Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningsschap Tomingroep, Hilversum

Logo Hilversum

 

Hilversum 2017

Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningsschap Tomingroep

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Almere, Blaricum, Eemnes, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren, Weesp en Wijdemeren;

overwegende dat de gemeenschappelijke regeling Tomingroep, zoals in werking getreden op 1 december 1988 en gewijzigd op 7 mei 1997, aanpassing behoeft;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Wet sociale werkvoorziening;

BESLUITEN

De gemeenschappelijke regeling Tomingroep, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 1 november 1988 nr. 183, te wijzigen en opnieuw vast te stellen overeenkomstig onderstaande tekst:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Voor toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet sociale werkvoorziening;

    • b.

      het Schap: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in

      in artikel 2 van deze regeling;

    • c.

      regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • d.

      colleges: de aan deze regeling deelnemende colleges van burgemeester en

      wethouders;

    • e.

      raden: de raden van de gemeenten van de colleges bedoeld onder d.;

    • f.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord- Holland;

    • g.

      Tomingroep BV: de privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de wet

    • h.

      sw-medewerkers: bij Tomingroep BV geplaatste personen, die ingevolge de wet in

      dienstbetrekking tot het Schap staan;

    • i.

      SE: standaardeenheid; fulltime equivalent gecorrigeerd naar handicapzwaarte;

    • j.

      personeel: personen die op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk

      recht in dienstbetrekking tot Tomingroep BV staan.

    • k.

      regiegroep: commissie ten behoeve van de ambtelijke voorbereiding en

      coördinatie, waarin alle gemeenten zijn vertegenwoordigd.

  • 2.

    Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling

van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen in die artikelen in de plaats van de

gemeente, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk het

Schap, het algemeen bestuur het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2. Openbaar lichaam

1.Er is een openbaar lichaam genaamd "Werkvoorzieningsschap Tomingroep" en gevestigd te Hilversum.

Artikel 3. Doel en taak

  • 1.

    Het Schap heeft tot doel voor de colleges van de deelnemende gemeenten de wet uit te voeren.

  • 2.

    In het kader van deze doelstelling heeft het Schap tot taak het in dienst nemen van personen, die op grond van de wet daarvoor in aanmerking komen.

Artikel 4. Overdacht bevoegdheden

Ter uitvoering van het in artikel 3 genoemde dragen de colleges hun bevoegdheden en verplichtingen uit de wet over aan de bestuursorganen van het Schap.

Artikel 5. Medewerkingsplicht

De colleges verplichten zich tot het medewerken bij het vinden en beschikbaar stellen van voldoende en geëigende werkzaamheden voor de personen, als bedoeld in artikel 3.

HOOFDSTUK Il BESTUUR

Artikel 6. Bestuursorganen van het Schap

  • 1.

    Het bestuur van het Schap bestaat uit:

    • a.

      het algemeen bestuur;

    • b.

      het dagelijks bestuur;

    • c.

      de voorzitter.

Artikel 7. Samenstelling algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur wordt gevormd door één lid alsmede één plaatsvervangend lid per college, door het college van burgemeester en wethouders uit zijn midden aan te wijzen. De plaatsvervanger treedt op bij verhindering of ontstentenis van het lid, wiens vervanger hij is.

  • 2.

    Een lid dat de hoedanigheid verliest op grond waarvan het is aangewezen, houdt tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid deelt dit mede aan het college dat hem heeft aangewezen en aan het algemeen bestuur. Het lid blijft de functie waarnemen totdat een opvolger is aangewezen en deze de aanwijzing heeft aanvaard.

  • 4.

    Het college dat een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur heeft aangewezen, heeft de bevoegdheid dit door hem aangewezen lid met onmiddellijke ingang te ontslaan indien dit lid in die kwaliteit het vertrouwen van dat college niet meer bezit.

  • 5.

    In tussentijdse vacatures wordt ten spoedigste voorzien.

  • 6.

    In het algemeen bestuur hebben als adviseurs zitting degenen die door het algemeen bestuur als zodanig worden benoemd. Tevens kan het algemeen bestuur op uitnodiging andere adviseurs aan zijn vergaderingen doen deelnemen.

Artikel 8. Adviseurs

1.Het algemeen bestuur wordt in al zijn vergaderingen geadviseerd door ten minste één persoon van wie op grond van zijn kennis van of betrokkenheid bij de sociale werkvoorziening een zinvolle bijdrage tot de uitvoering van doel- en taakstelling van het Schap mag worden verwacht.

Tot vaste adviseurs worden in ieder geval gerekend een of meerdere vertegenwoordigers namens de doelgroepen van Tomingroep, onverminderd het bepaalde in de gemeentelijke verordeningen op grond van artikel 2, derde lid, van de wet.

  • 3.

    De adviseurs worden benoemd voor een tijdvak van vier jaar. Ongeacht het tijdstip van benoeming treden zij af op de dag waarop de zittingsperiode van het algemeen bestuur eindigt.

  • 4.

    In tussentijdse vacatures wordt ten spoedigste voorzien.

  • 5.

    Een adviseur die de hoedanigheid verliest op grond waarvan hij is benoemd, houdt tevens op adviseur te zijn van het algemeen bestuur.

Artikel 9. Werkwijze van het algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en verder zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of indien dit door ten minste een vijfde der leden schriftelijk en onder opgave van redenen wordt gevraagd. In het laatste geval wordt de vergadering binnen drie weken gehouden.

  • 2.

    De voorzitter belegt de vergaderingen. Hij bepaalt de plaats en het tijdstip van de vergadering.

  • 3.

    Uiterlijk acht dagen vóór een vergadering van het algemeen bestuur worden datum, aanvangstijdstip, plaats en agenda bekend gemaakt op de website van het Schap en kosteloos ter inzage gelegd bij het Schap.

  • 4.

    De leden en adviseurs worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, ten minste acht dagen tevoren, met gelijktijdige toezending van de agenda, schriftelijk ter vergadering opgeroepen.

  • 5.

    De vergadering kan in bijzondere gevallen ook over andere zaken beraadslagen en besluiten, op voorwaarde dat alle leden van het algemeen bestuur ter vergadering aanwezig zijn.

  • 6.

    Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter of secretaris in het bestuur worden deze vervangen door respectievelijk de vice-voorzitter en de plaatsvervangend secretaris

  • 7.

    In het algemeen bestuur hebben de leden stemrecht naar rato van het gemiddeld gemeentelijk aandeel in het aantal SE sw-werknemers over de afgelopen tien jaar (tienjaars voortschrijdend gemiddelde), gemeten op 31 december van het voorgaande jaar. Het algemeen bestuur stelt deze stemverhouding jaarlijks vast in zijn eerste vergadering van het betreffende jaar.

De adviseurs hebben geen stemrecht.

8.Een vergadering van het algemeen bestuur wordt niet gehouden, indien blijkens de presentielijst het aantal zitting hebbende leden of hun plaatsvervangers niet meer dan de helft van het totaal aantal stemmen vertegenwoordigt. In dit geval wordt een nieuwe vergadering uitgeschreven, binnen veertien dagen te houden op de in artikel 20 lid 2 Gemeentewet voorgeschreven wijze.

De tweede vergadering wordt overeenkomstig de bepalingen in artikel 20 lid 3 Gemeentewet gehouden. In deze vergadering wordt, indien het vereiste aantal leden niet is opgekomen, over de in de eerste oproeping vermelde zaken een besluit genomen door de tegenwoordige leden of het tegenwoordige lid.

  • 9.

    In de vergadering van het algemeen bestuur worden de besluiten, met uitzondering van de in lid 10 genoemde, genomen bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen met dien verstande dat er voor aanvaarding van een voorstel ten minste drie gemeenten zijn die voor stemmen.

  • 10.

    Voor de volgende besluiten geldt een gekwalificeerde meerderheid van 75% van de uitgebrachte stemmen:

    • -

      besluiten met betrekking tot financiële zaken, zoals kostenverhoudingen en kostentoedelingen, vaststelling van een begroting of jaarrekening,

    • -

      besluiten van financiële aard die slechts één of enkele deelnemers bevoordelen of benadelen.

  • 11.

