TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De onderhavige regeling wijzigt de Regeling geluid milieubeheer, de Regeling doelmatigheid
geluidmaatregelen Wet geluidhinder, het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en de
Regeling geluidplafondkaart milieubeheer.
De wijziging van de Regeling geluid milieubeheer (Rgm) betreft een invulling van de
mogelijkheid in artikel 11.36, derde lid, van de Wet milieubeheer, om regels te stellen
voor de afbakening van het vrij te stellen gebied, waar de geluidproductieplafonds
voor de duur van de uitvoering van een besluit tot vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds
niet hoeven te worden nageleefd, een verduidelijking van een randvoorwaarde bij bijlage
3, waarin de geluidbeperkende maatregelen zijn opgenomen, en een correctie van de
bepaling wanneer een onderzoek naar cumulatie achterwege kan blijven.
De wijziging van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder (Rdg),
met een aanpassing van bijlage 1, betreft dezelfde verduidelijkingen die ook worden
aangebracht in bijlage 3 van de Regeling geluid milieubeheer.
De wijziging van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012) betreft de berekening
van de geluidproductie en de afbakening van de referentiepunten voor het akoestisch
onderzoek. De eerste wijziging houdt in dat de geluidproductie op een netwerk (van
wegen of spoorwegen) moet worden berekend met alle bijdragen van het hele netwerk,
ongeacht de beheerder, waar deze voorheen moest worden berekend met alleen de bijdrage
van het netwerk voor zover in beheer bij dezelfde beheerder. De tweede wijziging houdt
in dat de referentiepunten waarvoor akoestisch onderzoek moet plaatsvinden, maximaal
1,0 km liggen vanaf het gedeelte waar in het akoestisch onderzoek gewijzigde brongegevens
worden gehanteerd vergeleken met het geldende geluidregister. Dit is een inperking
ten opzichte van de bestaande regels.
De wijziging van de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer betreft een scherpere
begrenzing van wegtrajecten daar waar onduidelijkheid kan bestaan over de grens tussen
twee beheerders, en het aanbrengen van uniformiteit in de aanduiding van trajecten.
De onderhavige regeling is gericht op verbetering van de effectiviteit en uitvoerbaarheid
van de Rgm en het Rmg2012. De bescherming van omwonenden tegen een te hoge geluidsbelasting
blijft op het in de Wet milieubeheer beoogde niveau. Daarnaast brengt de onderhavige
regeling de Rdg in overeenstemming met de wijzigingen die in de Rgm worden aangebracht.
De wijzigingen van de regelingen worden in paragraaf 2 en in het artikelsgewijze deel
nader toegelicht.
2. Inhoud van de regeling
2.1 Regels voor de afbakening van het gebied waarbinnen geluidproductieplafonds tijdelijk
niet behoeven te worden nageleefd
In artikel 11.36, derde lid, van de Wet milieubeheer wordt een vrijstelling van de
verplichting tot naleving van de geluidproductieplafonds geregeld voor de periode
van de feitelijke uitvoering van tracébesluiten en van andere projecten waarin geluidbeperkende
maatregelen worden getroffen en waarvoor de geluidproductieplafonds worden gewijzigd.
In die periode kunnen zich situaties voordoen waarin een overschrijding van het geluidproductieplafond
niet te voorkomen is. Meestal verandert de ligging en de breedte van de infrastructuur,
worden bestaande schermen en wallen verwijderd en op een later moment teruggezet of
vervangen door nieuwe maatregelen. Daarnaast is er een steeds veranderende situatie
met bijvoorbeeld ook aangepaste snelheden en omleidingen, waardoor het berekenen van
de geluidproductie niet of nauwelijks uitvoerbaar is.
De vrijstelling geldt voor het gebied dat in het besluit tot vaststelling of wijziging
van de geluidproductieplafonds is aangegeven. Het gebied kan meer en andere referentiepunten
bevatten dan die waarop het geluidproductieplafond wordt gewijzigd. Dat houdt verband
met effecten die de werkzaamheden op de geluidproductie op die referentiepunten kunnen
hebben, en waarmee rekening gehouden moet kunnen worden bij de bepaling van het vrijstellingsgebied.
