Besluit van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 13 november 2017, nr. WJZ/17166843, houdende regels inzake de verlening van mandaat, volmacht en machtiging voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat 2017 (Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZK 2017)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, tweede lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Economische Zaken en Klimaat;

b. de secretaris-generaal:

de secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

c. de plaatsvervangend secretaris-generaal:

de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

d. de hoofden van dienst:
  • 1°. de directeur-generaal van Bedrijfsleven en Innovatie;

  • 2°. de directeur-generaal van Energie, Telecom en Mededinging;

  • 3°. de directeur Algemene Economische Politiek;

  • 4°. de directeur Bedrijfsvoering;

  • 5°. de directeur Bureau Bestuursraad;

  • 6°. de directeur Communicatie;

  • 7°. de directeur Europese en Internationale Zaken;

  • 8°. de directeur Financieel-Economische Zaken;

  • 9°. de directeur Wetgeving en Juridische Zaken;

  • 10°. de Nationaal Coördinator Groningen;

  • 11°. de directeur van het Centraal Planbureau;

  • 12°. de algemeen directeur van de Dienst ICT Uitvoering;

  • 13°. de inspecteur-generaal der mijnen;

  • 14°. de algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • 15°. de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom;

  • 16°. de directeur van de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit.

e. de P&O-aangelegenheden:

de aangelegenheden op het gebied van personeel, organisatie en formatie en het daarmee samenhangende budget;

f. BBRA:

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

g. het ARAR:

het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 2

De organisatie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 3

Het in dit besluit ten aanzien van de minister bepaalde is van overeenkomstige toepassing voor de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 4

  • 1. Mandaat, volmacht en machtiging in de zin van dit besluit heeft geen betrekking op:

    • a. bevoegdheden, privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling met betrekking waartoe een wettelijk voorschrift zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet;

    • b. bevoegdheden, privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet.

  • 2. Aangelegenheden waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet zijn in ieder geval:

    • a. beslissingen omtrent politieke beleidswijzigingen en omtrent de uitbreiding of beperking van de bemoeienissen van de minister;

    • b. het vaststellen van ministeriële regelingen en beleidsregels, met uitzondering van beleidsregels als bedoeld in artikel 7, derde lid;

    • c. delegatie van bevoegdheden;

    • d. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat door de minister of namens de minister door de secretaris-generaal is genomen;

    • e. aangelegenheden met betrekking tot de secretaris-generaal.

  • 3. Mandaat, volmacht en machtiging in de zin van dit besluit heeft voorts geen betrekking op het afdoen van stukken bestemd voor:

    • a. de Koning en het Kabinet van de Koning;

    • b. de raad van ministers of de daaruit gevormde vaste colleges;

    • c. een minister of een staatssecretaris;

    • d. de voorzitter van de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de voorzitter van een uit een van die kamers gevormde commissie;

    • e. de Raad van State, behoudens voor zover het betreft bestuursrechtelijke procedures of het aanbieden van documenten van louter informatieve aard;

    • f. de Algemene Rekenkamer behoudens voor zover het betreft gevraagde inlichtingen of gedane verzoeken of het aanbieden van documenten van louter informatieve aard;

    • g. een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges, met uitzondering van Adviescollege toetsing regeldruk (ATR);

    • h. autoriteiten in binnen- of buitenland, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of staatssecretaris.

§ 2. Mandaat, volmacht en machtiging

Artikel 5

  • 1. Aan de secretaris-generaal wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor:

    • a. aangelegenheden op het gebied van de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, zoals nader omschreven in de toelichting bij het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499);

    • b. het vaststellen van circulaires, met uitzondering van circulaires die naar het oordeel van de secretaris-generaal door een hoofd van dienst of de plaatsvervangend secretaris-generaal moeten worden vastgesteld;

    • c. het vaststellen van de werkterreinen van de hoofden van dienst;

    • d. aangelegenheden op het werkterrein van de hoofden van dienst:

      • 1°. ten aanzien waarvan de secretaris-generaal in een incidenteel geval aan een hoofd van dienst mededeling heeft gedaan dat zij door hem zullen worden behandeld of;

      • 2°. die door een hoofd van dienst aan de secretaris-generaal ter afhandeling worden voorgelegd, tenzij zij naar het oordeel van de secretaris-generaal door een ander hoofd van dienst of de plaatsvervangend secretaris-generaal moeten worden behandeld;

    • e. aangelegenheden op het gebied van de Wet openbaarheid van bestuur, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, voor zover niet behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst;

    • f. het uitoefenen van de bevoegdheden van de minister inzake benoeming, goedkeuring van benoemingen, schorsing, ontslag en vergoeding van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen, zelfstandige bestuursorganen en colleges, voor zover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan een hoofd van dienst;

    • g. aangelegenheden op het gebied van personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering, voor zover niet vallend onder het werkterrein van een hoofd van dienst;

    • h. aangelegenheden op het gebied van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften;

    • i. aangelegenheden op het gebied van de Wet hergebruik van overheidsinformatie, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, voor zover niet behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst;

    • j. aangelegenheden op het gebied van de Wet bescherming persoonsgegevens, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, voor zover niet behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst of voor zover niet binnen een redelijke termijn te achterhalen is welk hoofd van dienst verantwoordelijke is;

    • k. het in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken aanwijzen van functies, die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden als vertrouwensfunctie.

  • 2. Tot de aangelegenheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, behoren in ieder geval:

    • a. het vaststellen van de organisatie en formatie van de diensten, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, subonderdelen 1° tot en met 10°;

    • b. het vaststellen van de apparaatskosten van de diensten;

    • c. het vaststellen van interne circulaires;

    • d. beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden voor zover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan de directeur Bedrijfsvoering;

    • e. personeelsaangelegenheden met betrekking tot de hoofden van dienst;

    • f. het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen ten aanzien van medewerkers voor wie salarisschaal 15 of hoger van bijlage B van het BBRA geldt, respectievelijk kandidaten voor functies waarvoor die salarisschalen gelden, betreffende:

      • 1°. het aanstellen in vaste of tijdelijke dienst en het beëindigen van vaste of tijdelijke aanstellingen;

      • 2°. het bevorderen naar een hogere salarisschaal;

      • 3°. het verlenen van buitengewoon verlof ten behoeve van het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie op grond van artikel 34 van het ARAR;

      • 4°. het opdragen van een andere functie op basis van artikel 57 van het ARAR;

      • 5°. het opdragen van tijdelijke andere werkzaamheden op basis van artikel 58 van het ARAR;

      • 6°. het toekennen van een terugkeergarantie, al dan niet op grond van sociaal flankerend beleid;

      • 7°. het toekennen van financiële tegemoetkomingen op grond van sociaal flankerend beleid;

      • 8°. het toekennen van schadeloosstellingen boven een bedrag van € 10.000 op grond van artikel 69 van het ARAR;

      • 9°. het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 van het ARAR;

      • 10°. het schorsen op grond van artikel 91 van het ARAR;

      • 11°. het verminderen van bezoldiging tijdens schorsing op basis van artikel 92 van het ARAR.