    Wanneer ten aanzien van zaken geen der leden stemming vraagt, is conform het voorstel besloten. Bij het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen dient steeds tot stemming te worden overgegaan, tenzij het algemeen bestuur unaniem besluit van stemming af te zien. Alsdan wordt, evenals ten aanzien van zaken, aangenomen dat conform het voorstel is besloten. Indien tot stemming wordt overgegaan, wordt over alle zaken mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen, bij gesloten en ongetekende briefjes. Bij staking van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot de volgende vergadering uitgesteld. In deze vergadering wordt bij staking van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

Bij staking van stemmen over personen wordt een herstemming gehouden; indien de stemmen bij herstemming staken, beslist terstond het lot.

Artikel 10. Openbaarheid vergaderingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert in het openbaar. De vergaderingen worden, zo mogelijk, op een zodanig tijdstip en plaats gehouden dat belangstellenden deze kunnen bijwonen.

  • 2.

    De deuren worden gesloten wanneer ten minste een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter dat nodig oordeelt. De vergadering beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. Omtrent de geheimhouding is het bepaalde in artikel 23 Wet gemeenschappelijke regelingen van overeenkomstige toepassing. Alleen de leden en de secretaris van het algemeen bestuur zijn gerechtigd een besloten vergadering bij te wonen, tenzij door het algemeen bestuur in besloten vergadering anders wordt beslist.

  • 3.

    In een besloten vergadering wordt niet beraadslaagd, noch een besluit genomen over:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van een meerjarenbegroting;

    • c.

      het voorlopig vaststellen van de rekening;

    • d.

      het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;

    • e.

      het vaststellen of wijzigen van een beleidsplan;

    • f.

      het benoemen of ontslaan van leden van het dagelijks bestuur.

  • 4.

    In een besloten vergadering wordt geen besluit genomen over:

    • a.

      het doen van een uitgave voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgave is geraamd, is goedgekeurd.

    • b.

      het wijzigen of opheffen van deze regeling dan wel het toetreden tot of de gevolgen van uittreden uit de regeling door de deelnemers.

Artikel 11. Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden. Het algemeen bestuur brengt het reglement en eventueel daarin aan te brengen wijzigingen zo spoedig mogelijk ter kennis van de gemeentebesturen.

Artikel 12. Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter en de vice-voorzitter van het Schap en een lid door het algemeen bestuur uit zijn midden te benoemen

  • 2.

    De in het eerste lid vermelde personen hebben in het dagelijks bestuur stemrecht naar rato van het gemiddeld gemeentelijk aandeel in het aantal SE sw-werknemers over de afgelopen tien jaar (tienjaars voortschrijdend gemiddelde), gemeten op 31 december van het voorgaande jaar).

De adviseurs hebben geen stemrecht.

3.De zittingsduur van de leden van het dagelijks bestuur is gelijk aan die van het algemeen

bestuur.

4.Het lid, dat ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur, houdt tevens op lid te zijn van het

dagelijks bestuur.

5.Het algemeen bestuur beslist bij aanvang van elke zittingsperiode ten spoedigste over de

benoeming van de in het eerste lid vermelde leden in het dagelijks bestuur.

6.Indien tussentijds een plaats van een lid in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, benoemt het

algemeen bestuur ten spoedigste een nieuw lid.

7.De adviseurs bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze regeling zijn tevens adviseur van het dagelijks bestuur.

Artikel 13. Werkwijze dagelijks bestuur

1 Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee andere leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 9 lid 2 en lid 4 tot en met lid 6 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan een reglement van orde vast stellen voor zijn vergaderingen en andere

werkzaamheden. Een eventueel reglement en eventueel daarin aan te brengen wijzigingen, brengt het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk ter kennis van het algemeen bestuur en van de gemeentebesturen.

4.Ten aanzien van het beraadslagen en besluiten zijn de artikelen 28 en 56 Gemeentewet, voor zover mogelijk, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Verantwoording en informatieplicht

Relatie dagelijks bestuur - algemeen bestuur

1.De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur

verantwoording verschuldigd voor het door hen te voeren beleid.

2.Zij geven aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door

het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde beleid nodig is, alsmede alle overige inlichtingen

waarom door één of meer leden van het algemeen bestuur wordt verzocht.

3.Het verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording geschieden schriftelijk binnen 30 dagen na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek en/of, indien het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur daartoe besluit, mondeling in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

Relatie algemeen en dagelijks bestuur - colleges en raden van de deelnemende gemeenten

  • 4.

    Het algemeen en dagelijks bestuur verstrekken aan de colleges en raden alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur te voeren en gevoerde beleid nodig is, alsmede alle overige inlichtingen waarom door één of meer leden van die colleges of raden wordt verzocht.

  • 5.

    Een verzoek om inlichtingen, als bedoeld in 4, wordt schriftelijk ingediend. De vragen worden binnen 30 dagen na ontvangst schriftelijk beantwoord. Deze termijn kan met ten hoogste 30 dagen worden verlengd; in dat geval wordt hiervan kennisgeving gedaan aan de indiener(s).

  • 6.

    De vragen en antwoorden worden ter kennis gebracht van de colleges en raden.

Relatie leden van het algemeen bestuur - colleges en raden van deelnemende gemeenten

  • 7.

    Een lid van het algemeen bestuur is voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid verantwoording verschuldigd aan het college dat hem als lid heeft aangewezen alsmede aan de raad van die gemeente, en wel analoog aan de in het reglement van orde voor de vergaderingen van dat college en die raad aangegeven wijze, waarop een lid van het college van burgemeester en wethouders verantwoording verschuldigd is.

  • 8.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college dat hem als lid heeft aangewezen alsmede aan de raad van die gemeente, ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur te voeren en gevoerde beleid nodig is, alsmede alle inlichtingen waarom door één of meer leden van dat college of die raad wordt verzocht.

Artikel 15. De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter en de vice-voorzitter van het algemeen bestuur worden door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen voor de duur van hun zittingsperiode. Zij blijven hun functie waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 2.

    De voorzitter en vice-voorzitter zijn voorzitter en vice-voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 16. Bevoegdheden van de voorzitter

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent met de secretaris alle stukken welke van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan. De voorzitter kan onder eigen verantwoordelijkheid het tekenen van bepaalde stukken, welke van het dagelijks bestuur uitgaan, opdragen aan de secretaris van het Schap.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het Schap in en buiten rechte. De voorzitter kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aangewezen gemachtigde.

  • 4.

    In gedingen met de gemeente van welk bestuur de voorzitter deel uitmaakt, wordt het Schap vertegenwoordigd door de vice-voorzitter.

Artikel 17. De secretaris

  • 1.

    Er is een secretaris die door het algemeen bestuur wordt benoemd, geschorst en ontslagen. De secretaris is niet tevens directeur van het Schap of de Tomingroep BV.

  • 2.

    De secretaris vervult zijn functie met inachtneming van een door het algemeen bestuur vast te stellen instructie, die zijn taken en bevoegdheden regelt.

  • 3.

    De secretaris staat het algemeen en het dagelijks bestuur, de voorzitter en de commissie(s) bij, in alles wat de hen opgedragen taak aangaat. De taken van de secretaris betreffen ondersteuning en advisering van het algemeen en het dagelijks bestuur, voorzitten van de regiegroep, voorbereiding en verslaglegging van de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur, contactpersoon zijn namens het Schap richting directeur van het Schap en Tomingroep BV.

  • 4.

    De secretaris ondertekent met de voorzitter alle stukken, welke van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 18. Onkostenvergoeding.

  • 1.

    De leden van het algemeen en het dagelijks bestuur, de adviseurs, de secretaris en de functionaris bedoeld in artikel 20 lid 2 van deze regeling kunnen een tegemoetkoming in de kosten ontvangen.

  • 2.

    De adviseurs van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.

  • 3.

    De vaststelling daarvan vindt plaats in overeenstemming met artikel 21 Wet gemeenschappelijke regelingen.

HOOFDSTUK III COMMISSIES

Artikel 19. Commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan commissies instellen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van hun bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

  • 3.

    Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur of de voorzitter ingesteld.

  • 4.

    De leden van de commissies van advies die geen burgemeester of wethouder of lid van het personeel zijn, kunnen een vergoeding voor het bijwonen van een vergadering van de commissie ontvangen.

  • 5.

    De vaststelling daarvan vindt plaats in overeenstemming met artikel 24, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

HOOFDSTUK IV FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 20. Voorschriften financieel beheer

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast omtrent het beheer van de geldmiddelen en de inrichting van de financiële administratie van het Schap. Deze voorschriften dienen te waarborgen dat aan de eisen van doelmatigheid en controle wordt voldaan. Artikel 214 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De financiële administratie en het geldelijk beheer worden door het dagelijks bestuur opgedragen aan een daartoe bij de in het eerste lid bedoelde voorschriften aan te wijzen functionaris.

  • 3.

    De controle op het geldelijk beheer en de financiële administratie van de in het tweede lid bedoelde functionaris, wordt opgedragen aan een in de in het eerste lid bedoelde voorschriften aan te wijzen deskundige.

De artikelen 212 tot en met 215 Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

4.Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 21. Begroting en meerjarenbegroting, rekening en verantwoording

  • 1.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 7.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 8.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 9.

    Nadat de begroting is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam deze, zo nodig, aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 10.

    Het zesde, achtste en negende lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

  • 11.

    De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken

Artikel 22. Samenstelling geldmiddelen en financieringsmiddelen

  • 1.

    De geldmiddelen van het Schap bestaan uit:

    • a.

      subsidies;

    • b.

      de bijdragen van de gemeenten volgens het bepaalde in artikel 24;

    • c.

      opbrengsten.

  • 2.

    Voor de voorziening in financieringsmiddelen nodig voor de uitvoering van de doel- en taakstelling van het Schap kunnen bij besluit van het algemeen bestuur geldleningen worden aangegaan of op andere wijze financieringsmiddelen worden aangetrokken.

  • 3.

    De rentelasten van de in het eerste lid bedoelde geldleningen en andere financieringsmiddelen,

alsmede afschrijvingen op de met deze middelen gefinancierde objecten, worden jaarlijks in de

exploitatierekening opgenomen.

Artikel 23. Subsidiebijdrage

  • 1.

    De gemeenten betalen het voor de WSW bestemde deel van hun Participatiebudget (de WSW-subsidie) volledig door aan het Werkvoorzieningschap Tomingroep.

  • 2.

    De WSW-subsidie wordt per gemeente bepaald aan de hand van de subsidie zoals die per gemeente wordt aangegeven in de circulaires van het rijk.

  • 3.

    De subsidiebetaling geschiedt maandelijks vooraf, rekening houdend met het seizoenspatroon voor de betaling van het vakantiegeld.

  • 4.

    Gedurende het boekjaar bewaakt en rapporteert het Werkvoorzieningsschap de over- en onderrealisatie per gemeente. Afhankelijk hiervan kan het algemeen bestuur in oktober besluiten een voorlopige teruggave te doen dan wel een voorlopige bijbetaling vast te stellen. Na afsluiting van het boekjaar en controle van de definitieve realisaties per gemeente door de externe accountant stelt het algemeen bestuur de definitieve over- en onderrealisaties vast. Vervolgens vindt hiervan de definitieve afrekening per gemeente plaats.

Art 24. Gemeentelijke bijdrage

  • 1.

    Indien de subsidies en opbrengsten als bedoeld in artikel 22 in enig jaar ntoereikend zijn voor een verantwoorde exploitatie, kan het algemeen bestuur op basis van de begroting voor dat jaar een additionele gemeentelijke bijdrage vaststellen van de deelnemende gemeenten aan het Werkvoorzieningsschap.

  • 2.

    Een eventuele gemeentelijke bijdrage in enig jaar wordt vastgesteld op basis van het gemiddeld aandeel in het aantal SE sw-werknemers over de afgelopen tien jaar (tienjaars voortschrijdend gemiddelde). Het tienjaarsgemiddelde wordt elk jaar opnieuw bepaald, gemeten op 31 december van het voorgaande jaar.

  • 3.

    Een gemeentelijke bijdrage kan eveneens aan de orde zijn als het netto resultaat van het Werkvoorzieningsschap negatief is zowel eigen vermogen van het Werkvoorzieningsschap als het resultaat en het eigen vermogen van Tomingroep BV onvoldoende blijken te zijn om dit negatieve resultaat te compenseren.

Artikel 25. Batige saldi en vermogen

  • 1.

    Mocht enig jaar een batig saldo opleveren dan wordt over de eventuele aanwending daarvan, passend bij het in de wet bepaalde, beslist door het algemeen bestuur. Artikel 9, lid 10 is van overeenkomstige toepassing. De verdeling van het desbetreffende saldo over de gemeenten wordt bepaald op basis van het gemiddeld aandeel in het aantal SE sw-werknemers over de afgelopen tien jaar (tienjaars voortschrijdend gemiddelde). Het tienjaarsgemiddelde wordt elk jaar opnieuw bepaald, gemeten op 31 december van het voorgaande jaar.

  • 2.

    Het gemeentelijk aandeel in het eigen vermogen wordt bepaald door het gemiddeld aandeel in het aantal SE sw-werknemers over de afgelopen tien jaar (tienjaars voortschrijdend gemiddelde). Het tienjaarsgemiddelde wordt elk jaar opnieuw bepaald, gemeten op 31 december van het voorgaande jaar.

HOOFDSTUK V OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26. Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het Schap overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 lid 2 van de Archiefwet 1995, vast te stellen regeling.

  • 2.

    Bij opheffing van de regeling worden alle bescheiden naar de archiefbewaarplaats van de vestigingsplaats overgebracht.

Artikel 27. Geschillen

  • 1.

    Voordat ten aanzien van een geschil als bedoeld in artikel 28 Wet gemeenschappelijke regelingen een beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen kan het algemeen bestuur het geschil voorleggen aan een geschillencommissie.

  • 2.

    De geschillencommissie wordt benoemd conform artikel 19 van deze regeling.

  • 3.

    De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen en adviseert het algemeen

bestuur over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 28. Toetreding

1. a. Mits het algemeen bestuur daartoe besluit bij een gekwalificeerde meerderheid van 75% der uitgebrachte stemmen en een meerderheid van 75% van de colleges daarmee instemt, kan een andere gemeente toetreden door toezending van de daartoe strekkende besluiten van haar organen.

  • b.

    In het besluit van het algemeen bestuur kan de toetreding afhankelijk gesteld worden van de voldoening aan bepaalde voorwaarden door de betrokken gemeente.

    • 2.

      De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin bekendmaking in de Staatscourant heeft plaatsgevonden.

Artikel 29. Uittreding

  • 1.

    Een gemeente kan uittreden door toezending van het daartoe strekkende collegebesluit.

  • 2.

    Uittreding geschiedt altijd op 1 januari van enig boekjaar en vindt plaats niet eerder dan één jaar en niet later dan drie jaar nadat het besluit, bedoeld in het eerste lid, is genomen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt ten minste drie maanden voor het tijdstip van uittreding de financiële en andere gevolgen van de uittreding voor de betrokken gemeente vast overeenkomstig de bijlage: Voorwaarden voor uittreding.

Artikel 30. Wijziging

  • 1.

    Wijziging van deze regeling kan aanhangig gemaakt worden op voorstel van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of het college van een gemeente.

  • 2.

    Tot de in het vorige lid bedoelde wijziging wordt door het algemeen bestuur besloten met een gekwalificeerde meerderheid van 75% van de uitgebrachte stemmen. De wijziging wordt aan de colleges van de gemeenten gezonden en is vastgesteld zodra zij is aanvaard door de colleges van ten minste tweederde van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    De wijziging treedt in werking - indien niet anders bepaald - op de eerste dag van de maand volgend op die waarin bekendmaking in de Staatscourant heeft plaatsgevonden.

Artikel 31. Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Tot opheffing van deze regeling kan slechts worden overgegaan nadat de colleges van ten minste 75% van de deelnemende gemeenten daartoe hebben besloten.

  • 2.

    Een besluit tot opheffing vermeldt de datum waarop de opheffing ingaat. De opheffing gaat eerst in nadat bekendmaking in de Staatscourant heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zal, nadat tot opheffing besloten is, overgaan tot de voorbereiding van de liquidatie van het Schap en stelt daartoe zo spoedig mogelijk een ontwerp liquidatieplan op. Het liquidatieplan wordt - de colleges van de gemeenten gehoord - vastgesteld door het algemeen bestuur conform artikel 9 lid 10. In het liquidatieplan kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet ook in financiële en andere gevolgen die de opheffing voor de onderneming van het Schap heeft.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur is belast met de liquidatie.

  • 6.

    Zo nodig blijven de bestuursorganen van het Schap ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

Artikel 32. Duur en inwerkingtreding

  • 1.

    De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking conform artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum zenden de regeling - overeenkomstig artikel 26 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen - aan gedeputeerde staten.

Artikel 33. Citeertitel

De regeling wordt aangehaald onder de titel:

Gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningsschap Tomingroep 2017.

Aldus vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten:

Almere, d.d. 18 april 2017

Gooise Meren, d.d. 28 juni 2017

Hilversum, d.d. 18 juli 2017

Huizen, d.d. 22 augustus 2017

Laren, d.d. 25 juli 2017

Blaricum, d.d. 18 juli 2017

Eemnes, d.d. 15 augustus 2017

Weesp, d.d. 13 juni 2017

Wijdemeren, d.d. 22 augustus 2017

Bijlage: Voorwaarden voor uittreding 

Bijlage bij Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieninggsschap Tomingroep:

Voorwaarden voor uittreding

Inleiding

Bij uittreding geldt dat het besluit tot uittreding een eenzijdig besluit van de deelnemer is, maar dat de gemeenschappelijke regeling de gevolgen van de uittreding moet regelen (MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33597, 3, p. 29). Om de uittreedsom te bepalen, dient dus allereerst gekeken te worden naar wat hieromtrent in de Gemeenschappelijke Regeling zélf is opgenomen. In de praktijk stelt het algemeen bestuur de uittreedsom vast. Het algemeen bestuur is hierin echter niet volledig vrij, zo blijkt uit diverse uitspraken.

Randvoorwaarden bij het bepalen van de uittreedsom

Bij het vaststellen van de hoogte van de uittredingssom door het algemeen bestuur is het uitgangspunt dat de uittredende partij de schade van de gemeenschappelijke regeling en de overblijvende deelnemers dient te vergoeden die het rechtstreekse gevolg is van het uittreden uit de gemeenschappelijke regeling.

Deze schade dient, volgens de beginselen van behoorlijk bestuur, (cijfermatig) onderbouwd te worden.

Ook dient deze schade over een redelijke periode berekend te worden: volgens vaste jurisprudentie is het daarbij redelijk een afbouwperiode van vijf jaar in acht te nemen. Onvoorziene omstandigheden, zoals de toekomstige liquidatie van de gemeenschappelijke regeling, mogen daarbij geen rol spelen. Er moet gekeken worden naar de concrete positie van de uittredende gemeente. Vraagpunt daarbij is of de continuïteit van de samenwerking direct in gevaar komt, of dat deze makkelijk te garanderen is door kleine aanpassingen (Rb. Arnhem 5 augustus 2010, LJN BN4496)

Er moet worden uitgegaan van de gebruikelijke begrotingssystematiek en feitelijke mogelijkheden voor het openbaar lichaam om door bezuiniging of sanering de schade te beperken.

Bij bedrijfsactiviteiten met een marktwaarde kan in de schadeberekening ook een bedrag worden opgenomen voor het verlies aan goodwill.

Wanneer het openbaar lichaam langlopende verplichtingen is aangegaan (bijvoorbeeld aanschaf van kapitaalgoederen) met het vooruitzicht op voortzetting van activiteiten in een bepaalde omvang zal de schade door uittreding hoger kunnen uitvallen dan wanneer slechts sprake is van dienstverlenende capaciteit met hoofdzakelijk gehuurde middelen waarbij verplichtingen op korte termijn kunnen worden beëindigd.

Indicatieve factoren voor het vaststellen van de uittreedsom

Onderstaand is een lijst opgenomen die gebruikt kan worden voor het bepalen van de ‘uittreedsom’:

De kosten voor ‘uittreedsom’ vallen uiteen in twee categorieën:

Schadevergoeding voor aantoonbaar doorlopende kosten van de gemeenschappelijke regeling (al dan doorbelast via de BV)

Vergoeding voor de door de gemeenschappelijke regeling te maken incidentele kosten. Het gaat dan om het maken van een reorganisatieplan en (ambtelijke of externe) capaciteit om de uittreding c.q. de reorganisatie gestalte te geven.

We geven nu inzicht in de doorlopende kosten; deze zijn gerelateerd aan de begrotingsposten (lasten) van de gemeenschappelijke regeling. De nu volgende tabel laat de belangrijkste begrotingsposten zien.

Begrotingspost Toelichting doorlopende kosten

Personeelskosten Dit betreft de kosten van formatie. Hierbij kan de volgende tweedeling gemaakt worden:

Formatie in het primair proces (die zich bezig houdt met de door de deelnemer terug te trekken taken). Eén van de spelregels kan zijn dat er met de betreffende deelnemer(s) afspraken gemaakt worden over overname van personeel, waarbij ervoor gewaakt moet worden dat de uittredende partij niet het ‘beste’ personeel meeneemt.

Voor sommige taken van een GR kan gelden dat aan bepaalde kwaliteitseisen voldaan moet worden, waardoor een minimale bezetting nodig is. Bij uittreding kan de beschikbare formatie onder de minimaal benodigde formatie zakken. Bij de te ontwikkelen spelregels zal hier rekening mee gehouden moeten worden.

Overheadformatie. Dit betreft formatie op het gebied van financiën, P&O, etc. Wanneer taken en formatie verdwijnen uit de organisatie, valt een deel van de dekking voor de kosten van overheadformatie weg. Er zal een bepaalde norm afgesproken moeten worden voor het aantal jaren waarin de GR deze kosten voor overheadformatie af gaat bouwen.

Directe productiekosten Onder directe productiekosten zijn opgenomen de materiele lasten. Er is voor deze kostencategorie sprake van doorlopende kosten bij langlopende contracten (langer dan 1 jaar). (Er zal dus een analyse gemaakt moeten worden van de langer lopende contracten in relatie tot de kosten van uittreding).

Kapitaalslasten Onder deze post zijn de afschrijvingen en rente opgenomen. Om inzicht te krijgen in de doorlopende kapitaalslasten zal geanalyseerd moeten worden wat de omvang en looptijd van de afschrijvingen is in relatie tot de gevolgen van uittreden.

Indirecte kosten Belangrijke posten zijn ook kosten ICT en huisvesting. In de eerste plaats zal onderzocht moeten worden welk bedrag aan indirecte kosten wordt doorbelast aan de uittreder. Vervolgens:

Voor wat betreft automatisering zal geanalyseerd moeten worden wat het bedrag aan vervroegde afschrijving is (voor zover niet al opgenomen bij kapitaalslasten) en of er sprake is van langerlopende contracten.

Ten aanzien van huisvesting is de eerste vraag of het pand in eigendom is of gehuurd wordt. Indien sprake is van huur, is de vraag wat de looptijd van het huurcontract is en welke mogelijkheden er zijn om het aantal gehuurde vierkante meters terug te brengen.

Indien het pand in eigendom is, zullen er regels opgesteld moeten worden over een redelijke termijn dat de ruimte die beschikbaar komt - op een andere wijze wordt ingevuld. Daarnaast kan er sprake zijn van een verschil tussen de (ingeschatte) marktwaarde en de boekwaarde van het pand. Indien de marktwaarde lager is dan de boekwaarde, zullen er regels opgesteld moeten worden hoe met dit verschil om te gaan.

Bij de te ontwikkelen spelregels rondom de hoogte van de schade(vergoeding) zou verder ook nog rekening gehouden kunnen worden met:

Eventueel nog lopende (meerjarige) taakstellingen bij de gemeenschappelijke regeling. Gevolg van uittreding kan immers zijn dat het voor de gemeenschappelijke regeling lastiger is om een taakstelling te realiseren.

Reserves (baten) in de begroting van de gemeenschappelijke regeling.

Naar boven