Het houdt ook verband met bijvoorbeeld het tijdelijk verwijderen van een geluidscherm,
waardoor de geluidproductieplafonds soms niet hoeven te worden aangepast omdat de
eindsituatie niet wijzigt. Om te bevorderen dat het bepalen van dit gebied voor elk
besluit op een uniforme wijze plaatsvindt, is bepaald dat de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat daar regels voor kan stellen. Met dit nieuwe artikel wordt daaraan invulling
gegeven.
Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds op verzoek
van de beheerder, waarin maatregelen zijn opgenomen, omvat het gebied in ieder geval
de referentiepunten langs het deel van de (spoor)weg waar de maatregel wordt getroffen.
Dit betreft dus de referentiepunten langs het deel van de (spoor)weg waar bijvoorbeeld
een geluidscherm of een bronmaatregel wordt aangelegd. Daarnaast omvat het de referentiepunten
die binnen 1,0 kilometer van dit deel van de (spoor)weg liggen. Dit is van belang
omdat de maatregel ook effect heeft op de geluidproductie op verderop gelegen referentiepunten.
Uit onderzoek is gebleken dat deze effecten meestal beperkt blijven tot maximaal 1,0 kilometer
(zie hiervoor de toelichting bij de wijziging van artikel 5.10 Rmg2012).
De vrijstelling omvat bij een tracébesluit in ieder geval het projectgebied. Dit is
het gebied waar de werkzaamheden aan de (spoor)weg zullen plaatsvinden, zoals in ieder
geval is aangegeven op de plankaarten bij het tracébesluit. Dit is dus het gebied
waar de geluidproductieplafonds overschreden kunnen worden ten gevolge van de werkzaamheden
en waar het berekenen van de geluidproductie niet of nauwelijks uitvoerbaar is tijdens
de werkzaamheden. Het is mogelijk dat het gebied waar de geluidproductieplafonds gewijzigd
worden, veel kleiner is dan het projectgebied. Immers werkzaamheden aan de (spoor)weg
leiden niet altijd tot een grotere geluidproductie in de eindsituatie, zodat de geluidproductieplafonds
daar niet gewijzigd hoeven te worden. Daarom is het niet nodig om voor alle situaties
een groter gebied aan te wijzen dan het projectgebied. Dit is dus een verschil met
een vrijstelling bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond,
waar een extra gebied van 1,0 kilometer standaard wordt vrijgesteld. Voor een tracébesluit
omvat het gebied van de vrijstelling daarnaast ook de referentiepunten buiten het
projectgebied waar de geluidproductieplafonds naar beneden gaan. Dit kan zich namelijk
ook voordoen buiten het projectgebied en het zal voor de beheerder vaak niet mogelijk
zijn op deze referentiepunten de geluidproductieplafonds na te leven tijdens de uitvoering
van het tracébesluit, bijvoorbeeld omdat het effect van maatregelen die dan nog getroffen
moeten worden al direct in de geluidproductieplafonds is verwerkt.
Voor zowel een tracébesluit als een besluit tot vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds
omvat het vrijstellingsgebied verder zo nodig een extra gebied waarvoor de beheerder
heeft onderbouwd dat daar gedurende de werkzaamheden de geluidproductieplafonds naar
redelijke verwachting zullen worden overschreden. De beheerder kan dit onderbouwen
door bijvoorbeeld op enkele representatieve punten een berekening uit te voeren van
de geluidproductie in een situatie waarin de geluidproductie tijdens de werkzaamheden
naar verwachting het hoogst zal zijn. Een andere mogelijkheid is een onderbouwing
dat de met het besluit nieuw vastgestelde of gewijzigde geluidproductieplafonds niet
direct nageleefd kunnen worden. Bij een m.e.r.-plichtig tracébesluit zijn gegevens
hiervoor vaak al beschikbaar. De beheerder kan de onderbouwing voegen bij de gegevens
die hij in het kader van de procedure voor vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds
moet aanleveren aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (par.11.3.3.2 Wet
milieubeheer).
2.2 Overdracht van infrastructuur aan een andere beheerder
Deze wijziging van het Rmg2012 regelt dat bij de berekening van de geluidproductie
en de geluidsbelasting vanwege wegen en spoorwegen op de geluidplafondkaart (die daardoor
onder de systematiek van geluidproductieplafonds vallen) alle delen van wegen dan
wel spoorwegen op de geluidplafondkaart worden meegenomen, ongeacht of ze onder dezelfde
of een andere beheerder vallen. Dat wil zeggen dat voor de bronsoort ‘wegen’ alle
wegen op de geluidplafondkaart worden meegenomen en voor de bronsoort ‘spoorwegen’
alle spoorwegen op de geluidplafondkaart.
