Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 december 2017, nr. WJZ / 16181067, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies ter uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (Regeling subsidie uitvoering Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 15, 16, 17, eerste lid, 19, tweede en derde lid, 25, 43, 44, 48, eerste lid, 50, achtste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aardbevingsgebied:

gebied waar zich bodembeweging voordoet of heeft voorgedaan als gevolg van aardgaswinning uit het Groningenveld;

algemene de-minimisverordening:

verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);

besluit:

Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

de-minimisverordening landbouw:

verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352);

groepsvrijstellingsverordening landbouw:

Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

Nationaal Coördinator Groningen:

Nationaal Coördinator Groningen, bedoeld in het Instellingsbesluit Nationaal Coördinator Groningen;

particulier:

individueel huishouden, niet zijnde een onderneming in de zin van het Europees recht.

Artikel 1.2. Openstelling

  • 1. Subsidieaanvragen als bedoeld in deze regeling kunnen worden ingediend in de periode van 18 december 2017 tot en met 30 september 2018.

  • 2. Aanvragen zijn tijdig ingediend indien zij op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 1.3. Subsidieplafonds

De subsidieplafonds bedragen:

  • a. € 500.000 voor de subsidie, bedoeld in artikel 2.1;

  • b. € 570.000 voor de subsidie, bedoeld in artikel 3.1;

  • c. € 357.000 voor de subsidie, bedoeld in artikel 4.1;

  • d. € 100.000 voor de subsidie, bedoeld in artikel 5.1.

§ 2. Subsidie informeren en doorverwijzen

Artikel 2.1. Subsidieaanvraag

De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor een project dat tot doel heeft het informeren en doorverwijzen en in het kader daarvan begeleiden van particulieren die te maken hebben met schadelijke gevolgen van de mijnbouwactiviteiten in het aardbevingsgebied.

Artikel 2.2. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het bedrag, genoemd in artikel 1.3, onderdeel a.

Artikel 2.3. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.4. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is de periode tot en met 31 december van het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.

Artikel 2.5. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. de subsidieaanvrager geen rechtspersoonlijkheid bezit;

  • b. de subsidieaanvrager een vergoeding vraagt voor het informeren en doorverwijzen;

  • c. een contactpersoon van de subsidieaanvrager niet in persoon bereikbaar is voor de informatie en doorverwijzing;

  • d. met het project wordt geconcurreerd met dienstverlening die op de markt door commerciële partijen wordt aangeboden;

  • e. het project bestaat uit andere activiteiten dan het informeren en doorverwijzen en in het kader daarvan begeleiden van particulieren in het aardbevingsgebied;

  • f. de informatie en doorverwijzing niet voor elke particulier zonder onderscheid toegankelijk is;

  • g. met de informatie en doorverwijzing individuele ondernemingen worden bevoordeeld;

  • h. de subsidieaanvrager economische activiteiten uitvoert.

Artikel 2.6. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 2.1 bevat ten minste:

  • a. gegevens over de aanvrager, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. een beschrijving van het project;

  • d. een gespecificeerde opgave van de kosten van het project;

  • e. een onderbouwing waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet worden aangeboden op de markt.

Artikel 2.7. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.1, bevat geen staatssteun.

Artikel 2.8. Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 december 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

§ 3. Subsidie maatschappelijke betrokkenheid

Artikel 3.1. Subsidieaanvraag

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een rechtspersoon die is toegetreden tot de maatschappelijke stuurgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en bewoners van het aardbevingsgebied en die de Nationaal Coördinator Groningen adviseert over de inhoud en uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen voor het in het kalenderjaar waarvoor de subsidieaanvraag wordt gedaan, namens de achterban voorbereiden van de advisering van de Nationaal Coördinator Groningen over de inhoud en uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen in de maatschappelijke stuurgroep en het informeren van de eigen achterban daarover.

Artikel 3.2. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste € 25.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie ten hoogste € 220.000 indien:

    • a. de subsidieaanvrager zich tot doel heeft gesteld de belangen van alle inwoners van het aardbevingsgebied te behartigen;

    • b. de subsidieaanvrager niet deelneemt in een overkoepelend orgaan dat ook zelfstandig partij is bij de maatschappelijke stuurgroep;

    • c. voor de subsidieaanvrager enkel natuurlijke personen actief zijn die, anders dan bij wijze van beroep, onverplicht arbeid om niet verrichten.

Artikel 3.3. Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidieaanvrager ondernemingen vertegenwoordigt die actief zijn in de primaire landbouw:

  • a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw;

  • b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 3.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.5. Subsidieverplichtingen

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a. hij tijdens het kalenderjaar waarvoor de subsidieaanvraag wordt gedaan, wordt vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomsten van de maatschappelijke stuurgroep en daar bijdraagt aan de advisering van de Nationaal Coördinator Groningen over de inhoud en uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen;

  • b. hij zijn achterban actief betrekt bij de voorbereiding van inbreng in de maatschappelijke stuurgroep, ten minste door de inbreng tijdens bijeenkomsten met de achterban te delen en bespreken.

Artikel 3.6. Voorschot

In afwijking van artikel 45, tweede lid, in combinatie met artikel 46, eerste tot en met vierde, zevende en tiende lid, van het besluit bedraagt de hoogte van het voorschot voor de subsidie, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, 100% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 3.7. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 3.1 bevat ten minste:

  • a. gegevens over de aanvrager, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, worden uitgevoerd;

  • d. een gespecificeerde opgave van de kosten van het project;

  • e. een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene de-minimisverordening of, indien de subsidieaanvrager ondernemingen vertegenwoordigt die actief zijn in de primaire landbouw, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 3.8. Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 50, eerste lid, van het besluit wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.

Artikel 3.9. Staatssteun

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3.1 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening of, indien de subsidieontvanger ondernemingen vertegenwoordigt die actief zijn in de primaire landbouw, artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2. Indien de subsidie wordt gerechtvaardigd door de groepsvrijstellingsverordening landbouw, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw bekend.

Artikel 3.10. Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 december 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

§ 4. Subsidie opleiding in de bouw

Artikel 4.1. Subsidieaanvraag

De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs of een samenwerkingsverband waaraan deze instellingen deelnemen voor de vergaring, ontsluiting, deling en actieve verspreiding van kennis voor de huidige en toekomstige beroepsbevolking die op enigerlei wijze betrokken is of zal worden bij de aardbevingsproblematiek van het Groningenveld waardoor de inzetbaarheid van de beroepsbevolking wordt vergroot.

Artikel 4.2. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het bedrag, genoemd in artikel 1.3, onderdeel c.

Artikel 4.3. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.4. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is de periode tot en met 31 december van het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.

Artikel 4.5. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. het project niet plaatsvindt in het kader van het publiek bekostigde onderwijs, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie beroepsonderwijs;

  • b. met het project wordt geconcurreerd met dienstverlening die op de markt door commerciële partijen wordt aangeboden;

  • c. het project en de resultaten daarvan niet voor een ieder zonder onderscheid toegankelijk zijn;

  • d. de subsidieaanvrager of, indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, de deelnemers aan dit samenwerkingsverband niet kunnen aantonen dat zij beschikken over een gescheiden boekhouding waarmee hun economische activiteiten en hun niet economische activiteiten kunnen worden onderscheiden alsmede de kosten, financiering en inkomsten van die activiteiten.

Artikel 4.6. Subsidieverplichtingen

De subsidieontvanger investeert eventuele opbrengsten van het project in het publiek bekostigde onderwijs van de subsidieontvanger of, indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, de deelnemers aan dit samenwerkingsverband.

Artikel 4.7. Informatieverplichtingen

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1 bevat in ieder geval:

  • a. gegevens over de aanvrager, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. een beschrijving van het project;

  • d. een gespecificeerde opgave van de kosten van het project;

  • e. een verklaring dat eventuele opbrengsten van het project worden geïnvesteerd in het publiek bekostigde onderwijs van de subsidieontvanger of, indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, de deelnemers aan dit samenwerkingsverband.

Artikel 4.8. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 4.1 bevat geen staatssteun.

Artikel 4.9. Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 december 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 5. Subsidie uitvoering doelen Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen

Artikel 5.1 Subsidieaanvraag

De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een samenwerkingsverband voor een project dat tot doel heeft de verwezenlijking van één of meerdere van de doelen uit het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen en die zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 5.2 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het bedrag, genoemd in artikel 1.3, onderdeel d.

Artikel 5.3 Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.4 Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van één of meerdere van de doelen uit het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen en die zijn opgenomen in de bijlage;

  • b. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • c. op grond van artikel 2.1, 3.1 of 4.1 subsidie kan worden verstrekt.

Artikel 5.5 Informatieverplichtingen

  • 1. Een aanvraag voor subsidie op grond van artikel 5.1 bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. een beschrijving van het project;

    • d. een gespecificeerde opgave van de kosten van het project.

  • 2. Indien de subsidie staatssteun bevat, bevat de aanvraag tevens een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene de-minimisverordening of artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening landbouw.

Artikel 5.6 Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 5.1 kan staatssteun bevatten en wordt dan gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw.

Artikel 5.7 Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 december 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidie uitvoering Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen.

Artikel 6.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 18 december 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 december 2017

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5.1 VAN DE REGELING SUBSIDIE UITVOERING MEERJARENPROGRAMMA AARDBEVINGSBESTENDIG EN KANSRIJK GRONINGEN

De doelen uit het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen, bedoeld in artikel 5.1 zijn:

  • a. de (gebouwde) omgeving en de infrastructuur in samenhang met het bestaande winningsniveau zodanig versterken dat deze voldoen aan de vigerende norm (het beoogde veiligheidsniveau);

  • b. goed voorbereiden van alle partijen op eventuele calamiteiten als gevolg van aardbevingen;

  • c. zorgen voor goede, transparante en publiek toegankelijke informatievoorziening;

  • d. kwaliteit, kwantiteit en bereikbaarheid van de basisvoorzieningen laten voldoen aan de eisen van de toekomst en afstemmen op de demografische en sociaaleconomische prognoses;

  • e. neutraliseren van het verstorende effect van de aardbevingsproblematiek op de woningmarkt en daarbij inspelen op de demografische ontwikkelingen;

  • f. maximaal behouden van het Groningse erfgoed, de landschappelijke kwaliteit en de gebiedsentiteit;

  • g. het regionale bedrijfsleven (groot en klein) een sterke positie in laten nemen bij de uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen;

  • i. de bevolking via goede scholingsprogramma’s de mogelijkheid geven om optimaal in te stromen in de aardbevinggerelateerde arbeidsmarkt;

  • j. de innovatiekansen die voortkomen uit aardbevinggerelateerde werkgelegenheid zoveel mogelijk benutten;

  • k. in het kader van het toekomstbestendig maken van de gebouwde omgeving en het ruimtelijk gebied de energieprestatie zo goed mogelijk verbeteren.

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Doel en aanleiding

Met de invoering van de Regeling subsidie Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen wordt een subsidie-instrument geïntroduceerd ten behoeve van de realisatie van de doelen uit het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (hierna ook: meerjarenprogramma) van de Nationaal Coördinator Groningen (hierna ook: Nationaal Coördinator).

Met ingang van 1 juni 2015 is de functie van Nationaal Coördinator ingesteld. Op grond van het Instellingsbesluit Nationaal Coördinator Groningen (Stcrt. 2015, 12511) is deze belast met het bevorderen van de totstandkoming en uitvoering van een Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Ter uitvoering van deze opdracht is het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen tot stand gebracht. Dit meerjarenprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd en is gericht op een aanpak van de aardbevingsproblematiek in Groningen langs een viertal sporen:

  • vergroting van de veiligheid en preventieve versterking van huizen en gebouwen;

  • verbetering van de schadeafhandeling en waardevermeerdering;

  • verbetering van de leefbaarheid;

  • verbetering van het economisch perspectief.

Op basis van de voornoemde vier sporen zijn in het meerjarenprogramma de volgende concrete doelen opgenomen:

  • a. de (gebouwde) omgeving en de infrastructuur in samenhang met het bestaande winningsniveau zodanig versterken dat deze voldoen aan de vigerende norm (het beoogde veiligheidsniveau);

  • b. goed voorbereiden van alle partijen op eventuele calamiteiten als gevolg van aardbevingen;

  • c. instellen van heldere regelingen voor eigenaren, bewoners en gebruikers en zorgen voor een snelle afhandeling;

  • d. zorgen voor goede, transparante en publiek toegankelijke informatievoorziening;

  • e. kwaliteit, kwantiteit en bereikbaarheid van de basisvoorzieningen laten voldoen aan de eisen van de toekomst en afstemmen op de demografische en sociaaleconomische prognoses;

  • f. neutraliseren van het verstorende effect van de aardbevingsproblematiek op de woningmarkt en daarbij inspelen op de demografische ontwikkelingen;

  • g. maximaal behouden van het Groningse erfgoed, de landschappelijke kwaliteit en de gebiedsentiteit;

  • h. stimuleren van adequate gemeentelijke handhaving op de norm voor aardbevingsbestendigheid en de staat van de (gebouwde) omgeving;

  • i. het regionale bedrijfsleven (groot en klein) een sterke positie in laten nemen bij de uitvoering van het meerjarenprogramma;

  • j. de bevolking via goede scholingsprogramma’s de mogelijkheid geven om optimaal in te stromen in de aardbevinggerelateerde arbeidsmarkt;

  • k. de innovatiekansen die voortkomen uit aardbevinggerelateerde werkgelegenheid zoveel mogelijk benutten;

  • l. in het kader van het toekomstbestendig maken van de gebouwde omgeving en het ruimtelijk gebied de energieprestatie zo goed mogelijk verbeteren.

Realisatie van de doelen uit het meerjarenprogramma is in eerste instantie aan de Nationaal Coördinator. Gebleken is echter dat er in het aardbevingsgebied ook diverse (private) initiatieven worden ontwikkeld waarmee wordt bijgedragen aan het verwezenlijken van deze doelen. Met deze subsidieregeling wordt beoogd de ontwikkeling en uitvoering van deze initiatieven te stimuleren en daarmee bij te dragen aan de realisatie van het meerjarenprogramma.

2. De regeling

De regeling bevat in eerste instantie een viertal subsidiemodules op grond waarvan voor de uitvoering van bepaalde doelen uit het meerjarenprogramma subsidie kan worden verstrekt. Het is denkbaar dat in de toekomst modules worden toegevoegd op grond waarvan ook voor andere doelen uit het meerjarenprogramma subsidie kan worden verstrekt. Ook is het mogelijk dat modules worden verwijderd omdat het niet langer nodig of wenselijk is subsidie voor de betreffende activiteiten te verstrekken. De regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgevoerd door de Nationaal Coördinator Groningen.

De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: Kaderbesluit). Dit besluit bevat algemene regels over subsidieverstrekking onder de Kaderwet EZ-subsidies. Subsidieverstrekking op grond van onderhavige regeling wordt dan ook beheerst door de algemene regels die het Kaderbesluit bevat. In een enkel geval zijn in deze regeling aanvullende of afwijkende voorschriften opgenomen. Waar dat het geval is, wordt dit hierna nader toegelicht.

Paragraaf 1 van de regeling bevat een aantal algemene bepalingen. Dit betreft bijvoorbeeld de openstelling van de regeling. Aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen worden ingediend in de periode van 18 december 2017 tot en met 30 september 2018. Deze openstelling betreft aanvragen voor subsidie voor het jaar 2018. Aangezien het de bedoeling is dat op grond van deze regeling meerdere jaren subsidies worden verstrekt, zal in de loop van 2018 worden besloten of en voor welke periode de regeling wordt opengesteld voor aanvragen voor subsidie voor het volgende jaar. Daarnaast zijn in deze paragraaf de subsidieplafonds opgenomen. Er kan voor een viertal subsidiemodules een aanvraag voor subsidie worden gedaan. De regeling voorziet per categorie in een subsidieplafond. Dit plafond is het bedrag waarvoor per module voor alle aanvragen gezamenlijk subsidie kan worden verstrekt. Ook voor deze plafondbedragen geldt dat deze per jaar worden vastgesteld.

3. De subsidies

De paragrafen 2 tot en met 5 van de regeling bevatten de voorschriften voor de vier op grond van deze modules te verstrekken subsidies. Hierna worden deze subsidies nader toegelicht.

3.1. Subsidie informeren en doorverwijzen
3.1.1. Subsidie

Het komt regelmatig voor dat de bewoners in het aardbevingsgebied vragen hebben over de gevolgen van de gaswinning uit het Groningerveld. Ook komt het voor dat de bewoners door de complexiteit van deze gevolgen (schademeldingen, versterking of een combinatie daarvan) geen overzicht meer hebben, bijvoorbeeld over welke instanties of organisaties de benodigde diensten kunnen leveren. Een project waarbinnen aan de bewoners van het aardbevingsgebied de benodigde informatie wordt geboden en zij worden doorverwezen naar de juiste instanties, kan een belangrijke bijdrage bieden aan de informatievoorziening voor bewoners in het aardbevingsgebied. Dit is ook één van de te bereiken doelen die zijn opgenomen in het meerjarenprogramma. Daarom bevat paragraaf 2 een grondslag voor het verstrekken van subsidie voor een project dat tot doel heeft particulieren die te maken hebben met schadelijke gevolgen van de mijnbouwactiviteiten in het aardbevingsgebied te informeren en door te verwijzen en in het kader daarvan te begeleiden. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat de subsidieaanvrager zich slechts beperkt tot het gratis informeren en doorverwijzen van individuele huishoudens naar de juiste instanties en organisaties en niet zelf de diensten verricht die deze instanties of organisaties op de markt aanbieden.

Voor het jaar 2018 is voor deze subsidie een budget van € 500.000 beschikbaar. Dit bedrag is ook opgenomen als plafondbedrag voor paragraaf 2 in artikel 1.3, onderdeel a. De subsidie die onder paragraaf 2 voor een project kan worden aangevraagd bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het plafondbedrag dat voor deze paragraaf is opgenomen. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van aanvragen.

In aanvulling op de gronden uit het Kaderbesluit, zijn diverse afwijzingsgronden opgenomen. De subsidie wordt afgewezen in de volgende gevallen:

  • de subsidieaanvrager bezit geen rechtspersoonlijkheid;

  • de subsidieaanvrager vraagt een vergoeding voor het informeren en doorverwijzen;

  • een contactpersoon van de subsidieaanvrager is niet in persoon bereikbaar voor het informeren en doorverwijzen;

  • met het project wordt geconcurreerd met dienstverlening die op de markt door commerciële partijen wordt aangeboden;

  • het project bestaat uit andere activiteiten dan het informeren en doorverwijzen en in het kader daarvan begeleiden van particulieren;

  • de informatie en doorverwijzing is niet voor elke particulier zonder onderscheid toegankelijk;

  • met de informatie en doorverwijzing worden individuele ondernemingen bevoordeeld;

  • de subsidieaanvrager economische activiteiten uitvoert.

Het merendeel van deze afwijzingsgronden is opgenomen om te bewaken dat met de subsidie geen economische activiteiten worden gefinancierd zodat er geen sprake is van staatssteun. Dit wordt in paragraaf 3.1.3 verder toegelicht.

3.1.2. Uitvoering

De subsidieaanvraag kan worden ingediend bij de Nationaal Coördinator Groningen die de regeling namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitvoert. Op een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit uiterlijk acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag een besluit genomen. Daarbij wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Het regime voor bevoorschotting volgt uit de artikelen 45 tot en met 47 van het Kaderbesluit. Aan de subsidie is een realisatietermijn gekoppeld. Het project moet zijn afgerond op 31 december van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Uiterlijk binnen dertien weken na deze einddatum dient de aanvrager een verzoek om subsidievaststelling in. Dit verzoek dient blijkens artikel 50, tweede lid, van het Kaderbesluit vergezeld te gaan van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten, een mededeling van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd en indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, een controleverklaring van een accountant. Op het verzoek tot subsidievaststelling wordt ingevolge artikel 52 van het Kaderbesluit een besluit genomen uiterlijk dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag of nadat de voor indiening van de aanvraag om subsidievaststelling geldende termijn is verstreken.

3.1.3. Staatssteun

Er is sprake van staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in geval voldaan wordt aan een aantal cumulatieve criteria. Ten eerste moet er sprake zijn van steun die wordt bekostigd met overheidsmiddelen. Deze steun moet ten goede komen aan een onderneming. De onderneming moet door de steun een voordeel hebben dat de onderneming niet langs normale commerciële weg zou hebben verkregen. Dit verkregen voordeel is selectief in de zin dat alleen bepaalde ondernemingen van de steun profiteren. Tot slot wordt met het voordeel (potentieel) de concurrentie vervalst en heeft dit mogelijk invloed op de handel tussen landen in de interne (Europese) markt.

Om te beoordelen of er sprake is van staatssteun, is onderhavige subsidie getoetst aan deze criteria. Aan het eerste vereiste wordt voldaan. Er is immers sprake van een subsidie van de overheid waarop aanspraak kan worden gemaakt. De steun is dus met overheidsmiddelen bekostigd. Aan het tweede vereiste dat de steun ten goede moet komen aan een onderneming wordt echter niet voldaan. Dit wordt hierna toegelicht.

Onderhavige subsidie zou kunnen leiden tot staatssteun op twee niveaus. Ten eerste zou er sprake kunnen zijn van staatssteun op het niveau van de subsidieontvanger. Daarvan kan sprake zijn als de subsidieontvanger kwalificeert als onderneming in de zin van het Europees recht. In vaste rechtspraak van het Hof van Justitie wordt een onderneming omschreven als ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’. Er is sprake van een economische activiteit als er goederen of diensten aan derden op de markt worden aangeboden. Door opname van een aantal afwijzingsgronden in artikel 2.5 wordt voorkomen dat de subsidieontvanger met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt, economische activiteiten verricht en daardoor kwalificeert als onderneming in de zin van het Europees recht. Zo mag de subsidieontvanger geen vergoeding vragen voor de gesubsidieerde activiteiten. Dit is echter niet voldoende om niet als onderneming te kwalificeren. Daarom is tevens van belang dat met het gesubsidieerde project niet geconcurreerd mag worden met dienstverlening die op de markt door commerciële partijen wordt aangeboden. De subsidieaanvrager zal ook bij elke aanvraag moeten onderbouwen dat er geen marktpartijen zijn die dezelfde informatie en doorverwijzing verrichten. Het gesubsidieerde project mag niet bestaan uit andere activiteiten dan het informeren en doorverwijzen en in het kader daarvan begeleiden van particulieren. Bovendien zal de subsidieontvanger – om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie op grond van deze regeling – geen economische activiteiten op eventueel ander gebied mogen verrichten. De gesubsidieerde geboden informatie en doorverwijzing moeten voor iedere particulier zonder onderscheid toegankelijk zijn. En tot slot mogen met de gesubsidieerde geboden informatie en doorverwijzing geen individuele ondernemingen worden bevoordeeld. Dit brengt met zich dat de subsidieontvanger ervoor moet zorgen dat de informatie en doorverwijzing transparant, objectief en op niet discriminatoire wijze plaatsvindt. Nu er door de opgenomen subsidieverplichtingen met de subsidie geen economische activiteiten worden verricht, kwalificeert de subsidieontvanger niet als onderneming en is er geen sprake van staatssteun.

Ten tweede kan sprake zijn van staatssteun ten aanzien van degenen die een beroep doen op de geboden informatie en doorverwijzing waarvoor subsidie wordt verstrekt. Omdat op grond van artikel 2.1 alleen particulieren gebruik kunnen maken van de gesubsidieerde activiteiten (informeren en doorverwijzen) komt de steun niet ten goede aan ondernemingen en is er op dit niveau geen sprake van staatssteun.

3.2. Subsidie maatschappelijke betrokkenheid
3.2.1. Subsidie

De Nationaal Coördinator wordt over de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma geadviseerd door een maatschappelijke stuurgroep. Deze maatschappelijke stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en bewoners uit het aardbevingsgebied. De leden van de maatschappelijke stuurgroep adviseren de Nationaal Coördinator vanuit het belang dat zij namens hun achterban vertegenwoordigen. Het is van belang dat de stuurgroep een goede afspiegeling vormt van de verschillende belangen die een rol spelen bij de aardbevingsproblematiek. Een stuurgroep waarin alle relevante belangen vertegenwoordigd zijn, is in staat de Nationaal Coördinator te voorzien van een evenwichtig advies over de uitvoering van het meerjarenprogramma. Juist vanwege het belang dat de maatschappelijke stuurgroep een afspiegeling is van alle bij de aardbevingsproblematiek betrokken belangen, kan de samenstelling van de stuurgroep wijzigen. Zo zou een organisatie die een belang vertegenwoordigt dat nog niet in de stuurgroep is vertegenwoordigd, kunnen toetreden tot de stuurgroep. Het wordt wenselijk gevonden de leden van de maatschappelijke stuurgroep door middel van subsidiëring te stimuleren om te komen tot een goede met de achterban afgestemde inbreng in de stuurgroep, waarover de achterban vervolgens wordt geïnformeerd. Hiermee wordt beoogd te bereiken dat de Nationaal Coördinator vanuit alle vertegenwoordigde belangen wordt geadviseerd zodat op basis daarvan uitvoering kan worden gegeven aan het meerjarenprogramma.

Paragraaf 3 voorziet daarom in een grondslag om subsidie te verstrekken aan partijen (rechtspersonen) die zijn toegetreden tot de maatschappelijke stuurgroep voor het namens de achterban voorbereiden van de advisering van de Nationaal Coördinator Groningen over de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma in de maatschappelijke stuurgroep en het informeren van de achterban hierover.

Voor deze subsidie is voor het jaar 2018 een budget van € 570.000,– beschikbaar. Dit bedrag is opgenomen in artikel 1.3, onderdeel b, als plafondbedrag voor subsidies die op grond van paragraaf 3 worden verstrekt. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten. Ten hoogste bedraagt de subsidie € 25.000. Het is mogelijk dat dit bedrag niet voldoende is. Dat is met name het geval wanneer de subsidieaanvrager de belangen van alle inwoners van het aardbevingsgebied vertegenwoordigt. Vertegenwoordiging van alle inwoners van het gebied kost aanzienlijk meer tijd en inzet dan vertegenwoordiging van een bepaald (deel)belang. Daarom kan, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, in dat geval aanspraak worden gemaakt op een subsidie van ten hoogste € 220.000. Om deze categorie nader af te bakenen zijn twee aanvullende onderscheidende criteria opgenomen. Ten eerste mag de subsidieaanvrager niet deelnemen in een overkoepelend orgaan dat ook zelfstandig partij is bij de maatschappelijke stuurgroep. De reden voor dit criterium is dat wanneer de subsidieaanvrager deelneemt in een overkoepelend orgaan, de activiteiten voor de maatschappelijke stuurgroep gecoördineerd kunnen worden en er minder inzet nodig kan zijn voor de betreffende partij. Voor de subsidieaanvrager mogen daarnaast enkel vrijwilligers actief zijn. Ook dit criterium heeft als achtergrond dat een subsidieaanvrager waar ook betaalde medewerkers actief zijn met minder subsidie toe kan.

De subsidieontvanger moet aan een tweetal verplichtingen voldoen. Dit betreft ten eerste de verplichting dat de subsidieontvanger tijdens het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd daadwerkelijk moet worden vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomsten van de maatschappelijke stuurgroep en bijdraagt aan de advisering van de Nationaal Coördinator. Daarnaast is de eis gesteld dat de subsidieontvanger de achterban daadwerkelijk moet betrekken bij de voorbereiding van de inbreng in de maatschappelijke stuurgroep. De subsidieontvanger voldoet aan deze verplichtingen door deze inbreng ten minste tijdens bijeenkomsten met de achterban te delen en te bespreken.

3.2.2. Uitvoering

De subsidieaanvraag kan worden ingediend bij de Nationaal Coördinator Groningen die de regeling namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitvoert. De aanvraag kan enkel worden gedaan door een rechtspersoon. Op een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit uiterlijk acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag een besluit genomen. Daarbij wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van aanvragen. Binnen twee weken na de datum die op de subsidiebeschikking is vermeld, wordt ambtshalve een voorschot van 100% van de subsidie verstrekt. Dit volgt uit artikel 3.6. Voor de subsidies die maximaal € 25.000 bedragen, volgt dit uitgangspunt uit artikel 45 in combinatie met 47, eerste en derde lid, van het Kaderbesluit. Er is voor gekozen deze bevoorschottingssystematiek ook te hanteren voor de hogere subsidie. Dit om de onderhavige subsidie voor alle partijen die zijn aangesloten bij de maatschappelijke stuurgroep op een gelijke wijze uit te voeren. In artikel 3.8 is geregeld dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld. Hiervoor is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 50, achtste lid, van het Kaderbesluit biedt.

3.2.3. Staatssteun

Voor subsidiëring komen alle redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn aan de uitvoering van de subsidiabele activiteit. Dat betreft twee categorieën kosten. Ten eerste betreft dit de kosten die de subsidieaanvrager maakt voor het vertegenwoordigen van de achterban en het uit dien hoofde adviseren van de Nationaal Coördinator. Subsidiëring van deze kosten kwalificeert niet als staatssteun. De subsidie (steun) komt namelijk niet ten goede aan een onderneming in de zin van het Europees recht. Daarvan zou sprake zijn als de subsidieontvanger economische activiteiten zou verrichten (aanbieden van goederen of diensten op de markt). Bij het vertegenwoordigen van de achterban en het uit dien hoofde adviseren van de Nationaal Coördinator is geen sprake van het aanbieden van goederen of diensten op een markt. Dat zou anders zijn wanneer subsidie zou worden verleend voor de onafhankelijke advisering van de Nationaal Coördinator. In dat geval kan er sprake zijn van een markt voor adviesdiensten waaraan door middel van subsidie steun wordt verleend. Voor het namens een achterban adviseren bestaat echter geen markt waardoor geen sprake is van een economische activiteit.

De tweede categorie kosten betreffen kosten die de subsidieaanvrager maakt voor het kunnen functioneren als belangenvertegenwoordiger. Hierbij valt te denken aan kantoorkosten of kosten voor huur van gebouwen. Dergelijke kosten kwalificeren wel als staatssteun. Er is sprake van steun (subsidie) die wordt bekostigd met overheidsmiddelen. De steun komt ten goede aan een onderneming. De subsidieaontvanger verricht tenslotte economische activiteiten met de subsidie. Hierdoor heeft de subsidieaanvrager een voordeel dat hij niet langs normale commerciële weg zou hebben verkregen. Dit verkregen voordeel is selectief. Alleen degenen die zijn aangesloten bij de maatschappelijke stuurgroep komen immers voor de subsidie in aanmerking. Tot slot kan de verkregen steun er toe leiden dat de concurrentie vervalst wordt en daarmee mogelijk invloed hebben op de handel tussen landen in de interne markt.

Deze tweede categorie kosten betreft slechts een beperkt deel van het totale subsidiebedrag. Daarom is besloten deze steun te rechtvaardigen door middel van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352) (hierna: de algemene de-minimisverordening). Dit volgt ook uit artikel 3.9. Op grond van de algemene de-minimisverordening is het toegestaan om ondernemingen voor een bepaald bedrag te steunen zonder dat dit wordt aangemerkt als staatssteun. Het toegestane bedrag aan steun is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt en aldus niet als staatssteun wordt aangemerkt. De algemene de-minimisverordening staat toe dat aan een onderneming over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000 aan de-minimissteun wordt verstrekt. Als dit plafond is bereikt, mag in het desbetreffende jaar geen de-minimissteun meer worden verleend. Bij de subsidieaanvraag moet de aanvrager door middel van een de-minimisverklaring laten zien welke de-minimissteun in de twee voorafgaande belastingjaren is ontvangen. Dit volgt uit artikel 3.7, onderdeel e. Gelet op het beperkte aandeel de-minimissteun van de subsidie is de verwachting dat hiervoor bij aanvragers voldoende ruimte bestaat. De minister zal de subsidie op grond van artikel 22 van het Kaderbesluit afwijzen indien hij beoordeelt dat niet aan alle criteria van de algemene de-minimisverordening wordt voldaan.

Voor subsidieaanvragers die de belangen van primaire landbouwers vertegenwoordigen is gekozen voor een andere rechtvaardiging van de staatssteun. In dit geval wordt de staatssteun gerechtvaardigd door artikel 21 van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193) (hierna: de groepsvrijstellingsverordening landbouw). Op grond van dit artikel kan steun worden verleend voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting. Door middel van artikel 22 van het Kaderbesluit is geborgd dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien de verlening zou leiden tot strijd met de in de groepsvrijstellingsverordening landbouw opgenomen voorwaarden voor dergelijke steunverlening.

3.3. Subsidie opleiding in de bouw
3.3.1. Subsidie

Eén van de doelen uit het meerjarenprogramma is om de beroepsbevolking via goede scholingsprogramma’s de mogelijkheid te bieden optimaal in te stromen in de aardbevinggerelateerde arbeidsmarkt. Daarbij kan met name worden gedacht aan de bouw. Als gevolg van de gaswinning in Groningen zijn gebouwen beschadigd. Schade moet worden hersteld, bestaande gebouwen moeten worden versterkt en nieuwe gebouwen moeten aardbevingsbestendig worden gebouwd. De beroepsbevolking moet hiervoor over voldoende kennis en kunde beschikken. Het vergaren van kennis over aardbevingsbestendige bouw en het vervolgens delen van die kennis kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Met het oog hierop bevat paragraaf 4 van deze regeling een module om dergelijke activiteiten te subsidiëren.

De subsidie kan worden verstrekt aan een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (HBO of universiteit), een instelling als bedoeld in de Wet educatie beroepsonderwijs (MBO) of een samenwerkingsverband waaraan meerdere van deze instellingen deelnemen. De subsidie kan worden verstrekt voor een project dat gericht is op vergaring, ontsluiting, deling en actieve verspreiding van kennis voor de huidige en toekomstige beroepsbevolking die op enigerlei betrokken is of zal worden bij de aardbevingsproblematiek van het Groningenveld waardoor de inzetbaarheid van de beroepsbevolking wordt vergroot. Hiermee wordt bijgedragen aan de vaardigheden van de huidige en toekomstige beroepsbevolking. Dit kan bijvoorbeeld vertaald worden in een project waarin kennis wordt opgedaan over aardbevingsbestendige bouw, welke kennis via opleidingen wordt gedeeld met de studenten die vervolgens de opgedane kennis kunnen inzetten in de aardbevingsbestendige bouw.

Voor het jaar 2018 is voor deze subsidie een budget van € 357.000 beschikbaar. Dit bedrag is ook in artikel 1.3, onderdeel c, opgenomen als plafondbedrag voor paragraaf 4. De subsidie die onder paragraaf 4 kan worden aangevraagd, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten. De subsidie bedraagt ten hoogste het eerder genoemde plafondbedrag. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van aanvragen.

De regeling kent een viertal afwijzingsgronden. Indien sprake is van één van deze afwijzingsgronden wordt een aanvraag om subsidie afgewezen. Zo moet het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsvinden in het kader van het publiek bekostigde onderwijs waarmee de instellingen die subsidie kunnen aanvragen, zijn belast. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd mogen dus niet een onderdeel zijn van eventuele andere, niet publiek bekostigde, activiteiten die door de onderwijsinstellingen worden verricht. Daarnaast mag met het project niet worden geconcurreerd met dienstverlening die op de markt door een commerciële partij wordt aangeboden. Het project en de resultaten daarvan moeten voor een ieder en dus zonder onderscheid toegankelijk zijn. Tot slot moeten de subsidieaanvrager of, indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, de deelnemers aan dit samenwerkingsverband kunnen aantonen dat zij beschikken over een gescheiden boekhouding waarmee hun economische activiteiten en hun niet economische activiteiten kunnen worden onderscheiden alsmede de kosten, financiering en inkomsten van die activiteiten. Daarnaast moet de subsidieontvanger aan een verplichting voldoen. De subsidieontvanger moet er namelijk voor zorgen dat eventuele opbrengsten van het project worden geïnvesteerd in het publiek bekostigde onderwijs van de onderwijsinstelling die de subsidie ontvangt. Het is dus niet toegestaan om eventuele opbrengsten uit het gesubsidieerde project naar andere activiteiten van de onderwijsinstelling te laten doorvloeien. Dit kan worden aangetoond door middel van een gescheiden boekhouding. Daarom is opgenomen dat de subsidieaanvrager moet aantonen over een gescheiden boekhouding te beschikken. Deze afwijzingsgronden en subsidieverplichting zijn opgenomen om te bewaken dat deze subsidie niet kwalificeert als staatssteun. Op de staatssteunaspecten wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.3.

3.3.2. Uitvoering

Voor een toelichting op de uitvoeringsaspecten van deze subsidie wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. Hetgeen daar is beschreven over de uitvoering van de subsidie onder paragraaf 2 is ook van toepassing op onderhavige subsidie.

3.3.3 Staatssteun

Voor een algemene toelichting op de criteria waaraan moet zijn voldaan wil er sprake zijn van staatssteun, wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3. Onderhavige subsidie leidt niet tot het verstrekken van staatssteun. Er wordt namelijk niet voldaan aan het tweede criterium. De steun wordt niet verstrekt aan een onderneming. Daarvan zou sprake zijn als de activiteiten die worden gesubsidieerd kwalificeren als economische activiteiten. Openbaar onderwijs dat binnen het nationale onderwijsstelsel in hoofdzaak of volledig wordt gefinancierd door de Staat en onder staatstoezicht staat, wordt niet beschouwd als een economische activiteit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de punten 28 tot en met 31 van de Mededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU 2016, C 262). De onderhavige subsidie kan enkel worden verstrekt aan universiteiten, en HBO- en MBO-instellingen voor de vergaring, ontsluiting, deling en actieve verspreiding van kennis. Daarnaast is in artikel 4.5 een aantal aanvullende afwijzingsgronden geïntroduceerd, waarmee wordt voorkomen dat subsidie kan worden verstrekt voor economische (onderzoeks- of onderwijs-) activiteiten). Bepaald is namelijk dat geen subsidie wordt verstrekt indien het project niet plaatsvindt in het kader van het publiek bekostigde onderwijs, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie beroepsonderwijs. Dit kan worden aangetoond door de gescheiden boekhouding die de onderwijsinstellingen moeten aanhouden. De subsidieaanvrager moet aantonen over een gescheiden boekhouding te beschikken. Dit volgt uit artikel 4.7, onderdeel e. Ook wordt geen subsidie verstrekt indien met het project zou worden geconcurreerd met dienstverlening die op de markt door commerciële partijen wordt aangeboden. En tot slot moeten het project en de resultaten voor een ieder zonder onderscheid toegankelijk zijn. Daarnaast is de subsidieontvanger op grond van artikel 4.6 verplicht om eventuele opbrengsten van het project te investeren in het publiek bekostigde onderwijs van de subsidieontvanger.

3.4. Subsidie uitvoering doelen Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen
3.4.1. Subsidie

Zoals in paragraaf 1 uiteengezet is het doel van deze regeling door middel van subsidie voor projecten een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van het meerjarenprogramma. De regeling bevat daartoe een drietal subsidiemodules waarmee het leveren van een bijdrage aan een drietal doelen van het meerjarenprogramma wordt gestimuleerd. Deze subsidies zijn in de vorige paragrafen reeds toegelicht. De doelen uit het meerjarenprogramma zijn echter veel breder. Het wordt wenselijk gevonden om naast de drie eerder genoemde modules ook andere bijdragen aan de realisatie van de (overige) doelen van het meerjarenprogramma te kunnen subsidiëren. Het kan daarbij gaan om zeer uiteenlopende projecten. Het gaat erom dat met het project wordt bijgedragen aan de realisatie van de doelen van het meerjarenprogramma.

Om dit mogelijk te maken kan op grond van paragraf 5 subsidie worden verstrekt voor een project dat tot doel heeft bij te dragen aan de verwezenlijking van één of meerdere doelen uit het meerjarenprogramma. Er zal per subsidieaanvraag beoordeeld worden of het project waarvoor subsidie wordt gevraagd daadwerkelijk bijdraagt aan de doelen uit het meerjarenprogramma.

Voor het jaar 2018 is voor deze subsidie een budget van € 100.000 beschikbaar. Dit bedrag is ook opgenomen als plafondbedrag voor paragraaf 5 in artikel 1.3, onderdeel d. De subsidie die op grond van artikel 5.1 kan worden aangevraagd, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het plafondbedrag dat voor deze subsidie is opgenomen. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van aanvragen.

In aanvulling op de afwijzingsgronden uit het Kaderbesluit, is een drietal aanvullende gronden opgenomen. Een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien het project onvoldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelen uit het meerjarenprogramma. Het is denkbaar dat een verzoek voor subsidie wordt ingediend voor een project dat slechts een beperkte bijdrage levert aan de realisatie van de doelen uit het meerjarenprogramma. Een dergelijke aanvraag moet kunnen worden afgewezen zodat subsidie kan worden verstrekt aan een project waarmee wel een substantiële bijdrage wordt geleverd aan de realisatie van voornoemde doelen. Daarnaast wordt een aanvraag afgewezen als de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is. Een aanvraag wordt ook afgewezen als voor het desbetreffende project op grond van één van de eerdere paragrafen van de regeling al subsidie kan worden aangevraagd. Dit dient om te voorkomen dat voor hetzelfde project onder meerdere modules subsidie kan worden verstrekt.

3.4.2. Uitvoering

De subsidieaanvraag kan worden ingediend bij de Nationaal Coördinator Groningen die de regeling namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitvoert. Indien de subsidie wordt aangevraagd voor een samenwerkingsverband, wordt de aanvraag ingediend door een penvoerder die namens dit samenwerkingsverband optreedt. Op een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit uiterlijk acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag een besluit genomen. Daarbij wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van aanvragen. Het regime voor bevoorschotting volgt uit de artikelen 45 tot en met 47 van het Kaderbesluit. Uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid, moet de subsidieontvanger een aanvraag om subsidievaststelling indienen. Dit verzoek dient blijkens artikel 50, tweede lid, van het Kaderbesluit vergezeld te gaan van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten, een mededeling van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd en indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, een controleverklaring van een accountant. Op het verzoek tot subsidievaststelling wordt op grond van artikel 52 van het Kaderbesluit een besluit genomen uiterlijk dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag, of nadat de voor indiening van de aanvraag om subsidievaststelling geldende termijn is verstreken.

3.4.3. Staatssteun

Vanwege het open karakter van deze module en daarmee de grote diversiteit aan projecten die gesubsidieerd kunnen worden, is niet bij voorbaat te bepalen of deze subsidies staatssteun bevatten. Dit betekent dat ten aanzien van iedere aanvraag voor subsidie zal moeten worden beoordeeld of deze staatssteun bevat. Deze beoordeling is aan de minister. Er is voor gekozen om, indien de subsidie staatssteun betreft, de staatssteun te rechtvaardigen als de-minimissteun. Subsidieverstrekking is in dit geval mogelijk indien uit de door de subsidieaanvrager ingediende de-minimisverklaring blijkt dat er de-minimisruimte beschikbaar is. Het is ook aan de minister om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de-minimissteun wort voldaan. Met deze werkwijze wordt voorkomen dat per subsidieaanvraag moet worden beoordeeld of en hoe de staatssteun bij de Europese Commissie kan worden aangemeld in het kader van artikel 107 VWEU, waarna de daarvoor bestemde procedure moet worden doorlopen.

Voor een toelichting op de systematiek van de algemene de-minimisverordening wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3. Voor de verstrekking van de-minimissteun in de primaire landbouwsector geldt een hiervan afwijkende regeling. Op grond van de de-minimisverordening landbouw (verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352)) mag over een periode van drie jaren tot € 15.000 aan steun worden verstrekt.

In artikel 5.6 is hiertoe opgenomen dat de subsidie staatssteun kan bevatten en dat, als dit het geval is, de staatssteun moet kunnen worden gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw. Uit artikel 5.5 volgt dat de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag ook een verklaring de-minimissteun moet aanleveren. Uit die verklaring blijkt of de aanvrager over voldoende de-minimisruimte beschikt om de aangevraagde subsidie te ontvangen. Indien de met de subsidie te verstrekken steun de nog bestaande de-minimisruimte overtreft, wordt de aanvraag afgewezen. Dit volgt uit artikel 22, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Kaderbesluit.

4. Meldplicht en bestuurlijke boete

Uit de artikelen 2 en 6 van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies en artikel 36a jo. artikel 23, eerste lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit volgt dat indien gesubsidieerde activiteiten niet geheel zijn uitgevoerd binnen de termijn die daarvoor is opgenomen in de regeling, de subsidieontvanger dit schriftelijk moet melden. In deze regeling betreft dit de realisatietermijnen die in de artikelen 2.4 en 4.4 zijn opgenomen. Voldoet de subsidieontvanger niet aan deze schriftelijke meldingsplicht dan kan een bestuurlijke boete worden opgelegd ten bedrage van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

5. Regeldruk

Deze regeling levert administratieve lasten op voor de aanvragers van subsidie. In totaal bedragen de administratieve lasten van deze regeling naar schatting € 4920,–. De lasten zijn hieronder per subsidiemodule in beeld gebracht.