Artikel 6

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor:

  • a. het sturing geven aan de organisatie en bedrijfsvoeringsaspecten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waaronder het vaststellen van de begroting op de apparaatskosten en personeelsbudgetten;

  • b. het beslissen over gemeenschappelijke en generieke ICT-vraagstukken van het ministerie;

  • c. het sturing geven aan en bewaken van de uitvoering van departementale taakstellingen;

  • d. het begeleiden van transitie- en organisatietrajecten die voortvloeien uit wijzigingen binnen de organisatie;

  • e. het vervangen van de secretaris-generaal in overleggen met de medezeggenschap en centrales van verenigingen van ambtenaren;

  • f. het optreden als Chief Information Officer (CIO) van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat door onder meer het voorzitten van de EZK CIO-raad en het binnen het ministerie beheren van het portfolio op het gebied van informatievoorziening en sturen op de naleving van (inter)departementale kaders;

  • g. het voorzitten van het Bedrijfsvoeringoverleg van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

  • h. het invulling geven aan de eigenaarsrol van de Minister van Economische Zaken en Klimaat richting alle agentschappen, met uitzondering van de toezichtstaken van de rijksinspecties;

  • i. het invulling geven aan de bedrijfsmatige relatie met de aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat gelieerde organisaties met publieke taken;

  • j. sturing geven aan inbreng in projecten die voortvloeien uit het overleg tussen secretarissen-generaal;

  • k. het vertegenwoordigen van het ministerie in interdepartementale gremia, waaronder de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst en de Interdepartementale Commissie Chief Information Officers;

  • l. het vorderen van opgaven en inlichtingen op grond van artikel 5.3 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), het handhaven, bedoeld in de artikelen 5.4, 5.5. en 5.6 van de WNT, ten aanzien van de in artikel 1 van die wet bedoelde rechtspersonen, instellingen en topfunctionarissen en de invordering van verbeurde dwangsommen en van gemaakte kosten voor bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze verband houden met de voorgaande bevoegdheid;

  • m. aangelegenheden op het gebied van de Wet openbaarheid van bestuur, voor zover niet behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst;

  • n. aangelegenheden op het gebied van de Wet hergebruik van overheidsinformatie, voor zover niet behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst;

  • o. aangelegenheden op het gebied van de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover niet behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst of voor zover niet binnen een redelijke termijn te achterhalen is welk hoofd van dienst verantwoordelijke is.

Artikel 7

  • 1. Aan de hoofden van dienst wordt, ieder voor zich, mandaat, volmacht en machtiging verleend voor aangelegenheden op zijn werkterrein, als bedoeld in de bijlage van dit besluit, waaronder begrepen de P&O-aangelegenheden van zijn dienst, met uitzondering van aangelegenheden waarvoor mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of aan een ander hoofd van dienst.

  • 2. Aan de hoofden van dienst wordt voorts, ieder voor zijn werkterrein, mandaat en machtiging verleend voor aangelegenheden inzake de benoeming, ontslag en vergoeding van leden van adviescommissies ter zake van subsidieverlening.

  • 3. Aan de hoofden van dienst als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, subonderdelen 13° en 15°, wordt, ieder voor zich, op zijn werkterrein, mandaat en machtiging verleend voor het vaststellen van beleidsregels.

Artikel 8

Aan de directeur-generaal van Bedrijfsleven en Innovatie wordt mandaat en machtiging verleend inzake:

  • a. benoeming, ontslag en vergoeding van de leden van de Gemeenschappelijke Raadgevende Commissie;

  • b. benoeming, ontslag en vergoeding van de leden van de Adviesraad programmaonderzoek MKB en ondernemerschap;

  • c. benoeming, schorsing en ontslag van de voorzitter van het Strategisch Beraad en van de voorzitter van het Tactisch Beraad alsmede benoeming en ontslag van de afgevaardigden van de deelnemers, dienstverleners en de gebruikers van het Strategisch Beraad;

  • d. benoeming, ontslag en vergoeding van de leden van topteams als genoemd in het Instellingsbesluit topteams in de implementatiefase topsectorenbeleid.

Artikel 9

Aan de directeur-generaal van Energie, Telecom en Mededinging wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en verrichten van overige handelingen die verband houden met:

  • a. de Mijnbouwwet, het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling, met uitzondering van het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen waarvoor in artikel 13, onderdelen a tot en met c, mandaat, volmacht en machtiging wordt verleend aan de inspecteur-generaal der mijnen;

  • b. benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van de leden van de Mijnraad;

  • c. benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van de leden van de Technische commissie bodembeweging;

  • d. benoeming en ontslag van de leden van de Raad van Toezicht van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland;

  • e. benoeming en ontslag van de bestuursleden van de stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten.

Artikel 10

Aan de directeur Bedrijfsvoering wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen ten aanzien van medewerkers voor wie salarisschaal 1 tot en met 14 van bijlage B van het BBRA geldt, betreffende:

  • a. beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden met uitzondering van de beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die in mandaat zijn genomen door hem of door hem aangewezen ambtenaren;

  • b. het verlenen van buitengewoon verlof ten behoeve van het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie op grond van artikel 34 van het ARAR;

  • c. het toekennen van een terugkeergarantie op grond van sociaal flankerend beleid;

  • d. het toekennen van financiële tegemoetkomingen op grond van sociaal flankerend beleid;

  • e. het toekennen van schadeloosstellingen boven een bedrag van € 10.000 op grond van artikel 69 van het ARAR;

  • f. het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 van het ARAR;

  • g. het verminderen van bezoldiging tijdens schorsing op basis van artikel 92 van het ARAR;

  • h. het verlenen van ontslag op grond van artikel 99 van het ARAR en het verlenen van ontslag in combinatie met een financiële regeling.

Artikel 11

  • 1. Aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van verzoeken van de Nationale ombudsman en bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, met uitzondering van:

    • a. bezwaar- en beroepschriften inzake personeelsaangelegenheden;

    • b. bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door een functionaris of door die functionaris aangewezen medewerkers die mandaat, volmacht en machtiging hebben verkregen voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften tegen die besluiten.

  • 2. Aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken wordt voorts volmacht en machtiging verleend voor het aangaan van verplichtingen inzake het verlenen van opdrachten aan externe juridische dienstverleners, met uitzondering van verplichtingen op het werkterrein van de hoofden van dienst, genoemd in artikel 1, onderdeel d, subonderdelen 14° en 15°.

Artikel 12

Aan de Nationaal Coördinator Groningen wordt mandaat en machtiging verleend inzake:

  • a. benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van de leden van de Raad van Arbiters Bodembeweging;

  • b. benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van de leden van de Commissie bijzondere situaties.

Artikel 13

  • 1. Aan de inspecteur-generaal der mijnen wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen die verband houden met:

    • a. de artikelen 50, en 51, derde lid, van de Mijnbouwwet;

    • b. de artikelen 22, 30, 35, derde lid, 51, vijfde lid, 85, 88, tweede lid, 90, 91, 97, 99, derde en vierde lid, 101, 111, tweede lid, 112, tweede lid, en 113, tweede lid, van het Mijnbouwbesluit;

    • c. de Mijnbouwregeling, met uitzondering van de vergunningen bedoeld in paragraaf 1.3 en paragraaf 1.4;

    • d. de artikelen 5.2, 5.14, 5.15, 5.16, 5.17, 5.18, 5.21, 5.22 en 5.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • e. artikel 119 van het Besluit Stralingsbescherming;

    • f. de artikelen 8.3, derde lid en 8.4, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012;

    • g. de artikelen 27 en 28 van de Wet windenergie op zee;

    • h. de artikelen 17.3, eerste en tweede lid, 17.4, 17.10, eerste en tweede lid, 17.12, vierde, vijfde en zesde lid, 18.2, 18.2b, tweede lid, en 18.2g van de Wet Milieubeheer met betrekking tot een inrichting of een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit omgevingsrecht.

  • 2. Aan de inspecteur-generaal der mijnen wordt tevens mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van niet op personeelsaangelegenheden betrekking hebbende bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door hem of door onder hem ressorterende medewerkers.

Artikel 14

Aan de algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van niet op personeelsaangelegenheden betrekking hebbende bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door hem of door onder hem ressorterende medewerkers.

Artikel 15

Aan de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van niet op personeelsaangelegenheden betrekking hebbende bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door hem of door onder hem ressorterende medewerkers.

§ 3. Instructies

Artikel 16

Mandaat en volmacht worden uitgeoefend met inachtneming van:

  • a. ter zake geldende algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Aanwijzingen voor de rijksdienst en andere van toepassing zijnde regelingen, circulaires en instructies;

  • b. de in de beschrijving van de administratieve organisatie voorgeschreven medeparaafprocedures alsmede andere afspraken omtrent afstemming en coördinatie;

  • c. artikel 2, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ.

Artikel 17

Het krachtens mandaat, volmacht of machtiging ondertekenen van stukken geschiedt als volgt:

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

namens deze:

(handtekening)

(naam functionaris)

(functie)

§ 4. Ondermandaat

Artikel 18

  • 1. De secretaris-generaal kan aan een hoofd van dienst binnen diens werkterrein ondermandaat en machtiging verlenen voor benoeming, schorsing, ontslag en vergoeding van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen en colleges.

  • 2. De secretaris-generaal kan aan een hoofd van dienst ondermandaat, volmacht en machtiging verlenen voor P&O-aangelegenheden van zijn dienst, waarvoor de secretaris-generaal of de directeur Bedrijfsvoering krachtens dit besluit mandaat, volmacht en machtiging heeft verkregen.

  • 3. De secretaris-generaal kan voorts aan de plaatsvervangend secretaris-generaal ondermandaat, volmacht en machtiging verlenen voor de aangelegenheden op zijn werkterrein, waaronder voor P&O-aangelegenheden.

Artikel 19

  • 1. De hoofden van dienst kunnen, ieder voor zijn werkterrein, voor aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, en 8 tot en met 15, ondermandaat, volmacht en machtiging verlenen aan hun plaatsvervangers, en wat het werkterrein van ondergeschikte organisatieonderdelen of functionarissen betreft, aan de hoofden van die onderdelen of aan die functionarissen en aan hun plaatsvervangers.

  • 2. Voor P&O-aangelegenheden geldt, in afwijking van het eerste lid, dat geen ondermandaat, volmacht en machtiging mag worden verleend voor de volgende aangelegenheden:

    • a. het aanstellen in vaste of tijdelijke dienst of het beëindigen van vaste of tijdelijke aanstellingen;

    • b. het verlenen van buitengewoon verlof op grond van artikel 34 van het ARAR;

    • c. het opdragen van een andere functie op grond van artikel 57 van het ARAR;

    • d. het opdragen van tijdelijke andere werkzaamheden op grond van artikel 58 van het ARAR;

    • e. het bevorderen naar een hogere salarisschaal;

    • f. het toekennen van beloningen;

    • g. het toekennen van schadeloosstellingen op grond van artikel 69 van het ARAR;

    • h. het verlenen van ontslag op grond van de artikelen 49l en 96 van het ARAR;

    • i. het schorsen op grond van artikel 91 van het ARAR;

    • j. het toekennen van een terugkeergarantie;

    • k. het afnemen van de eed en belofte.

  • 3. De secretaris-generaal kan aan hoofden van dienst schriftelijk toestemming geven voor het, in afwijking van het tweede lid, verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging.

Artikel 20

  • 1. Het verlenen van ondermandaat en volmacht alsmede wijziging daarvan, geschiedt schriftelijk en wat de formulering betreft in overeenstemming met de directeur Wetgeving en Juridische Zaken.

  • 2. Een afschrift van besluiten inzake ondermandaat, volmacht en machtiging als bedoeld in de artikelen 18 en 19 wordt gezonden aan de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeur Wetgeving en Juridische Zaken, de directeur Financieel-Economische Zaken, de directeur Bedrijfsvoering, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer.

§ 5. Vervanging

Artikel 21

  • 1. De uit dit besluit voor de secretaris-generaal voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op de plaatsvervangend secretaris-generaal. Bij afwezigheid van zowel de secretaris-generaal als de plaatsvervangend secretaris-generaal gaan de uit dit besluit voortvloeiende bevoegdheden over op een door de secretaris-generaal aangewezen directeur-generaal.

  • 2. De uit dit besluit voor de hoofden van dienst voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op hun plaatsvervanger, met uitzondering van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging.

§ 6. Ondertekening bij afwezigheid minister

Artikel 22

  • 1. Indien afwezigheid of ontstentenis van de minister eraan in de weg staat dat een door de minister genomen besluit door hem wordt ondertekend, kan, tenzij een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet, een besluit namens de minister worden ondertekend door de secretaris-generaal.

  • 2. In het geval bedoeld in het eerste lid geschiedt het ondertekenen als volgt:

    De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

    namens deze,

    overeenkomstig het door de minister genomen besluit:

    (handtekening)

    (naam)

    secretaris-generaal

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23

  • 1. Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. De volgende op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2015 berustende besluiten blijven na inwerkingtreding van dit besluit in stand:

    • a. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken 2016;

    • b. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • c. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor het directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • d. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie Algemene Economische Politiek van het Ministerie van Economische Zaken 2016;

    • e. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie Bedrijfsvoering van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • f. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie Bureau Bestuursraad van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • g. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie Communicatie van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • h. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie Europese en Internationale Zaken van het Ministerie van Economische Zaken 2016;

    • i. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • j. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de directie WJZ van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • k. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de Overheidsdienst Groningen van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • l. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor het Centraal Planbureau 2015;

    • m. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging van de algemeen directeur voor de Dienst ICT Uitvoering van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • n. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging inspecteur-generaal der mijnen van het Ministerie van Economische Zaken 2016;

    • o. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken 2017;

    • p. Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken 2015;

    • q. Besluit mandaat, volmacht en machtiging projectorganisatie Van-Werk-Naar-Werk);

    • r. Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO.

Artikel 24

Een afschrift van dit besluit wordt gezonden aan de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de hoofden van dienst en de Algemene Rekenkamer.

Artikel 25

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 26 oktober 2017.

Artikel 26

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZK 2017.

Dit besluit zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 november 2017

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen zes weken na de dag van dagtekening van deze Staatscourant een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat, directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK ’s-Gravenhage.

BIJLAGE: ORGANISATIE VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

I. Hoofdstructuur van de organisatie

  • 1. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bestaat uit het kernministerie en de buitendiensten.

  • 2. Het kernministerie bestaat uit:

    • a. de algemene leiding;

    • b. de beleidsonderdelen:

      • 1°. het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie;

      • 2°. het directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging.

    • c. de stafdirecties:

      • 1°. de directie Algemene Economische Politiek;

      • 2°. de directie Bedrijfsvoering;

      • 3°. de directie Bureau Bestuursraad;

      • 4°. de directie Communicatie;

      • 5°. de directie Europese en Internationale Zaken;

      • 6°. de directie Financieel-Economische Zaken;

      • 7°. de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

    • d. het overig onderdeel: de Overheidsdienst Groningen.

  • 3. Onder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ressorteren de volgende buitendiensten:

    • a. het Centraal Planbureau (CPB);

    • b. de Dienst ICT Uitvoering (DICTU);

    • c. het Staatstoezicht op de Mijnen;

    • d. de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

    • e. het Agentschap Telecom;

    • f. de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit.

II. Algemene leiding

  • 1. De algemene leiding staat onder leiding van de secretaris-generaal.

  • 2. De secretaris-generaal heeft tot taak de aangelegenheden, genoemd in artikel 5 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZK 2017.

  • 3. Onder de secretaris-generaal ressorteert de plaatsvervangend secretaris-generaal.

  • 4. De plaatsvervangend secretaris-generaal heeft tot taak de aangelegenheden, genoemd in artikel 6 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZK 2017.

III. Het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie

A. Algemeen

  • 1. Het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie staat onder leiding van een directeur-generaal.

  • 2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:

    • a. het stimuleren van de topsectoren;

    • b. het optreden als accountmanager van bedrijfssectoren en belangrijke bedrijvendossiers;

    • c. het inhoud en richting geven aan beleid voor de ‘biobased economy’ en het Groene Groeibeleid;

    • d. het versterken van het innovatievermogen en de kennisbasis van de Nederlandse economie onder meer door de regie en coördinatie van het innovatiebeleid en door het vormgeven van de beleidsagenda voor de kennisinfrastructuur;

    • e. het realiseren van een uitmuntend ondernemingsklimaat en het stimuleren van (innovatief) ondernemerschap;

    • f. het verlichten van regeldruk voor bedrijven;

    • g. het opstellen en het uitvoeren van de Digitale Agenda in samenwerking met de betrokken departementen;

    • h. het ondersteunen van het externe en onafhankelijke Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) bij het uitvoeren van zijn taken;

    • i. het versterken en faciliteren van gebiedsgerichte clusters van bedrijvigheid binnen de aanpak voor topsectoren;

    • j. het zorg dragen dat rijksbelangen tijdig in regionale netwerken en gebiedsgerichte agenda’s, projecten of programma’s worden ingebracht en het vertegenwoordigen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in de regio op bestuurlijk niveau;

    • k. het zorgen voor het bestuurlijke coördinatiepunt van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in de regio tijdens een crisis;

    • l. de algemene coördinatie van de belangen, het beleid en de activiteiten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat inzake Caribisch Nederland.

  • 3. Het directoraat-generaal bestaat uit:

    • a. de directie Innovatie & Kennis;

    • b. de directie Ondernemerschap;

    • c. de directie Regeldruk & ICT beleid;

    • d. de directie Topsectoren & Industriebeleid;

    • e. directie Regio;

    • f. het secretariaat ATR.

B. De directie Innovatie & Kennis

  • 1. De directie Innovatie en Kennis staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. de ontwikkeling van de algemene kaders van het innovatie- en kennisbeleid voor alle beleidsdomeinen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zoals de coördinatie, de procesregie en de aansturing van de governance (inclusief horizontale thema’s) van de zes TO2-instituten en de aansturing van NWO/KNAW en het onderhouden van relevante netwerken in de kenniswereld (universiteiten, 3TU, VSNU, Raad voor Hogescholen), waarbij de uitvoering van deze taken in intensief overleg met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap plaatsvindt;

    • b. de nadere uitwerking en uitvoering van de algemene kaders van het innovatie- en kennisbeleid voor alle topsectoren en in het bijzonder de topsectoren die zijn belegd bij het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie, zoals high tech systemen & materialen, chemie;

    • c. het versterken van kennisbenutting en innovatievermogen in de hele keten door privaat publieke samenwerking en het faciliteren van de economisch relevante uitwerking van maatschappelijke vragen, in Nederland en in de verbinding met de EU en in de bilaterale -kennisintensieve- relaties;

    • d. het zorg dragen voor de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) die een hoofdrol hebben in het stimuleren van (privaat-publieke) samenwerking in de topsectoren;

    • e. het zorg dragen voor het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid en deelname in intergouvernementele organisatie ESA;

    • f. het voeren van het penvoerderschap voor de TO2 instituten inclusief een integraal management van de bijbehorende budgetten die op de diverse begrotingsartikelen zijn opgenomen;

    • g. het verantwoordelijk zijn voor het Nederlandse intellectuele eigendomsbeleid (m.n. octrooien, merken en modellen) dat grotendeels Europees en internationaal wordt gemaakt en de verhouding tot andere intellectuele eigendomsrechten waarvoor anderen verantwoordelijk zijn (auteursrecht, kwekersrecht, geografische indicaties);

    • h. het actief bevorderen van bilaterale innovatiesamenwerking in samenwerking met Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Innovatie-Attachees;

    • i. verantwoordelijk zijn voor het generieke innovatiebeleid en het bijbehorende instrumentarium – bestaand uit fiscale instrumenten zoals de WBSO en RDA, de innovatiebox, de PPS-toeslag, de regeling MKB Innovatie Topsectoren (MIT) en het EU (MKB) instrumentarium, Eureka en Eurostars;

    • j. de ontwikkeling en het (juridische) beheer van het financiële instrumentarium (Kaderbesluit EZ-subsidies);

    • k. zorg dragen voor de betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij de inzet van programmamiddelen voor kennis en innovatie, met de nadruk op topsectoren, van andere ministeries;

    • l. zorg dragen voor de verbinding tussen topsectoren en maatschappelijke uitdagingen, inclusief optimale aansluiting bij het Europese innovatiebeleid in termen van implementatie en verankering Horizon2020;

    • m. de verantwoordelijkheid voor structuurfondsen gelet op de aansluiting met EU en de beheersmatige taken die deze fondsen kennen;

    • n. het onderhouden van contacten met diverse instituten op strategisch en onderzoeksmatig terrein en betrokkenheid bij analyses en adviezen die daar worden opgesteld. Dit zijn o.a.: de OESO, de EU, het Centraal Planbureau (CPB), het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) en Rathenau;

    • o. het leveren van een bijdrage aan evaluaties waar de directie voor verantwoordelijk is, alsmede aan monitoring en (lange termijn) effectmeting van het bedrijvenbeleid.

C. De directie Ondernemerschap

  • 1. De directie Ondernemerschap staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het coördineren van het MKB- en ondernemerschapsbeleid in den brede, zowel nationaal als Europees (onder meer SME envoy, Small Business Act);

    • b. het zorg dragen voor afdoende bedrijfsfinanciering (zowel ondernemings- als project financiering, en bancaire kredieten als risicokapitaal). Hierbij horen microfinanciering/Qredits, BMKB, Groeifaciliteit, GO, Seed Capital regeling, het beleid ten aanzien van business angels en informal investors, de financieringsfunctie en het opdrachtgeverschap van de ROM’s, de medeverantwoordelijkheid voor het Innovatiefonds MKB+ evenals de aandeelhoudersrol bij de ROM’s, EBN en Gasterra;

    • c. het dragen van verantwoordelijkheid als wetgever en toezichthouder voor de Kamers van Koophandel, inclusief de vorming van ondernemerspleinen, de verantwoordelijkheid voor het Handelsregister en de plaats daarvan binnen het stelsel van basisregisters;

    • d. het stimuleren van succesvol ambitieus ondernemerschap, inclusief kennisvalorisatie. Brede keten van ondernemerschap in onderwijs, start, groei tot bedrijfsbeëindiging en overdracht;

    • e. het stimuleren van innovatiegericht inkopen bij overheden om overheidsvragen beter op te lossen en de innovatiekracht en daarmee het exportpotentieel van vooral MKB te versterken;

    • f. het stimuleren van ondernemerschap in het algemeen, met oog voor verschillende specifieke doelgroepen, zoals ZZP-ers, studentstarters, evenals specifieke thema’s zoals wettelijke kaders o.g.v. BedrijfsInvesteringsZones, franchise en sociale innovatie;

    • g. het zorg dragen voor adequate juridische structuren die ondernemerschap faciliteren zoals faillissementsrecht, corporate governance en ondernemingsrecht;

    • h. het stimuleren van menselijk kapitaal door onder meer het bevorderen van een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het tekort aan technisch personeel terugbrengen (Techniekpact) en het gericht inzetten op kennismigratie;

    • i. de fiscale expertise voor het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie in nauwe samenwerking met de fiscale coördinator van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat van de directie Algemene Economische Politiek.

D. De directie Regeldruk & ICT beleid

  • 1. De directie Regeldruk & ICT beleid staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het signaleren en zowel interdepartementaal als Europees agenderen van regeldruk verminderende maatregelen;

    • b. het beheersen van regeldruk door monitoring van de verschillende regeldrukkosten per departement en de voortgang van specifieke projecten op het gebied van regeldruk;

    • c. het beheersen van regeldruk door verbetering van dienstverlening voor bedrijven en door vroegtijdige identificatie en maximale beperking van substantiële onnodige regeldruk;

    • d. het ontwikkelen van een strategie omtrent toekomst aanpak regeldruk;

    • e. het aanpakken van administratieve lasten/regeldruk op het domein van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • f. het stimuleren van innovatie met ICT en digitale technologie met specifieke aandacht voor het mkb en topsectoren;

    • g. het ontwikkelen en laten uitvoeren van beleid gericht op beschikbaarheid van voldoende ICT-kennis en vaardigheden (menselijk kapitaal);

    • h. het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving ten behoeve van innovatieve investeringen van bedrijven in groene groei;

    • i. het opstellen en uitvoeren van de Digitale agenda in samenwerking met betrokken departementen en in relatie met de Digitale interne markt (DSM);

    • j. het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving ten behoeve van innovatieve investering van bedrijven in groene groei.

E. De directie Regio

  • 1. De directie Regio staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het vertegenwoordigen van het gehele ministerie op bestuurlijk niveau in de regio, met name via de regioambassadeurs die bij de directie Regio zijn ondergebracht en het fungeren als bestuurlijke schakel tussen de bewindslieden/ambtelijke top en de regionale en lokale bestuurders, bedrijfsleven en maatschappelijke actoren;

    • b. het onderhouden van een relevant regionaal netwerk en kennis van de regio’s ten behoeve van het gehele departement (horizontale regionale functie) alsmede het inbrengen van dit netwerk en deze kennis in landelijke beleidstrajecten van de directoraten-generaal van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • c. het signaleren van ontwikkelingen en stemmingen in de regio die de realisering van het beleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat kunnen versnellen dan wel frustreren en het acteren naar aanleiding van deze signalen zoals het agenderen, het interveniëren, het initiëren, het analyseren, het leggen van verbindingen en het formuleren van beleidsconsequenties;

    • d. het vervullen van de bestuurlijk contactfunctie voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat met regionale sleutelfiguren in geval van het uitbreken van een crisis;

    • e. de algemene coördinatie van de belangen, het beleid en de activiteiten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat inzake Caribisch Nederland, inclusief algemeen-bestuurlijke zaken.

  • 3. De directie verricht de in het tweede lid genoemde taken voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en, voor zover van toepassing, voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 4. De directie ondersteunt de adviseur Regie aanpak regionale knelpunten en regionale deals van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij het verrichten van de taken die verband houden het voeren van de regie over de aanpak van regionale knelpunten en het sluiten van regio deals en de in het kader daarvan aan te wenden financiële middelen.

F. De directie Topsectoren & Industriebeleid

  • 1. De directie Topsectoren en Industriebeleid staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. als toegankelijke netwerkpartner signalen van het bedrijfsleven te vertalen in beleid en handelen van de overheid ten behoeve van het verdienvermogen van Nederland;

    • b. het uitrollen en implementeren van het topsectoren- en breder het industriebeleid van het kabinet;

    • c. het optreden als accountmanager van sectoren en belangrijke bedrijvendossiers;

    • d. het stimuleren van een geliberaliseerde defensiemarkt en het creëren van markttoegang voor de Nederlandse Defensie- en Veiligheidsindustrie (DVI);

    • e. het uitvoeren van beleid rond tariefschorsingen en aantal sectorspecifieke dossiers, zoals de gastvrijheidseconomie en de detailhandel;

    • f. het zorg dragen voor de Nederlandse inbreng bij de ontwikkeling en uitvoering van het Europese industriebeleid;

    • g. de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor een aantal regionale clusters, zoals de twee mainports, brainport Zuid-Oost Nederland en Greenport;

    • h. de strategieontwikkeling voor het bedrijven en industriebeleid (inclusief ruimtelijke dimensie);

    • i. het uitvoeren en coördineren van het bewustwordings- en stimuleringsbeleid van het kabinet voor maatschappelijk verantwoord ondernemen voor het Nederlandse bedrijfsleven;

    • j. de maatschappelijke beweging richting duurzaam produceren te stimuleren, te versterken en te versnellen;

    • k. het zorg dragen voor de coördinatie, inhoud, vorm en het richting geven aan het beleid voor ‘Biobased Economy’, zowel binnen het departement als interdepartementaal, met daarbij speciale aandacht voor de uitrol van Biobased Economy als dwarsdoorsnijdend thema in de topsectorenaanpak;

    • l. het zorg dragen voor de coördinatie, vorm, inhoud en het richting geven aan het Groene Groeibeleid, zowel binnen het departement als interdepartementaal;

    • m. het zorgdragen voor de coördinatie, vorm, inhoud en het richting geven aan Green Deals als interdepartementaal instrument van overheidsbeleid;

    • n. het zorg dragen voor de coördinatie, vorm, inhoud en het richting geven aan het grondstoffenbeleid.

G. Het secretariaat ATR

  • 1. Het secretariaat ATR staat onder leiding van een secretaris.

  • 2. Het secretariaat ATR heeft tot taak het ondersteunen van het onafhankelijke adviescollege toetsing regeldruk bij de uitoefening van zijn taken.

IV. Het directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging

A. Algemeen

  • 1. Het directoraat-generaal voor Energie, Telecom en Mededinging staat onder leiding van een directeur-generaal.

  • 2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:

    • a. de optimale ordening en werking van de markten van energie, telecom en post;

    • b. de handhaving van het niveau van voorzieningszekerheid op korte en lange termijn en het bevorderen van de internationale voorzieningszekerheid;

    • c. het bevorderen van de Nederlandse positie op het gebied van kernenergie, nucleair onderzoek, de isotopenproductie en uraniumverrijking, met inbegrip van de taken die hierover zijn opgenomen in de verdragen van Almelo, Washington, Cardiff en Parijs;

    • d. het bevorderen van duurzaamheid en vernieuwingen in energiehuishouding;

    • e. het bevorderen van een hoogwaardige, veilige en betrouwbare (mobiele) communicatie-infrastructuur tegen betaalbare prijzen;

    • f. het zorg dragen voor een adequate omroepdistributie en veiling van schaars frequentiespectrum;

    • g. het bijdragen aan optimale ordening van markten en het bevorderen van mededinging in algemene zin;

    • h. het ontwikkelen van consumentenbeleid en het toezicht daarop;

    • i. het zorg dragen dat de Nederlandse bodemschatten optimaal worden benut;

    • j. het bijdragen aan het internationale oliecrisisbeleid;

    • k. het ontwikkelen en implementeren van beleid ten aanzien van klimaatverandering;

    • l. het ontwikkelen en implementeren van beleid ten aanzien van verhandelbare emissierechten.

  • 3. Het directoraat-generaal bestaat uit:

    • a. de directie Energie en Omgeving;

    • b. de directie Energiemarkt en Innovatie;

    • c. de programmadirectie Energie-Uitdagingen 2020;

    • d. de directie Mededinging en Consumenten;

    • e. de directie Telecommarkt;

    • f. de directie Klimaat.

B. De directie Energie en Omgeving

  • 1. De directie Energie en Omgeving staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het zorg dragen voor een goed mijnbouwklimaat;

    • b. het uitvoeren van de mijnbouwwetgeving;

    • c. het waarborgen van een veilige delfstoffenwinning;

    • d. het uitvoeren van de rijkscoördinatieregeling voor energieprojecten;

    • e. het zorg dragen voor maatschappelijke betrokkenheid bij energieprojecten;

    • f. het faciliteren van concrete energieprojecten door middel van onder andere green deals;

    • g. het uitvoeren van de vergunningverlening op het gebied van het omgevingsrecht bij een inrichting die in hoofdzaak een mijnbouwwerk is en mijnbouwwerken, niet zijnde inrichtingen.

C. De directie Energiemarkt en Innovatie

  • 1. De directie Energiemarkt en Innovatie staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het stimuleren van duurzame energieproductie, energiebesparing en energie-innovatie;

    • b. het zorg dragen voor een goede nucleaire (kennis)infrastructuur;

    • c. het bevorderen van de leverings- en voorzieningszekerheid van energie;

    • d. het zorg dragen voor goed werkende energiemarkten;

    • e. het monitoren van de energiemarkten.

D. De programmadirectie Energie-uitdagingen 2020

  • 1. De directie Energie-uitdagingen 2020 staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het zorg dragen voor een goede uitvoering van de afspraken uit het Energieakkoord;

    • b. het zorg dragen voor de realisatie van de doelen voor hernieuwbare energie in 2020 en 2023;

    • c. het implementeren van de warmtevisie en het herzien van de Warmtewet;

    • d. het versnellen van de energiebesparing, in het bijzonder in de industrie;

    • e. het zorg dragen voor een versnelde uitrol van windenergie op zee.

E. De directie Mededinging en Consumenten

  • 1. De directie Mededinging en Consumenten staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het zorg dragen voor het mededingingsbeleid en het toezicht daarop;

    • b. het zorg dragen voor het aanbestedingsbeleid en de relatie met Rijksdienst voor Ondernemend Nederland inzake de verbetering van de professionaliteit van het aanbesteden en de naleving van de aanbestedingsregels in Nederland;

    • c. het zorg dragen voor het consumentenbeleid en het toezicht daarop;

    • d. het zorg dragen voor het metrologiebeleid, accreditatie, normalisatie en de relatie met de daarop opererende instituten;

    • e. het zorg dragen voor een optimale marktordening door onder meer de Winkeltijdenwet, de Dienstenwet en de Postwet 2009.

F. De directie Telecommarkt

  • 1. De directie Telecommarkt staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het zorg dragen voor visievorming en beleid ten aanzien van de convergentie van telecommunicatie, media en internet;

    • b. het zorg dragen voor marktwerkingsbeleid;

    • c. het zorg dragen voor elektronische communicatieregelgeving (inclusief nummers, toezicht en uitvoering);

    • d. het zorg dragen voor frequentie- en antennebeleid;

    • e. het zorg dragen voor internet governance beleid;

    • f. het zorg dragen voor omroepdistributiebeleid en mobiele toepassingen;

    • g. het zorg dragen voor beleid voor betrouwbaarheid (continuïteit, integriteit, e-privacy) van de telecomnetwerken en internet;

    • h. het zorg dragen voor beleid voor het borgen van gebruikersbelangen;

    • i. het vergroten van de weerbaarheid van het niet-vitale bedrijfsleven tegen cyberdreigingen.

G. De directie Klimaat

  • 1. De directie Klimaat staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. zorgen voor het door Nederland nakomen van in EU- en mondiaal verband gemaakte klimaatafspraken;

    • b. regisseren en coördineren van de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en mondiale klimaatbeleid;

    • c. zorg dragen voor de coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen, plafonds en klimaatdoelen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren;

    • d. zorg dragen voor en coördineren van inbreng van betrokken departementen voor het realiseren van de klimaatdoelen;

    • e. opdrachtverlening aan de Nederlandse Emissieautoriteit voor het handelssysteem in CO2-emissierechten, alsmede de bijbehorende ontwikkeling en implementatie van beleid t.a.v. verhandelbare emissierechten en een minimumprijs van CO2;

    • f. het op proactieve wijze delen van de klimaatdoelen met stakeholders door het aangaan/organiseren van allianties met en tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden en kennisorganisaties, zowel nationaal als internationaal.

V. De directie Algemene Economische Politiek

  • 1. De directie Algemene Economische Politiek staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak het versterken van het duurzaam economisch groeivermogen van Nederland en het scheppen van voorwaarden voor een goed functioneren economie en markten door middel van:

    • a. het analyseren van, adviseren over en waar nodig interveniëren op het gebied van macro-economische ontwikkelingen, arbeidsmarkt en sociale zekerheid, collectieve sector, overheidsfinanciën en ordening voor zover de algemeen-economische of budgettaire aspecten leidend zijn;

    • b. het begeleiden en waar nodig initiëren van activiteiten in het kader van het beleid gericht op structurele hervorming van de Nederlandse economie;

    • c. het analyseren van en adviseren over algemeen-economische aspecten van EU-beleid, waaronder macro economische beleidscoördinatie in EU-verband, Europees Semester en Ecofin;

    • d. het verkennen, het agenderen, het aanjagen en het adviseren van ontwikkelingen en vraagstukken in de breedte van het beleidsterrein van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • e. het versterken van het strategisch vermogen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • f. het coördineren van het fiscale beleid binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

  • 3. De directie verricht de in het tweede lid genoemde taken voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en, voor zover van toepassing, voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

VI. De directie Bedrijfsvoering

  • 1. De directie Bedrijfsvoering staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het ontwikkelen van beleid en adviseren van de departementsleiding en het management en het leveren van een bijdrage aan interdepartementale beleidsontwikkeling, op het gebied van de facilitaire diensten, personeel en organisatie, inkoop, ICT-toepassingen, informatievoorziening, huisvesting en ondersteuning van het management bij directoraten-generaal en stafdirecties;

    • b. het adviseren van de departementsleiding en het management over en het implementeren van beleid op het gebied van management development (ABD), mobiliteit, werving, opleiding, de personeelscyclus, leren en ontwikkelen, diversiteit en gezond & veilig werken (of vitaliteit);

    • c. het ondersteunen en adviseren van de departementsleiding en het management inzake medezeggenschap, P-advies en sociaal-juridische zaken;

    • d. het uitvoeren van taken rond personeels- en salarisadministratie voor zover die niet bij P-Direkt zijn ondergebracht en met betrekking tot de personeelsstichting;

    • e. het beschikbaar stellen en houden van ICT-toepassingen, ondersteuning bij het gebruik van toepassingen en het functioneel beheer van concernapplicaties en gegevensbeheer voor Identity Management;

    • f. het geven van sturing aan de DICTU;

    • g. het uitvoeren van zowel alle operationele taken binnen het spectrum van digitale informatievoorziening als de wettelijke taken die hierover zijn vastgelegd voor het kerndepartement;

    • h. het voorzien in informatiecentra, interne nieuwsvoorziening en intranet;

    • i. het adviseren over en het ontwikkelen van nieuwe informatieproducten, informatiekanalen, toepassingen en functionaliteiten;

    • j. het coördineren van de inkoop van het ministerie;

    • k. het aangaan van overeenkomsten op het terrein van roerende goederen en dienstverlening, alsmede het materiele beheer van roerende goederen;

    • l. het voeren van regie en het zorg dragen van uitvoering op het gebied van huisvesting, waaronder begrepen huur, koop en beheer van vastgoed, werkplekinrichting, technisch onderhoud, ruimtebeheer en verhuizingen, de huisvestingspecial`pied-à-terres`van de politieke top;

    • m. het voorzien in overige facilitaire zaken, waaronder begrepen maar niet beperkt tot personenvervoer, vertaaldiensten, telefooncentrale en uitvoering van evenementen;

    • n. het voorzien in de secretariële ondersteuning bij directoraten-generaal en stafdirecties en het standaardiseren van bijbehorende werkprocessen;

    • o. het adviseren van het management bij directoraten-generaal en stafdirecties op bedrijfsvoeringsterreinen en het doorgeleiden van wensen naar het juiste onderdeel binnen de directie Bedrijfsvoering;

    • p. het ondersteunen van concern en bestuur bij organisatieontwikkeling en verandertrajecten door middel van advisering, teamcoaching en procesbegeleiding;

    • q. voorbereiden van (inter)departementaal overleg op het terrein van organisatie en bedrijfsvoering en het zorg dragen voor een integrale afweging;

    • r. het voortouw nemen op bedrijfsvoeringsbrede thema's zoals het nieuwe werken, (informatie)beveiliging, integriteit en programmatisch werken;

    • s. het voorzien in expertise en capaciteit op het terrein van beleid (projectenpool), bedrijfsvoering en interim-management;

    • t. het leveren van diensten en voorzieningen voor een vlot verloop van het dagelijkse werk voor de individuele medewerker van het kerndepartement, waaronder begrepen maar niet beperkt tot het reserveren van vergaderzalen met catering, het voorzien in toegangspassen en het afhandelen van vragen en storingsmeldingen;

    • u. het behandelen van verzoeken tot het organiseren van evenementen en verzoeken tot interne verhuizingen;

    • v. het verzorgen van de communicatie binnen het kerndepartement inzake bedrijfsvoeringsonderwerpen;

    • w. het leveren van managementinformatie ten behoeve van de departementsleiding en dienstonderdelen op het gebied van bedrijfsvoering;

    • x. de controle op de personele budgetten, processen en formatie van het kerndepartement;

    • y. de financiële controle op materiele budgetten en het bewaken van de kwaliteit van werkprocessen van de directie;

    • z. het in opdracht van een hoofd van dienst autoriseren van medewerkers van de onderdelen van het ministerie genoemd in paragraaf I, tweede lid, onderdeel b en c, en het derde lid, voor het afnemen van digitale overheidsdiensten door middel van het inkopen, uitgeven en beheren van digitale authenticatiemiddelen.

    • aa. het geven van sturing ten aanzien van budgetten en kwaliteit van dienstverlening aan shared service organisaties (SSO’s) en concern dienstverleners (CDV’s) op het gebied van bedrijfsvoering dienstverlening;

    • bb. het geven van sturing aan specifieke huisvesting (specials).

  • 3. De directie verricht de in het tweede lid genoemde taken voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en, voor zover van toepassing, voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

VII. De directie Bureau Bestuursraad

  • 1. De directie Bureau Bestuursraad staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het bedienen van bewindslieden en ambtelijke top opdat zij hun politieke, inhoudelijke en bedrijfsmatige eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ten volle waar kunnen maken;

    • b. het coördineren van contacten met het parlement en de voorbereiding voor de ministerraad;

    • c. het stimuleren en het coördineren van samenwerking tussen de dienstonderdelen waaronder de samenwerking tussen beleid en uitvoering;

    • d. het adviseren over alle stukken die naar de politiek-ambtelijke top en naar buiten gaan, waaronder alle Kamerstukken;

    • e. het voeren van het secretariaat van de bewindspersonenstaf en de bestuursraad;

    • f. het bieden van ondersteuning aan de leden van de Bestuursraad voor hun portefeuilletaken en aangelegenheden die het gehele Ministerie van Economische Zaken en Klimaat betreffen;

    • g. het behandelen van protocollaire aangelegenheden en het coördineren van evenementen die het gehele Ministerie van Economische Zaken en Klimaat betreffen;

    • h. het houden van toezicht op de toepassing en de naleving van de geldende wet- en regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens door een functionaris voor de gegevensbescherming;

    • i. het houden van toezicht op het beleid ten aanzien van financiële belangen (compliance);

    • j. het zorgdragen voor het toezicht en het geven van advies over de integrale beveiliging van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waaronder begrepen het (laten) onderzoeken van incidenten, het opstellen en onderhouden van de lijst vertrouwensfuncties en de coördinatie van veiligheidsonderzoeken;

    • k. de coördinatie van de departementale crisisbeheersing.

  • 3. De directie ondersteunt in afstemming met de directeur Bureau Bestuursraad van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het stafbureau Bestuursraad van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij het verrichten van de aan haar opgedragen taken in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017.