Tot voor kort was er voor de wegen op de geluidplafondkaart maar één beheerder, namelijk
Rijkswaterstaat, en voor de spoorwegen op de geluidplafondkaart was ProRail de enige
beheerder. Inmiddels is er op het spoor een andere beheerder bij gekomen. De beheerder
van de Hoekse Lijn, van Schiedam naar Hoek van Holland, is de Metropoolregio Den Haag
Rotterdam. Ook voor wegen staan er enkele delen op de planning om overgedragen te
worden aan een andere beheerder. De Wet milieubeheer voorziet erin dat deze delen
van (spoor)wegen onder de geluidproductieplafond-systematiek kunnen blijven vallen.
Artikel 11.17, tweede lid, bepaalt namelijk dat andere wegen dan rijkswegen en hoofdspoorwegen
op de geluidplafondkaart kunnen worden aangegeven. Een terugval van deze wegen en
spoorwegen in de zonesystematiek van de Wet geluidhinder is niet wenselijk, omdat
dit de rechtszekerheid van betrokkenen aantast. Bovendien zou een (meermalige) wisseling
van systeem de regels ondoorzichtig maken. Er is daarom niet voorzien in overgangsregels
voor zo’n terugval.
Bij overdracht van infrastructuur met geluidproductieplafonds aan een andere beheerder
kan zich de situatie gaan voordoen dat geluidproductie of geluidsbelasting berekend
moet worden nabij een grens tussen twee beheerders van dezelfde bronsoort. Wanneer
in dat geval de geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten wordt berekend op basis
van uitsluitend de (spoor)wegdelen in beheer bij dezelfde beheerder, zal die lager
zijn dan wanneer alle delen van het betreffende netwerk (spoor of weg) worden meegenomen.
Dit is van belang bij het vaststellen en wijzigingen van geluidproductieplafonds.
Bij een toetsing van de geluidsbelasting aan de voorkeurswaarde of de maximale waarde
(art. 11.30, eerste en zesde lid, van de Wet milieubeheer) kan dan blijken dat de
geluidsbelasting voldoet, terwijl die daar niet aan zou voldoen wanneer alle delen
van het netwerk (spoor of weg) worden meegenomen. Voor dergelijke geluidgevoelige
objecten worden dan geen maatregelen afgewogen terwijl ze feitelijk wel een te hoge
geluidsbelasting van wegen of spoorwegen ondervinden. Dit is een ongewenst effect
van de bestaande regels, die met deze wijziging wordt verholpen. Bij de beoordeling
of de geluidsbelasting op een geluidgevoelig object toeneemt (artikel 11.30, tweede
lid, Wet milieubeheer), is dit probleem er niet; een toename zal in beide situaties
uit de berekeningen naar voren komen en tot een vergelijkbare maatregelafweging leiden.
De wijziging van het Rmg2012 houdt dus in dat voor de berekening van de geluidsbelasting
alle delen van de (spoor)wegen op de geluidplafondkaart moeten worden meegenomen.
De geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten verandert dan dus niet na overdracht.
Een effect is wel dat bij een overschrijding van de voorkeurswaarde of de maximale
waarde de oorzaak gezocht kan worden in twee delen van het netwerk met elk een andere
beheerder. De beheerder van wie het initiatief voor een plafondvaststelling of -wijziging
uitgaat, zal dan in overleg kunnen treden met de andere beheerder. Er is dan een beoordeling
nodig welke bron de grootste bijdrage levert en voor welke bron de meest doelmatige
maatregelen getroffen kunnen worden. Het is ook denkbaar dat beide beheerders (al
dan niet samen) maatregelen treffen. Wanneer het overleg ertoe leidt dat ook de andere
beheerder maatregelen treft, zal de andere beheerder ook een aanvraag voor een plafondwijziging
moeten indienen. De beide aanvragen kunnen dan gezamenlijk behandeld worden en leiden
tot één nieuwe set van geluidproductieplafonds langs de (spoor)weg in het grensgebied.
De wijziging van het Rmg2012 houdt ook in dat voor de berekening van de geluidproductie
alle delen van de (spoor)wegen op de geluidplafondkaart moeten worden meegenomen.
De geluidproductie verandert in grensgebieden daardoor niet. Wanneer nu in een grensgebied
een overschrijding van de plafonds dreigt te ontstaan, bijvoorbeeld door een toename
van het verkeer, ontstaat ook weer de vraag welke beheerder welke maatregelen moet
treffen. Hiervoor geldt net als bij een overschrijding van de voorkeurswaarde of maximale
waarde dat de beheerders hun maatregelen onderling kunnen afstemmen. De beheerder
van de rijksinfrastructuur zal hierbij het voortouw nemen voor het onderzoek, gezien
de aanwezige expertise en technische middelen op dit vlak. Dit neemt niet weg dat
beide beheerders ieder voor zich verantwoordelijk zijn voor de naleving van de geluidproductieplafonds
en zich daarvoor moeten inspannen.
Het Rmg2012 zal uiteindelijk opgaan in het stelsel van de Omgevingswet. De Omgevingswet
beoogt een andere verdeling van taken en bevoegdheden. Zo zullen provincies zelf geluidproductieplafonds
vaststellen voor wegen en lokale spoorwegen die in beheer zijn bij de provincie en
toezien op de naleving daarvan. In dat kader zal worden bezien welke delen van (spoor)wegen
dan moeten worden betrokken bij de berekening van de geluidproductie en geluidsbelasting.
Deze wijziging loopt dus niet vooruit op de Omgevingswet, maar is bedoeld om de uitvoering
van de bestaande regelgeving beter uitvoerbaar te maken in de periode tot aan de Omgevingswet.
2.3 Inperking omvang akoestisch onderzoek
Inhoud en achtergrond van de wijziging
Artikel 5.10 van het Rmg2012 bepaalt welke geluidsgevoelige objecten en welke referentiepunten
ten minste moeten worden meegenomen in een akoestisch onderzoek naar het voldoen aan
de normen van artikel 11.30 van de Wet milieubeheer dat behoort bij een verzoek tot
vaststelling of wijziging van een geluidplafond.
Deze wijziging regelt dat het gebied van het akoestisch onderzoek wordt ingeperkt.
De bestaande regels leiden er namelijk toe dat het gebied van het akoestisch onderzoek
zich uit kan strekken over afstanden waar geen akoestisch relevante effecten optreden
van een nieuwe of gewijzigde (spoor)weg. Het akoestisch onderzoek omvat volgens de bestaande regels de referentiepunten
waar als gevolg van een nieuwe of gewijzigde (spoor)weg de geluidproductie verandert.
Rekenkundige veranderingen, van bijvoorbeeld 0,1 dB door afrondingsverschillen, kunnen
echter voorkomen op kilometers afstand van het gebied waar de feitelijke veranderingen
aan de (spoor)weg, zoals van het wegdek, het type spoor, de verkeersintensiteiten
of snelheden, of de ligging van een (spoor)weg, zullen plaatsvinden. Deze zijn te
beschouwen als rekenartefacten. Ook grotere veranderingen kunnen zich op grote afstanden
voordoen, maar dan vooral in complexe situaties met bijvoorbeeld parallelle of kruisende
(spoor)wegen, waarvoor het vereenvoudigde rekenmodel voor de geluidproductie (hoofdstuk
5 Rmg2012) de geluidoverdracht niet overeenkomstig de werkelijk aanwezige situatie
berekent. Het vereenvoudigde model gaat namelijk uit van de situatie van een vlak
maaiveld zonder bebouwing of andere infrastructuur, ook als die wel aanwezig zijn.
De optredende veranderingen op grote afstand moeten daarom worden beschouwd als modelartefacten.
Bij het akoestisch onderzoek op woningniveau wordt de omgeving wel gedetailleerd in
het model voor de geluidoverdracht opgenomen, en in dat geval is daarom geen sprake
van dergelijke artefacten.
Op basis van berekeningen voor enkele weglocaties en expert judgement, evenals berekeningen
voor het spoornetwerk, is geoordeeld dat een afstand van 1,0 kilometer vanaf het (spoor)wegdeel
waar de veranderingen plaatsvinden, voldoende is om de akoestisch relevante effecten
in beeld te brengen. Deze afstand is toegevoegd als begrenzing van het gebied waarvoor
akoestisch onderzoek moet worden gedaan.
Gevolgen van de wijziging voor de beheerder
Het gevolg van deze wijziging is dat er kleine verschillen kunnen optreden tussen
de geluidproductie gebaseerd op brongegevens in het geluidregister en de geluidproductieplafonds.
Dit komt doordat de geluidproductieplafonds die niet in het akoestisch onderzoek zijn
opgenomen, niet gewijzigd zullen worden, ook al leiden de gewijzigde brongegevens
tot een iets andere geluidproductie. In de praktijk zijn de gevolgen hiervan gering,
doordat het netwerk van rijkswegen en het netwerk van hoofdspoorwegen jaarlijks worden
doorgerekend om de naleving van de geluidproductieplafonds te bepalen. Het kan dan
blijken dat de plafonds iets eerder of iets later worden bereikt dan vóór de wijziging.
Maatregelen worden dan eerder of later getroffen, maar dit hangt ook af van de onderhoudsplanning
van de beheerder. Netto zal het effect voor de beheerder beperkt zijn.
De wijziging heeft verder als effect dat er geen gekoppelde saneringen ontstaan op
grote afstand van het projectgebied. Dit zou ongewenst zijn, omdat er dan geen werkelijke
relatie is met de locatie waar geluidmaatregelen in het kader van de wijziging van
het geluidproductieplafond worden getroffen. Volgens artikel 11.42 Wet milieubeheer
moet immers in principe een gekoppelde sanering worden uitgevoerd wanneer een geluidproductieplafond
wordt gewijzigd (op verzoek of in een tracébesluit), zodat geluidmaatregelen voor
de wijziging van het geluidproductieplafond en de sanering in samenhang worden afgewogen.
De wijzigingen van geluidproductieplafonds zullen door de wijzigingsregeling alleen
maar plaatsvinden in het projectgebied en een gebied van maximaal 1,0 kilometer aan
weerszijden. Binnen dit beperktere gebied is de kans groter dat er een werkelijke
relatie is tussen de sanering en de geluidmaatregelen in het kader van de wijziging
van het geluidproductieplafond.
Gevolgen van de wijziging voor omwonenden en gemeenten
Er is voor een aantal situaties onderzocht of een afstand van 1,0 kilometer voldoende
is om de relevante akoestische effecten op geluidsgevoelige objecten in het onderzoek
mee te nemen. Gebleken is dat er op geluidsgevoelige objecten ook buiten het gebied
van 1,0 kilometer nog rekenkundige effecten kunnen optreden op de geluidsbelasting.
Het gaat echter in de onderzochte gevallen om effecten die veel kleiner zijn dan een
decibel, terwijl effecten op geluidsgevoelige objecten altijd op hele decibellen worden
afgerond. Wanneer door beperking van het onderzoeksgebied deze geluidsgevoelige objecten
niet in het onderzoek worden meegenomen, geldt ook hier dat de naleving van geluidproductieplafonds
een vangnet vormt dat voorkomt dat dergelijke kleine afwijkingen zouden kunnen uitgroeien
tot een hele decibel zonder dat daar een onderzoek naar nieuwe nalevingsmaatregelen
tegenover staat. Bij zo’n nieuwe maatregelafweging in het kader van de naleving zullen
deze geluidsgevoelige objecten dan alsnog beoordeeld worden.
Wanneer een gemeente een akoestisch onderzoek uitvoert nabij een rijksweg of hoofdspoorweg,
zal de gemeente de brongegevens uit het geluidregister gebruiken. De geluidproductieplafonds
zelf spelen hierbij geen rol. Wanneer die geluidproductieplafonds dan op een enkel
referentiepunt zouden afwijken van de geluidproductie op basis van de brongegevens,
werken die verschillen niet door in het akoestisch onderzoek van de gemeente.
3. Administratieve en uitvoeringslasten
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers en
bedrijven.
De onderhavige wijzigingen hebben geen ingrijpende gevolgen voor de wijze van uitvoering.
De veranderingen betreffen vooral het verminderen van uitvoeringslasten voor de beheerders
van rijkswegen en hoofdspoorwegen. Bij overdracht van een (spoor)weg met geluidproductieplafonds
naar een andere beheerder nemen de lasten vanwege onderlinge afstemming weliswaar
toe, maar de wijzigingen van het Rmg2012 leiden ertoe dat de uitvoeringslasten voor
decentrale beheerders zo veel mogelijk beperkt blijven en die voor rijksinfrabeheerders
slechts beperkt toenemen. Door de wijzigingen kunnen decentrale beheerders namelijk
desgewenst gebruik maken van de rekenfaciliteiten van Rijkswaterstaat en ProRail voor
het berekenen van de geluidproductie.
