Aanwijzing opsporingsberichtgeving

Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van art. 130 lid 6 Wet RO

Van: College van procureurs-generaal

Aan: Hoofden van de OM-onderdelen

Registratienummer: 2017A007

Datum inwerkingtreding: 01-12-2017

Publicatie in Stcrt.: PM

Vervallen: Aanwijzing opsporingsberichtgeving (2009A004)

Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging (2012A009); Aanwijzing Wet politiegegevens (2013A013);

Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de rechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wjsg) (2013A014)

Wetsbepalingen: art. 67, lid 1, Sv; art. 3 Politiewet 2012; art. 3 Wet op de bijzondere opsporingsdiensten

Samenvatting

Het openbaar ministerie en de politie maken gebruik van opsporingsberichten om de hulp van het publiek in te roepen bij het vergaren van informatie ten behoeve van de waarheidsvinding, de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, het voorkomen van strafbare feiten of andere belangen die de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreffen. Deze aanwijzing geeft regels voor de inzet van opsporingsberichtgeving wanneer daardoor een inbreuk wordt gemaakt op de privacy van identificeerbare personen.

1. Inleiding en juridisch kader

1.1 Opsporingsberichtgeving

Opsporingsberichtgeving is een opsporingsmiddel. Het openbaar ministerie en de politie1 vragen via opsporingsberichten in de media2 de hulp van het publiek bij waarheidsvinding in strafzaken en het opsporen van verdachten, veroordeelden of getuigen. Een opsporingsbericht geeft informatie over (mogelijke) strafbare feiten en personen die daar wetenschap van kunnen hebben met het doel om informatie te verkrijgen die relevant is voor de waarheidsvinding, de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen of het voorkomen van strafbare feiten.3 Ook kunnen burgers in het opsporingsbericht gealerteerd worden op gevaarzetting die voortvloeit uit de context van het strafbare feit of uit de persoon van de verdachte/dader.

Onder de ruime definitie van opsporingsberichtgeving vallen opsporingsberichten in woord en beeld die door politie en openbaar ministerie uitgezonden en verspreid worden via de media, van billboards tot sociale media.

Communicatie- en voorlichtingsberichten zijn aan te merken als vormen van opsporingsberichtgeving wanneer daarbij de hulp van het publiek wordt gevraagd bij het verkrijgen van informatie ten behoeve van bovengenoemde doeleinden.

Vormen van opsporingsberichtgeving waarin geen inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van identificeerbare personen vallen niet onder deze aanwijzing. Hierbij valt te denken aan oproepen aan getuigen van een misdrijf om informatie te leveren waarbij geen of slechts algemene kenmerken van de verdachte(n) worden vermeld als lengte, lichaamsbouw, huidskleur, haarkleur en soort kleding die werd gedragen.

1.2 Grondslag

De bevoegdheid tot het inzetten van het opsporingsmiddel opsporingsberichtgeving is gebaseerd op artikel 3 van de Politiewet 2012 (respectievelijk art. 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten) in combinatie met de algemene bepalingen van de artikelen 141 en 148 Sv, waarin is bepaald dat de officier van justitie is belast met de opsporing van strafbare feiten en in dat kader bevelen kan geven aan de overige personen die met de opsporing zijn belast.4

Opsporingsberichtgeving vindt dus plaats onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. 5

1.3 Belangenafweging

Wanneer in het opsporingsbericht tot een persoon herleidbare gegevens worden gebruikt, maakt de publicatie daarvan een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die persoon (artikel 8 EVRM, artikel 10 Grondwet). Een dergelijke inbreuk is ten behoeve van strafvorderlijke belangen toegestaan onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging door bevoegde justitiële autoriteiten vooraf is gegaan. De vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn hierbij leidend. Overschrijding van de grenzen kan een verzuim opleveren in de zin van artikel 359a Sv en kan dus (rechts)gevolgen hebben.6

Dit brengt met zich dat het uitgangspunt is dat de toegang vanuit het openbaar domein tot het tekst- en beeldmateriaal van het opsporingsbericht in beheer bij politie of openbaar ministerie wordt geblokkeerd zodra de noodzaak voor de inzet van het middel is komen te vervallen.

Het maatschappelijk gebruik van internet en sociale media maakt dat de verspreide informatie doorgaans in het ‘permanente digitale geheugen’ terecht komt, waardoor het volledig verwijderen niet mogelijk is. Verdere verspreiding door derden van een opsporingsbericht via internet of sociale media en toevoeging van kwalificaties aan of manipulaties van het primair verspreide beeld komen steeds vaker voor. Dit gegeven noopt tot een zorgvuldige afweging over de keuze voor de tekst, het eventuele beeldmateriaal en het medium.

1.4 Verstrekken van politiegegevens en strafvorderlijke gegevens

Bij opsporingsberichtgeving die herleidbaar is tot individuele personen is sprake van het verwerken van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg). Artikel 19 aanhef en sub a van de Wpg biedt een grondslag voor het door de politie ter beschikking stellen van materiaal aan derden.

Tevens is dan sprake van het verwerken van strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). In dat geval biedt artikel 8a Wjsg een grondslag voor verstrekking van justitiële en strafvorderlijke gegevens aan derden.

De in de Aanwijzing Wpg en in de Aanwijzing Wjsg neergelegde regels zijn onverkort van toepassing.

2. Criteria inzet opsporingsberichtgeving

Opsporingsberichtgeving kan worden ingezet ten behoeve van:

  • 1. waarheidsvinding;

  • 2. tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen;

  • 3. voorkoming van ernstige strafbare feiten;

  • 4. andere belangen die de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreffen, bijvoorbeeld het traceren van vermogensbestanddelen of goederen.

Opsporingsberichtgeving kan op ieder moment in het strafproces worden ingezet.

2.1 Waarheidsvinding

In het kader van waarheidsvinding kan opsporingsberichtgeving worden ingezet voor

  • het doen van onderzoek naar een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis toegelaten is,

  • het achterhalen van de identiteit van een verdachte en/of zijn verblijfplaats, bijvoorbeeld ter aanhouding van de verdachte,

  • het doen van een getuigen- of een slachtofferoproep,

  • het opsporen van een vermiste persoon, als rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de vermiste slachtoffer is geworden van een misdrijf gepleegd door een nog onbekende verdachte,

  • het achterhalen van de identiteit van een niet geïdentificeerde dode, als niet kan worden uitgesloten dat de dode het slachtoffer is van een misdrijf gepleegd door een nog onbekende verdachte.

De identiteit van de verdachte kan na toestemming van de hoofdofficier van justitie worden vrijgegeven, op voorwaarde dat:

  • sprake is van ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf met een strafbedreiging van acht jaar of meer en

  • dit dringend noodzakelijk is voor de opsporing.

2.2 Tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen/betekening gerechtelijke stukken

Ten behoeve van de executie van straffen of maatregelen danwel ten behoeve van de betekening van gerechtelijke stukken kan opsporingsberichtgeving worden ingezet om de verblijfplaats te achterhalen van:

  • een onherroepelijk veroordeelde ter aanhouding en executie van straffen of maatregelen,

  • een verdachte/niet onherroepelijk veroordeelde om gerechtelijke stukken te betekenen en ter executie van gerechtelijke bevelen,

  • een ontvluchte gedetineerde of een ontvluchte verpleegde delinquent (bijvoorbeeld een TBS-ers) van wie de opsporing en aanhouding dringend gewenst is, ter aanhouding en ter executie van straffen of maatregelen.

De identiteit van de veroordeelde kan na toestemming van de hoofdofficier van justitie in de volgende twee gevallen worden vrijgegeven:

  • 1) in het geval de inzet van andere opsporingsmiddelen onvoldoende uitzicht biedt op aanhouding of het achterhalen van de verblijfplaats van de gezochte persoon, binnen de gewenste korte termijn, altijd onder de voorwaarde dat de verdenking of veroordeling is gebaseerd op een feit waarvoor voorlopige hechtenis toegelaten is en mits dat dringend noodzakelijk is voor de opsporing;

  • 2) in het geval wanneer bij gevangenisstraf, hechtenis of vervangende hechtenis sprake is van een strafrestant van minstens drie maanden, mits dat dringend noodzakelijk is voor de opsporing ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de straf.

2.3 Voorkoming van ernstige strafbare feiten

Wanneer er aanwijzingen zijn dat een persoon een ernstig misdrijf zal plegen, kan na toestemming van de hoofdofficier van justitie een landelijk opsporingsbericht worden verspreid of uitgezonden waarin de identiteitsgegevens en het signalement van die persoon worden vermeld en beeldmateriaal van hem wordt getoond.

Opsporingsberichtgeving moet in dit geval:

  • gericht zijn op het voorkomen van een misdrijf waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor ernstig gevaar voor personen of goederen kan ontstaan,

  • én

  • dringend noodzakelijk zijn voor de opsporing.

2.4 Mandatering mogelijk

De hoofdofficier van justitie is verantwoordelijk voor de inzet van opsporingsberichtgeving. Hij kan de uitvoering van (een deel van) deze taak beleggen bij de persofficier van justitie of de rechercheofficier van justitie.

2.5 Bijzondere gevallen

In een bijzondere geval, dat niet geregeld is in deze aanwijzing, kan het College van procureurs-generaal toestemming geven voor uitzending van een opsporingsbericht waarmee inbreuk op de privacy van een of meerdere personen wordt gemaakt, alleen wanneer sprake is van een dringende reden en een zwaarwegend belang.

3. In beeld brengen van niet-verdachten

Getuigen, slachtoffers en overige niet bij het strafbare feit betrokken personen worden anoniem opgenomen en in beeld gebracht in het opsporingsbericht.

Alleen indien dit dringend noodzakelijk is voor de opsporing kan beeldmateriaal van een getuige, slachtoffer of voorbijganger herkenbaar getoond worden. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • de officier van justitie heeft uitdrukkelijk toestemming verleend voor het herkenbaar in beeld brengen van deze persoon of personen;

  • wanneer er aanwijzingen zijn dat de veiligheid van de betrokkene in gevaar wordt gebracht door het tonen van beelden waarop de betrokkene voor derden herkenbaar is, worden geen beelden van een niet-verdachte opgenomen in het opsporingsbericht;

  • wanneer de identiteit van deze personen bij de politie bekend is wordt gestreefd naar instemming met het tonen van de beelden;

  • wanneer een slachtoffer in beeld wordt gebracht om de identiteit van een getuige of voorbijganger te achterhalen, dan weegt de officier van justitie het risico op secundaire victimisatie af tegen het opsporingsbelang. Dit bespreekt de officier van justitie met het betrokken slachtoffer of de nabestaanden. De officier van justitie kan zich bij de bepaling van het risico op secundaire victimisatie laten adviseren door bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland;

  • in het opsporingsbericht wordt door de beeldkeuze en/of in tekst duidelijk gemaakt dat het een slachtoffer, getuige of niet bij het misdrijf betrokken persoon betreft.

Overgangsrecht

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf het moment van inwerkingtreding.


X Noot
1

De aanwijzing ziet op alle opsporingsinstanties, maar het gros van de gevallen betreft de politie. Waar in deze aanwijzing gesproken wordt over de politie, worden ook de andere opsporingsinstanties bedoeld.

X Noot
2

De term media wordt in deze aanwijzing gebruikt in de ruimst mogelijk betekenis en omvat alle denkbare communicatiemiddelen, waaronder beeld- en geluidsdragers, geschreven en gedrukte berichtgeving.

X Noot
3

Berichtgeving in de media buiten een strafrechtelijke context (zoals bij de vermissing van verwarde personen, minderjarigen of stoffen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen) valt buiten de context van deze aanwijzing. Daarvoor is het openbaar ministerie niet verantwoordelijk.

X Noot
4

Zie ook: HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:43; Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 december 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6586.

X Noot
5

Waar in deze aanwijzing wordt gesproken over (hoofd)officier van justitie, wordt daarmee tevens (hoofd)advocaat-generaal bedoeld.

X Noot
6

Bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage 22 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:63. Maar ook: HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7688 (HR: geen rechtsgevolgen mits het recht van de betrokkene op een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM wordt gewaarborgd).

Naar boven