5. Beleidsregels voor het intrekken van een toelating als gedurende een jaar geen
zorg is verleend
De Minister kan een toelating intrekken, indien de instelling gedurende een jaar geen
zorg heeft verleend waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige
zorg of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de
Zorgverzekeringswet.
TOELICHTING
Op grond van de WTZi kan de Minister een toelating intrekken. Dit kan op basis van
artikel 13, tweede lid, van de WTZi en op basis van de in artikel 14, eerste lid,
onderdeel d, in samenhang met artikel 4 van de WTZi genoemde beleidsregels. In artikel
13, tweede lid, van de WTZi is opgenomen dat de Minister de toelating kan intrekken
als niet wordt voldaan aan de voorschriften van de WTZi. De voorschriften betreffen
het verbod op winstoogmerk, de eisen omtrent de bestuursstructuur en de waarborgen
voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering en andere aan de toelating verbonden
voorschriften. In artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de WTZi is opgenomen dat
de Minister een toelating ook kan intrekken op grond van de in artikel 4 van de WTZi
genoemde beleidsregels.
In paragraaf 5 worden de beleidsregels uitgebreid met een grond voor intrekking op
basis van artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de WTZi. Dit is dus onverminderd
de andere mogelijkheden tot intrekking op grond van deze beleidsregels. Aanleiding
daarvoor is dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: IGJ i.o.)
in het kader van het toezicht op de jaarverantwoording tegen onregelmatigheden aanloopt
die in de loop der tijd zijn opgetreden in de lijst van zorginstellingen die in het
bezit zijn van een toelating. Dat leidt tot problemen in het toezicht en de handhaving.
De Minister acht het hierom wenselijk om de toelating in te trekken als gedurende
een jaar – dus gedurende 365 dagen – door de instelling geen zorg is verleend waarop
aanspraak bestaat ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg of ingevolge
een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.
In deze gevallen is het niet nodig dat de instelling de toelating behoudt. De instelling
wordt in dit geval geconfronteerd met eisen waaraan de instelling niet kan voldoen,
zoals de jaarverantwoording. Tevens worden de IGJ i.o. en de Minister geconfronteerd
met uitvoeringslasten die niet noodzakelijk zijn. De procedure voor intrekking verloopt
conform de Algemene wet bestuursrecht. De instelling wordt daardoor bijvoorbeeld eerst
gehoord voordat tot intrekking wordt overgegaan. Als de instelling na het intrekken
van een toelating op een later moment toch de hiervoor omschreven zorg wil gaan verlenen,
kan de instelling opnieuw een toelating aanvragen. Deze beleidsregel laat onverlet
dat de Minister de toelating kan intrekken als de zorginstelling daar zelf om verzoekt.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de WTZi van toepassing is op instellingen.
Hieronder wordt op grond van artikel 1, onderdeel f, van de WTZi verstaan ‘een organisatorisch
verband dat een toelating heeft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de WTZi’.
Hieronder vallen alle verschijningsvormen van instellingen, dus zowel rechtspersonen
als natuurlijke personen. Er moeten tenminste twee personen namens de instelling zorg
verlenen. Het maakt daarbij niet uit of sprake is van nevenschikking. Een zelfstandige
zonder personeel (ZZP’er), ook wel de solistisch werkende zorgverlener genoemd, heeft
dus geen WTZi-toelating nodig en komt hier ook niet voor in aanmerking. Ten onrechte
verleende toelatingen aan ZZP’ers zullen worden ingetrokken.