5.1. Regeldruk subsidie informeren en doorverwijzen

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een aanvraag voor subsidie worden gedaan. Op de aanvraag volgt een beschikking. Na afloop van het subsidiejaar dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling. Hiervoor kunnen de formulieren op de website van de Nationaal Coördinator Groningen worden gebruikt. Uit de aanvraag tot subsidievaststelling moet blijken dat er voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie. De aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten inclusief een mededeling van andere inkomsten en, indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000,–, een controleverklaring van een accountant.

De subsidieaanvraag kost de aanvrager ongeveer 120 minuten. Bij een uurtarief van € 37,– komt dit neer op € 74,–. De aanvraag tot subsidievaststelling inclusief het eindverslag kost de aanvrager ongeveer 480 minuten. Bij een uurtarief van € 37,– komt dit neer op € 296,–. Verwacht wordt dat de aangevraagde subsidie meer bedraagt dan € 125.000,–. In dat geval is een controleverklaring van een accountant vereist. De werkzaamheden van een accountant hiervoor bedragen ongeveer 480 minuten. Bij een uurtarief van € 60,– komt dit neer op € 480,–. In totaal bedragen de administratieve lasten van deze subsidie daarmee naar schatting € 850,– per toegekende subsidieaanvraag. De verwachting is dat in 2018 onder deze module slechts één aanvraag voor subsidie wordt gedaan. De totale administratieve lasten van de subsidieregeling zouden dan € 850,– euro bedragen. Dat is 0,17% van het totaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag.

5.2. Regeldruk subsidie maatschappelijke betrokkenheid

Deze subsidie kan enkel worden aangevraagd door partijen die zijn toegetreden tot de maatschappelijke stuurgroep. De groep van aanvragers is daarom beperkt. De subsidie kan aangevraagd worden via de formulieren op de website van de Nationaal Coördinator Groningen. De aanvraag moet vergezeld gaan van een de-minimusverklaring. Indien de aanvrager echter ondernemingen vertegenwoordigt die actief zijn in de primaire landbouw moeten de in het kader van de groepsvrijstellingsverordening landbouw benodigde gegevens aangeleverd worden. Op de subsidieaanvraag volgt een beschikking. Binnen twee weken na de datum die op de subsidiebeschikking is vermeld, wordt ambtshalve een voorschot van 100% van de subsidie verstrekt. Vaststelling van de subsidie geschiedt eveneens ambtshalve. De maatschappelijke partijen hoeven hiervoor geen aanvraag te doen.

De gehele subsidieaanvraag kost de aanvrager ongeveer 120 minuten. Bij een uurtarief van € 37,– komt dit overeen met € 74,–. De verwachting is dat in 2018 onder deze module vijftien aanvragen voor subsidie worden gedaan. Dit is het aantal partijen dat thans is toegetreden tot de maatschappelijke stuurgroep. De totale administratieve lasten van de subsidieregeling komen daarmee op € 1110,–. Dat is 0,19% van het totaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag.

5.3. Regeldruk subsidie opleiding in de bouw

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een aanvraag om subsidie worden ingediend. Op de aanvraag volgt een beschikking. Na afloop van het subsidiejaar dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling. Hiervoor kunnen de formulieren op de website van de Nationaal Coördinator Groningen worden gebruikt. Uit de aanvraag tot subsidievaststelling moet blijken dat er voldaan is aan de voorwaarden en de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie. De aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten inclusief een mededeling van andere inkomsten en, indien het subsidiebedrag meer bedraagt dan € 125.000,–, een controleverklaring van een accountant.

De subsidieaanvraag kost de aanvrager ongeveer 120 minuten. Bij een uurtarief van € 63,– komt dit neer op € 126,–. De aanvraag tot subsidievaststelling inclusief het eindverslag kost de aanvrager ongeveer 480 minuten. Bij een uurtarief van € 63,– komt dit neer op € 504,–. Verwacht wordt dat de aangevraagde subsidie meer bedraagt dan € 125.000,–. In dat geval is een controleverklaring van een accountant vereist. De werkzaamheden van een accountant hiervoor bedragen ongeveer 480 minuten. Bij een uurtarief van € 60,– komt dit neer op € 480,–. In totaal bedragen de administratieve lasten van deze subsidie daarmee naar schatting € 1110,– per toegekende subsidieaanvraag. De verwachting is dat in 2018 onder deze module slechts een enkele aanvraag voor subsidie wordt gedaan. De totale administratieve lasten van de subsidieregeling zouden dan € 1110,– bedragen. Dat is 0,31% van het totaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag.

5.4. Regeldruk subsidie uitvoering doelen Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een aanvraag om subsidie worden ingediend. Op de aanvraag volgt een beschikking. Na uitvoering van de subsidiabele activiteiten dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling. Hiervoor kunnen de formulieren op de website van de Nationaal Coördinator Groningen worden gebruikt. Uit de aanvraag tot subsidievaststelling moet blijken dat er voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie. De aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten inclusief een mededeling van andere inkomsten.

De subsidieaanvraag kost de aanvrager ongeveer 120 minuten. Bij een uurtarief van € 37,– komt dit neer op € 74,–. De aanvraag tot subsidievaststelling inclusief het eindverslag kost de aanvrager ongeveer 480 minuten. Bij een uurtarief van € 37,– komt dit neer op € 296,–. In totaal kost het aanvragen van deze subsidie naar schatting € 370,–. De verwachting is dat zich in 2018 onder deze module een vijftal aanvragen om subsidie wordt gedaan. De totale administratieve lasten van de subsidieregeling komen daarmee op € 1850,–. Dat is 1,85% van het totaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. Daarvan is met name de omschrijving van het begrip ‘aardbevingsgebied’ van belang. Dit is het gebied waar zich bodembeweging voordoet of heeft voorgedaan als gevolg van aardgaswinning uit het Groningenveld. Het aardbevingsgebied beslaat een twaalftal gemeenten, te weten Bedum, Ten Boer, Winsum, De Marne, Eemsmond, Delfzijl, Appingedam, Loppersum, Hoogezand-Sappermeer, Slochteren, Menterwolde en Groningen. De overige begripsbepalingen betreffen verkorte aanduidingen die in de regeling worden gebruikt voor enkele omvangrijke begrippen. De begripsomschrijvingen gelden in aanvulling op de begripsomschrijvingen uit artikel 1 van het Kaderbesluit.

Artikel 1.2

Artikel 1.2 regelt de openstelling van de regeling. Tijdens deze periode waarin de regeling is opengesteld kunnen aanvragen om subsidie worden ingediend. Een aanvraag die op de laatste dag van de openstellingsperiode wordt ingediend, moet die dag voor 17.00 uur zijn ontvangen.

Artikel 1.3

Dit artikel bevat de subsidieplafonds voor de verschillende subsidiecategorieën.

Artikel 2.1

Op grond van artikel 2.1 kan subsidie worden verstrekt voor een project dat tot doel heeft particulieren die te maken hebben met de schadelijke gevolgen van de mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld informatie te verstrekken, hen verder door te verwijzen en in dat kader te begeleiden. De begeleiding van particulieren vindt dus alleen plaats in het kader van het informeren en doorverwijzen. Er wordt geen subsidie verstrekt voor de inhoudelijke begeleiding en afhandeling van een specifieke casus. De subsidie is bedoeld voor het informeren over de te bewandelen weg en het doorverwijzen naar de juiste instanties.