4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De wijzigingen zijn afgestemd met de beheerders (Rijkswaterstaat en ProRail) en de
Inspectie Leefomgeving en Transport. Dit heeft geleid tot overeenstemming over deze
wijzigingen.
Voorts heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu positief geadviseerd
over de wijzigingen in het Rmg2012.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Met deze wijziging wordt een correctie doorgevoerd. De tekst van de onderdelen a en
b bepaalt dat als de geluidsbelasting in de toekomstige situatie lager is dan de voorkeurswaarde
(onderdeel a), dan wel aan de geluidsbelasting bij volledige benutting van het huidige
geluidproductieplafond (onderdeel b), er geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar
de cumulatieve geluidsbelasting. Dit betekent dus dat wanneer de geluidsbelasting
in de toekomstige situatie gelijk is aan de voorkeurswaarde (onderdeel a) dan wel
aan de geluidsbelasting bij volledige benutting van het huidige geluidproductieplafond
(onderdeel b) er wél onderzoek moet worden gedaan. Dit is niet in overeenstemming
met de bedoeling van de wet.
De wet beoogt voor nieuwe situaties dat de voorkeurswaarde door de nieuwe bron bij
een volledig benut geluidproductieplafond niet wordt overschreden (artikel 11.30,
eerste lid, onderdeel a, Wet milieubeheer). Wanneer er in de nieuwe situatie al een
bestaande geluidsbelasting is van een rijks- of spoorweg met geluidproductieplafonds,
dan beoogt de wet een toename van de geluidsbelasting bij volledig benutte geluidproductieplafonds
te voorkomen (artikel 11.30, eerste lid, onderdeel b). Voor bestaande situaties is
het doel om een toename van de geluidsbelasting bij volledig benutte geluidproductieplafonds
te voorkomen (artikel 11.30, tweede lid, Wet milieubeheer). Bij een geluidsbelasting
die gelijk is aan de voorkeurswaarde (bij nieuwe geluidproductieplafonds) of een gelijkblijvende
geluidsbelasting bij volledige benutting van het geldende plafond (bij bestaande geluidproductieplafonds)
is er dus geen reden tot het onderzoeken van (nieuwe) maatregelen en is onderzoek
naar cumulatie dus eveneens overbodig. Daarom is de tekst van het artikel gewijzigd.
De onderdelen a en b bepalen nu dat als de geluidsbelasting in de toekomstige situatie
niet hoger wordt dan de waarden zoals bedoeld in respectievelijk artikel 11.30, eerste
lid en tweede lid, Wet milieubeheer, het onderzoek naar de cumulatieve geluidsbelasting
achterwege kan blijven.
Artikel I, onderdeel B
Dit nieuwe artikel geeft invulling aan de mogelijkheid uit artikel 11.36, derde lid,
van de Wet milieubeheer, om regels te stellen voor de afbakening van het gebied waar
een vrijstelling geldt voor de periode van de feitelijke uitvoering van tracébesluiten
en van andere projecten waarin geluidbeperkende maatregelen worden getroffen en waarvoor
de geluidproductieplafonds worden gewijzigd.
Onderdeel a van artikel 16a geeft aan welke referentiepunten in ieder geval tot het
vrij te stellen gebied behoren in het geval dat het gebied is opgenomen in een besluit
tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond op verzoek van de beheerder,
waarin overeenkomstig artikel 11.35 van de Wet milieubeheer maatregelen zijn aangegeven.
In dat geval omvat het vrij te stellen gebied in ieder geval de referentiepunten die
zijn gelegen langs het deel van de weg of spoorweg waar maatregelen worden getroffen,
en de referentiepunten die zijn gelegen binnen 1,0 kilometer van dit deel van de weg
of spoorweg. Dit is nodig omdat een maatregel in principe leidt tot een verlaging
van de geluidproductieplafonds en de feitelijke geluidproductie in het algemeen hoger
zal zijn zo lang de maatregel nog niet is getroffen. Ook referentiepunten binnen een
kilometer van het (spoor)wegdeel met de maatregel kunnen door uitstralingseffecten
een lager geluidproductieplafond krijgen en vallen daarom standaard in het vrij te
stellen gebied. Uitstralingseffecten bestaan doordat de geluidproductie op een verderop
gelegen referentiepunt wordt berekend op basis van bijdragen van het hele netwerk,
dus ook van het (spoor)wegdeel waar een maatregel wordt getroffen.
