TOELICHTING
Algemeen
1. Doel van de regeling
Bij de aanbieding van het rapport van de werkgroep Geneesmiddelentekorten (Kamerstukken
II 2016/17, 29 477, nr. 426) aan de Tweede Kamer is een aanpassing van het beleid van de individuele artsenverklaring
bij geneesmiddelentekorten aangekondigd. Deze regeling bevat een wijziging van de
Regeling Geneesmiddelenwet om dat beleid mogelijk te maken.
Op basis van de Regeling Geneesmiddelenwet (hierna: de regeling) kunnen bij een geneesmiddelentekort geneesmiddelen aan artsen worden afgeleverd waarvoor geen handelsvergunning
voor Nederland is verleend. Hiervoor is een artsenverklaring van de behandelend arts
nodig, waarmee een fabrikant, groothandelaar of apotheekhoudende aan het Staatstoezicht
op de volksgezondheid toestemming kan vragen een specifiek geneesmiddel aan de betreffende
arts ter hand te stellen. Deze route, hieronder uitgebreider toegelicht, is niet ingericht
op grote volumina, terwijl het bij geneesmiddelentekorten om grote patiëntengroepen
kan gaan. Deze individuele artsenverklaring bij geneesmiddelentekorten leidt daarnaast
tot veel administratieve lasten voor voorschrijvend artsen en apothekers. Bij tekorten
blijkt deze route daarom niet altijd een adequate oplossing te bieden.
Dit gegeven was de aanleiding om in de regeling een nieuwe route te bieden, die meer
aansluit op de praktijk bij geneesmiddelentekorten. Hiervoor wordt een nieuw artikel
in de regeling ingevoegd. In het geval van een (groot) geneesmiddelentekort kan de
Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) besluiten dat een geneesmiddel aan
een arts kan worden afgeleverd, zonder dat daar een voorafgaande artsenverklaring
voor nodig is. Dat besluit wordt genomen met gebruikmaking van de routekaart van het
Meldpunt geneesmiddelentekorten (bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 29 477, nr. 426). De IGZ kan in deze algemene toestemming, toegespitst op het geneesmiddelentekort,
maar gericht tot alle apothekers, groothandelaren en fabrikanten, aangeven onder welke
voorwaarden het middel aan artsen mag worden afgeleverd. Uiteraard is voordat het
geneesmiddel aan een patiënt ter hand kan worden gesteld nog een recept van een arts
nodig.
Bekendmaking van de toestemming vindt plaats via plaatsing in de Staatscourant. Daarnaast
zou bijvoorbeeld een mededeling kunnen worden gedaan op de website van de IGZ en zal
de IGZ ervoor zorgen dat de verleende toestemming ook gecommuniceerd wordt via de
door haar gehanteerde kanalen.
De procedure van de individuele artsenverklaring laat zich als volgt beschrijven.
Een arts kan een in Nederland geregistreerd middel voorschrijven. Wanneer de arts
een geneesmiddel voorschrijft dat niet in Nederland is geregistreerd, moet die arts
voor iedere patiënt een zogenaamde individuele artsenverklaring invullen en die overleggen
aan de apotheker, groothandel of fabrikant (artikel 3.17, eerste lid, onder c en d,
Regeling Geneesmiddelenwet). Daarin verklaart de arts dat zijn patiënt niet adequaat
kan worden behandeld met een in Nederland geregistreerd middel, omdat er geen alternatief
voor het geneesmiddel in Nederland in de handel is of anderszins verkrijgbaar is.
De arts geeft hiermee verder impliciet aan dat het middel onder zijn rechtstreekse,
persoonlijke verantwoordelijkheid wordt gebruikt. Nadat de apotheek de artsenverklaring
heeft ontvangen, dient deze op zijn/haar beurt vervolgens een verzoek om toestemming
in bij de IGZ. Om het niet in Nederland geregistreerde geneesmiddel te mogen afleveren,
heeft de apotheek namelijk voorafgaand toestemming nodig van de IGZ (artikel 40, derde
lid, onder c van de Geneesmiddelenwet). De IGZ moet bij een aanvraag beoordelen of
een bepaald (niet in Nederland geregistreerd) geneesmiddel mag worden afgeleverd door
toetsing aan artikel 3.17 Regeling Geneesmiddelenwet. De IGZ geeft toestemming aan
een apotheekhoudende, groothandel of fabrikant om het middel aan een arts af te leveren,
die het vervolgens aan de patiënt ter beschikking stelt.
De nieuwe regeling voorziet niet alleen in de mogelijkheid om in plaats van telkens
– per patiënt – toestemming te verlenen, maar voor een geneesmiddel één keer in het
algemeen. Daardoor kan de IGZ ook zelf handelen, meteen op het moment dat duidelijk
is dat er een geneesmiddelentekort zal ontstaan. Om een geneesmiddelentekort te kunnen
opvangen, hoeft dus niet meer te worden gewacht op een verzoek van een arts die het
middel wil voorschrijven. De generieke toestemming van de IGZ verandert niets aan
het feit dat de afweging of een patiënt het middel krijgt uiteindelijk altijd op het
niveau van de individuele patiënt plaatsvindt.
2. Regeldruk
De regeldruk (die nalevingskosten en administratieve lasten omvatten) bij het systeem
van de artsenverklaring bestaat uit het invullen van de artsenverklaring door de voorschrijver
voor iedere individuele patiënt, het indienen van een aanvraag door de apotheek bij
IGZ voor het verkrijgen van de benodigde toestemming vooraf (waarbij de aanvrager
naast de artsenverklaring tevens productinformatie, GMP-documentatie, een nadere onderbouwing
en farmacovigilantieverklaring moet overleggen), het beoordelen en afhandelen van
de aanvraag door IGZ en het administreren van alle individuele artsenverklaringen
door de partij aan wie IGZ toestemming heeft verleend.
De verwachting is dat deze lasten voor zowel artsen, apothekers als IGZ zullen afnemen
door de mogelijkheid generiek toestemming te verlenen. Het is dan voor artsen in geval
van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten niet langer nodig voor iedere individuele
patiënt een aparte artsenverklaring in te vullen, voor apothekers niet langer nodig
voor ieder geneesmiddelentekort een separaat verzoek om toestemming (met alle bijbehorende
stukken) in te dienen bij IGZ en voor IGZ niet langer nodig voor ieder geneesmiddelentekort
meerdere malen toestemming te verlenen.
3. Verhouding tot andere regelgeving
De regeling van de zogenoemde artsenverklaring is gebaseerd op artikel 5, eerste lid,
van richtlijn (EG) 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november
2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor
menselijk gebruik (PbEG 2001, L311). Deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 40,
derde lid, onderdeel c, van de Geneesmiddelenwet en artikel 3.17 van de Regeling Geneesmiddelenwet.
De toevoeging van artikel 3.17a aan de Regeling Geneesmiddelenwet bevat de mogelijkheid
tot een generieke toestemming door de IGZ in het geval van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten
als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, onder b van de regeling. Deze generieke toestemming
laat onverlet dat sprake moet zijn van een (officieel geregistreerde) arts met de
bevoegdheid tot het voorschrijven van geneesmiddelen en van gebruik ten behoeve van
patiënten die onder zijn rechtstreekse, persoonlijke verantwoordelijkheid vallen,
zoals beschreven in artikel 5 van die richtlijn.
Deze regeling bevat een technisch voorschrift als bedoeld in richtlijn (EU) 2015/1535
van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure
op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de
informatiemaatschappij (PbEU 2015, L241). Op grond van artikel 5 van die richtlijn
is een ontwerp van deze regeling op 19 juli 2017 medegedeeld aan de Commissie en de
lidstaten.
De toestemming die door de IGZ gegeven kan worden geldt als besluit van algemene strekking
waar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op van toepassing is. Bekendmaking van de
toestemming vindt overeenkomstig artikel 3:42 Awb plaats door plaatsing in de Staatscourant.
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel I voorziet in de invoeging van een nieuw artikel 3.17a in de Regeling Geneesmiddelenwet.
Dit artikel moet bezien worden in samenhang met artikel 3.17. De verwijzing naar artikel
3.17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, maakt duidelijk dat generieke toestemming
door de IGZ een uitkomst kan bieden in het geval van geneesmiddelentekorten, in andere
woorden: als er op de Nederlandse markt geen geschikt alternatief voorhanden is. Het
artikel bevat geen verplichting om toestemming te verlenen; de afweging of een generieke
toestemming in de rede ligt, is aan de IGZ.
Gelet op het terugdringen van regeldruk, moet het begrip toestemming worden gezien
als een generieke toestemming. Om dit ook in de tekst van artikel 3.17a duidelijk
naar voren te laten komen, bepaalt artikel 3.17a, tweede lid, dat enkel de onderdelen
a, b, e en f van artikel 3.17 van toepassing zijn. De artsenverklaring is in dit geval
dus niet nodig, maar de administratie die wordt beschreven in artikel 3.17, eerste
lid, onderdeel f, is onverminderd relevant. Hetzelfde geldt voor de medische noodzaak
die de behandelend arts moet voelen om zijn/haar patiënt(en) met het alternatieve
middel te behandelen, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, onder a. De periode waarin
en de hoeveelheid van het geneesmiddel dat mag worden afgeleverd, wordt overeenkomstig
artikel 3.17, eerste lid, onderdeel e, door de IGZ bepaald.
Artikel II
Artikel II bevat de inwerkingtredingsbepaling van de regeling. In overeenstemming
met Aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving
is ervoor gekozen om af te wijken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten
voor wat betreft de termijn die er tussen publicatie van de regeling en de inwerkingtreding
moet zitten. Deze afwijking kan worden gerechtvaardigd doordat het uitstellen van
de inwerkingtreding tot het volgende vaste verandermoment zou leiden tot onnodige
administratieve lasten voor artsen en apothekers. De doelgroep van deze regeling heeft
met andere woorden baat bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins