Regeling van de Minister van Financiën van 21 november 2017, houdende regels over de adviesorganen met betrekking tot audit- en bedrijfsvoeringsaangelegenheden van het Rijk (Regeling audit committees van het Rijk)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 4.20, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Comptabiliteitswet 2016;

Besluit:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    audit committee:

    het adviesorgaan van een ministerie met betrekking tot audit- en bedrijfsvoeringsaangelegenheden;

    directeur van de Auditdienst Rijk:

    een persoon die deel uitmaakt van de directie van de Auditdienst Rijk;

    directeur FEZ:

    de persoon die binnen een ministerie leiding geeft aan het centrale dienstonderdeel dat belast is met financieel-economische aangelegenheden;

    externe leden:

    de personen die niet bij of voor het betrokken ministerie werkzaam zijn;

    Minister:

    de Minister die het aangaat.

  • 2. De begrippen van artikel 1.1 van de Comptabiliteitswet 2016 zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

§ 2 Instelling, samenstelling en organisatie

Artikel 2 Instelling

De Minister die belast is met de leiding van een ministerie stelt een audit committee in.

Artikel 3 Samenstelling, benoeming en ontslag

  • 1. Het audit committee bestaat uit:

    • a. personen die behoren tot de ambtelijke leiding van het betrokken ministerie;

    • b. ten minste twee onafhankelijke externe leden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het audit committee uitsluitend uit externe leden bestaan.

  • 3. De Minister benoemt uit de leden de voorzitter van het audit committee.

  • 4. De Minister benoemt de externe leden op voordracht van de voorzitter.

  • 5. De benoeming van de externe leden geschiedt voor de duur van maximaal vier jaren. Zij kunnen voor de duur van maximaal vier jaren worden herbenoemd.

  • 6. Aan de externe leden wordt op eigen verzoek door de Minister ontslag verleend, indien de ontslagdatum afwijkt van de duur van de benoeming.

Artikel 4 Werving en selectie

  • 1. Ten minste een extern lid beschikt over financiële expertise op het gebied van openbare financiën.

  • 2. Het audit committee stelt voor het werven en selecteren van de externe leden een profielschets op, rekening houdend met zijn taken en de gewenste deskundigheid, achtergrond en ervaring van zijn leden.

  • 3. Het audit committee selecteert de externe leden op grond van de profielschets. Het audit committee legt de uitkomsten van de selectieprocedure schriftelijk vast.

Artikel 5 Secretaris

  • 1. Het audit committee benoemt een ambtelijk secretaris die de vergaderingen bijwoont.

  • 2. De secretaris stelt in overleg met de voorzitter voor elke vergadering een agenda op.

  • 3. De secretaris stelt van elke vergadering een verslag op en beheert het archief van het audit committee. Het verslag wordt tevens aan de Minister aangeboden. Indien van toepassing bevat het verslag de afwijkende standpunten van de externe leden.

Artikel 6 Ondersteuning

De betrokken directeur FEZ en een directeur van de Auditdienst Rijk ondersteunen vanuit hun deskundigheid het audit committee bij zijn taken, bedoeld in artikel 8.

Artikel 7 Vergaderingen

  • 1. Het audit committee vergadert ten minste vier keer per jaar. De vergaderingen sluiten aan bij de relevante momenten in de planning- en controlcyclus van het ministerie.

  • 2. De voorzitter kan een aanvullende vergadering bijeen roepen voor zover hij dit nodig acht of een van de leden, de betrokken directeur FEZ of een directeur van de Auditdienst Rijk dit verlangt.

  • 3. De voorzitter leidt de vergaderingen.

  • 4. De voorzitter kan andere personen dan de leden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, uitnodigen om aan een vergadering deel te nemen.

  • 5. De Algemene Rekenkamer ontvangt de vergaderstukken van het audit committee en kan op haar verzoek deelnemen aan de vergaderingen.

  • 6. De leden, de betrokken directeur FEZ en een directeur van de Auditdienst Rijk kunnen een onderwerp voor de agenda van een volgende vergadering aandragen.

§ 3 Taken

Artikel 8 Taken

  • 1. Het audit committee adviseert in elk geval over:

    • a. het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de financiële verslaggeving;

    • b. de regie op het auditbeleid;

    • c. het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.

  • 2. Het audit committee legt in elk geval zijn adviezen met betrekking tot het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan schriftelijk vast. Het audit committee stuurt de adviezen aan de ambtelijke leiding van het betrokken ministerie voordat de risicoanalyse van het ministerie wordt vastgesteld.

Artikel 9 Huishoudelijk reglement

Het audit committee kan voor zijn werkzaamheden een huishoudelijk reglement vaststellen.

§ 4 Bevoegdheden en geheimhouding

Artikel 10 Bevoegdheden en geheimhouding

  • 1. De externe leden kunnen de ambtelijke leiding van het betrokken ministerie verzoeken om:

    • a. ambtelijke ondersteuning;

    • b. toegang tot alle informatie die zij voor de uitoefening van hun taken, bedoeld in artikel 8, nodig achten;

    • c. te spreken met de betrokken directeur FEZ, een directeur van de Auditdienst Rijk of andere personen die bij of voor het betrokken ministerie werkzaam zijn.

  • 2. De externe leden zijn tot geheimhouding gehouden van de informatie waarvan zij als lid van het audit committee kennis hebben genomen.

§ 5 Vergoeding

Artikel 11 Vergoeding

  • 1. De externe leden kunnen een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden voor het audit committee.

  • 2. De Minister stelt met inachtneming van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vast. De vergoeding kan per vergadering of als vaste vergoeding per maand worden vastgesteld.

  • 3. Een vaste vergoeding per maand is gebaseerd op een maximale arbeidsduurfactor van 0,1.

§ 6 Evaluatie

Artikel 12 Evaluatie

  • 1. Het functioneren van de audit committees van het Rijk wordt periodiek door de Minister van Financiën geëvalueerd.

  • 2. Onverminderd het eerste lid evalueert het audit committee ten minste een keer in de twee jaren zelf zijn functioneren. Het audit committee legt de uitkomsten van de evaluatie schriftelijk vast en biedt deze aan de Minister aan.

  • 3. De evaluatie, bedoeld in het tweede lid, heeft in elk geval betrekking op de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 8.

§ 7 Slotbepalingen

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 14 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling audit committees van het Rijk.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling stelt regels voor de audit committees van het Rijk. Een audit committee is een adviesorgaan van een ministerie dat advies geeft over de onderwerpen audit, bedrijfsvoering en risicomanagement. Elk ministerie heeft een audit committee.

De regeling is een nadere uitwerking van artikel 4.20, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Comptabiliteitswet 2016. Deze delegatiebepaling bevat de bevoegdheid van de Minister van Financiën om regels te stellen over de samenstelling, de organisatie en de taken en de informatievoorziening van de audit committees van het Rijk.

Met de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 is de Comptabiliteitswet 2001 ingetrokken. De regelingen die op de Comptabiliteitswet 2001 zijn gebaseerd, zijn hiermee van rechtswege vervallen. Dit betekent dat ook de Regeling Audit Committees 2012 van rechtswege is vervallen en om die reden niet meer geldend is. De onderhavige regeling komt derhalve in de plaats van de Regeling Audit Committees 2012.

In 2015 is de Regeling Audit Committees 2012 door het Ministerie van Financiën en de Algemene Rekenkamer geëvalueerd. Uit deze evaluatie is gebleken dat Regeling Audit Committees 2012 in de praktijk voldoet en dat de doelstellingen uit die regeling voldoende worden gerealiseerd. Gelet op die evaluatie sluit de inhoud van de regeling grotendeels aan bij de Regeling Audit Committees 2012. Daarnaast is in de bovengenoemde evaluatie voorgesteld om de regeling op twee punten aan te passen. Het eerste punt heeft betrekking op het voorschrijven van een maximale zittingstermijn en een maximale verlenging daarvan ten behoeve van de externe leden. Het tweede punt betreft het voorschrijven van een maximale bezoldiging voor de externe leden. Deze aanbevelingen zijn in de regeling verwerkt.

Gelet op artikel 7.40, derde lid, aanhef, van de Comptabiliteitswet 2016 is het ontwerp van deze regeling voor advies aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De begrippen die in de Comptabiliteitswet 2016 zijn gedefinieerd, zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling. Hierdoor worden alleen enkele begrippen, die niet in de Comptabiliteitswet 2016 zijn gedefinieerd, in het eerste lid genoemd.

Artikel 3

Artikel 3 regelt onder meer door welke personen een audit committee kan worden gevormd. Het uitgangspunt is dat een audit committee enerzijds bestaat uit zogenoemde interne leden en anderzijds uit minimaal twee onafhankelijke externe leden. De interne leden zijn een vertegenwoordiging van de ambtelijke leiding. Dit kunnen (plaatsvervangend) secretarissen-generaal, directeuren-generaal of directeuren zijn. Ook een directeur FEZ kan lid van een audit committee zijn. Vanwege de onafhankelijkheid van de interne auditfunctie bij het Rijk wordt het afgeraden om een directeur van de Auditdienst Rijk formeel lid van een audit committee te laten zijn. Dit ter voorkoming van de situatie waarbij de Auditdienst Rijk in het kader van het audit committee het ministerie over allerlei risico’s adviseert en hetzelfde ministerie hierop later moet controleren. Dit neemt niet weg dat een directeur van de Auditdienst Rijk of een medewerker van deze dienst wel de vergaderingen van het audit committee als toehoorder of inhoudelijk deskundige kan bijwonen. Daarnaast is niet voorgeschreven uit hoeveel interne leden een audit committee moet bestaan. Dit is aan de beoordeling van de afzonderlijke ministeries.

De externe leden zijn personen die zelf niet bij het betrokken ministerie werkzaam zijn of in opdracht van dat ministerie werken.

In afwijking van het bovenstaande uitgangspunt hebben de ministeries op basis van het tweede lid ook de mogelijkheid om een audit committee uitsluitend samen te stellen uit externe leden. Het organiseren van een kritische en onafhankelijke blik van deskundigen van buiten het ministerie kan bijvoorbeeld een reden zijn om hiervoor te kiezen.

Een audit committee wordt geleid door de voorzitter die door de betrokken Minister wordt benoemd. Er zijn geen verdere voorwaarden aan het voorzitterschap verbonden. Dit betekent dat zowel een extern lid als een intern lid, bijvoorbeeld een (plaatsvervangend) secretaris-generaal, tot voorzitter kan worden benoemd.

Aangezien de functie van de interne leden veelal ook het lidmaatschap van het audit committee inhoudt, is het niet nodig om hun benoeming en ontslag met betrekking tot het audit committee voor te schrijven. Voor de externe leden is het voorschrijven van hun benoeming en ontslag wel van belang, omdat deze leden immers niet werkzaam zijn bij of voor dat ministerie. Vandaar dat dit artikel de benoeming en het ontslag van de externe leden regelt.

De externe leden worden net als de voorzitter door de betrokken Minister benoemd. Ook het herbenoemen van een extern lid gebeurt op basis van het derde lid door de betrokken Minister. De voorzitter is verantwoordelijk voor de voordracht voor het benoemen of herbenoemen van een extern lid. De voorzitter houdt bij de voordracht van de externe leden rekening met de in artikel 4 gestelde eisen ten aanzien van de werving en selectie van de externe leden. In de praktijk kan de voorzitter zijn voorgenomen voordracht voor de benoeming of herbenoeming aan de andere leden van het audit committee voorleggen.

De benoeming van de externe leden geschiedt voor maximaal vier jaar. Eenzelfde maximale termijn geldt voor de herbenoeming van deze leden. Dit betekent dat de betrokken Minister er ook toe kan besluiten om voor deze leden een kortere (her)benoemingsperiode te hanteren. Het voorschrijven van een maximale zittingstermijn voor de externe leden is een van de aanbevelingen geweest naar aanleiding van de evaluatie uit 2015 naar de Regeling Audit Committees 2012.

Artikel 4

De externe leden worden geworven en geselecteerd volgens een profielschets die in het onderhavige artikel wordt beschreven. Het werken aan de hand van een profielschets is ter waarborging van de objectiviteit en is gebaseerd op de praktijk die wordt toegepast bij het werven en selecteren van kandidaten voor raden van toezicht of raden van bestuur van diverse organisaties. Bij het opstellen van de profielschets is het van belang om in elk geval rekening te houden met de eis die het eerste lid stelt. Dit artikellid schrijft voor dat minimaal één extern lid dient te beschikken over financiële expertise op het gebied van de overheidsfinanciën. Hierbij gaat het om inzicht in de jaarlijkse begrotings- en verantwoordingscycli van het Rijk, de rol van de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer daarin en de werking van het financiële verslaggevingstelsel dat door de rijksoverheid wordt gehanteerd. Indien nodig kan ook gedacht worden aan andere externe deskundigheid bijvoorbeeld op het gebied van ICT.

Artikel 5

Een audit committee wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die werkzaam is bij het betrokken ministerie. In de praktijk gaat het veelal om een medewerker die werkzaam is bij de directie FEZ van dat ministerie. De secretaris is verantwoordelijk voor het secretariaat en het archief van het audit committee. In de praktijk betekent dit dat de secretaris onder meer de vergaderingen in samenspraak met andere betrokkenen, zoals de directies Bedrijfsvoering, Financieel-economische zaken en de Auditdienst Rijk, voorbereidt en de verslagen van de vergaderingen opstelt en bewaart. Mogelijke agendapunten kunnen zijn, bespreken en vaststellen van het jaarlijkse auditplan, planning onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en de uitkomsten van onderzoeken of het jaarverslag en de bedrijfsvoeringsparagraaf.

Aangezien het audit committee een adviesorgaan van het ministerie is, wordt het verslag dat door de secretaris wordt opgesteld ook aan de betrokken Minister gestuurd. Ter borging van de onafhankelijkheid vermeldt het verslag tevens de standpunten van de externe leden voor zover die afwijken van de overige leden van het audit committee.

Artikel 6

Een audit committee wordt niet alleen door een ambtelijk secretaris bijgestaan. Ook de directeur FEZ van het ministerie en een directeur van de Auditdienst Rijk staan het audit committee vanuit hun deskundigheid bij. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan het geven van advies wanneer het audit committee hierom vraagt.

Artikel 7

Jaarlijks vergadert een audit committee minimaal vier keer onder leiding van de voorzitter. Dit neemt niet weg dat een audit committee vaker kan vergaderen. Het is aan de voorzitter om een extra vergadering te beleggen. Hij kan dit op eigen initiatief doen of wanneer hierom wordt verzocht door één van de leden, de directeur FEZ van het ministerie of een directeur van de Auditdienst Rijk. Ook kunnen zij volgens het zesde lid onderwerpen voor de agenda van een vergadering aandragen.

Ingeval de bestuursraad of een beleidsdirecteur van het ministerie een agendaonderwerp voor een vergadering van het audit committee wil aandragen, dan wordt dit onderwerp in de praktijk via één van de leden of de directeur FEZ van het ministerie in het audit committee ingebracht.

Daarnaast geldt dat de vergaderingen plaatsvinden op momenten die aansluiten bij de planning- en controlcyclus van het ministerie. Bijvoorbeeld op het moment dat het departementale jaarplan of jaarverslag wordt opgesteld of voordat het ministerie zijn risicoanalyse opstelt.

Verder zijn de vergaderingen niet exclusief bedoeld voor de leden van het audit committee. Het vierde lid biedt de voorzitter de mogelijkheid om ook andere personen aan de vergaderingen te laten deelnemen. Deze personen zijn weliswaar geen lid, maar kunnen de vergadering op basis van artikel 6 als toehoorder of deskundige bijwonen. Bij dergelijke personen valt te denken aan de directeur FEZ, een directeur van de Auditdienst Rijk, medewerkers van het ministerie of externe onderzoekbureaus. Ook de Algemene Rekenkamer kan – naast het feit dat zij agendalid is en de vergaderstukken van het audit committee ontvangt – op haar verzoek aan de vergaderingen deelnemen en indien nodig tijdens de vergadering onderwerpen aan de orde stellen. In de praktijk zal de Algemene Rekenkamer de voorzitter over een dergelijk verzoek inlichten.

Artikel 8

Het onderhavige artikel bevat een opsomming van de taken van het audit committee. Een audit committee heeft tot taak om de ambtelijke leiding van het ministerie in elk geval van advies te voorzien over a) het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de financiële verslaggeving; b) de regie op het auditbeleid en c) het risicomanagementbeleid en de uitkomsten hiervan.

Onder a vallen de adviezen over het oplossen van aandachtspunten en onvolkomenheden die door de Algemene Rekenkamer zijn geconstateerd en de bevindingen die door de Auditdienst Rijk zijn gerapporteerd in zijn auditrapporten. Bijvoorbeeld over de departementale informatiebeveiliging of de kwaliteit van het inkoopbeheer van het ministerie. De advisering over het auditbeleid gaat bijvoorbeeld over de jaarlijkse auditplanning van de Auditdienst Rijk waarin zowel de wettelijk voorgeschreven audits als de audits die op verzoek worden uitgevoerd aan de orde komen. Bij de uitkomsten van het risicomanagementbeleid valt te denken aan de (mogelijke) risico’s die door het ministerie zijn geïnventariseerd en de beheersmaatregelen daartegen en het geven van een strategisch beeld over het risicobeheer. Het audit committee oefent deze taken onafhankelijk uit. Daarnaast kan het audit committee bij het uitoefenen van zijn taken gebruik maken van de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer, de directeur FEZ van het ministerie of de Auditdienst Rijk over de diverse onderwerpen uitbrengen.

De opsomming van de taken in dit artikel is niet limitatief bedoeld. Dit houdt in dat het een audit committee vrij staat om ook over andere zaken advies uit te brengen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan advies over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid. Daarbij geldt dat de afzonderlijke ministeries zelf afwegen of en in hoeverre zij de adviezen van het audit committee overnemen.

Met het oog op het voorkomen van toekomstige risico’s is het van belang dat in ieder geval de adviezen met betrekking tot het risicomanagementbeleid schriftelijk worden vastgelegd. Dit is uitdrukkelijk in het tweede lid bepaald. Vanwege de preventieve werking is het ook van belang dat de adviezen aan de ambtelijke leiding van het ministerie worden aangeboden voordat de risicoanalyse van een ministerie is vastgesteld, hetgeen ook in het tweede lid is voorgeschreven. Door een dergelijke procedure te volgen, is het voor het ministerie mogelijk om bij het opstellen van de departementale risicoanalyse of het beleid rond risicobeheer rekening te houden met de adviezen van het audit committee.

Artikel 9

De regeling geeft de algemene en rijksbrede regels voor de audit committees. Dit laat onverlet dat de afzonderlijke audit committees nadere voorschriften kunnen stellen in een huishoudelijk reglement. Zaken die in een huishoudelijk reglement kunnen worden geregeld, zijn bijvoorbeeld de wijze van besluitvorming, de vervanging van de voorzitter, de voorbereiding van vergaderingen, de selectie- en wervingsprocedure van de externe leden.

Artikel 10

Het is van belang dat een extern lid zijn taken met betrekking tot het audit committee op eenzelfde wijze kan uitoefenen als een intern lid. Daarvoor is het nodig dat de externe en interne leden over dezelfde bevoegdheden beschikken die nodig zijn om hun lidmaatschap van het audit committee te kunnen uitoefenen. Daarbij valt te denken aan de mogelijkheid om met de directeur FEZ te spreken, toegang te krijgen tot alle informatie die nodig is voor het uitoefenen van de taken van het audit committee en die op het ministerie aanwezig is of om ondersteuning van medewerkers te vragen. De interne leden kunnen dergelijke bevoegdheden in de praktijk al toepassen, omdat zij werkzaam zijn bij het ministerie. Voor de externe leden regelt dit artikel uitdrukkelijk dat zij hiertoe bevoegd zijn.

Vervolgens is het aan de externe leden om te bepalen welke nadere informatie en ondersteuning zij nodig hebben om hun taken naar behoren te vervullen. Zij kunnen de ambtelijke leiding van het ministerie verzoeken om hen hierin te faciliteren.

Deze bevoegdheden brengen met zich mee dat de externe leden de beschikking kunnen krijgen over allerlei departementale informatie waaronder mogelijk ook vertrouwelijke informatie. Aangezien de externe leden niet werkzaam bij of voor dat specifieke ministerie regelt dit artikel dat de externe leden gehouden zijn tot geheimhouding van die informatie. De geheimhouding spitst zich hoofdzakelijk toe op het niet bekendmaken van de informatie buiten het audit committee waaronder de bekendmaking buiten het betrokken ministerie.

Artikel 11

Voor de externe leden geldt dat zij een financiële vergoeding kunnen ontvangen voor hun werkzaamheden in het kader van het audit committee. Deze mogelijkheid laat onverlet dat een extern lid er ook voor kan kiezen om deze werkzaamheden onbezoldigd te verrichten.

De betrokken Minister stelt de vergoeding voor de externe leden vast in overeenstemming met de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies. Daarbij bestaat de mogelijkheid om de externe leden een vergadervergoeding of een vaste maandelijkse vergoeding toe te kennen. Volgens de Wet en het Besluit vergoedingen adviescolleges dient deze vergoeding in een besluit te worden vastgelegd.

Een vergadervergoeding betreft een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen.

Een vaste maandelijkse vergoeding is bedoeld voor gevallen waarin van tevoren vaststaat dat de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden gemiddeld een zodanig aantal uren in beslag nemen, dat sprake is van een bepaalde vaste deeltaak en waarbij de werkzaamheden schriftelijk worden vastgelegd. Bij dergelijke werkzaamheden valt naast het voorbereiden van de vergaderingen te denken aan het (periodiek) voeren van gesprekken met directeuren-generaal, directeuren of andere personen of het bestuderen van nadere informatie die nodig is om de taken van het audit committee te kunnen uitoefenen.

Op grond van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies wordt de hoogte van een vaste maandelijkse vergoeding berekend door een bepaalde arbeidsduurfactor te vermenigvuldigen met de toepasselijke salarisschaal. De arbeidsduurfactor wordt bepaald door een reële inschatting te maken van hoeveel uur per week gemiddeld het betreffende externe lid bezig is met zijn werkzaamheden voor het audit committee. Het aantal uren per week gedeeld door 36 uren bepaalt de arbeidsduurfactor.

Het derde lid bepaalt de maximale arbeidsduurfactor die voor de werkzaamheden van de externe leden van een audit committee geldt. Deze maximale arbeidsduurfactor is op 0,1 gesteld. Dit is gebaseerd op het gemiddelde aantal uren dat vereist is om de rol van een extern lid van een audit committee adequaat te kunnen uitoefenen. Aangezien gebleken is dat 20 tot 40 uren per kwartaal nodig zijn om die rol deugdelijk te kunnen vervullen, komt dit op basis van 40 uren per kwartaal, neer op ongeveer 3,1 uren per week. Dit aantal uren van 3,1 gedeeld door 36 uren resulteert in een maximale arbeidsduurfactor van afgerond 0,1.

Artikel 12

Het functioneren van de departementale audit committees wordt periodiek door de Minister van Financiën geëvalueerd. De Minister van Financiën doet dit vanuit zijn rol als toezichthouder op de rijksbrede financiële bedrijfsvoering en het rijksbrede auditbeleid. Daarbij geldt dat de Minister van Financiën de evaluatie niet zelf hoeft uit te voeren. Hij kan hiertoe ook een ander, zoals een onafhankelijk adviesbureau, de opdracht toe geven om de evaluatie namens hem te verrichten. Bij het evalueren zal de Minister van Financiën zich in beginsel laten leiden door de signalen die hij over het functioneren van de diverse audit committees heeft ontvangen of de informatie die hierover op basis van de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften in het departementale jaarverslag is opgenomen.

Naast de bovengenoemde evaluatie hebben de afzonderlijke audit committees op basis van het tweede lid de plicht om zelf een evaluatie uit te voeren. Een audit committee doet dit minimaal één keer per twee jaar, waarbij de evaluatie in elk geval ingaat op hoe het audit committee zijn taken uitoefent. Daarnaast mag de evaluatie ook betrekking hebben op andere zaken, zoals op welke wijze de adviezen in de praktijk door het ministerie zijn uitgevoerd. Net als voor de evaluatie die door de Minister van Financiën wordt uitgevoerd, geldt ook hier dat het audit committee ter ondersteuning een ander de opdracht kan geven om de evaluatie namens het audit committee uit te voeren. Een van de voorwaarden die aan de evaluatie wordt gesteld, is dat de uitkomsten hiervan schriftelijk worden vastgelegd en aan de betrokken Minister worden aangeboden.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

Naar boven