Onderdeel b van artikel 16a geeft aan welke referentiepunten in ieder geval tot het
vrij te stellen gebied behoren in het geval dat het gebied is opgenomen in een tracébesluit.
In dat geval omvat het vrij te stellen gebied de referentiepunten die zijn gelegen
langs de weg of spoorweg binnen de begrenzingen van het tracébesluit, ook wel projectgebied
genoemd. Dit gebied is aangegeven op de plankaarten bij het tracébesluit. Dit is het
gebied waar de geluidproductieplafonds overschreden kunnen worden ten gevolge van
de werkzaamheden en waar het berekenen van de geluidproductie niet of nauwelijks uitvoerbaar
is tijdens de werkzaamheden. Daarnaast omvat het vrij te stellen gebied standaard
ook de referentiepunten buiten het projectgebied waar de geluidproductieplafonds naar
beneden gaan. Dit kan zich voordoen als gevolg van uitstralingseffecten, bijvoorbeeld
wanneer een maatregel wordt getroffen op de grens van een projectgebied.
Onderdeel c geeft aan dat een groter gebied dan bedoeld onder a en b vrijgesteld kan
worden, wanneer de beheerder aannemelijk heeft gemaakt dat geluidproductieplafonds
in dat gebied redelijkerwijs zullen worden overschreden als gevolg van de werkzaamheden
aan de weg of spoorweg ter uitvoering van het besluit tot vaststelling of wijziging
van een geluidproductieplafond of het tracébesluit. Hoe dit aannemelijk kan worden
gemaakt is beschreven in het algemene deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel C, en artikel II
Met deze wijziging wordt een randvoorwaarde bij de geluidbeperkende maatregelen in
bijlage 3 Rgm en bijlage 1 Rdg verduidelijkt. Een maatregel is een geluidbeperkende
maatregel indien en voor zover aan de randvoorwaarden wordt voldaan (artikel 10 Rgm
en artikel 1 Rdg). Op grond van artikel 11.30 van de Wet milieubeheer hoeft een andere
maatregel dan een geluidbeperkende maatregel niet getroffen te worden bij het vaststellen
of wijzigen van een geluidproductieplafond (vierde lid, jo. artikel 11.29 van de wet).
Dit geldt ook voor de afweging van maatregelen in het kader van de Wet geluidhinder
waar de Rdg betrekking op heeft (artikel 2, tweede lid Rdg). Het is daarom belangrijk
dat duidelijk is wanneer een geluidbeperkende maatregel aan de randvoorwaarden voldoet
of kan voldoen.
Voor dunne deklagen maakt de toevoeging ‘met afslaand verkeer’ duidelijk dat alleen
dan een dunne deklaag stuit op technische bezwaren. Er zijn namelijk ook gelijkvloerse
kruisingen waar het verkeer niet mag afslaan, en dan is aanleg van een dunne deklaag
niet bezwaarlijk. Ongelijkvloerse kruisingen zonder afslaand verkeer vallen niet onder
het begrip kruising, dit zijn kunstwerken. Op kruisingen zonder afslaand verkeer is
het wringende effect van optrekkend en afremmend verkeer beheersbaar. De meeste kruisingen
hebben wel afslaand verkeer.
Verkeerspleinen zijn toegevoegd omdat deze niet onder de definitie van een rotonde
vallen maar hiervoor een dunne deklaag om dezelfde redenen stuit op technische bezwaren.
Er zijn nog enkele verkeerspleinen in Nederland.
Artikel III, onderdeel A
Het Rmg2012 bepaalt in de artikelen 3.8 en 4.9 hoe de geluidsbelasting vanwege een
weg respectievelijk een spoorweg op de geluidplafondkaart moet worden berekend bij
de projectie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen
binnen de zones van wegen, bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. De artikelen
5.7 en 5.8 van het Rmg2012 bepalen hoe de geluidsbelasting vanwege een weg respectievelijk
een spoorweg op de geluidplafondkaart moet worden berekend ten behoeve van de vaststelling,
wijziging en naleving van geluidproductieplafonds en het opstellen van saneringsplannen.
Artikel 5.3 van het Rmg2012 tenslotte bepaalt hoe de geluidproductie moet worden berekend.
In deze artikelen was aangegeven dat bij de berekening alle op de geluidplafondkaart
aangegeven delen van wegen dan wel spoorwegen worden meegenomen, voor zover deze in
beheer zijn bij dezelfde beheerder. De zinsnede ‘voor zover deze in beheer zijn bij
dezelfde beheerder’ wordt nu verwijderd. Dit leidt ertoe dat bij de berekening alle
op de geluidplafondkaart aangegeven delen van (spoor)wegen worden meegenomen, dus
voor de geluidproductie en geluidsbelasting vanwege een weg worden alle delen van
wegen meegenomen, en voor de geluidproductie en geluidsbelasting vanwege een spoorweg
worden alle delen van spoorwegen meegenomen. Dit leidt tot andere uitkomsten bij trajecten
nabij een grens tussen twee beheerders van een weg of spoorweg op de geluidplafondkaart.
De bescherming van omwonenden wordt daardoor beter geborgd. Voor de uitvoerbaarheid
door de beheerders zijn er zowel voor- als nadelen, die zijn toegelicht in het algemene
deel van de toelichting.
Artikel III, onderdeel B
De wijziging van artikel 5.10, eerste lid, van het Rmg2012 betreft een inperking van
het gebied van het akoestisch onderzoek. Voor referentiepunten die voldoen aan de
criteria onder b en c hoeft geen akoestisch onderzoek plaats te vinden indien ze verder
liggen dan 1,0 kilometer van het gebied waar wijzigingen zullen plaatsvinden in de
brongegevens ten opzichte van de brongegevens in het geluidregister. De formuleringen
onder b en c verwijzen naar deze gewijzigde brongegevens, en daar is in de formulering
van de nieuwe inperking van het gebied bij aangesloten. Brongegevens zijn gedefinieerd
in artikel 2 en 3 van de Regeling geluid milieubeheer.
Artikel IV
De systematiek van geluidproductieplafonds is van toepassing op de (aan te leggen)
wegen in beheer bij het Rijk die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart. Wegen die
niet op de geluidplafondkaart staan, vallen onder de werking van de Wet geluidhinder.
Gebleken is dat het onderscheid tussen beide categorieën wegen niet in alle gevallen
goed valt op te maken uit de beschrijving van de rijkswegen in de bijlage bij de Regeling
geluidplafondkaart milieubeheer.
Voorts was in 2012 – het jaar van inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer
en de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer – van een aantal wegdelen de besluitvorming
of realisatie nog niet afgerond. Ondertussen is die besluitvorming afgerond en zijn
alle betreffende wegvakken opengesteld en kunnen de betreffende wegdelen in meer detail
in de Regeling geluidproductieplafond milieubeheer worden beschreven.
Onderhavige wijziging van de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer bevat een geheel
vernieuwde lijst van rijkswegen waarvoor de geluidproductieplafondsystematiek geldt:
-
1. op locaties waar een beschrijving stond van een toekomstige weg is een eenduidige
beschrijving opgenomen in de regeling die overeenkomt met de bedoelde omschrijving;
-
2. de locaties die beschreven staan in de huidige regeling zijn eenduidiger beschreven
door overal knooppunten te benoemen en niet plaatsnamen en knooppunten door elkaar;
-
3. op locaties waar uit de oude beschrijving niet was op te maken waar een weg begint
of eindigt, is dit verduidelijkt door kilometrering toe te voegen. De kilometrering
is overgenomen uit het geluidregister. Locaties waar dit voor geldt zijn: A12 Den
Haag, A44 Den Haag, N61 Schoondijke, A20 Westland, A15 Oostvoorne, N35 Wijthmen, A7
Zaandam, A58 Vlissingen, N33 Eemshaven, N208 Provincie Noord Holland.
Artikel V
De datum van inwerkingtreding van deze regeling is het eerste volgende vaste verandermoment,
te weten 1 januari 2018. Van de in het systeem van vaste verandermomenten opgenomen
minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding
wordt afgeweken. De doelgroep van deze regeling is al bekend met de wijziging.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer