Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 november 2017, nr. 2017-0000603382, houdende aanpassing van de bedragen, genoemd in de artikelen 13, eerste lid, onderdeel b, 14, eerste lid, 17, tweede lid, 18, eerste en derde lid, en 20, eerste en tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, van de minimum-inkomensijkpunten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van die wet en van de factoren, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van die wet alsmede van de bedragen, genoemd in artikel 2a, tweede lid, onderdelen b en c, van het Besluit op de huurtoeslag (Regeling huurtoeslaggrenzen 2018)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 19, vierde lid, en 27, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de huurtoeslag, en artikel 2a, vierde lid, van het Besluit op de huurtoeslag;

Besluit:

§ 1. Wijziging van de Wet op de huurtoeslag en het Besluit op de huurtoeslag

Artikel 1

De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘€ 414,02 per maand’ vervangen door: € 417,34 per maand.

B

Artikel 14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘€ 22.200’ vervangen door: € 22.400.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 30.150’ vervangen door: € 30.400.

3. In onderdeel c wordt ‘€ 21.216,55’ vervangen door: € 21.399,02.

4. In onderdeel d wordt ‘€ 28.085,51’ vervangen door: € 28.327,05.

C

In artikel 17, tweede lid, wordt ‘€ 206,48’ vervangen door: € 208,14.

D

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt ‘€ 22.900’ vervangen door: € 23.275.

b. In onderdeel b wordt ‘€ 29.775’ vervangen door: € 30.275.

c. In onderdeel c wordt ‘€ 23.050’ vervangen door: € 23.450.

d. In onderdeel d wordt ‘€ 30.600’ vervangen door: € 31.100.

2. In het derde lid wordt ‘€ 419,74’ vervangen door: € 423,10.

E

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘€ 414,02 per maand’ vervangen door: € 417,34 per maand.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 592,55 per maand’ vervangen door ‘€ 597,30 per maand’ en wordt ‘€ 635,05 per maand’ vervangen door: € 640,14 per maand.

Artikel 2

In artikel 2a, tweede lid, van het Besluit op de huurtoeslag wordt ‘€ 4.166’ vervangen door ‘€ 4.202’ en wordt ‘€ 45.725’ vervangen door:€ 46.100.

§ 2. Vaststelling van bedragen en factoren ingevolge de Wet op de huurtoeslag

Artikel 3

Het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, is:

  • a. voor een eenpersoonshuishouden: € 15.925;

  • b. voor een meerpersoonshuishouden: € 20.600;

  • c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: € 17.325;

  • d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: € 23.200.

Artikel 4

De factoren, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, zijn:

huishoudens

factor-a

factor-b

Eenpersoons

0,000000684366

0,002171483654

Meerpersoons

0,000000387746

0,002116315615

Eenpersoonsouderen

0,000000985639

-0,005167396290

Meerpersoonsouderen

0,000000587777

-0,004821329602

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 5

De Regeling huurtoeslaggrenzen 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling huurtoeslaggrenzen 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari van elk jaar worden zowel de inkomensgerelateerde parameters als de huurgerelateerde parameters van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) gewijzigd.

De inkomensgerelateerde parameters, te weten de maximale inkomensgrenzen, genoemd in artikel 14, eerste lid, van die wet, de minimum-inkomensijkpunten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van die wet, de referentie-inkomensijkpunten, genoemd in artikel 18, eerste lid, van die wet, en de factoren, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van die wet, worden bij ministeriële regeling gewijzigd of vastgesteld. Voorts is nog een tweetal bedragen uit het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) gewijzigd.

De huurgerelateerde parameters uit de Wht, te weten de maximale huurgrens huurtoeslag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van die wet, de kwaliteitskortingsgrens, genoemd in artikel 20, eerste lid, van die wet, en de aftoppingsgrenzen, genoemd in artikel 20, tweede lid, van die wet, dienen eveneens per 1 januari van elk jaar te worden gewijzigd.

Dit geldt ook voor de bij het minimum-inkomensijkpunt behorende normhuur, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wht, en de bij het referentie-inkomensijkpunt behorende normhuur, genoemd in artikel 18, derde lid, van die wet.

Deze regeling strekt daartoe.

Administratieve lasten en regeldruk

Administratieve lasten

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger.

Regeldruk

Deze regeling betreft enkel cijfermatige aanpassingen en heeft derhalve geen effecten op de regeldruk.

Artikelsgewijs

Artikel 1

A

Met dit onderdeel is de maximale huurgrens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Wht (de zogenoemde ‘jongerengrens’), conform artikel 27, derde lid, van de Wht gewijzigd met het percentage van de verwachte huurprijsontwikkeling, zijnde 0,8%. Als gevolg van artikel XVB van de wet van 20 maart 2015 tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (Stb. 2015, 146) is in artikel 27, eerste lid van de Wht bepaald dat het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van die wet gedurende een tijdvak van drie jaren, met ingang van 1 juli 2015, niet gewijzigd wordt.

B

Met dit onderdeel zijn de norminkomens, genoemd in artikel 14, eerste lid, van de Wht, op de wijze zoals beschreven in artikel 27, eerste lid, van de Wht, eveneens gewijzigd met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat in het eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel voor ‘kalenderjaar’ telkens wordt gelezen ‘berekeningsjaar’ en dat in het tweede lid van dat artikel voor ‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, afgeleid van het Centraal Bureau voor de Statistiek’ wordt gelezen ‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, van het Centraal Bureau voor de Statistiek’, zijnde 1,0086.

Daarnaast is in artikel 27, tweede lid, van de Wht opgenomen dat de bedragen, genoemd in artikel 14, eerste lid (norminkomens), bij ministeriële regeling worden gewijzigd ter voorkoming van onbedoelde gevolgen van maatregelen met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.

De onafgeronde bedragen zijn vervolgens overeenkomstig artikel 27, zevende lid, van de Wht naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.

Geen huurtoeslag wordt verstrekt indien het rekeninkomen bij de eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens meer bedraagt dan de (afgeronde) grens, genoemd in artikel 14, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wht, zijnde € 22. 400 voor eenpersoonshuishoudens en €  30 400 voor meerpersoonshuishoudens.

Bij de ouderenhuishoudens worden de norminkomens, zoals die zijn opgenomen in artikel 14, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wht, nog vermeerderd met de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (per 1 januari 2018: € 299,04 bij eenpersoonsouderenhuishoudens en € 598,08 bij meerpersoonsouderenhuishoudens). In verband met het afschaffen van de fiscale aftrekmogelijkheid voor buitengewone uitgaven in 2009 worden, evenals in de Regeling huurtoeslaggrenzen 2017, de norminkomens voor eenpersoonsouderenhuishoudens verhoogd met € 665 en voor meerpersoonsouderenhuishoudens met € 1.462.

De (conform de Wht afgeronde) som van deze bedragen, zijnde € 22.375 voor eenpersoonsouderenhuishoudens en € 30.400 voor meerpersoonsouderenhuishoudens, vormt het rekeninkomen voor de ouderenhuishoudens waarboven geen huurtoeslag wordt verstrekt.

C

Artikel 27, derde lid, van de Wht bepaalt dat jaarlijks per 1 januari de normhuur die behoort bij het minimum-inkomensijkpunt bij ministeriële regeling wordt gewijzigd. De normhuur voor dit inkomensijkpunt bepaalt mede de hoogte van de huurtoeslagbedragen. De normhuur maakt onderdeel uit van de zogenoemde basishuur (het gedeelte van de rekenhuur dat ten minste voor rekening van de huurder blijft).

De normhuur voor het minimum-inkomensijkpunt wordt gewijzigd met het percentage van de huurprijsontwikkeling zoals die naar redelijke verwachting in het tijdvak dat loopt van 1 juli van het aan het berekeningsjaar voorafgaande jaar tot 1 juli van het berekeningsjaar zal plaatsvinden (artikel 27, derde lid, van de Wht). Daarnaast wordt de normhuur voor het minimum-inkomensijkpunt gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand is gewijzigd, als dat percentage lager is dan het in het derde lid van artikel 27 bedoelde percentage. De indexering is dan gekoppeld aan het stijgingspercentage van het netto-bijstandsinkomen van gehuwden (artikel 27, vierde lid, van de Wht).

De huurprijsontwikkeling, zoals die naar redelijke verwachting per 1 juli zal plaatsvinden, bedraagt, 0,8%. De ontwikkeling van het netto-bijstandsinkomen van gehuwden bedroeg in 2017 1,02% en is daarmee hoger dan het percentage van de verwachte huurprijsontwikkeling.

De normhuren zijn derhalve per 1 januari 2018 gewijzigd met het percentage van de huurontwikkeling, zijnde 0,8%.

De normhuur bij het minimum-inkomensijkpunt van € 206,48 (artikel 17, tweede lid, van de Wht) wordt als gevolg van de wijziging aan de hand van de bijstandsontwikkeling verhoogd tot € 208,14 (krachtens artikel 27, zevende lid, eerste volzin, van de Wht wordt de normhuur naar boven afgerond op hele eurocenten).

D

Ingevolge artikel 27, zesde lid, van de Wht dienen de referentie-inkomensijkpunten aangepast te worden met hetzelfde percentage als waarmee de minimum-inkomensijkpunten worden aangepast. Ook de niet afgeronde referentie-inkomensijkpunten zijn vervolgens overeenkomstig artikel 27, zevende lid, van de Wht naar boven afgerond op een veelvoud van €  25.

Artikel 27, derde lid, van de Wht bepaalt dat jaarlijks per 1 januari de normhuur die behoort bij het referentie-inkomensijkpunt bij ministeriële regeling wordt gewijzigd. De normhuur bepaalt mede de hoogte van de huurtoeslagbedragen. De normhuur maakt onderdeel uit van

de zogenoemde basishuur (het gedeelte van de rekenhuur dat ten minste voor rekening van de huurder blijft).

De normhuur voor het referentie-inkomensijkpunt wordt, evenals de normhuur voor het minimum-inkomensijkpunt, gewijzigd met het percentage van de huurprijsontwikkeling, zoals die naar redelijke verwachting, in het tijdvak dat loopt van 1 juli van het aan het berekeningsjaar voorafgaande jaar tot 1 juli van het berekeningsjaar, zal plaatsvinden (artikel 27, derde lid, van de Wht). Daarnaast wordt de normhuur voor het minimum-inkomensijkpunt gewijzigd met het percentage waarmee het bedrag, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand is gewijzigd, als dat percentage lager is dan het in het derde lid van artikel 27 bedoelde percentage. De indexering is dan gekoppeld aan het stijgingspercentage van het netto-bijstandsinkomen van gehuwden (artikel 27, vierde lid, van de Wht).

De huurprijsontwikkeling, zoals die naar redelijke verwachting per 1 juli zal plaatsvinden, bedraagt, 0,8%. De ontwikkeling van het netto-bijstandsinkomen van gehuwden bedroeg in 2017 1,0% en is daarmee hoger dan het percentage van de verwachte huurprijsontwikkeling.

De normhuren zijn derhalve per 1 januari 2018 gewijzigd met het percentage van de huurontwikkeling, zijnde 0,8%.

De normhuur bij het referentie-inkomensijkpunt van € 419,74 (artikel 18, derde lid, van de Wht) wordt als gevolg van de wijziging aan de hand van de bijstandsontwikkeling verhoogd tot € 423,10 (krachtens artikel 27, zevende lid, eerste volzin, van de Wht wordt de normhuur naar boven afgerond op hele eurocenten).

E

De kwaliteitskortingsgrens, genoemd in artikel 20, eerste lid, en de aftoppingsgrenzen, genoemd in artikel 20, tweede lid, van de Wht, zijn gewijzigd met het percentage van de verwachte huurprijsontwikkeling, zijnde 0,8%.

Artikel 2

Op verzoek van de huurder blijft voor de toepassing van artikel 2 van de Wht, van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen berustende bepalingen, diens partner of een medebewoner buiten beschouwing indien sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner (artikel 2a van het Besluit op de huurtoeslag).

In voorkomende gevallen kan een beroep worden gedaan op deze zogenoemde ‘bijzondere gevallen’ indien (onder meer) het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over het berekeningsjaar van de buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 4.166 (in 2017), dan wel het gezamenlijke toetsingsinkomen van de huurder, diens partner en de medebewoners, met inbegrip van de hiervoor bedoelde buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 45.725 (in 2017).

Ingevolge artikel 2a, vierde lid, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht) worden die bedragen, genoemd in artikel 2a, tweede lid, onderdelen b en c, van het Bht, jaarlijks geïndexeerd op de wijze zoals beschreven in artikel 27, eerste lid, van de Wht en dus aangepast met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat in het eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel voor ‘kalenderjaar’ telkens wordt gelezen ‘berekeningsjaar’ en dat in het tweede lid van dat artikel voor ‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, afgeleid van het Centraal Bureau voor de Statistiek’ wordt gelezen ‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, van het Centraal Bureau voor de Statistiek’, zijnde 1,0086. Vervolgens wordt het bedrag, genoemd in artikel 2a, tweede lid, onderdeel c, van het Bht, op grond van artikel 2a, vierde lid, van het Bht naar boven afgerond op een veelvoud van € 25. Per 1 januari 2018 gelden dan de volgende bedragen: ten aanzien van het voordeel uit sparen en beleggen geldt een grens van € 4.202, en voor het gezamenlijke toetsingsinkomen geldt een grens van € 46.100.

Artikel 3

Ingevolge artikel 27, vijfde lid, van de Wht, dienen jaarlijks per 1 januari de minimum-inkomensijkpunten te worden vastgesteld. De basis voor deze bedragen wordt blijkens artikel 17, eerste lid, van de Wht, voor eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens gevormd door de bedragen die in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zijn opgenomen. Het minimum-inkomensijkpunt wordt verkregen door:

  • a) voor een eenpersoonshuishouden: de uitkomst van 81% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende bedrag per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te vermeerderen met € 572;

  • b) voor een meerpersoonshuishouden: de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag per maand, bedoeld in onderdeel a, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te vermeerderen met € 144.

Voor ouderenhuishoudens wordt het minimum-inkomensijkpunt gebaseerd op bedragen die in de Algemene Ouderdomswet zijn opgenomen.

De onafgeronde minimum-inkomensijkpunten zijn vervolgens overeenkomstig artikel 27, zevende lid, van de Wht naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.

Voor ouderen is daarenboven de ongewijzigde franchise van € 1.675 voor alleenstaanden en € 1.050 voor gehuwden bijgeteld.

Ten slotte is, evenals in de Regeling huurtoeslaggrenzen 2017, voor ouderen een bedrag van € 665 voor eenpersoonshuishoudens onderscheidenlijk € 1.462 voor meerpersoonhuishoudens toegevoegd als (gedeeltelijke) compensatie voor het verlies aan huurtoeslag als gevolg van het afschaffen van de fiscale aftrekmogelijkheid voor buitengewone uitgaven.

Artikel 4

De normhuren zijn berekend overeenkomstig de in artikel 19, tweede lid, van de Wht opgenomen formule. De bij de berekening volgens die formule gebruikte factoren dienen ingevolge artikel 19, vierde lid, van de Wht jaarlijks per 1 januari te worden herzien.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven