Rectificatie: Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten halt

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 6

Van: College van procureurs-generaal

Aan: Hoofden van de OM-onderdelen

Registratienummer: 2017R004

Datum inwerkingtreding: 01-12-2017

Publicatie in Stcrt:

Vervallen: Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt (2016R008)

Relevante beleidsregels: Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018gp), aanwijzing slachtofferzorg (2017A001), richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aanpak schoolverzuim (2017R002)

Wetsbepalingen: –

Bijlage(n): 3

SAMENVATTING

Deze aanwijzing bevat de uitgangspunten voor de behandeling van strafzaken jeugd en de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Tevens bevat deze beleidsregel de strafmaten voor Halt-afdoeningen en richtlijnen voor strafvordering voor de afdoening van jeugdzaken.

ACHTERGROND

Het jeugdstrafrecht wordt als hoofdregel toegepast op strafbare feiten gepleegd tot de leeftijd van 18 jaar. Op grond van het adolescentenstrafrecht wordt de toepassing van het jeugdstrafrecht verruimd: in de leeftijd van 18 tot 23 jaar wordt voor adolescenten rekening gehouden met de ontwikkelingsleeftijd en kan het sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht worden toegepast voor een passende interventie.

INLEIDING

Het jeugdstraf- en strafprocesrecht heeft een pedagogisch karakter met als algemeen uitgangspunt het voorkomen van recidive. Voor jeugdigen is voorzien in een apart sanctiestelsel waarbij zoveel mogelijk interventies worden ingezet gericht op een positieve gedragsbeïnvloeding van de jeugdige. Ook zijn in het Wetboek van Strafvordering een aantal aparte strafproceswaarborgen opgenomen gericht op de speciale benadering van de jeugdige gedurende het strafproces. In internationaal opzicht vloeit de noodzaak tot een apart jeugdstraf(procesrecht) voort uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989).

Beslissingen en handelingen richting de jeugdige verdachte, waaronder de toepassing van sancties en maatregelen, zijn er op gericht de ontwikkeling van deze jongere te stimuleren, de jongere te heropvoeden, te resocialiseren en te weerhouden van een verdere criminele carrière.

Bij zorgen omtrent de opvoeding van de jeugdige dienen tevens civielrechtelijke maatregelen te worden overwogen. Afstemming van het civiele- en strafrechtelijke traject is in die gevallen noodzakelijk.

Strafrechtelijk optreden alléén is veelal ontoereikend om jeugdcriminaliteit terug te dringen. Strafrechtelijk optreden dient te worden ingebed in een keten van preventie en nazorg.

Dit vraagt om een evenwichtige, selectieve en tijdige toepassing van het jeugdstrafrecht. Het ingrijpende karakter van strafrechtelijke vervolging bij minderjarigen maakt dat het OM een extra verantwoordelijkheid heeft voor de jongere. De gewetensontwikkeling bij jeugdigen is nog niet voltooid en zij zijn nog in sterke mate afhankelijk van de directe omgeving. Het uitgangspunt is dat de jongere leert van zijn fouten en een nieuwe kans moet krijgen. Het strafproces wordt dan gezien als aangrijpingspunt om een keerpunt bij de jongeren te bewerkstelligen.

Tegelijkertijd geldt ook dat jeugdcriminaliteit directe ingrijpende gevolgen heeft voor de omgeving en de maatschappij, schade kan toebrengen en gevoelens van onveiligheid te weeg kan brengen. Grenzen stellen hoort bij het opvoeden en opvoeden betekent ook gericht strafrechtelijk optreden indien nodig.

BESCHRIJVING

1. Leeftijdsgrenzen bij de toepassing van het jeugdstrafrecht

Een belangrijk deel van de jeugdcriminaliteit bestaat uit grensoverschrijdend gedrag dat samenhangt met het verkennen van grenzen en het nemen van risico’s passend bij de puberteit. De strafrechtelijke interventie is er dan veelal op gericht de door de maatschappij gestelde grenzen te bevestigen en eventuele schade aan de benadeelde te laten vergoeden. Jeugdcriminaliteit kan echter ook bestaan uit zeer ernstige geweldsdelicten of veelvuldige recidive waarbij sprake is van de ontwikkeling van een voortdurende criminele levensstijl. Het is dan van belang om stevig en consequent te kunnen ingrijpen en maatwerk te leveren dat gericht is op tastbare normbevestiging en correctie van crimineel gedrag.

Om met passende interventies te kunnen reageren op delinquent gedrag van jongeren wordt op verschillende momenten in het strafproces per individuele jongere een inschatting gemaakt van het risico op recidive, de factoren die van invloed zijn op de kans op herhaling van delictgedrag en de wijze waarop de jeugdige in zijn gedrag te beïnvloeden is.

1.a 12-minners

De minderjarige onder de 12 jaar kan niet strafrechtelijk worden vervolgd. Politieonderzoek en het beperkt toepassen van dwangmiddelen in verband met waarheidsvinding is echter wel mogelijk. Hierbij dient uiteraard een verantwoorde bejegening van deze zeer jonge verdachten voorop te staan. Omdat 12-minners niet kunnen worden vervolgd hebben zij geen recht op gefinancierde consultatie- en verhoorbijstand van een raadsman.

Wel dient de politie bij deze minderjarigen steeds een vertrouwenspersoon uit te nodigen om bij het verhoor aanwezig te zijn. Als uitgangspunt geldt dat het politieverhoor in aanwezigheid van een ouder of voogd dient plaats te vinden.

Strafbare feiten gepleegd door zeer jonge kinderen kunnen een belangrijk zorgsignaal vormen. In die gevallen doet de politie steeds een zorgmelding bij het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis door middel van het zorgformulier, dat aan de hand van deze melding onderzoekt of een interventie geboden is.

Het plegen van misdrijven op zeer jonge leeftijd kan voorts een belangrijke voorspeller zijn voor later crimineel gedrag. In een latere fase kan het van belang zijn hiervan op de hoogte te zijn om een goede inschatting te maken van het risico op recidive. Het registreren van strafbare feiten van 12-minners door de politie is in dit verband noodzakelijk.

Als sprake is van een minderjarige onder de 12 jaar wordt er vanuit politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis indien nodig een afzonderlijke bespreking belegd in verband met het verloop van het strafrechtelijk onderzoek en eventueel te nemen civielrechtelijke maatregelen.

Binnen de leeftijden 12 tot 23 jaar en de hierna genoemde leeftijdsgroepen zijn de volgende bijzonderheden te onderscheiden:

1.b 12- en 13-jarigen

In het jeugdstrafrecht wordt uitgegaan van een met de leeftijd toenemende verantwoordelijkheid. Jongeren onder de 14 jaar zijn nog slechts in beperkte mate in staat zelfstandig verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden. In civielrechtelijk opzicht zijn de ouders nog aansprakelijk voor de door de 12-of 13-jarige verdachte veroorzaakte schade. Het begrip van het strafproces is voorts nog beperkt. In de vervolging en berechting van deze jongeren dient hiermee rekening te worden gehouden en past een terughoudende opstelling.

1.c 16- en 17-jarigen

Uitgangspunt is dat jeugdigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar een toegenomen strafrechtelijke verantwoordelijkheid hebben. De benadering vanuit de pedagogische beginselen van het jeugdstrafrecht blijft daarbij echter voorop staan.

Indien sprake is van veelvuldige recidive of indien jongeren verhard zijn en instrumenteel geweld toepassen wordt door middel van een persoonsgerichte benadering een intensief en zo nodig intramuraal traject ingezet om een gedragsverandering te bewerkstelligen.

Gelet op de ontwikkeling van de jeugdige kan hierbij gekozen worden voor toezicht en begeleiding door de volwassenenreclassering.

Het vorderen van toepassing van volwassenstrafrecht zal slechts dan aan de orde zijn indien er sprake is van zeer ernstige (levens)delicten en de verwachting is dat de aard en duur van de behandeling in het kader van het jeugdstrafrecht onvoldoende mogelijkheden biedt om de veiligheid van anderen te waarborgen.

1.d 18- tot 23-jarigen, mogelijkheid toepassen jeugdstrafrecht 77c Sr

In art. 77c Sr is bepaald dat de rechter bij de jeugdige in de leeftijd van 18 tot 23 jaar het jeugdstrafrecht kan toepassen, als daartoe op grond van de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, aanleiding bestaat.

In de Memorie van Toelichting wordt expliciet vermeld dat ook de officier van justitie bij het opleggen van een Strafbeschikking aan een verdachte in de leeftijd van 18 tot 23 jaar het jeugdstrafrecht kan toepassen1.

De officier van justitie beoordeelt zo mogelijk vroegtijdig in het proces, op basis van het advies van de reclassering en eventueel een voorgeleidingsconsult van het Nederlands instituut voor Psychiatrie en Psychologie (NIFP) of er aanleiding is voor verder onderzoek en advies in verband met de toepassing van het jeugdstrafrecht.

Bij een advies over de toepassing van het jeugdstrafrecht wint de reclassering informatie in bij de Raad voor de Kinderbescherming. De reclassering maakt verder gebruik van het landelijk vastgestelde ‘wegingskader adolescentenstrafrecht’.

Indien de officier van justitie bij de vordering inbewaringstelling aangeeft voornemens te zijn toepassing van het jeugdstrafrecht te vorderen, is plaatsing in een Justitiële Jeugdinrichting het uitgangspunt.

Toepassing van het jeugdstrafrecht heeft vooral tot doel meer recht te doen aan de ontwikkelingsleeftijd. Het gaat daarbij onder andere om het afremmen van impulsen, het overzien van en rekening houden met lange termijn consequenties, het reguleren van de emoties en de ontwikkeling van empathisch vermogen. In die zin kan de verdachte als nog niet volledig zelfstandig en volwassen worden beschouwd. Daarbij wordt afgewogen of een interventie uit het jeugdstrafrecht een meer zinvolle reactie kan bieden.

Enkele criteria die van belang zijn in de afweging of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, zijn onder meer dat de verdachte:

  • nog naar school gaat;

  • bij ouders thuis woont;

  • begeleiding nodig heeft in verband met een (licht) verstandelijke beperking;

  • open staat voor begeleiding en een meer opvoedkundige aanpak.

2. Betrokkenen in het strafproces

Ouders

In de opvoeding van jeugdigen spelen in de eerste plaats de ouders die het ouderlijk gezag over de minderjarige hebben een belangrijke rol. Zij kunnen hun kind in het strafproces steunen. Daarom dienen zij vanaf het allereerste begin van het strafproces actief te worden betrokken. Dat betekent dat ouders steeds geïnformeerd dienen te worden over de beslissingen aangaande hun kind.

Hoewel de wet niet voorziet in een regeling voor ouders cq vertrouwenspersonen om bij het verhoor van hun kind aanwezig te zijn, kan de jeugdige verdachte op die aanwezigheid wel degelijk een beroep doen. De jeugdige heeft een keuzerecht met betrekking tot de vraag of hij een advocaat of een vertrouwenspersoon bij het verhoor aanwezig wil hebben. In de Beleidsbrief PAG/B&S/17620 is bepaald dat sinds 1 maart 2017 de jeugdige verdachte ook de mogelijkheid heeft om naast een raadsman zijn ouders bij het verhoor aanwezig te laten zijn. Dit dient uiteraard in samenspraak te gaan met de politie.

Ouders zijn verplicht aanwezig te zijn bij de strafzitting, nu zij belangrijke informatie kunnen verstrekken over de persoonlijke omstandigheden van hun kind die relevant kan zijn voor een adequate afdoening. Ouders dienen daartoe te worden gehoord.

Slachtoffers en benadeelden

Ook in het jeugdstrafrecht ondersteunt het Openbaar Ministerie het slachtoffer in het uitoefenen van diens rechten2.

In het jeugdstrafrecht is het wenselijk om de jeugdige verdachte te laten inzien wat de gevolgen zijn geweest van zijn strafbaar handelen. Zowel voor dader als slachtoffer moet de afdoening zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn. Door de inzet van herstelbemiddeling kan hieraan worden bijgedragen.

Benadeelden hebben belang bij vergoeding van de geleden schade. Met dit belang dient rekening te worden gehouden bij de afdoening, door de schadevergoeding onderdeel te laten uitmaken van de Halt-afdoening, de OM-afdoening of de strafoplegging ter zitting.

3. De samenwerking in de jeugdstrafrechtketen

Een belangrijke waarborg voor een goede bejegening van de jeugdige verdachte is kennis van de ontwikkeling van jongeren, kennis van de aparte juridische mogelijkheden en van gedragsinterventies en vaardigheden om met jongeren om te gaan. Er zijn daarom gespecialiseerde instanties, met name Halt, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de jeugdreclassering (JR) en justitiële jeugdinrichtingen (JJI).

Voor de overige ketenpartners, met name politie en rechterlijke macht gelden ook bijzondere eisen voor een opleiding en specialisatie in het jeugdstrafrecht. Voor de advocatuur gelden afzonderlijke voorwaarden voor het verlenen van rechtsbijstand in jeugdstrafzaken.

Het Arrondissementaal Platform Jeugdcriminaliteit (APJ)

In elk van de arrondissementen fungeert een Arrondissementaal platform jeugdcriminaliteit (APJ), waarin minimaal zitting hebben het OM (jeugdofficier, voorzitter), de politie (jeugdportefeuillehouder), de Raad voor de Kinderbescherming (teamleider of vestigingsmanager), de jeugdreclassering, Halt (regio- of teammanager). Veelal is ook het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP), de volwassenreclassering, de in de regio gelegen justitiële jeugdinrichting en een afvaardiging van gemeenten vertegenwoordigd. De kinderrechter is bij het Platform aangesloten als toehoorder.

Doel van het platform is de afstemming te verbeteren rond de aanpak van de jeugdcriminaliteit tussen de justitiepartners.3

De APJ’s zijn bij uitstek geschikt om landelijk beleid ingang te doen vinden op arrondissementaal niveau en om lokaal de ketensamenwerking te versterken. Dit impliceert een hoge mate van informatie-uitwisseling en het maken van werkafspraken.

ZSM: licht waar het kan, zwaar waar het moet

Alle jeugdzaken betreffende misdrijven worden aangemeld op het afstemmingsoverleg ZSM. Bij afdoening van jeugdzaken op ZSM is context informatie in jeugdzaken van groot belang, evenals de zorgaspecten rondom een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming dient te allen tijde te worden betrokken.

Justitieel casusoverleg Jeugd (JCO+) / verdiepingsoverleg

De zaken van jongeren (12 tot 18 jaar) waarin tijdens de ZSM-behandeling binnen 7 dagen geen afdoeningsbeslissing of beslissing over vervolgstappen kan worden genomen, worden ingepland op een later moment teneinde met de betrokken ketenpartners te beslissen over de afdoening. Hoe hieraan invulling wordt gegeven, verschilt per arrondissement.

Het Veiligheidshuis

Zaken waarbij sprake is van complexe en gebiedsgebonden problematiek en/of een persoonsgebonden aanpak in combinatie met keten overstijgende problematiek worden aangeboden aan het Veiligheidshuis. Daar worden naast de ZSM-partners andere voor de casus relevante partners betrokken bij het bepalen van een plan van aanpak. Te denken valt hierbij aan de gemeente, school, woningbouwvereniging, jeugd- en gezinsbeschermer, etc. Van belang is hierbij wel dat informatie alleen gedeeld mag worden met deze partners voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak.

4. Ketenproces jeugdstrafzaken

4.1 Politie

Voor de formele regeling van het verhoor van de minderjarige verdachten door de politie wordt verwezen naar:

  • de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten;

  • de per 1 maart 2017 in werking getreden wetgeving betreffende rechtsbijstand politieverhoor: artt 27c Sv ev4

  • Beleidsbrief PAG/B&S/17620, dd. 23 februari 2017 betreffende de nieuwe wetgeving rondom rechtsbijstand politieverhoor.

Proces-verbaal verhoor minderjarige (PVM)

In het proces-verbaal verhoor minderjarige worden naast zaaks-gerelateerde vragen allerlei sociale vragen weergegeven teneinde vast te stellen in welke omstandigheden de minderjarige zich bevindt. Dit is relevant voor alle ketenpartners, zodat de contextinformatie in het bepalen van het vervolgtraject kan worden betrokken.

Reprimande (registratie/waarschuwing)

Strafbare feiten van een eenvoudig en licht karakter worden door middel van de reprimande buiten het justitiële circuit gehouden. De reprimande houdt in dat feit en dader (als verdachte) worden geregistreerd door de politie, en dat er een mondelinge waarschuwing door politie wordt gegeven aan verdachte. Tevens worden de ouders in kennis gesteld en wordt eventuele schade vergoed. Er wordt geen inhoudelijke sanctie opgelegd.

Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beslissing om te volstaan met een reprimande zijn bijvoorbeeld: zeer jeugdige leeftijd, geringe gevolgen en/of aard van het feit, optreden van ouders of anderen, zoals school, of het reeds vergoed zijn van toegebrachte schade.

4.2 Halt

De Halt-afdoening biedt de mogelijkheid om bij licht delictgedrag van jeugdigen, het kenmerkend grensoverschrijdend gedrag van pubers, wel een interventie toe te passen en recht te doen aan de gevolgen voor slachtoffers, zonder mogelijk negatieve gevolgen van registratie in justitiële documentatie.

Een Halt-afdoening bestaat uit één of meerdere gesprekken met de jeugdige en zijn ouder(s), het oefenen van excuus aanbieden aan het slachtoffer en het daadwerkelijk excuus aanbieden aan het slachtoffer of in voorkomende gevallen een herstelgesprek, het vergoeden van de door de jeugdige aangerichte schade en het uitvoeren van een leeropdracht en/of een werkopdracht. De duur van de deelname aan de Halt-afdoening is in elke combinatie maximaal 20 uren (zie bijlage I). Elke Halt-afdoening sluit zo veel mogelijk aan bij de aard van het desbetreffende strafbare feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De officier van justitie kan daartoe aanwijzingen geven.

Procedure Halt-verwijzing

De strafbare feiten die door de politie of daartoe bevoegde bijzondere opsporingsambtenaren kunnen worden doorverwezen voor een Halt-afdoening zijn aangewezen in artikel 1 van het Besluit aanwijzing Halt-feiten5.

Misdrijven

De verwijzing naar Halt door de Hulpofficier van politie ter zake misdrijven betreft jeugdigen:

  • die voor de eerste maal voor een strafbaar feit (misdrijf) worden geregistreerd,

  • die omtrent het plegen van het strafbare feit een volledige bekentenis hebben afgelegd,

  • waarbij duidelijk bewijs aanwezig is voor het aandeel in het strafbare feit, zoals bij betrapping op heterdaad en geen twijfel omtrent medeplegen.

Alle overige misdrijven worden voorgelegd via ZSM aan de officier van justitie voor toestemming voor verwijzing naar Halt. Nu in de praktijk alle jeugdmisdrijfzaken bij ZSM worden aangemeld, zal bij ZSM over het algemeen altijd de beslissing tot verwijzing naar Halt worden genomen. Bij ZSM kan de Raad immers informatie verstrekken over de achtergrond van een jongere en een advies geven.

De politie of een andere opsporingsambtenaar doet aan de jeugdige het voorstel om aan Halt deel te nemen. De advocaat van de jeugdige wordt hiervan eveneens op de hoogte gesteld. Indien de opsporingsambtenaar al voorafgaande aan het verhoor van de jeugdige heeft vastgesteld dat het delict een Halt-waardig feit betreft en de jeugdige mogelijk in aanmerking komt voor de Halt-afdoening wordt dit medegedeeld aan de advocaat, die de jeugdige rechtsbijstand zal verlenen.

De opsporingsambtenaar deelt de jeugdige mee dat hij niet verplicht is het voorstel tot een Halt-afdoening te accepteren. Daarbij wordt uitgelegd wat de mogelijke gevolgen zijn van niet-deelname.

Overtredingen

De verwijzing naar Halt voor overtredingen in het ‘Besluit aanwijzing Halt-feiten’ wordt door de opsporingsambtenaar bij de staande houding afgehandeld. Het betreft jeugdigen die omtrent het plegen van het strafbare feit een bekentenis hebben afgelegd. Ter zake van overtredingen mogen jeugdigen maximaal twee maal naar Halt worden verwezen.

Indien specifieke lokale criminaliteits- en/of overlastproblematiek vraagt om toepassing van de Halt-afdoening door de opsporingsambtenaar voor andere dan de aangewezen feiten, kan hiervoor in overleg met de lokale ketenpartners, maar onder regie van het OM, worden gekozen. Voorwaarde hiervoor is dat deze uitbreiding geldt voor een aangewezen doelgroep voor een afgebakende tijdsperiode van maximaal 1 jaar.

De procedure voor doorverwijzing leerplichtzaken door de leerplichtambtenaar is opgenomen in de Handleiding Leerplicht. Jeugdigen mogen één maal ter zake leerplicht naar Halt worden verwezen.

Voor jeugdigen onder de 16 jaar dienen zowel bij misdrijven als overtredingen de ouders in te stemmen met doorverwijzing naar Halt.

Recidive

Recidive regeling: na een eerdere Halt afdoening of proces-verbaal voor een misdrijf dient de officier van justitie toestemming te geven voor een volgende verwijzing naar Halt voor een misdrijf. Voor overtredingen en/of lichtere vuurwerkdelicten kan de politie of bijzondere opsporingsambtenaar, zonder voorafgaande toestemming van de officier van justitie, maximaal twee keer naar Halt verwijzen. Jeugdigen mogen eenmaal ter zake leerplicht naar Halt worden verwezen. Halt controleert of de jeugdige al eerder heeft deelgenomen aan de Halt-afdoening. Er kan maximaal drie keer naar Halt worden verwezen, ongeacht de combinatie misdrijven/overtredingen.

Halt stelt de opsporingsambtenaar in kennis omtrent de afloop van de Halt-afdoening. Wanneer een jeugdige naar behoren heeft deelgenomen aan een Halt-afdoening, wordt er geen proces-verbaal toegezonden aan de officier van justitie. Van de afloop worden de jeugdige, diens wettelijk vertegenwoordiger en de officier van justitie schriftelijk in kennis gesteld door Halt.

In het geval dat de jeugdige niet naar behoren heeft deelgenomen aan een Halt-afdoening, stelt Halt de jeugdige, diens wettelijk vertegenwoordiger en de opsporingsambtenaar hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis. De opsporingsambtenaar maakt het proces-verbaal op en zendt het opgemaakte proces-verbaal toe aan de officier van justitie (negatieve Halt-terugkoppeling). Van niet-behoorlijke deelname is in elk geval sprake indien de jeugdige, ondanks een schriftelijke waarschuwing van Halt, niet voldoet aan de in het kader van de Halt-afdoening met hem gemaakte afspraken. De officier van justitie maakt melding aan de Raad voor de kinderbescherming dat het om een negatieve terugmelding van een Halt-afdoening gaat.

Protocol afstemmingsoverleg ZSM en JCO+ / verdiepingsoverleg

Informatie ten behoeve van de afdoeningsbeslissing en de persoonsgerichte aanpak

De informatie die in het afstemmingsoverleg ZSM of het JCO+ wordt ingebracht kan bestaan uit:

  • politie: het proces-verbaal verhoor minderjarigen en informatie uit politiesystemen (weergave van landelijke politiecontacten, deelname aan overlast gevende of criminele groepen en meldingen van huiselijk geweld);

  • RvdK: uitkomst van het preselect van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht, informatie uit de dossiers van de RvdK, zoals eerdere bemoeienis met het gezin, rapportages straf/civiel, beschermingsmaatregelen, informatie casusregie;

  • OM: strafvorderlijke gegevens;

  • Gecertificeerde instellingen (als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Jeugdwet) (eventueel bij JCO+): informatie vanuit de begeleiding door JR of gezinsvoogd;

  • Reclassering ten aanzien van jongvolwassene (ZSM): informatie uit vroeghulp en eventueel uitkomst uit de Quickscan.

Het Openbaar Ministerie neemt op basis van deze informatie een beslissing over de vervolging.

Bij de uiteindelijke afdoening en een eventuele op de persoon gerichte interventie worden het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en overige rapportages betrokken.

5. OM-afdoening

Indien de officier van justitie voor een begaan misdrijf een strafbeschikking wil uitvaardigen of een transactie wil aanbieden worden de verdachte en de ouders uitgenodigd voor een OM-zitting. Van belang is overigens hierbij te realiseren dat, nu het nog niet mogelijk is de strafbeschikking voor misdrijven aan jeugdigen uit te vaardigen, nog van de transactie gebruik wordt gemaakt. Er kan op dit moment enkel nog een strafbeschikking worden uit gevaardigd ten behoeve van betaling van een geldboete tot een maximum bedrag van € 115,–.

Bij de OM-zitting worden het delict en de persoonlijke omstandigheden besproken. Er wordt een aanbod gedaan, waarbij voorwaarden kunnen worden gesteld bestaande uit het verrichten van een taakstraf, het betalen van eventuele schade of het voldoen aan andere voorwaarden. Door de officier van justitie kan jeugdreclasseringstoezicht voor de duur van 6 maanden worden opgelegd, vanaf 16 jaar kan eventueel reclasseringstoezicht worden opgelegd.

Voor een schikkingsvoorstel of strafbeschikking met enkel een geldboete tot maximaal € 115,– behoeft géén OM-zitting te worden gehouden.

Overigens kan de politie in geval van misdrijven, op grond van 257b lid 2 Sv (anders dan bij overtredingen), aan minderjarigen geen strafbeschikking uitvaardigen.

Hoewel 491 lid 2 Sv voor de aanwijzing van de raadsman uitgaat van 32 uur en € 200,– is in afwachting van de verdere invoering van de strafbeschikking voor jeugdige verdachten van een misdrijf de werkafspraak gemaakt dat de “oude” grenzen (d.w.z. taakstraf van meer dan 20 uur en/of geldboete van meer dan € 115,–) gehanteerd worden. Daarnaast geldt de afspraak ook in jeugdzaken dat de rechtbank voorlopig nog het initiatief neemt voor het aanwijzen van raadslieden.

6. Normering doorlooptijden

Voor de onderscheiden trajecten in de jeugdstrafrechtsketen zijn normen vastgesteld voor de doorlooptijden. Dit zijn de zogenoemde Kalsbeek-normen.6 Op basis van de wettelijke termijnen, de noodzakelijke bewerkingstijd en de tijd die nodig is voor overleg en overdracht van de ene naar de andere instantie zijn streeftijden geformuleerd. Doelstelling is om 80% van de zaken binnen de gestelde termijnen af te handelen.

Politie/Halt

Tussen eerste verhoor door de politie en de ontvangst van de Halt-verwijzing door Halt geldt een maximale termijn van 7 dagen;

De doorlooptijd tussen ontvangst verwijzing en het startgesprek bij Halt is maximaal 30 dagen.

Na de Halt-afdoening bericht Halt de politie binnen 7 dagen door middel van een afloopbericht.

Bij een negatieve Halt-afdoening stuurt de politie binnen 14 dagen na ontvangst daarvan het PVM naar het OM.

Politie

Tussen eerste verhoor en ontvangst van het proces-verbaal op het parket geldt een maximale termijn van 30 dagen.

Voor het inzenden van het proces-verbaal verhoor minderjarige aan het casusoverleg geldt een termijn van maximaal 7 dagen na het eerste verhoor.

Voor het bijvoegen van aangiften, verklaringen en overige documenten kan het nodig zijn een ruimere termijn te nemen, zolang de totale termijn niet de maximale termijn van 30 dagen overschrijdt. Zolang het proces verbaal verhoor minderjarigen niet gecompleteerd is, loopt de doorlooptijd van de politie dóór.

Zaken die ten opzichte van het eerste verhoor ouder zijn dan 3 maanden, worden niet meer door het parket in behandeling genomen, anders dan na uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie.

OM

Tussen eerste verhoor en afdoeningsbeslissing door het OM geldt een maximale duur van 3 maanden ten behoeve van de OM-afdoening. Het gaat hierbij om de door het OM afgedane zaken (overdracht, sepot, strafbeschikking, transactie, voeging) die binnen 3 maanden na het eerste verhoor door de politie voor de eerste maal door het OM zijn beoordeeld. Aanbeveling voor het OM is om na ontvangst van het PVM te streven naar een eerste beoordeling binnen 40 dagen.

RvdK

De Raad voor de Kinderbescherming verricht het onderzoek en brengt de rapportage uit. Hiervoor geldt een termijn van maximaal 42 dagen na eerste verhoor verdachte. De Raad voor de Kinderbescherming start het onderzoek na ontvangst van het kerndeel PVM van de politie.

ZM

Tussen eerste verhoor en vonnis (eerste aanleg) geldt een termijn van ten hoogste 180 dagen.

Hoger Beroep

Tussen het instellen van het appèl en de ontvangst bij het hof van het vonnis van de rechtbank geldt een termijn van maximaal 28 dagen. Tussen het instellen van het appèl en een einduitspraak van het hof geldt een termijn van maximaal 105 dagen.

Executie

Tussen onherroepelijk vonnis (geldboete, taakstraf, detentie of PIJ-maatregel) en (begin van) de tenuitvoerlegging door overdracht van het OM aan het CJIB geldt een termijn van maximaal 30 dagen.

STRAFVORDERING

7. Plaats vervolging strafrechtelijk minderjarigen

Misdrijven: hoofdregel is wettelijke woonplaats

Voor overtredingen geldt pleegplaats. Door de doorgaans relatief geringe ernst van overtredingen weegt het belang van betrokkenheid van het gezag hier minder zwaar.

Algemeen geldend uitgangspunt is dat de plaats van vervolging van strafrechtelijk minderjarigen8 die een misdrijf hebben gepleegd buiten het arrondissement waar zij wettelijke woonplaats hebben, wordt bepaald door het beginsel van het wettig domicilie, ofwel de woonplaats van het wettig of gestelde gezag (meestal de ouders of voogd). Dit uitgangspunt wordt ingegeven door het belang dat gemoeid is met de betrokkenheid van het 'gezag' over de minderjarige.

De hoofdregel impliceert dat ingeval een minderjarige een misdrijf pleegt in een ander arrondissement dan dat van het wettig domicilie, de zaak moet worden overgedragen naar het laatstgenoemde arrondissement. Een dergelijke overdracht brengt vaak aanzienlijke vertraging met zich, en kan – in het bijzonder bij in groepsverband gepleegde delicten – leiden tot rechtsongelijkheid doordat een rechter in het arrondissement waarnaar wordt overgedragen geen zicht heeft op de afdoening van de mededaders. In dergelijke gevallen kan het wenselijk zijn een uitzondering te maken op de hoofdregel en een overdracht achterwege te laten.

Misdrijven: uitzonderingen
  • 1. Minderjarigen die niet feitelijk verblijven in het arrondissement van hun wettelijke woonplaats, worden vervolgd in het arrondissement van hun feitelijk verblijf. Hierbij wordt onder meer gedoeld op zogenoemd uithuisgeplaatste minderjarigen (tehuis of pleeggezin) in het kader van een ondertoezichtstelling, alsmede de reeds zelfstandig wonende minderjarigen of alleenstaande minderjarige asielzoekers, voor zover zij wonen in een ander arrondissement dan hun wettelijk vertegenwoordigers.

  • 2. Minderjarigen die in groepsverband misdrijven hebben gepleegd in een ander arrondissement dan dat van hun woonplaats (al dan niet in vereniging met strafrechtelijk meerderjarigen) worden in beginsel berecht in het arrondissement van de pleegplaats.

8. Betekenisvolle interventies

De officier van justitie zal steeds een afweging maken tussen de aard en ernst van het delict, recidive en omstandigheden van de jeugdige. In het jeugdstrafrecht wordt een persoonsgerichte aanpak toegepast, waarbij het streven is om het risico op recidive te verminderen door criminogene factoren te beperken en beschermende factoren te versterken met de inzet van passende interventies.

De reactie op strafbaar gedrag dient te voldoen aan de volgende uitgangspunten:9

  • De aanpak is persoonsgericht, dat wil zeggen risico gestuurd en afgestemd op de jeugdige met zijn lerend vermogen. Daarbij wordt rekening gehouden met de zwaarte van het delict en de ernst van de berokkende schade.

  • De aanpak is contextgericht, met medeneming van het primaire opvoedingsmilieu, de ouders en het gezin, en andere milieus waarin de jeugdige verkeert, zoals school, werk, vrije tijd en leeftijdgenoten.

  • De aanpak biedt perspectief, levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de jeugdige tot een invoegende, autonome en participatieve volwassene.

Het is wenselijk om de jeugdige verdachte te laten inzien wat de gevolgen zijn geweest van zijn strafbaar handelen. Vergoeding van de door de benadeelde geleden schade is daarom een belangrijk onderdeel van de afdoening.

Ook excuses maken aan het slachtoffer kan bijdragen aan het herstel van de gevolgen van het strafbare feit.

Bij de afhandeling van jeugdstrafzaken wordt de volgende indeling gehanteerd:

Eerste of tweede maal een licht delict

Meerpleger of zwaarder delict

Ernstige delicten of veelpleger

– Halt

– Voorwaardelijk sepot (schade)

– OM-afdoening

– Dagvaarden

– Voorgeleiden

– Dagvaarden

Lichte delicten Als licht delict worden aangemerkt alle feiten in de strafmaattabel tot 40 uur/€ 200,–.

Bij jeugdige verdachten, die de eerste of tweede maal een licht delict begaan en waarbij er geen signalen zijn van achterliggende problematiek, wordt volstaan met een reactie gericht op normbevestiging. Dit betekent in ieder geval het vergoeden van de geleden schade bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijk sepot, een reprimande en eventueel een boete of een taakstraf.

Reprimande (registratie/waarschuwing)

Strafbare feiten van een eenvoudig en licht karakter worden door middel van de reprimande buiten het justitiële circuit gehouden. De ouders worden in kennis gesteld en eventuele schade wordt vergoed. Daarnaast wordt geen inhoudelijke sanctie toegepast.

Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beslissing om te volstaan met een reprimande zijn bijvoorbeeld: zeer jeugdige leeftijd, geringe gevolgen van het feit, optreden van ouders of anderen, zoals school, of het reeds vergoed zijn van toegebrachte schade.

Halt (procedure zie hiervoor 4.2).

De Halt-afdoening is een afdoening van een feit van geringe aard om de jeugdige de mogelijkheid te bieden strafrechtelijke vervolging te voorkomen. De Halt-feiten waarvoor de politie rechtstreeks naar Halt kan verwijzen worden opgesomd in het Besluit Halt-feiten. De officier van justitie heeft de bevoegdheid om ook voor andere strafbare feiten van geringe ernst de jeugdige naar Halt te verwijzen. Daarbij zal een belangrijk onderdeel van de afdoening gericht zijn op excuses maken en vergoeding van de schade. De strafmaat Halt-afdoening is opgenomen in bijlage I.

Boete of taakstraf

Voor veel voorkomende delicten is een richtlijn met uniforme strafmaten opgenomen in de strafmaattabel, bijlage II. In de tabel wordt voor deze delicten een aantal uren taakstraf aangegeven; dit kan een werkstraf of een door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde leerstraf zijn. Een leerstraf wordt opgelegd als bij de jeugdige een of meer veranderbare criminogene risicofactoren, zoals tekort aan sociale vaardigheden of agressieregulatie zijn geconstateerd, waar met een leerstraf op ingespeeld kan worden. Als er sprake is van achterliggende problematiek kan toezicht en begeleiding, uitgevoerd door de Jeugdreclassering, ingezet worden.

De officier van justitie legt in beginsel een strafbeschikking op of biedt een transactie aan als het een eerste of tweede delict betreft, verdachte bekent en de op te leggen taakstraf beperkt is tot 40 uur.

Een geldboete wordt eveneens als een passende sanctie gezien voor bepaalde delicten voor jongeren, die een bron van inkomsten hebben of in staat moeten worden geacht zelf het geld voor de boete te verdienen. Dit betreft vooral jongeren vanaf 15 jaar. Er is verder geen sprake van signaalgedrag of (vermoede) achterliggende problematiek. Deze afdoening is geschikt voor feiten, die onder het officiersmodel kunnen worden afgedaan (geen ernstig geweld tegen personen, geen zedendelict, geen brandstichting). Vergoeding van geleden schade heeft voorrang op de boete.

De bedragen voor de geldboete staan aangegeven in de strafmaattabel. Bij het bepalen van de geldboete wordt rekening gehouden met draagkracht.

Als het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, wordt zo mogelijk een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als onderdeel van de straf.

Zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers

Onder een meerpleger wordt verstaan: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie in de laatste drie jaar tenminste twee processen-verbaal zijn opgemaakt waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd en die opnieuw een misdrijf pleegt.

Een jeugdige veelpleger is: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie meer dan vijf processen-verbaal (waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd) zijn opgemaakt waarvan het laatste in de afgelopen 12 maanden.

In geval van een zwaarder delict of een meerpleger volgt een dagvaarding voor de kinderrechter, tenzij de officier van justitie van oordeel is dat gezien de relatief geringe ernst van het feit en de omstandigheden van de jeugdige opnieuw kan worden volstaan met een (zwaardere) transactie of strafbeschikking.

Indien opnieuw een taakstraf wordt overwogen dan leidt dit tot een verhoging van maximaal 50%. De taakstraf wordt dan als uitgangspunt gevorderd in combinatie met een andere straf of maatregel.

Een afdoening met enkel een taakstraf wordt uitgesloten voor verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten, waarop een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld en die een ernstige aantasting vormen van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Evenmin kan enkel een taakstraf worden opgelegd bij een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 248a, 248b, 248c en 250 Sr.

Bij ernstige delicten of meermalen recidive geldt als uitgangspunt dat voorlopige hechtenis wordt gevorderd en in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie of een maatregel (gedragsmaatregel of Pij) wordt geëist.

Bij deze strafzaken is nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming of een gedragsdeskundige geboden om een gerichte effectieve interventie te kunnen inzetten. Trajecten, passend voor deze jongeren zijn onder meer Intensieve Traject Begeleiding (ITB) in het kader van toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering, de Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) of de maatregel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen (PIJ).

Toezicht en begeleiding door de (jeugd)reclassering kan eventueel gecombineerd worden met elektronische controle.11

Ter bescherming van het slachtoffer kan als maatregel een afzonderlijk contactverbod worden ingezet. Bij hardnekkig overlast gevend gedrag kan een afzonderlijk gebiedsverbod aan de orde zijn. Ook kan gedacht worden aan een gedragsaanwijzing o.g.v. 509hh Sv.

Bij de toepassing van voorlopige hechtenis geldt het bepaalde in artikel 493 Sv als uitgangspunt: de kinderrechter dient ambtshalve te toetsen of de voorlopige hechtenis geschorst kan worden. Als lijn moet worden gehanteerd dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst, tenzij de ernst van het feit, en/of de stand van zaken in het onderzoek dit niet toelaten. Voorts wordt ervan uitgegaan dat een plan van aanpak voor begeleiding door jeugdreclassering gereed is en behandeling in een ambulant of civiel kader tot de mogelijkheden behoort.

De Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) is vooral aan de orde bij een doelgroep waarbij sprake is van ernstig delictgedrag in combinatie met zwaardere gedragsproblemen. Het programma in het kader van de GBM kan bestaan uit een gedragsinterventie gericht op het terugdringen van recidive, zoals intensieve systeemgerichte behandeling of, indien nodig, een therapeutische behandeling of verslavingszorg.

Bij de keuze of een interventie wordt ingezet in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie of in het kader van de GBM, vormen de intensiteit en duur van de in te zetten interventies, uitgangspunten. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit brengen met zich mee dat het stellen van voorwaarden die langer duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn, bij voorkeur worden toegepast in het kader van deze maatregel in plaats van in het kader van de voorwaardelijke taakstraf of jeugddetentie.12

Indien bij het mislukken van een ambulant traject langdurige intramurale behandeling noodzakelijk is, zal een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde zijn. Bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan bij onvoldoende medewerking aan het behandeltraject een ‘time-out’ worden ingezet om de jeugdige te bewegen de begeleiding of behandeling te hervatten.

Als de jongere niet naar behoren meewerkt aan de uitvoering van de GBM wordt een ‘time-out’ overwogen of de omzetting in de nog resterende vervangende jeugddetentie gelast, indien de verwachting is dat de jongere zal blijven weigeren mee te werken. Bij omzetting wordt de vervangende jeugddetentie direct ten uitvoer gelegd. Een stevige ‘stok achter de deur’ is daarom van belang. Bij de vordering tot het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende maatregel wordt voor elke maand dat de maatregel duurt maximaal een maand vervangende jeugddetentie gevorderd.

Als een jeugdige tijdens de uitvoering van de maatregel een nieuw strafbaar feit pleegt, dient overleg plaats te vinden met de officier van justitie over de vraag of de maatregel kan worden voortgezet.

Daarbij wordt opgemerkt dat de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten niet per definitie geldt ten aanzien van de GBM. Als de jeugdige zich in zo’n geval door het gepleegde strafbare feit niet aan het programma van de GBM kan houden (denk aan school, dagbesteding, begeleiding etc.), kan worden gekozen voor een omzetting. Indien de jongere voor het strafbare feit in voorlopige hechtenis zit, dan schort dit ingevolge art. 77w, achtste lid Sr de termijn van de maatregel op. Dit geldt overigens ook bij vrijheidsbeneming op civiele titel. Als deze opschorting van zodanige duur is dat het programma niet direct kan worden hervat, kan de maatregel worden omgezet in vervangende jeugddetentie.

Expliciteren bijzondere voorwaarden, toezicht en begeleiding en jeugdhulp

De instantie die wordt belast met toezicht en begeleiding bij het naleven van bijzondere voorwaarden wordt zoveel mogelijk expliciet in de vordering opgenomen.

Ook de overige bijzondere voorwaarden worden expliciet vermeld in de vordering, zodat duidelijkheid wordt verkregen over de reikwijdte van het toezicht in het vonnis en in de fase van de tenuitvoerlegging.

Richting de veroordeelde wordt op die manier maximale duidelijkheid gecreëerd over aan welke voorwaarden hij moet voldoen. Ook voor de uitvoerder van de (jeugd)reclassering vormt dit een leidraad.

Uitgangspunt is dat bij toepassing van het jeugdstrafrecht het toezicht wordt opgedragen aan de jeugdreclassering of, in geval van een ondertoezichtstelling, aan de gezinsvoogd.

Vanaf 16 jaar kan, gelet op de persoonlijke ontwikkeling en omstandigheden van de adolescent, ook gekozen worden voor toezicht en begeleiding door de volwassenenreclassering.

Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet per 1 januari 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdhulp bij de gemeenten. Jeugdreclassering mag enkel worden uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde instellingen. In de vordering wordt expliciet opgenomen aan welke instelling het (jeugd)reclasseringstoezicht wordt opgedragen. Ook indien een aanvullende vorm van jeugdhulp of een specifieke gedragsinterventie noodzakelijk is wordt dit zoveel mogelijk expliciet gevorderd, zodat dit duidelijk kan worden opgenomen in het vonnis.

9. Algemene uitgangspunten strafmaten

De leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige speelt bij het bepalen van de strafmaat in het jeugdstrafrecht een belangrijke rol. Zie hiervoor de hierboven onder 1 beschreven uitgangspunten per leeftijdsgroep. Bij het bepalen van de strafmaat wordt rekening gehouden met de leeftijd: voor 12 en 13-jarigen wordt een matiging toegepast van het aantal uren werkstraf.

Strafverhoging bij recidive of strafverzwarende omstandigheden bestaat niet enkel uit meer uren taakstraf, maar zo mogelijk uit gedragsbeïnvloeding door andere strafmodaliteiten. Zie hiervoor de paragraaf zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers.

In het jeugdstrafrecht wordt wat betreft strafmaat geen onderscheid gemaakt naar de aard van het daderschap noch naar de mate van uitvoering van het delict. Art 77gg Sr schrijft voor dat de straffen voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde zijn als die voor het voltooide misdrijf.

Met bepaalde factoren wordt rekening gehouden als strafverzwarende omstandigheid, dit betreft:

  • Agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak (of hun familie) of personen met een functie of rol met enige vorm van gezag omkleed;

  • Kwetsbare slachtoffers, diegenen die door leeftijd, lichamelijk of verstandelijke beperkingen dan wel door sociaal- culturele omstandigheden in een positie van afhankelijkheid verkeren t.o.v. hun directe omgeving of slachtoffers die ‘burgermoed’ tonen, bijvoorbeeld door te proberen geweld te verhinderen;

  • Discriminatoire motieven bij ingrijpende delicten of discriminatoire aspecten bij uitlatingen;

  • Recidive

Letsel

Als mogelijk gevolg van een geweldsdelict speelt letsel een belangrijke rol. Het slachtoffer en/of de benadeelde ervaart het delict als ernstiger naarmate de aard van het letsel ernstiger is, hieraan wordt een strafverzwarende invloed toegekend. Als toelichting geldt het volgende:

  • Licht letsel, zoals blauw oog, bloedneus, tand door de lip, lichte kneuzingen of lichte ontvellingen; maar ook letsel voor de behandeling waarvan doorgaans de hulp van een eerstelijns arts wordt ingeroepen, zoals wonden waarvoor, uit cosmetisch oogpunt minder ernstige, hechtingen nodig zijn, een lichte hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen.

  • Zwaarder letsel, voor de behandeling waarvan een medisch specialist nodig is. Letsel dat als regel niet wordt begrepen in art. 82 Wetboek van Strafrecht, zoals gebitsschade, gebroken neus, jukbeen of sleutelbeen, littekens in het gezicht of een zware hersenschudding.

Wapengebruik

Indien bij mishandeling, openlijke geweldpleging of bedreiging een wapen wordt gehanteerd om dit delict een grotere impact te geven wordt dit strafverzwarend meegewogen. Naarmate de globale gevaarzetting van het wapen groter is, is de dreigende werking voor het slachtoffer groter. Bij geweldsdelicten vergroot het de kans op groter letsel. Een zwaardere sanctie is daardoor geïndiceerd.

  • Slag- of stootwapen. Dit omvat wapens als wapenstok en boksbeugels e.d, maar ook overige voor bedreiging/mishandeling geschikte voorwerpen/wapens. Bij mishandeling worden een kopstoot en gegooide voorwerpen met deze categorie gelijkgesteld.

  • Steekwapen, of een als zodanig aan te merken voorwerp. Naast messen, dolken of priemen kan hier ook gedacht worden aan schroevendraaiers en scharen.

    Indien gebruik wordt gemaakt van een verboden wapen dient het bezit daarvan tevens te worden vervolgd met het oog op onttrekking aan het verkeer van het wapen.

  • (Nep)vuurwapens behoeven geen nadere beschrijving.

Voor elke € 50 van de te betalen geldboete wordt 1 dag vervangende jeugddetentie gevorderd.

Voor elke 2 uur taakstraf wordt 1 dag vervangende jeugddetentie gevorderd. Bij een negatieve terugmelding van de taakstraf wordt direct de omzetting in vervangende jeugddetentie gelast.

In de strafmaattabel wordt als omrekenfactor voor iedere 2 uur taakstraf € 10 euro geldboete gehanteerd.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de dag van inwerkingtreding.

Bijlage I : Strafmaat Halt-afdoeningen

De strafmaat voor een Halt-afdoening bedraagt ten hoogste 20 uur. De inhoud van het proces-verbaal verhoor minderjarige (PVM) is bepalend voor de strafmaat; het PVM bepaalt het delict.

Een Halt-afdoening bestaat uit meerdere modules. De keuze voor de modules is individueel maatwerk, afhankelijk van leeftijd, persoonlijke omstandigheden van de jongereen aard van het delict.

Halt kent de volgende modules waaruit gekozen kan worden:

  • startgesprek (intake en screening)

  • excuusopdracht

  • één of meerdere leeropdrachten

  • vervolggesprek

  • excuus aanbieden of in voorkomende gevallen een herstelgesprek

  • schadebemiddeling vindt plaats ingeval van schade

  • eindgesprek

  • werkopdracht

Onderstaande tabel geeft richtlijnen over de toe te passen strafmaat bij de jongere. Hier kan van af worden geweken indien de persoonlijke omstandigheden van de jongere hier aanleiding toe geeft.

STRAFMAAT HALT

   

Uren

Verzwarende omstandigheden

Uren

Leeftijd

12-13 jaar

+0

   

14-15 jaar

+2

Recidive: binnen 2 jaar

+8

16-17 jaar

+4

na 2 jaar

+4

 

Vermogen

310. (Winkel)diefstal

+4

   

311. (Winkel)diefstal in vereniging

+5

   
   

Meerdere diefstallen in ten hoogste 2 winkels

+4

321. Verduistering

+4

   

326. Oplichting

+5

   

416. Opzetheling

+4

   

417. Schuldheling

+3

   

Vandalisme

141. Openlijk geweld

+6

   

350. Vernieling

+4

   

424. Straatschenderij

+2

   

461. Verboden toegang

+2

   

Gemeentelijke verordeningen voor zover betrekking hebbend op het in de open lucht aanleggen of stoken van vuur, baldadig of overlastgevend gedrag.

+2

   

142. Misbruik maken van alarmnummers

+4

   
   

Risico voor de omgeving

+2

Alcohol

453. Openbare dronkenschap

+4

   

Drugs- en alcoholgerelateerde feiten in gemeentelijke verordeningen of Drank en Horecawet1

+ 2 tot +4

   

Wpv 2000

72. Verstoren

+2

   

73. Niet opvolgen

+2

   

LpW

2, lid 3 en 4c schoolverzuim: strafmaat voor uren verzuim:

0 tot 10 uur +2

11 tot 20 uur +4

20 tot 30 uur +6

30 tot 40 uur +8

40 tot 50 uur +10

50 tot 60 uur +12

+2 tot

+12

   

Strafmaat voor aantal keer te laat komen:

0 tot 20 keer +2

20 tot 40 keer +4

40 tot 60 keer +6

+2 tot

+6

   

Vuurwerk

1.2.2 Illegaal/ondeugdelijk vuurwerk voorhanden

+4

   

1.2.4 >10 kg voorhanden tijdens of buiten de verkoopperiode

+4

   

2.3.6 Afsteken buiten de toegestane periode en

1.2.4 < 10 kg. vuurwerk voorhanden buiten de verkoopperiode

+2

   
   

Recidive bij vuurwerkzaken binnen 2 jaar

+4

   

Recidive bij vuurwerkzaken na 2 jaar

+2

X Noot
1

Verwijzing naar Halt voor de Drank en Horecawet is toegestaan gezien de brief van het College van PG’s van 14 januari 2014.

Bij het totale aantal uren dat op grond van bovenstaande tabel is berekend, worden – indien van toepassing – nog uren opgeteld voor de waarde van het gestolene of de hoogte van het schadebedrag.

Waarde gestolene

 

Hoogte schadebedrag

 

0 – 10 euro

+0

0 – 50 euro

+0

11 – 25 euro

+2

51– 150 euro

+2

26 – 75 euro

+3

151 – 500 euro

+3

76 – 150 euro

+4

501 – 900 euro

+4

STRAFMAAT HALT-PLUS

In zaken die met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid van het OM naar Halt zijn verwezen, kan onderstaande indeling gehanteerd worden als uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Er wordt verder rekening gehouden met de persoon van de verdachte en omstandigheden van het delict. In deze zaken kan het OM bij bijzondere omstandigheden een aanwijzing geven voor de strafmaat. In de overige gevallen bepaalt Halt de strafmaat zelf binnen het strafmaximum van 20 uur.

Halt zet daar waar mogelijk herstelbemiddeling in.

 

Uren

Hoge schade

 

Bij diefstal en heling wordt de straf zoals vermeld in de landelijke strafmatrix (strafmaat Halt, zie hierboven) aangevuld met:

+0

waarde tussen € 150 en € 300

+6

waarde tussen € 300 en € 600

+8

waarde hoger:

20

Bij vandalistische delicten schade hoger dan € 900,--

20

   

Veel voorkomende Halt-plus feiten.

 

Eenvoudige mishandeling

+8

Belediging

+6

Bedreiging

+8

   

Andere Halt-plus delicten betreffen maatwerk.

 

Onderstaande tabel geeft richtlijnen over de toe te passen strafmaat bij de jongere. Op grond van de persoonlijke omstandigheden van de jongere en de omstandigheden waaronder het feit is begaan kan hiervan worden afgeweken.

Bijlage II Strafmaattabel Jeugdzaken

art

Omschrijving

Taakstraf / geldboete / jeugddetentie

137

(aanzetten tot)

Discriminatie

32 uur / 160 euro

141

openlijk geweld

goederen

 

schade < 900 euro

20 uur / 100 euro

schade > 900 euro

40 uur / 200 euro

141

openlijk geweld

personen

 

gering geweld/letsel

40 uur / 200 euro

fors geweld/letsel of gebruik slagwapen

Vanaf 60 uur

zwaar letsel

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

157

Brandstichting

 

schade < 900 euro

vanaf 30 uur

schade > 900 euro

vanaf 60 uur

aanzienlijke schade gevaarzetting / gevaar voor personen

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

180

Wederspannigheid

32 uur / 160 euro

184

niet voldoen aan ambtelijk bevel

20 uur / 100 euro

188

valse aangifte

 

zonder ernstig gevolg voor anderen

32 uur/ 160 euro

met ernstig gevolg voor anderen

60 uur

209

Uitgeven/in voorraad hebben vals geld:

OM afdoening is mogelijk ook al betreft het een 9 jaars feit, tenzij sprake is van strafverzwarende omstandigheden

30-50 uur

igv recidive: vanaf 50 uur

 

igv strafverzwarende omstandigheden zoals grote hoeveelheid biljetten; winstbejag; professionaliteit handelen

Vanaf 80 uur

 

eigen deugdelijke vervalsing

(vw)jeugddetentie

213

OM afdoening bij first offender

16-40 uur

 

In geval van recidive dagvaarden

Vanaf 50 uur

 

igv strafverzwarende omstandigheden zoals grote hoeveelheid biljetten; winstbejag; professionaliteit handelen

Vanaf 70 uur

440

betreft overtreding: het enkel in bezit hebben van vals geld

Halt

225

Valsheid in geschrift

28 uur / 140 euro

239

Schennis

vanaf 32 uur

242

verkrachting

(tongzoen – zie aanranding)

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

243–245

seksueel binnendringen bewusteloze, onmachtige, gestoorde, < 12 jaar en < 16 jaar

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

246

aanranding

uitgangspunt bij ernstige variant dan wel meermalen gepleegd voorgeleiding en onvoorwaardelijke jeugddetentie

Tongzoen

60 uur

eenmalig billen / borsten knijpen

vanaf 32 uur

247

ontucht met kind <16 jaar

uitgangspunt ernstige variant dan wel meermalen gepleegd voorgeleiding en onvoorwaardelijke jeugddetentie

266

Belediging

(NB: hieronder kan ook het verspreiden van naaktfoto’s vallen. Zeer casuïstisch te bepalen of dit kinderporno betreft of belediging, maatwerk ook qua strafeis, zie hierover het gepubliceerde OM-beleid in zaken van kinderporno en sexting met minderjarige verdachten)

20 uur / 100 euro

267 jo 266

belediging ambtenaar in functie

28 uur / 140 euro

285

bedreiging

alleen mondeling of via internet

vanaf 20 uur / 100 euro

met tonen mes

vanaf 60 uur

tonen (nep)vuurwapen

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

300

mishandeling

 

geen letsel/enkele klap/schop/trap

vanaf 20 uur / 100 euro

gering letsel/meerdere klappen/schoppen//trappen

vanaf 40 uur / 200 euro

 

Met behulp van een slagwapen of door kopstoot met enig letsel

60 uur taakstraf (evt. € 300,–)

302

zware mishandeling

uitgangspunt voorgeleiden en (vw) jeugddetentie

 

Zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik van een wapen

vanaf 80 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie

 

Zwaar lichamelijk letsel d.m.v. Schoppen/trappen tegen hoofd, dan wel met behulp van een wapen

vanaf 3 maanden jeugddetentie

 

Zeer zwaar lichamelijk letsels zonder gebruik van een wapen

vanaf 4 maanden jeugddetentie

 

Zeer zwaar lichamelijk letsel d.m.v. Schoppen/trappen tegen hoofd, dan wel met behulp van een wapen

vanaf 6 maanden jeugddetentie

310/

311

diefstal (in vereniging)

 

(winkel)diefstal

met schade < 150 euro

20 uur / 100 euro

(winkel)diefstal met schade > 150 euro

32 uur / 160 euro

fietsdiefstal

diefstal bromfiets

vanaf 32 uur / 160 euro

vanaf 40 uur / 200 euro

zakkenrollerij of bagagediefstal

60 uur

diefstal van auto

Vanaf 80 uur, dan wel jeugddetentie

311

diefstal met braak of verbreking (in vereniging)

 

uit bedrijfspand of

school

80 uur, dan wel jeugddetentie

uit auto

60 uur, dan wel jeugddetentie

woning

uitgangspunt voorgeleiden en (vw) jeugddetentie,

120 uur, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie

312/

317

diefstal met geweld (straatroof)/ afpersing

uitgangspunt (bij geweld of dreigen met geweld) voorgeleiden (vw) jeugddetentie

Bij minimaal geweld (weggrissen telefoon of dreigend vragen om telefoon) vanaf 60 uur, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie

 

Overval winkel

vanaf 4 maanden jeugddetentie

 

Overval woning

Vanaf 6 maanden jeugddetentie

321

Verduistering

 

schade < 150 euro

20 uur / 100 euro

schade > 150 euro

vanaf 32 uur/ 260 euro

322

verduistering in dienstbetrekking

 

schade < 150 euro

32 uur / 160 euro

schade > 150 euro

vanaf 40 uur / 200 euro

326

oplichting

 

schade < 150 euro

28 uur / 140 euro

schade > 150 euro

vanaf 40 uur / 200 euro

350

vernieling (waaronder graffiti)

 

schade < 900 euro

20 uur / 100 euro

schade > 900 euro

vanaf 32 uur / 160 euro

416

opzetheling

 

schade < 150 euro

20 uur

schade > 150 euro

vanaf 30 uur

417

bis

schuldheling

 

schade < 150 euro

16 uur / 80 euro

schade > 150 euro

24 uur / 120 euro

417

gewoonte-

heling

vanaf 60 uur

7 WVW

1994

doorrijden na aanrijding

vanaf 24 uur / 120 euro

8 WVW 1994

rijden onder invloed van alcohol

Fiets

Vanaf AAG 235 / 0,54‰

15 uur / 75 euro

1

Bromfiets

AAG 95 – 350 / 0,22 – 0,80‰

15 uur / 75 euro

2

AAG 355- 435 / 0,81 – 1,00‰

20 uur / 100 euro

3

AAG 440 - 570 / 1,01 – 1,30‰

25 uur / 125 euro

4

AAG 575 - 650 / 1,31 – 1,50‰

30 uur / 150 euro

5

AAG 655 - 785 / 1,51 – 1,80‰

35 uur / 175 euro + 4 mnd OBM

6

AAG 790 - 865 / 1,81 – 2,00‰

40 uur / 200 euro + 4 mnd OBM

7

AAG 870 – 1090 / 2,01 – 2,50‰

45 uur + 4 mnd OBM

8

AAG > 1090 / 2,51‰

50 uur + 6 mnd OBM

 

Auto

in geval van rijden oiv in auto (als beginnend bestuurder) verhoging taakstraf per categorie van 30 uur.

 
 

Vanaf categorie 4 gelet op zorgelijk signaal van alcoholgebruik aanvragen rapportage RvdK

 
 

Rijden onder invloed van drugs

Gelet op zorgelijk signaal van drugsgebruik

uitgaan van richtlijn bij rijden onder invloed van alcohol op bromfiets of auto bij categorie 5

aanvragen rapportage RvdK

 

163 WVW 1994

Weigering fiets

20 uur / 100 euro

Weigering bromfiets

40 uur 175 euro + 7 mnd OBM

11 WVW 1994

Joyriding

vanaf 40 uur/ 200 euro

10 OW

Opiumwet

Lijst I

 

aanwezig hebben >0-<5g of 1-10 pillen

20 – 40 uur / 100 – 200 euro

aanwezig hebben 5<25g of 10-50 pillen

60 – 120 uur

aanwezig hebben 25g of >50 pillen

vanaf 100 uur

dealerindicatie of drugsrunnen

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

11 OW

Opiumwet

Lijst II

 

aanwezig hebben 0 < 5g

12 uur / 60 euro

aanwezig hebben 5-<30g

16 - 30 uur / 80 – 150 euro

aanwezig hebben 30g of >

vanaf 40 uur

dealerindicatie of drugsrunnen

NB: het gedoogbeleid voor (soft)drugs geldt niet voor minderjarigen.

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

55 WWM

busje CS-gas

20 uur / 100 euro

voorhanden hebben

steekwapen of

nepvuurwapen

vanaf 30 uur / 120 euro

vuurwapen

uitgangspunt voorgeleiden en onvoorwaardelijke jeugddetentie

LpW

signaalverzuim

Zie de richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aanpak schoolverzuim

ID fraude jeugdigen in de horeca:

gebruik vals ID om horecagelegenheid in te komen of alcoholische dranken te kopen

bij ID fraude in de horeca zo min mogelijk criminaliseren:

– indien mogelijk waarderen als overtreding op grond van art 435 lid 4; 447e Sr

Reprimande of

halt verwijzing ogv overtreding door politie

 

– in het geval het voorgaande niet mogelijk is

– of wanneer het gaat om zeer professionele vervalsingen

Halt + of OM afdoening;

of dagvaarden,

– of bij recidive

dan waarderen als misdrijf op grond van art 231, 225 en/of eventueel art 326 Sr

voor strafmaat, zie vergelijkbare artikelen art 225 en 326 Sr.

OBM = ontzegging van de rijbevoegdheid

Van belang is dat uit het proces-verbaal van de politie blijkt om welke classificatie vuurwerk het gaat. Politie moet aangeven tot welke lijst het vuurwerk behoort en aantal kilo’s vuurwerk. Wordt dat uit het proces-verbaal niet duidelijk en kan de politie dit zonder nader uitgebreid onderzoek niet aangeven, dan kan er nog niet tot een afdoening besloten worden.

Is wel duidelijk tot welke lijst het vuurwerk behoort en het aantal kilo’s, dan geldt onderstaande:

Bijlage III: strafmaattabel VUURWERK jeugd

Van belang is dat uit het proces-verbaal van de politie blijkt om welke classificatie vuurwerk het gaat. Politie moet aangeven tot welke lijst het vuurwerk behoort en aantal kilo’s vuurwerk. Wordt dat uit het proces-verbaal niet duidelijk en kan de politie dit zonder nader uitgebreid onderzoek niet aangeven, dan kan er nog niet tot een afdoening besloten worden.

Is wel duidelijk tot welke lijst het vuurwerk behoort en het aantal kilo’s, dan geldt onderstaande:

Lijst I: (legaal) consumentenvuurwerk

Consumentenvuurwerk

Voorhanden hebben

Ter beschikking stellen/afleveren

Ter beschikking stellen/afleveren aan minderjarigen

t/m 25 kg (buiten toegestane tijd)

HALT

HALT

HALT

26 tot 50 kg

HALT

HALT

HALT

50 tot 100 kg

OM afd. (20 uur)

OM afd.(25 uur)

OM afd. (30 uur)

100 kg of meer

Dagvaarden

Dagvaarden

Dagvaarden

Afsteken buiten toegestane tijd

HALT

Lijst II: (professioneel) in handen van particulieren illegaal vuurwerk (korter dan 55mm of minder dan 6 NEM = netto explosieve massa)
 

Voorhanden hebben

Ter beschikking stellen/afleveren

Ter beschikking stellen/afleveren aan minderjarigen

tot 25 kg

HALT

HALT

HALT

25 tot 50 kg

OM afd. (20 – 25 uur)

OM afd.(25 – 30 uur)

OM afd.(30 – 35 uur)

50 tot 100 kg

OM afd. (25 – 30 uur)

OM afd. (30 – 35 uur)

OM afd. (35 – 40 uur)

100 kg of meer

Dagvaarden

Dagvaarden

Dagvaarden

Tot ontbranding brengen; per stuk

HALT

Check als een HALT afdoening mogelijk lijkt altijd:

  • First offender? (ja: HALT mogelijk)

  • Preselect: laag? (ja: HALT mogelijk)

  • Bekennende verdachte? (nee: HALT niet mogelijk)

  • Voor vuurwerkdelicten geldt de volgende recidiveregeling:

    • na een geslaagde Halt-afdoening voor een misdrijf kan nog twee keer voor een overtreding en/of vuurwerkdelict naar Halt worden verwezen

    • na één of twee geslaagde Halt-afdoeningen voor overtredingen en/of vuurwerkdelicten kan nog één keer voor een misdrijf naar Halt worden verwezen.

Deze voorwaarden zijn cumulatief, moeten dus allemaal van toepassing zijn. Pleeg altijd overleg met de Raad voor de Kinderbescherming.

Lijst III: (professioneel) in handen van particulieren (levens)gevaarlijk vuurwerk

Flowerbeds met pijpen meer dan 35 mm diameter en/of meer dan 15 kg, Romeinse kaarsen meer dan 35 mm diameter

First offender

Recidive

1 tot 21 stuks

OM afd. TS 40 uur

Dagvaarden

21 tot 41 stuks

Dagvaarden (TS vanaf 50 uur)

Dagvaarden

41 tot 61 stuks

Dagvaarden (TS 60 uur + evt. vw jeugddetentie)

Dagvaarden

61 tot 100 stuks

Dagvaarden (TS 80 uur + evt. jeugddetentie)

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

100 tot 200 stuks

Evt. voorgeleiden, in ieder geval dagvaarden

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

200 stuks of meer

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

Ter beschikking stellen (per aflevering)

Dagvaarden (TS vanaf 50 uur)

Dagvaarden (TS + evt. jeugddetentie)

Ter beschikking stellen aan minderjarigen. (per aflevering)

Dagvaarden (TS vanaf 50 uur)

Dagvaarden (TS + evt. jeugddetentie)

Tot ontbranding brengen; per stuk

OM afd.: TS 40 uur;

bij forse gevaarzetting of meerdere tot ontbranding brengen: dagvaarden

TS = taakstraf, vw = voorwaardelijk, onvw = onvoorwaardelijk

Shells (mortierbommen), lawinepijlen (vuurpijlen met alleen knaleffect), zwaar knalvuurwerk*

First offender

Recidive

1 tot 21 stuks

Dagvaarden (TS 80 uur)

Dagvaarden

21 tot 41 stuks

Dagvaarden (TS 120 uur)

Dagvaarden

41 tot 61 stuks

Dagvaarden (TS 120 uur + evt. vw jeugddetentie)

Dagvaarden

61 tot 100 stuks

Dagvaarden (TS 160 uur + evt. jeugddetentie)

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

100 tot 200 stuks

Evt. voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

200 stuks of meer

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

Voorgeleiden, uitgangspunt onvw jeugddetentie

Ter beschikking stellen (per aflevering)

Dagvaarden (TS vanaf 70 uur)

Dagvaarden (TS + evt. jeugddetentie)

Ter beschikking stellen aan minderjarigen. (per aflevering)

Dagvaarden (TS vanaf 80 uur)

Dagvaarden (TS + evt. jeugddetentie)

Tot ontbranding brengen; per stuk

Dagvaarden (TS 70 uur);

Bij forse gevaarzetting of meerder tot ontbranding brengen:

Voorgeleiding overwegen!

* Knalvuurwerk met meer dan 6 gram NEM of knalvuurwerk zonder opschriften en langer dan 55 mm valt onder lijst III.

Lijst IV: Vervaardigen vuurwerk of ‘knutselen’ aan bestaande vuurwerk

Altijd dagvaarden en bij forse gevaarzetting of meerdere stuks voorgeleiden overwegen. Gelet op gevaarzetting kan onvoorwaardelijke jeugddetentie worden geëist.

Overige:

Bij combi zaken meerderjarigen/minderjarigen (bijv. vader en zoon) wordt het politieonderzoek geleid door het Functioneel parket (FP). Ten aanzien van eventuele beslissingen betreffende toepassing dwangmiddelen of voorgeleiding zal door het FP contact worden gezocht met de lokale jeugdofficier/ZSM locatie. Het heeft pedagogisch de voorkeur dergelijke combi zaken op eenzelfde zitting te plannen.


X Noot
1

Kamerstukken 33 498 nr. 3 memorie van toelichting onder 4.9.2.

X Noot
2

Aanwijzing slachtofferzorg.

X Noot
3

APJ-kaderbrief van 13 mei 2009 van het College van procureurs-generaal.

X Noot
5

Besluit van 25 januari 1995, houdende aanwijzing van de strafbare feiten als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 3 september 2010, Stb. 2010, 680.

X Noot
6

Zie de brief van 23 april 2001 van de Staatssecretaris van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer.

X Noot
8

Het woonplaatsbeginsel geldt niet bij toepassing van het jeugdstrafrecht (ASR) boven de 18 jaar.

X Noot
9

Visie Raad voor de Kinderbescherming op jeugdstrafzaken, 29 juli 2009.

X Noot
11

Zie hiervoor het beleidskader Elektronische Controle.

X Noot
12

ECLI:NL:HR:2011:BQ4676

Naar boven