Artikel 2.2

Dit artikel betreft de hoogte van de subsidie. Deze bedraagt 100% van de subsidiabele kosten doch ten hoogste het subsidieplafond. Blijkens artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit zijn de subsidiabele kosten alle redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van de subsidiabele activiteit. Alleen deze aan het project verbonden kosten komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3

In artikel 2.3 is de wijze van verdeling van het subsidieplafond geregeld. Dit gebeurt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Een aanvraag geldt als binnengekomen op het moment waarop de aanvraag volledig is. Door de keuze van de wijze van verdeling van het subsidieplafond is tevens geregeld dat de termijn waarbinnen de minister een beschikking afgeeft overeenkomstig artikel 26 van het Kaderbesluit 13 weken is. In artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit is geregeld dat als er op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag binnenkomt, deze aanvragen worden gerangschikt door middel van loting.

Artikel 2.4

De subsidie voor het project wordt verstrekt voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Dat betekent dat het project moet zijn afgerond op 31 december van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. In dit geval is dat 31 december 2018. Indien wordt besloten de regeling te continueren en ook voor 2019 budget beschikbaar te stellen, kan voor een project een nieuwe aanvraag worden gedaan.

Artikel 2.5

In de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit is opgenomen wanneer de minister afwijzend op een subsidieaanvraag beslist. Op grond van artikel 25 van het Kaderbesluit kunnen bij ministeriële regeling andere afwijzingsgronden worden opgenomen. In aanvulling op de afwijzingsgronden, genoemd in het Kaderbesluit, zijn in artikel 2.5 aanvullende gronden opgenomen.

Artikel 2.6

Een subsidie moet op grond van artikel 19 van het Kaderbesluit worden aangevraagd met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar gesteld wordt. De minister kan nadere eisen aan de aanvraag stellen. In artikel 2.6 zijn deze regels gesteld ten aanzien van de gegevens die ten minste in de aanvraag opgenomen moeten zijn.

Artikel 2.7

Voor een toelichting op de staatsteunaspecten van deze subsidie wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

Artikel 2.8

Met het opnemen van een vervaltermijn in artikel 2.8 wordt gehandeld overeenkomstig artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001. Hierin is geregeld dat een subsidieregeling dient te vervallen binnen vijf jaar na inwerkingtreding. Voorzien is dat de onderhavige paragraaf vervalt op 1 december 2022. Dit is een kleine vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 3.1

Op grond van artikel 3.1 kan subsidie worden verstrekt voor het namens de achterban adviseren van de Nationaal Coördinator Groningen over de inhoud en uitvoering van het meerjarenprogramma in de maatschappelijke stuurgroep en het betrekken van de achterban daarbij. De subsidie kan alleen aan een rechtspersoon worden vertrekt. De reden hiervoor is dat de subsidie bedoeld is voor de partijen die deelnemen aan de maatschappelijke stuurgroep. Dit zijn geen natuurlijke personen maar partijen die een achterban vertegenwoordigen en vanuit die rol de Nationaal Coördinator adviseren.

Artikel 3.2

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1.

Artikel 3.3

Dit artikel betreft de subsidiabele kosten. Blijkens artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit zijn de subsidiabele kosten alle redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van de subsidiabele activiteit. Alleen deze aan het project verbonden kosten komen voor subsidie in aanmerking. In aanvulling op dit uitgangspunt zijn in artikel 3.3 twee aanvullende eisen opgenomen voor het geval de subsidieaanvrager ondernemingen vertegenwoordigt die actief zijn in de primaire landbouw. Deze vereisten vloeien voort uit de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Deze verordening dient namelijk ter rechtvaardiging van de staatssteun die voortvloeit uit onderhavige subsidie wanneer deze wordt verstrekt aan een onderneming die actief is in de primaire landbouw. Voor een nadere toelichting op de staatssteunaspecten van deze subsidie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 van deze toelichting.

Artikel 3.4

Dit artikel regelt de verdeling van het subsidieplafond. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.3.

Artikel 3.5

Artikel 44 van het Kaderbesluit biedt een mogelijkheid om aan de subsidieontvanger verplichtingen op te leggen. Van deze mogelijkheid is voor onderhavige subsidie gebruik gemaakt. Door middel van artikel 3.5 zijn aan de subsidieontvanger twee verplichtingen opgelegd.

Artikel 3.6

Voor een toelichting op de van het Kaderbesluit afwijkende regeling over bevoorschotting wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.

Artikel 3.7

Voor een toelichting op de informatieverplichtingen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.6.

Artikel 3.8

Artikel 3.8 betreft de subsidievaststelling. Ook hiervoor is een van het Kaderbesluit afwijkende bepaling opgenomen. Dit wordt toegelicht in paragraaf 3.2.2.

Artikel 3.9

Voor een toelichting op de staatsteunaspecten van deze subsidie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3.

Artikel 3.10

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op het gelijkluidende artikel 2.8.

Artikel 4.1

Op grond van artikel 4.1 kan subsidie worden verstrekt voor de vergaring, ontsluiting, deling en actieve verspreiding van kennis voor de huidige en toekomstige beroepsbevolking die op enigerlei wijze betrokken is bij de aardbevingsproblematiek van het Groningenveld waardoor de inzetbaarheid van de beroepsbevolking wordt vergroot. De subsidie kan worden aangevraagd door een onderwijsinstelling (MBO, HBO of universiteit) of een samenwerkingsverband waaraan dergelijke onderwijsinstellingen deelnemen. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, wordt de subsidieaanvraag ingediend door een penvoerder die namens het samenwerkingsverband optreedt.

Artikel 4.2

Dit artikel betreft de hoogte van de subsidie. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.2.

Artikel 4.3

Dit artikel regelt de verdeling van het subsidieplafond. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.3.

Artikel 4.4

Voor een toelichting op het artikel over de realisatietermijn wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.4.

Artikel 4.5

Voor een toelichting op de afwijzingsgronden wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 en de toelichting bij artikel 2.5.

Artikel 4.6

Voor een toelichting op de subsidieverplichtingen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1 en de toelichting bij artikel 3.5.

Artikel 4.7

Voor een toelichting op de informatieverplichtingen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.6.

Artikel 4.8

Voor een toelichting op de staatsteunaspecten van deze subsidie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3.

Artikel 4.9

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op het gelijkluidende artikel 2.8.

Artikel 5.1

Op grond van artikel 5.1 kan subsidie worden verstrekt voor een project dat tot doel heeft de verwezenlijking van één of meerdere van de doelen uit het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. In de bijlage bij de regeling zijn de doelen uit het meerjarenprogramma opgenomen waaraan door middel van een te subsidiëren project kan worden bijgedragen. Niet alle doelen uit het meerjarenprogramma zijn in de bijlage openomen. Doelen die de overheid in het meerjarenprogramma aan zichzelf stelt, komen vanzelfsprekend niet voor subsidie in aanmerking en zijn niet in de bijlage opgenomen.

Artikel 5.2

Dit artikel betreft de hoogte van de subsidie. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.2.

Artikel 5.3

Dit artikel regelt de verdeling van het subsidieplafond. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.3.

Artikel 5.4

Voor een toelichting op de afwijzingsgronden wordt verwezen naar paragraaf 3.4.1 en de toelichting bij artikel 2.5.

Artikel 5.5

Voor een toelichting op de informatieverplichtingen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.6.

Artikel 5.6

Voor een toelichting op de staatsteunaspecten van deze subsidie wordt verwezen naar paragraaf 3.4.3.

Artikel 5.7

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op het gelijkluidende artikel 2.8.

Artikel 6.1

De citeertitel van de regeling is: Regeling subsidie uitvoering Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen.

Artikel 6.2

In artikel 6.2 is geregeld dat de regeling in werking treedt met ingang van 18 december 2017. Op deze datum wordt de regeling eveneens opengesteld. Omdat deze regeling gepaard gaat met voordelen voor het bedrijfsleven, is besloten af te wijken van de vaste verandermomenten voor regelgeving.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven