de continuïteit van de gebruikte in beheer en in ontwikkeling zijnde systemen,

    • d. de kwaliteit en kwantiteit van de in de basisregistratie ondergrond beschikbare gegevens en modellen,

    • e. de verwerking van persoonsgegevens, en

    • f. de activiteiten, genoemd in artikel 14, eerste lid.

Artikel 8

  • 1. De resultaten van de primaire controle worden neergelegd in een primair controlerapport.

  • 2. Uiterlijk één week na de primaire controle wordt een concept van dat rapport ter bevestiging van de geconstateerde feiten aan de Organisatie gezonden.

  • 3. Het primair controlerapport wordt uiterlijk één maand na de primaire controle door de controlerende partij vastgesteld en aan de Organisatie en de Minister gezonden.

Artikel 9

  • 1. Als bij de primaire controle tekortkomingen zijn geconstateerd die zijn opgenomen in het oordeel van de controlerende partij, stelt de Organisatie binnen één maand na de vaststelling van het primair controlerapport een verbeterrapport op, waarin de maatregelen worden beschreven die getroffen zijn ter verbetering van de geconstateerde tekortkomingen.

  • 2. Het verbeterrapport wordt na vaststelling onverwijld aan de Minister gezonden.

  • 3. Op basis van het verbeterrapport vindt een hercontrole plaats. De hercontrole heeft alleen betrekking op de punten ten aanzien waarvan tekortkomingen zijn geconstateerd en heeft tot doel het op systematische wijze toetsen of door de Organisatie zodanige maatregelen zijn getroffen dat aan de wet en de daarop berustende bepalingen op dat moment op adequate wijze uitvoering is gegeven.

  • 4. De resultaten van de hercontrole worden in een hercontrolerapport vastgelegd.

  • 5. Artikel 8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘primaire controle’ wordt gelezen: hercontrole.

HOOFDSTUK 4. HET BRONHOUDERPORTAAL

Artikel 10

De Minister stelt op grond van artikel 9, vierde lid, van de wet een online service, genaamd bronhouderportaal, beschikbaar. Het bronhouderportaal maakt het voor bronhouders en voor ondernemingen en rechtspersonen die in opdracht van bronhouders zorg dragen voor de levering van brondocumenten mogelijk in overeenstemming met artikel 9, eerste lid, van de wet brondocumenten langs elektronische weg te leveren.

HOOFDSTUK 5. STANDAARDEN VOOR DE REGISTRATIE ONDERGROND

Artikel 11

De catalogus bestaat uit de onderdelen, opgenomen in bijlage II bij deze regeling:

  • a. Geotechnisch sondeeronderzoek;

  • b. Booronderzoek bodemkundig boormonsterprofiel;

  • c. Grondwatermonitoringput.

HOOFDSTUK 6. INZAGE IN EN VERSTREKKING VAN GEGEVENS

Artikel 12

  • 1. De verlening van inzage in de registratie ondergrond, het register brondocumenten en het register inzake meldingen modellen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet, vindt plaats via een website, een webservice en de generieke digitale infrastructuur van de overheid.

  • 2. De verlening van inzage vindt plaats met inachtneming van de catalogus.

  • 3. De verlening van inzage via de generieke digitale infrastructuur, bedoeld in het eerste lid, vindt tevens plaats met inachtneming van door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen op grond van richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PbEU, L 108) inzake dataspecificaties.

Artikel 13

  • 1. Als de bronhouder bij de levering van een brondocument gemotiveerd heeft aangegeven dat het gegevens bevat waarvan verstrekking achterwege kan blijven op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, wordt in die gegevens geen inzage verleend en worden die gegevens niet op verzoek verstrekt, met inachtneming van artikel 24, tweede lid, onderdelen a en b, van de wet.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van inzage door en verstrekking aan bestuursorganen als de gegevens via een beveiligde digitale koppeling door of in naam van het desbetreffende bestuursorgaan zijn geleverd.

Artikel 14

  • 1. Voor het op verzoek verstrekken van gegevens of authentieke modellen anders dan door middel van internet of anders dan op digitale of geautomatiseerde wijze is op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet, per kwartier of een gedeelte van een kwartier dat een medewerker van de Organisatie daaraan heeft besteed, verschuldigd:

    • a. als het een administratief medewerker betreft: € 19,50;

    • b. als het een technisch medewerker betreft: € 24,–;

    • c. als het een senior technisch medewerker betreft: € 26,–;

    • d. als het een projectleider of technisch specialist betreft: € 28,50;

    • e. als het een assistent projectmanager betreft: € 31,50;

    • f. als het een projectmanager betreft: € 34,–.

  • 2. Onverminderd het eerste lid is een vergoeding ter hoogte van de kostprijs verschuldigd voor de middelen die zijn gebruikt voor het verstrekken als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Voor zover in de bijlage I en II bij deze regeling ten aanzien van producten technische voorschriften zijn gesteld als bedoeld in de richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241), worden met die producten gelijkgesteld producten die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met die technische voorschriften wordt nagestreefd.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling basisregistratie ondergrond.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE I, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2 VAN DE REGELING BASISREGISTRATIE ONDERGROND

Deze bijlage betreft de Globale Architectuurschets Basisregistratie Ondergrond en de Programma Start Architectuur Basisregistratie Ondergrond en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.

BIJLAGE II, BEHOREND BIJ ARTIKEL 11 VAN DE REGELING BASISREGISTRATIE ONDERGROND

Deze bijlage betreft de catalogus en is tevens gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.

TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding, aanleiding en achtergrond

Op 30 september 2015 is de Wet basisregistratie ondergrond (hierna: Wet bro) bekrachtigd. Deze wet voorziet in het instellen van een basisregistratie ondergrond (hierna: BRO). De overheid beoogt met de BRO de informatievoorziening over de ondergrond sterk te verbeteren door ondergrondgegevens te standaardiseren, te verzamelen en aan zowel de overheid als andere partijen ter beschikking te stellen. De BRO zal uiteindelijk informatie bevatten over de geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond. Ondergrondgegevens die in de BRO zijn opgenomen, zijn voor iedereen beschikbaar voor hergebruik. Bestuursorganen zijn verplicht om de informatie in de BRO te gebruiken, wanneer zij gegevens over de ondergrond nodig hebben (artikelen 27, eerste lid, en 28 van de Wet bro). Daarnaast is het niet nodig om gegevens aan bestuursorganen te leveren als die reeds in de basisregistratie zijn opgenomen (artikel 29 van de Wet bro).

In de Wet bro is geregeld dat bestuursorganen (bronhouders genaamd) verplicht brondocumenten over bepaalde registratieobjecten moeten aanleveren voor inschrijving in de BRO. Wat een brondocument is, is bepaald in het Besluit basisregistratie ondergrond (hierna: Besluit bro). In deze regeling is bepaald dat brondocumenten via een online service, het zogenaamde bronhouderportaal, dienen te worden aangeleverd (artikel 10). Daarvoor moeten de brondocumenten en de daarin vervatte gegevens aan bepaalde standaarden voldoen. De standaarden worden in de catalogus in bijlage II bij deze regeling vastgelegd (artikel 11). Ook worden er regels gegeven over de technische en administratieve inrichting en de werking van de BRO en de wijze waarop deze wordt bijgehouden en beveiligd, door het vaststellen van de Globale Architectuurschets Basisregistratie Ondergrond (GAS) en onderdelen van de Programma Start Architectuur (PSA) (hoofdstuk 2 van de regeling).

De regeling geeft voorts de elementen en wijze van uitvoering van de controle die ten minste eens in de drie jaar plaatsvindt (hoofdstuk 3 van de regeling), nadere regels over de inzage in en het verstrekken van gegevens of authentieke modellen (de artikelen 12 en 13) en ten slotte de vaststelling van tarieven voor inzage in en verstrekken van gegevens of authentieke modellen anders dan door middel van internet of anders dan op digitale of geautomatiseerde wijze op verzoek tegen vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten (artikel 14). De bovengenoemde onderwerpen komen hieronder uitgebreider aan de orde.

2. Hoofdlijnen van de Regeling basisregistratie ondergrond

De inwerkingtreding van de wet en de daarbij behorende onderliggende regelgeving verloopt in fasen. Deze regeling behoort tot de eerste tranche. Hierbij is het van belang dat de basis wordt gelegd voor het gehele stelsel. De onderhavige regeling richt zich zoals hierboven aangegeven op een aantal technische aspecten van de BRO. Om die reden bevat deze regeling een scala aan onderwerpen, welke hier worden toegelicht. Het betreft de technische en administratieve inrichting van de BRO, levering van brondocumenten (via het bronhouderportaal), de eisen aan de aan te leveren gegevens (catalogus met gegevensstandaarden) en de inzage in en verstrekking van gegevens en de controle.

2.1 Technische en administratieve inrichting (hoofdstuk 2)

Deze regeling bevat nadere regels over de technische en administratieve inrichting van de BRO. Dit gebeurt onder andere door het vaststellen van de Globale Architectuurschets Basisregistratie Ondergrond (GAS) en onderdelen van de Programma Start Architectuur (PSA).

De GAS beschrijft kaders en richtlijnen die van toepassing zijn bij het ontwikkelen en beheren van de BRO. Verder bevat het de architectuurkeuzes. De kaders, richtlijnen en keuzes zijn vertaald in een schets voor een inhoudelijke oplossingsrichting. Dit zijn de basiselementen en uitgangspunten van waaruit het systeem wordt opgebouwd. De keuzes zijn gemaakt in overleg met de relevante partners en partijen (een vertegenwoordiging van bronhouders en het bedrijfsleven).

Een belangrijke lijn die gekozen is in de GAS is het optimaal gebruikmaken van bestaande voorzieningen die beschikbaar zijn in het stelsel van basisregistraties en de bijbehorende expertise van leverende partijen (Publieke Dienstverlening Op de Kaart, knooppunten, validators, terugmeldfaciliteiten enzovoorts). Door te kiezen voor bestaande voorzieningen, konden en kunnen de beschikbare middelen ingezet worden op de kwesties die specifiek zijn voor de BRO.

De GAS is daarmee ondersteunend voor de uitvoering van de Wet bro en kaderstellend voor de ontwikkeling en het beheer van de Landelijke voorziening van de BRO (hierna: LV BRO). Daarbij is de GAS het startpunt – ofwel de leidraad – voor het opstellen van een PSA en de daarop gebaseerde Solution- of Software Architectuur-documenten. De GAS en PSA bevatten derhalve normen en richtlijnen waaraan de LV BRO en de inhoud daarvan moeten voldoen en zijn daarom vastgesteld als bijlage bij deze regeling.

Ten slotte wordt opgemerkt dat de GAS en de daarop gebaseerde PSA zijn geschreven op basis van de huidige kaders en vooral zijn gericht op het eindresultaat. Ze zijn niet de basis geweest voor wat voor die tijd door de beheerder de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO (kortweg: TNO) al was gerealiseerd. Dat betekent dat eventuele verschillen tussen de kaders en de praktijk, ontstaan door veranderde kaderstelling en inzichten, in de toekomst weggewerkt moeten worden.

2.2 Controle van de BRO (hoofdstuk 3)

De voorliggende regeling bevat in hoofdstuk 3 een uitwerking van de systematiek van kwaliteitscontrole voor de BRO. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is als registratiehouder eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de BRO. De kwaliteit betreft zowel de gegevens in, de processen rond, als de werking van de registratie. Een goed geborgde kwaliteitscontrole vormt bovendien het fundament onder de opdracht die artikel 42 van de Wet bro aan de Minister geeft om vier jaar na inwerkingtreding van de Wet bro aan de Staten-Generaal verslag te doen van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Deze aspecten kunnen immers alleen worden beschreven als er een goed inzicht bestaat in de onderliggende gegevens, processen en organisatie.

De verscheidenheid aan registratieobjecten en ‘dataproducerende’ ketens is bij de BRO overigens bijzonder. De Wet bro behelst niet alleen een opdracht aan de registratiehouder om met gebruik van bestaande voorzieningen en oplossingen een basisregistratie op te zetten, het is ook een opdracht aan alle bronhouders om het actief leveren van gegevens te organiseren. De BRO is pas een succes als het geheel van aanleveren, registreren en verstrekken/afnemen soepel werkt.

De Minister moet erop toezien dat dit daadwerkelijk gebeurt. Een systeem van kwaliteitscontrole is daarom essentieel. Het is theoretisch zo dat als bronhouders hun gegevens kwalitatief hoogwaardig (laten) inwinnen en de aanlevering goed uitvoeren, er daarmee zekerheid is over de kwalitatieve input van de basisregistratie. Die zou dan zonder bijzonder kwaliteitsregime kunnen functioneren. In de praktijk van basisregistraties blijkt dit echter vaak niet op te gaan. De Algemene Rekenkamer heeft dit beschreven in zijn rapport ‘Basisregistraties vanuit het perspectief van de burger, fraudebestrijding en governance’ van 28 oktober 2014. Het rapport constateert dat er overal in de keten kwaliteitsverlies kan optreden. Bijvoorbeeld:

  • gegevens kunnen, onbewust of bewust, foutief worden aangeleverd - ze voldoen dan technisch wel aan de standaarden, maar de inhoudelijke waarde is niet correct.

  • gegevens zijn soms niet eenduidig gedefinieerd, waardoor het koppelen van gegevens tot onjuiste conclusies kan leiden.

  • in de processen van verwerking en beheer van gegevens kunnen fouten optreden, wat bij later gebruik tot problemen kan leiden.

  • terugmeldingen worden soms niet gedaan of niet adequaat behandeld, waardoor gegevens te lang in onderzoek blijven staan, of helemaal niet worden verbeterd.

  • gebruikers die, ondanks de verplichting, niet of nauwelijks gebruikmaken van gegevens uit de basisregistratie.

Een punt dat de Algemene Rekenkamer sterk benadrukt is de grote ketenafhankelijkheid. Het principe ‘eenmalig inwinnen, meervoudig gebruik’ is de kracht van het stelsel van basisregistraties, maar tevens een kwetsbaarheid: fouten verspreiden zich door dit uitgangspunt immers naar vele andere registraties en instanties, met mogelijk ingrijpende gevolgen. Het is voor degene die met een fout wordt geconfronteerd soms moeilijk of zelfs onmogelijk om te achterhalen waar die fout oorspronkelijk is ontstaan, laat staan hoe die hersteld zou kunnen worden. Dit kan ook tot fraude leiden.1 Het grote belang van controle vanuit de registratiehouder is hiermee gegeven. Het is evenzeer belangrijk dat stakeholders inzicht hebben in hoe en wat er wordt gecontroleerd (en verbeterd), opdat zij vertrouwen krijgen en houden in de BRO. Het hergebruik mag dan verplicht zijn voorgeschreven, maar onzekerheid over de betrouwbaarheid van de gegevens zal moeten worden voorkomen om de BRO tot een succes te maken.

Hoofdstuk 3 van deze regeling beschrijft dan ook op systematische wijze op welke aspecten wordt gecontroleerd, hoe de controle plaatsvindt, hoe daarover wordt gerapporteerd en hoe met de desbetreffende onderzoeksuitkomsten wordt omgegaan. Om mogelijke schijn van vermenging van belangen te voorkomen, dient het onderzoek altijd te worden uitgevoerd door een onafhankelijke partij (in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). De controle bestaat in beginsel uit één onderdeel, een zogenaamde primaire controle, maar kan, als daartoe een aanleiding bestaat, ook een hercontrole betreffen. De controle vindt ten minste eens in de drie jaar plaats, maar als de Minister daartoe aanleiding ziet (vanwege gesignaleerde tekortkomingen), kunnen controles elkaar sneller opvolgen.

Voor zowel de controlerende partij als TNO, die gecontroleerd wordt, is het van belang dat TNO alle noodzakelijke voorbereidingen treft om een efficiënte controle te bevorderen. Hieronder kan in ieder geval worden verstaan dat TNO regelmatig interne audits uitvoert voordat de (externe) controle aanvangt. Met de interne audits kan TNO zijn activiteiten en producten tegen het licht houden zoals de controlerende partij dat zou doen. Op die manier weet TNO zelf al waar mogelijke verbeteringen zijn te realiseren. Daarnaast wordt van TNO verwacht dat zij tijdens de controle daaraan haar volledige medewerking verleent.

De toetsing door de controlerende partij (de primaire controle) vindt plaats aan de hand van de wet, deze regeling en overige relevante documenten, zoals (beleids)documenten, organisatiebeschrijvingen, werkinstructies en andere documenten inzake de structuur en organisatie van TNO enerzijds en aan de hand van de informatie die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als opdrachtgever en verantwoordelijke meegeeft anderzijds. Komende jaren kunnen meer relevante documenten voor de primaire controle ontstaan, als een beter beeld ontstaat over waar het zwaartepunt van de primaire controle zou moeten liggen. Zo zal met de ontwikkelingen van de BRO een controleprotocol meegroeien, dat naar de stand van de actualiteit wordt uitgevoerd.

Doelstelling van de primaire controle is om onafhankelijk de wijze waarop TNO het operationeel beheer van de BRO en het vervaardigen en actualiseren van de authentieke modellen uitvoert, te toetsen. De juistheid en de actualiteit van de basisregistratie staan daarbij voorop, maar zoals hierboven reeds is aangegeven, blijkt mede uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer dat daarvoor een bredere controle nodig is dan door alleen naar de feitelijke gegevens in de BRO te kijken. Deze regeling benoemt de punten die in ieder geval gecontroleerd worden; daarbij kan eveneens worden getoetst of getroffen maatregelen en procedures in voldoende mate waarborgen dat de uitvoering van TNO geschiedt conform de geldende normen.

Na afronding van het onderzoek stelt de controlerende partij een (primair controle)rapport op. Dat rapport bevat minimaal drie onderdelen. In het eerste deel beschrijft de controlerende partij de gevolgde aanpak en eventueel de opdracht en voornaamste aanbevelingen. In het tweede deel van het rapport beschrijft de controlerende partij objectief en nauwkeurig (zo mogelijk per onderzocht onderdeel) de situatie zoals die is aangetroffen en de resultaten van zijn onderzoek. In het derde deel formuleert de controlerende partij zijn oordeel inzake de naleving van de wettelijke voorschriften. Het oordeel van de controlerende partij is gebaseerd op de onderzoeksresultaten. Daarnaast formuleert de controlerende partij aanbevelingen betreffende de wijze waarop geconstateerde tekortkomingen weggenomen kunnen worden.

Mochten de resultaten van het onderzoek aanleiding geven tot aanbevelingen betreffende de wijze waarop geconstateerde tekortkomingen weggenomen kunnen worden, dan bevat het rapport tevens de aanbeveling van de controlerende partij inzake de uitvoering van de hercontrole. Deze hercontrole wordt uitgevoerd nadat een verbeterrapport door TNO is opgesteld.

De hercontrole heeft alleen betrekking op de punten waarover tekortkomingen zijn geconstateerd en heeft tot doel op systematische wijze te toetsen of door TNO naar aanleiding van het verbeterrapport zodanige maatregelen zijn getroffen dat aan de gestelde kaders adequaat uitvoering wordt gegeven. De resultaten van de hercontrole worden in een hercontrolerapport vastgelegd.

2.3 Levering van gegevens (via bronhouderportaal) (hoofdstuk 4)

De levering van gegevens zal geschieden via de online service die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 10 van deze regeling beschikbaar stelt, het zogenaamde bronhouderportaal. De beschrijving en de inhoud van dit portaal is opgenomen in de GAS.

Via het bronhouderportaal zullen gegevens worden aangeleverd die betrekking hebben op de verkenningen, gebruiksrechten en ondergrondse constructies in de zin van de Wet bro. Hiermee is invulling gegeven aan de mogelijkheid van artikel 9, vierde lid, van de Wet bro om nadere regels te geven over de wijze van levering van brondocumenten. De grondslag van artikel 9, vierde lid, van de Wet bro heeft betrekking op onder andere het formaat, een uitwisselingsprotocol en de controle van de authenticiteit van gegevens. De grondslag heeft geen betrekking op authentieke modellen, waarvoor dus geen regels kunnen worden vastgelegd in deze regeling. In plaats daarvan worden over de authentieke modellen (die in een latere tranche zullen worden geïntroduceerd) afspraken gemaakt in een overeenkomst tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en TNO.

2.4 Eisen aan gegevens (catalogus met gegevensstandaarden) (hoofdstuk 5)

In de eerste tranche wordt de aanlevering van vier registratieobjecten (eerst geotechnisch sondeeronderzoek, bodemkundige boormonsterbeschrijving als onderdeel van het booronderzoek en grondwatermonitoringput en later ook mijnbouwwetvergunning) verplicht. In deze regeling wordt in bijlage II de catalogus vastgesteld die de gegevensdefinitie, de mogelijke waarden en de nauwkeurigheid van de te leveren gegevens en de eventuele standaarden waaraan de gegevens moeten voldoen, beschrijft. De catalogus is onderverdeeld in onderdelen, één per registratieobject. De mijnbouwwetvergunning behoort weliswaar tot de eerste tranche, maar het desbetreffende onderdeel van de catalogus zal op een later moment worden vastgesteld. De notificatie aan de Europese Commissie van dat onderdeel van de catalogus (zie ook paragraaf 6 van deze toelichting) kon namelijk niet tijdig worden afgerond, terwijl de inwerkingtreding van deze regeling geen uitstel kon lijden.

Voor ieder registratieobject is in de catalogus beschreven welke gegevens op welke wijze in het kader van een registratieobject aangeleverd moeten worden. Bij het registratieobject geotechnisch sondeeronderzoek gaat het bijvoorbeeld om meetgegevens die in bepaalde eenheden moeten worden uitgedrukt, maar ook om de beschrijving van de conus die in ieder geval bepaalde elementen moet bevatten.

De catalogus zelf is tot stand gekomen door samenwerking van alle partijen die betrokken zijn bij de desbetreffende informatieketen – alle stappen tussen het produceren en hergebruiken van de gegevens. Pas op het moment dat er een – door alle partijen – breed gedragen standaard was ontwikkeld, is een deel van de catalogus met betrekking tot een bepaald registratieobject vastgesteld.

2.5 Inzage in en verstrekking van gegevens (hoofdstuk 6)

In deze regeling is uitgewerkt op welke wijze gegevens en authentieke modellen worden verstrekt. De gegevens kunnen op een aantal manieren worden ingezien: via een website, een webservice en via de generieke digitale infrastructuur (GDI) van de Rijksoverheid. Onderdeel van de GDI is de Publieke Dienstverlening Op de Kaart (PDOK). PDOK is een centrale voorziening voor het ontsluiten van geodatasets van nationaal belang. Het stelt digitale geo-informatie als dataservices en bestanden beschikbaar. PDOK is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, de toenmalige ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, Rijkswaterstaat en Geonovum. De basis van deze keuzes is opgenomen in de GAS, gebaseerd op best-practices in het stelsel van basisregistraties en de wensen van de uitvoeringspraktijk.

Bij het verlenen van inzage moeten de in de catalogus vastgestelde definities in acht worden genomen (artikel 12, tweede lid). Hierdoor bestaat een uniforme wijze van inzageverlening en een goede aansluiting tussen wat aan de BRO wordt geleverd en wat voor informatie eruit gehaald kan worden. De PDOK-diensten voldoen aan nationale en internationale standaarden, waaronder de Nederlandse e-overheidstandaarden en de Europese INSPIRE-standaard. Dat PDOK-diensten ook aan de Europese standaard moeten voldoen, is vastgelegd in artikel 12, derde lid, van deze regeling. Doordat ook aan de Europese standaard wordt voldaan, worden de PDOK-diensten gebruikt in de communicatie met de instellingen van de Europese Unie.

Tevens bevat de regeling uitzonderingen op de beschikbaarheid van gegevens. De in artikel 13 bedoelde gegevens zullen niet voor het algemene publiek inzichtelijk zijn. Bepaalde informatie is vanwege de gevoelige en vertrouwelijke aard slechts voor bronhouders (bestuursorganen) toegankelijk via een beveiligde digitale koppeling. Onderzoeken naar de ondergrond kunnen zeer vertrouwelijk van aard zijn. Hier kan het bijvoorbeeld gaan om gegevens die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Denk aan onderzoeken die samenhangen met de bouw of instandhouding van vitale infrastructuur (opslag en distributie van energie, olie, gas, maar ook waterkeringen of nucleaire installaties).2 In artikel 24, tweede lid, van de Wet bro is aangegeven dat artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van overeenkomstige toepassing is op het verlenen van inzage in en het op verzoek verstrekken van gegevens. Dat betekent dat op bepaalde gronden gegevens niet openbaar gemaakt hoeven worden. Hierbij is overigens ook de Implementatiewet EG-richtlijn infrastructuur ruimtelijke informatie (Implementatiewet Inspire) van belang, waaraan invulling is gegeven in artikel 24, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet bro. Deze laatste onderdelen perken de mogelijke gronden voor afscherming van gegevens voor bepaalde diensten in.

De bronhouders zullen een afweging maken of op bepaalde gegevens één van de gronden voor afscherming uit artikel 10 van de Wob van toepassing is en welke gegevens op grond van artikel 24, tweede lid, van de Wet bro in aanmerking komen voor het niet openbaar maken ervan. Op deze wijze is het in beginsel aan de bronhouders zelf om aan te geven in welke gegevens uit de BRO geen inzage moet worden verleend of welke gegevens niet zouden moeten worden verstrekt. Bronhouders maken daarbij inzichtelijk waarom verstrekking van gegevens achterwege moet blijven, zodat die grond ook bij TNO bekend is en kan worden toegepast bij het afschermen van de desbetreffende gegevens. Hierop worden ook de digitale processen van de BRO ingericht.

De bedoelde uitzonderingen op openbaarmaking gelden niet voor bestuursorganen die hun eigen gegevens of de in hun naam aangeleverde gegevens willen inzien via een beveiligde digitale koppeling. Bestuursorganen dienen onbeperkt toegang te hebben tot deze gegevens in de BRO om daarvan optimaal gebruik te kunnen maken. Aangezien zij deze informatie reeds kennen (bijvoorbeeld, zij kennen de namen van de opdrachtnemers), levert dit geen problemen zoals hiervoor genoemd op ten aanzien van de openbaarheid. Ondernemingen of rechtspersonen die in naam van bestuursorganen gegevens hebben geleverd, kunnen alleen de gegevens inzien die ze zelf hebben geleverd, en niet de andere gegevens van andere bedrijven of andere bestuursorganen.

Wat betreft de overige gegevens kan de inzage en verstrekking niet altijd via internet of op gedigitaliseerde en geautomatiseerde wijze plaatsvinden. De ervaring van TNO met het loket van de Registratie Data en Informatie Ondergrond (DINO-loket) heeft geleerd dat naast geautomatiseerde verstrekking ook op verzoek van een potentiële afnemer op een andere wijze kan geschieden, bijvoorbeeld op papier of via digitale gegevensdragers. Hiervoor zullen doorgaans extra kosten worden gemaakt, die de afnemer in dat geval dient te vergoeden (artikel 25, tweede lid, van de Wet bro). In deze regeling zijn voor het berekenen van die kosten in artikel 14 standaardtarieven vastgesteld, naar analogie met de basisregistratie kadaster (thans artikel 27 van de Tarievenregeling Kadaster).

3. Verhouding tot bestaande regelgeving

Met de onderhavige regeling is aangesloten bij het stelsel van basisregistraties. Er is aansluiting gezocht bij de andere basisregistraties op het terrein van de geo-informatie, de basisregistratie adressen en gebouwen, de basisregistratie grootschalige topografie en de basisregistratie kadaster. De basisregistratie ondergrond is de laatste te implementeren registratie binnen het stelsel en kan daarmee worden afgestemd op de laatste ontwikkelingen binnen dat stelsel.

Artikel 14 van de onderhavige regeling met betrekking tot de verschuldigde vergoeding voor het verstrekken van gegevens anders dan door middel van internet of anders dan op digitale of geautomatiseerde wijze sluit aan op wat is bepaald voor het ‘uitvoeren van andere werkzaamheden’ – waaronder dus het verstrekken van gegevens anders dan door middel van het internet – in artikel 27 van de Tarievenregeling Kadaster.

4. Gevolgen

Ten aanzien van het Besluit bro en deze regeling heeft een toetsing van de gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven plaatsgehad. In de toelichting bij het Besluit bro zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven, waarnaar hier wordt verwezen. Twee punten uit dit onderzoek zijn in het bijzonder relevant voor de onderwerpen uit deze regeling. Ten eerste is gebleken dat zowel de softwarebedrijven als de sondeer- en boorbedrijven de voorgenomen standaardisatie door de nieuwe gegevensstandaard, beschreven in de catalogus (artikel 14 van deze regeling), toejuichen. Ten tweede werd geconcludeerd dat de kosten relatief en in relatie tot de verwachte opbrengsten beperkt zijn. De bedrijven dienen wel in de standaardisatie te investeren, maar de verwachte kwaliteitsslag wordt door de meeste bedrijven noodzakelijk geacht.

Een belangrijke pijler in het kader van verlaging van administratieve lasten is het inzetten van het bronhouderportaal. Het bronhouderportaal zorgt er namelijk voor dat de betrokken bronhouders en hun opdrachtnemers worden gefaciliteerd in het leveren van gegevens. Door dit centraal te organiseren en voorzieningen ter beschikking te stellen, bespaart dat kosten voor de bestuursorganen en hun opdrachtnemers en zorgt het voor uniformiteit in de levering door het bedrijfsleven namens bestuursorganen (via één loket). Het portaal bevat onder andere een functionaliteit voor het bedrijfsleven om met een zo eenvoudig mogelijk proces (met zo eenvoudig mogelijke handelingen) de gegevens aan te leveren.3 Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de voor veel bedrijven bekende huidige praktijk van het aanleveren van gegevens aan het DINO-loket.

5. Advisering en consultatie

Het ontwerp van de regeling is bestuurlijk geconsulteerd bij de leden van het Programmastuurgroep BRO4. Daaronder vallen onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en Bouwend Nederland.

De inhoud van deze regeling en met name de catalogus is ten behoeve van het implementatieproces bij de betrokken overheden, bedrijven en andere stakeholders bekendgemaakt en is met hen afgestemd. Daarbij is een afzonderlijk consultatieproces doorlopen voor de catalogus. De onderdelen van de catalogus voor het geotechnisch sondeeronderzoek, de bodemkundige boormonsterbeschrijving en de grondwatermonitoringput zijn in januari en februari van 2017 afzonderlijk via internet (op https://bro.pleio.nl/) geconsulteerd.

Ook uit het onderzoek naar de bedrijfseffecten, genoemd in paragraaf 3, kwam naar voren dat er binnen de branche voldoende draagvlak is voor de nieuwe gegevensstandaarden die zijn opgenomen in de catalogus.

Voor burgers, bedrijven, provincies en gemeenten vloeien uit deze regeling geen belangrijke gevolgen voort, anders dan de eisen en standaarden voor de registratie van gegevens die de catalogus met zich meebrengen. De regeling brengt evenmin ingrijpende veranderingen teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Daar de catalogus ook reeds afzonderlijk is geconsulteerd, is afgezien van (nadere) internetconsultatie. Dat is in lijn met het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie.5

6. Notificatie van technische voorschriften aan de Europese Commissie

De artikelen 2, 11 en 12 van deze regeling, in samenhang met de bij de regeling behorende bijlagen I en II, bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van de richtlijn (EU) nr. 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241). Met het oog hierop is in artikel 15 van de regeling een bepaling van wederzijdse erkenning opgenomen, waarmee wordt voorkomen dat er een handelsbelemmering ontstaat.

De ontwerpregeling is op 17 augustus 2017 voorgelegd aan de Europese Commissie (notificatienummer 2017/0387/NL) ingevolge artikel 5, eerste lid, van de hiervoor bedoelde richtlijn. De standstillperiode is geëindigd op 20 november 2017. De Europese Commissie heeft geen opmerkingen gemaakt.

7. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding vindt plaats op 1 januari 2018. De inwerkingtreding van de onderhavige regeling is daarmee gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Wet bro en het Besluit bro, die op dezelfde datum grotendeels in werking treden, zoals is bepaald bij koninklijk besluit. De wet, het besluit en de regeling moeten voor een goede werking van de BRO op hetzelfde moment in werking treden. Omdat deze regeling onlosmakelijk verbonden is met de Wet bro en het Besluit bro, wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten als bedoeld in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.6

ARTIKELSGEWIJS DEEL

Artikel 1

Artikel 1 van deze regeling bevat begripsomschrijvingen. Deze spreken voor zich en behoeven geen verdere toelichting. Voor definities van andere begrippen, zoals Organisatie7 en brondocument, wordt verwezen naar de Wet bro.

Artikel 2 en bijlage I

De GAS en PSA zijn in artikel 2 vastgesteld als bijlage bij deze regeling, omdat ze kaders en richtlijnen bevatten voor de technische en de administratieve inrichting van de BRO. Deze kaders en richtlijnen geven daarnaast vorm en inhoud aan de uit te voeren controle door de Minister (artikel 8 van de Wet bro) en de kwaliteitscontrole van het bronhouderportaal (artikel 10 van deze regeling).

Artikel 3

Artikel 3 schrijft voor dat bij de administratieve inrichting van de BRO ervoor moet worden gezorgd dat de processen ter uitvoering van de verplichtingen die bij of krachtens de wet op de beheerder rusten op een zorgvuldige, transparante, consistente en gebruiksvriendelijke wijze zijn vormgegeven. Dit artikel richt zich weliswaar op de BRO als zodanig, maar het is de beheerder ervan (TNO) die eraan uitvoering zal moeten geven. De kwaliteit van de processen kan als maatstaf worden gezien voor de kwaliteit van de gegevenshuishouding van TNO in de toekomst. Als de processen goed zijn georganiseerd, leidt dat tot een geringere kans op fouten en krijgen de gegevens op termijn een hogere kwaliteit.

Hierbij gaat het in ieder geval om de volgende processen, die ook zijn beschreven in de PSA:

  • 1. Besturende processen (monitoren en rapporteren);

  • 2. Primaire processen (leveren, melden, onderzoeken, gebruiken);

  • 3. Ondersteunende processen (beheren BRO systemen en IMBRO-standaarden).8

Artikel 4

Artikel 4 schrijft voor dat bij de technische inrichting van de BRO een uitwijkconfiguratie beschikbaar is en dat van de in de BRO opgenomen gegevens iedere werkdag een back-up wordt gemaakt. Deze voorzieningen strekken ertoe om ook in geval van een calamiteit de continuïteit van de BRO te waarborgen. De voorgeschreven frequentie voor het maken van de back-up – iedere werkdag – betekent feitelijk dat de gegevens zoals die één werkdag geleden luidden de volgende werkdag moeten kunnen worden gereconstrueerd.

Artikel 5

De bepaling van artikel 5 is opgenomen om te zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan de bescherming van in de BRO opgenomen gegevens, in het bijzonder persoonsgegevens. De maatregelen die worden genomen (door TNO), moeten in ieder geval voldoen aan het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 2007, het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) en de Wet bescherming persoonsgegevens. Vanaf 25 mei 2018 is de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) van toepassing. Vanaf die datum zullen de verordening en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming gelden als de kaders waarbinnen maatregelen ter bescherming van persoonsgegevens moet worden genomen.

Artikel 6

In dit artikel is bepaald dat de controle als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet bro uit twee delen kan bestaan. Er is in ieder geval altijd sprake van een primaire controle. Dat is de uitgebreide controle op alle punten die in artikel 7 van de regeling zijn aangegeven. Er kan worden geconstateerd dat er tekortkomingen zijn ten aanzien van de adequate uitvoering van de Wet bro en de daarop berustende bepalingen. Als dat het geval is, is het in de controle-/auditpraktijk gebruikelijk een hercontrole te doen, om te zien of de tekortkomingen binnen een afzienbare termijn ook afdoende zijn of worden aangepakt. De hercontrole wordt eveneens tot de controle gerekend.

Het bovenstaande betekent dat de controle pas na de hercontrole is voltooid; pas daarna zal publicatie van de resultaten van de controle (neergelegd in het primair controlerapport en het hercontrolerapport) plaatsvinden op de website met informatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet bro.

Van TNO wordt verwacht dat zij bij de controle volledige medewerking zal verlenen aan de controlerende partij. TNO is immers de organisatie die het feitelijk beheer van de BRO voor haar rekening neemt en daarmee toegang geeft tot alle mogelijke aspecten die gecontroleerd moeten worden. Om te zorgen dat de controle optimaal wordt uitgevoerd, is medewerking van TNO dus cruciaal. Dat TNO meewerkt aan de controle is onderdeel van de wettelijke taak die ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet bro aan TNO is gegeven om de LV BRO feitelijk te beheren.

Artikel 7

Het doel van de eerste stap in het controleproces, de primaire controle, is opgenomen in artikel 8, eerste lid, van de wet en verder uitgewerkt in artikel 7, eerste lid, van deze regeling. Het doel is het op systematische wijze toetsen of aan de bepalingen van de wet en de daarop berustende bepalingen op adequate wijze uitvoering is gegeven. Daarbij komen in ieder geval de opzet en het bestaan van maatregelen en procedures die in de borging van de wettelijke eisen moeten voorzien en de werking van de getroffen maatregelen en procedures aan de orde. Door het bekijken van deze maatregelen en procedures wordt duidelijk in hoeverre TNO voldoet aan de bij of krachtens de Wet bro bepaalde plichten, en waar mogelijk tekortkomingen zitten.

Het doel is dus vrij algemeen geformuleerd om te zorgen dat deze vele aspecten kan beslaan. In het tweede lid vindt een nadere concretisering plaats met elementen die in ieder geval worden bekeken bij de primaire controle. Dit betreft in ieder geval vier kernpunten die van belang zijn voor de uitvoering van de wet: de organisatie zelf, de afstemming van de besluitvorming met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de processen, de systemen en de gegevens in de basisregistratie. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de verwerking van persoonsgegevens: dat moet goed en in lijn met de Wet bescherming persoonsgegevens gebeuren. Tot slot is het van belang dat bezien wordt in hoeverre gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheid van gegevensverstrekking waarvoor een vergoeding verschuldigd is op grond van artikel 14 van de regeling. Daarmee kan worden bezien of de informatie voldoende vrij toegankelijk is en TNO niet teveel wordt geconfronteerd met verzoeken om afzonderlijk tegen betaling gegevens te leveren.

Artikel 8

Als de primaire controle is afgerond, maakt de controlerende partij daarvan een rapport op. Dat rapport is aangeduid als het primair controlerapport, aldus artikel 8, eerste lid. Op hoofdlijnen bevat het rapport drie zaken, te weten een beschrijving van de aanpak van de primaire controle, een beschrijving van de constateringen en een oordeel met aanbevelingen. Bij de beschrijving van de resultaten van de primaire controle wordt in ieder geval aangesloten bij de in artikel 7, tweede lid, genoemde elementen die aan de orde komen bij de primaire controle. Zo wordt inzichtelijk dat alle elementen de revue zijn gepasseerd.

Het tweede en derde lid beschrijven de procedure rond het opstellen en vaststellen van het primair controlerapport. De controlerende partij heeft in totaal één maand de tijd om na de primaire controle het rapport, waarvan de geconstateerde feiten zijn bevestigd door TNO, vast te stellen en aan de Minister te zenden. Daartoe stuurt zij binnen één week na de primaire controle het primair controlerapport aan TNO. TNO wordt daarbij in de gelegenheid gesteld de geconstateerde feiten in een gesprek te bevestigen. Door geconstateerde feiten en tekortkomingen tijdens het (audit)gesprek op te schrijven en gezamenlijk te ondertekenen, kunnen discussies achteraf worden voorkomen. Tijdens het gesprek kunnen ook conclusies worden gedeeld. Bij voorkeur wordt het rapport zo snel mogelijk bevestigd door TNO en wordt het vervolgens vastgesteld; dit zal in de praktijk maximaal twee weken duren. Als het rapport is vastgesteld, wordt het naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en TNO gestuurd.

Artikel 9

Het kan zijn dat uit de primaire controle blijkt dat er tekortkomingen zijn ten aanzien van de adequate uitvoering van het bij of krachtens de Wet bro (of de Wet bescherming persoonsgegevens) bepaalde. In dat geval is het nodig dat binnen afzienbare tijd maatregelen worden genomen door TNO. Om te zorgen dat maatregelen ook daadwerkelijk worden genomen en de Minister hiervan op de hoogte wordt gesteld, dient TNO in een dergelijk geval binnen één maand na de vaststelling van het primair controlerapport een verbeterrapport op te stellen. Daarin wordt beschreven welke maatregelen in die periode naar aanleiding van de geconstateerde tekortkomingen zijn genomen. De Minister krijgt het verbeterrapport onverwijld na de vaststelling toegestuurd, aldus het tweede lid.

Als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verbeterrapport heeft ontvangen, zal opnieuw de(zelfde) controlerende partij ingeschakeld worden. Die zal op basis van het verbeterrapport een hercontrole uitvoeren. Bij die hercontrole zal alleen worden gekeken naar de eerder geconstateerde tekortkomingen en de genomen maatregelen, om te bezien of die maatregelen afdoende zijn. Het doel van de hercontrole is daarmee hetzelfde als van de primaire controle, alleen is de reikwijdte beperkter. Het vierde lid bepaalt dat de resultaten van de hercontrole eveneens worden vastgelegd in een rapport, te weten het hercontrolerapport.

In het vijfde lid is artikel 8, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op het hercontrolerapport. Er is geen reden om voor dat rapport een andere procedure te doorlopen.

Artikel 10

In artikel 10 is bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het in het algemeen deel van de toelichting besproken bronhouderportaal beschikbaar stelt om brondocumenten te leveren. Dit bespaart de bestuursorganen en bedrijven een deel van de benodigde middelen om een eigen infrastructuur daarvoor op te zetten. Voor de bedrijven die in opdracht van bestuursorganen leveringen aan de LV BRO zullen doen, houdt dit nog wel enige inspanning (en dus kosten) in, maar gelet op de ervaring die de meeste van deze opdrachtnemers hebben met levering aan het huidige DINO-loket, wordt verwacht dat deze kosten beperkt zullen blijven.

Aan het bronhouderportaal zijn vanzelfsprekend ook kwaliteitseisen verbonden. Deze eisen zijn opgenomen in de GAS en de PSA, genoemd in artikel 2. Die documenten en het daarin opgenomen kwaliteitsregime is dus ook van toepassing op het bronhouderportaal.

Voor de duidelijkheid wordt hier nog vermeld dat waar wordt gesproken over ‘ondernemingen’ het gaat om opdrachtnemers in een privaatrechtelijke relatie. Deze opdrachtnemers van bronhouders, in welke hoedanigheid dan ook, moeten ook toegang hebben tot het bronhouderportaal om gegevens aan de LV BRO te kunnen leveren.

Artikel 11 en bijlage II

Artikel 11 regelt de vaststelling van de catalogus van de BRO. Bijlage II bij de regeling, de zogeheten catalogus, specifiek de Basisregistratie Ondergrond (BRO) Catalogus, definieert per registratieobject dat in de BRO de in hoofdstuk 3, paragraaf 2, van de Wet bro genoemde gegevens moeten worden opgenomen. De catalogus bestaat uit verschillende onderdelen (één per registratieobject). Voor deze tranche zijn de onderdelen Geotechnisch sondeeronderzoek, Booronderzoek Bodemkundig Boormonsterprofiel, Grondwatermonitoringput vastgesteld (later volgt nog het onderdeel Mijnbouwwetvergunning). In de catalogus worden tevens kwaliteitseisen gesteld waaraan gegevens moeten voldoen. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet bro moeten de bronhouders de in de BRO op te nemen gegevens leveren overeenkomstig de gegeven definities. De catalogus is ook gepubliceerd op het internet op de website www.basisregistratieondergrond.nl.

Artikelen 12 en 13

In artikel 12 wordt de wijze geregeld van inzage verlenen in gegevens uit de BRO, het register brondocumenten en het register inzake meldingen modellen. In artikel 13 van de onderhavige regeling wordt nader invulling gegeven aan de mogelijkheid van artikel 24, tweede lid, van de Wet bro om bepaalde gegevens niet openbaar te maken. Hieraan is reeds aandacht besteed in paragraaf 2.5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 14

In artikel 14 is gebruikgemaakt van de mogelijkheid die artikel 25, tweede lid, van de Wet bro biedt om tarieven vast te stellen voor verstrekking van gegevens anders dan door middel van het internet of op digitale of geautomatiseerde wijze. Het is rechtvaardig hiervoor een tarief in rekening te brengen, aangezien het verstrekken anders dan via het internet of op digitale of geautomatiseerde wijze meer inzet van middelen vereist. Bij de uitwerking is aansluiting gezocht bij artikel 27 van de Tarievenregeling Kadaster.

Het verschuldigd zijn van een bepaald tarief is beperkt tot enkel het verstrekken van gegevens anders dan op digitale en geautomatiseerde wijze. Als gegevens dus niet via het internet, maar wel digitaal en geautomatiseerd worden verstrekt, is nog steeds geen tarief verschuldigd. De kosten voor digitale en geautomatiseerde verstrekking zijn namelijk relatief beperkt.

De tarieven die verschuldigd zijn, worden berekend per kwartier of een gedeelte daarvan. De hoogte van het tarief is afhankelijk van de expertise van de medewerker die nodig is om de gegevens te verstrekken. In beginsel zal de inzet van een administratief medewerker voldoende zijn; zonder nadere motivatie is dus het tarief per kwartier van de administratief medewerker van toepassing.

Bovenop het tarief is een gebruiker ook altijd de kostprijs verschuldigd voor de middelen die worden gebruikt om gegevens te verstrekken, aldus het tweede lid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een USB-stick die aan een gebruiker wordt gestuurd met de gegevens waarom die heeft verzocht.

Deze tarieven zullen worden aangepast als daaraan behoefte bestaat vanuit TNO, die kan aantonen dat significant meer of minder kosten met de desbetreffende werkzaamheden gemoeid zijn, of als een wijziging van artikel 27 van de Tarievenregeling Kadaster daartoe aanleiding geeft.

Artikel 15

Dit artikel bevat een zogeheten bepaling van wederzijdse erkenning. Op de achtergrond hiervan is reeds in paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting ingegaan.

Artikel 16

Zie voor een toelichting op de inwerkingtreding van de onderhavige regeling paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 17

Voor deze regeling is een citeertitel gekozen die aansluit bij de citeertitel van de wet en het besluit. Op die manier is duidelijk dat sprake is van een eenheid van regels ten aanzien van de BRO.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

In het kader van de BRO valt te denken aan gegevens over grondwateronttrekkingen die rechtstreeks van invloed zijn op hoogte van de heffing die de onttrekker verschuldigd is.

X Noot
2

Zie voor meer informatie over vitale processen en vitale infrastructuur de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.

X Noot
3

Het bedrijfsleven zal om gebruik te kunnen maken van het bronhouderportaal wel gemachtigd moeten worden. Eventueel willen partijen zelf ook onderaannemers machtigen. Inloggen zal geschieden met E-herkenning.

X Noot
4

De Programmastuurgroep adviseert op bestuurlijk niveau betreffende de realisatie van de BRO. Deze stuurgroep stuurt op het behalen van de vastgestelde strategische doelen en de maatschappelijk effecten van het programma binnen de e-overheid. Na afloop zal de Programmastuurgroep overgaan in de regieraad, waarin een representatieve vertegenwoor-diging van belanghebbende partijen zitting heeft. Daarin zal overleg ten aanzien van het strategisch beheer worden gevoerd (zie artikel 4, tweede lid, van de Wet bro).

X Noot
5

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

X Noot
6

Dit is ook geoorloofd in het kader van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309.

X Noot
7

In de artikelen van deze regeling Organisatie genoemd, in overeenstemming met artikel 1 van de Wet bro, maar in de toelichting aangeduid als TNO.

X Noot
8

PSA, p. 27.

Naar boven