VIII. De directie Communicatie

  • 1. De directie Communicatie staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het dagelijks anticiperen en reageren op de actualiteit door middel van woordvoering, het schrijven van persberichten en het organiseren van persbijeenkomsten;

    • b. het ontwikkelen, vormgeven en uitvoeren van strategisch communicatieadvies rond de communicatieprioriteiten;

    • c. het schrijven van speeches voor de bewindslieden;

    • d. het volgen, strategisch inzetten en innoveren van online media in de externe en interne communicatie;

    • e. het faciliteren en organiseren van externe optredens, zowel reactief als proactief;

    • f. het ontwikkelen en uitvoeren van het (corporate) communicatiebeleid;

    • g. het realiseren van samenhang in en het bevorderen van kwaliteit van de in- en externe communicatie, zowel in woord als in beeld;

    • h. het bijdragen aan de interdepartementale beleidsvorming en samenwerking op communicatiegebied, onder andere met betrekking tot de kabinetsbrede communicatie;

    • i. het beheer van de Rijkshuisstijl.

  • 3. De directie ondersteunt in afstemming met de directeur Communicatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het stafbureau Communicatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij het verrichten van de aan haar opgedragen taken in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017.

IX. De directie Europese en Internationale Zaken

  • 1. De directie Europese en Internationale Zaken staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het bevorderen van het functioneren van de Europese interne markt en het toezicht daarop en het verzorgen van het beleid en advies op dit gebied;

    • b. het zorg dragen voor coherente EU beleidskaders voor (nationaal) economisch beleid, dat bestaat uit onderdelen als het Europees Semester, het uitbreidingsdossier, de versterking van het Europese concurrentievermogen en groei, klimaat, schaarste van grondstoffen en institutionele EU-ontwikkelingen;

    • c. het coördineren, zorg dragen voor en ontwikkelen van coherent en voor Nederland optimaal beleid in de Raad voor Concurrentievermogen;

    • d. het coördineren van en het zorg dragen voor een coherente en daadkrachtige inbreng op Europese dossiers in nationaal en EU-kader waaronder in de Coördinatie Commissie, de BNC, de Energieraad, de Telecomraad en de Milieuraad;

    • e. de verantwoordelijkheid voor de EZK inbreng vanuit de Permanente Vertegenwoordiging bij de EU en in de interdepartementale gremia zoals de Interdepartementale Raad voor Handelspolitiek voor communautaire handelspolitieke zaken en voor de invulling en uitvoering van het Benelux-verdrag;

    • f. het onderhouden van contacten met relevante (kabinetten van) EU-Commissarissen, het EU-voorzitterschap en collega-bewindspersonen uit de Lid-Staten van de EU en andere relevante belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven;

    • g. het coördineren zowel qua inhoud als proces van de EU begroting, het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en andere grote departement overschrijdende Europese dossiers zoals Brexit;

    • h. het door vertalen van de kerntaken van de directie en de relevante EU-thema’s naar mondiale overlegstructuren;

    • i. het voeren van het voorzitterschap en secretariaat van het Internationaal Directeurenoverleg (IDO) (voorheen detacheringswerkgroep) samengesteld uit vertegenwoordigende directeuren van het directoraat-generaal van Agro en Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het directoraat-generaal van Bedrijfsleven en Innovatie en het directoraat-generaal van Energie, Telecom en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De directie verleent namens de leden van het IDO aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de opdracht om op te treden als thuisbasis voor ENDers en Concordaters;

    • j. het adviseren over dossiers op buitenlands beleid aan EZK-bewindspersonen, en het coördineren van en zorg dragen voor een coherente en daadkrachtige EZK inbreng op de internationale beleidsterreinen;

    • k. de verantwoordelijkheid voor de beleidsmatige invulling van de integrale internationale functies van EZK, en in het bijzonder de beleidsinhoudelijke advisering over de algemene bilaterale relaties met betrekking tot de EU-lidstaten en VS, China, India en Rusland en de strategische advisering over de reisagenda van de EZK bewindspersonen;

    • l. deelname aan hoogambtelijke voorportalen voor de ministerraad en voorbereiding van (internationale) besluitvorming voor EZK-bewindspersonen in de ministerraad, Raad Defensie en Internationale Aangelegenheden (RDIA) en de Raad Europese Aangelegenheden (REA).

  • 3. De directie verricht de in het tweede lid genoemde taken voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en, voor zover van toepassing, voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 4. De directie verricht de in het tweede lid, onderdelen d, e, f, j, k voor zover betrekking hebbend op de beleidsinhoudelijke advisering voor de algemene bilaterale relaties met betrekking tot de EU-lidstaten en VS, China, India en Rusland en de strategische advisering voor de reisagenda van de LNV-bewindspersoon, en l genoemde taken voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in afstemming met de directeur Europees Landbouw- en Visserijbeleid en Voedselzekerheid van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

X. De directie Financieel-Economische Zaken

  • 1. De directie Financieel-Economische Zaken staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het voorbereiden en het samenstellen van de jaarlijkse begrotingen en de daarmee samenhangende suppletoire begrotingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • b. het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • c. het uitbrengen van adviezen over begrotingsvraagstukken en financieel-economische beleidsadviezen;

    • d. het beoordelen van financieel-economische en budgettaire gevolgen van het beleid;

    • e. het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van de begroting;

    • f. het coördineren van de evaluatiecyclus van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • g. het opstellen van adviezen in het kader van de managementcyclus en het ontwikkelen van de EZK sturingsmethodiek;

    • h. het inrichten van en toezicht houden op de totale administratie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • i. het geven van nadere voorschriften voor het inrichten en bijhouden van de administratie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en van de daaronder ressorterende buitendiensten;

    • j. het verzorgen van aangiften inzake de Wet op de omzetbelasting 1968 (BTW) voor de hoofden van dienst, met uitzondering van de in artikel 1, onderdeel d, subonderdelen 12°, 14°, 15° en 16°;

    • k. het verzorgen van aangiften inzake de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

  • 3. De directie verricht, voor zover van toepassing, de in het tweede lid genoemde taken ook voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en ondersteunt het stafbureau Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij het verrichten van de aan haar opgedragen taken in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017 in afstemming met de directeur Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

XI. De directie Wetgeving en Juridische Zaken

  • 1. De directie Wetgeving en Juridische Zaken staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het vervaardigen van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;

    • b. het verstrekken van juridische adviezen (inclusief zorg voor registratie van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de departementale staatssteuncoördinatie binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de inhoudelijke toetsing van steunmaatregelen aan de staatssteunkaders en het afwikkelen van steundossiers zoals het opstellen en verzenden van meldingen of andere mededelingen aan de Europese Commissie);

    • c. het behandelen van bezwaar- en beroepszaken;

    • d. de interdepartementale staatssteuncoördinatie, inclusief het voorzitterschap en secretariaat van het Interdepartementaal Steun Overleg.

  • 3. De directie verricht de in het tweede lid genoemde taken voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en, voor zover van toepassing, voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

XII. De Overheidsdienst Groningen

A. Algemeen

  • 1. De Overheidsdienst Groningen staat onder leiding van de Nationaal Coördinator Groningen.

  • 2. De Overheidsdienst Groningen heeft tot taak:

    • a. het jaarlijks doen van een voorstel voor het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen aan de betrokken ministers;

    • b. het adviseren van de betrokken bestuursorganen over de uitvoering van het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen, waaronder het doen van voorstellen aan de betrokken bestuursorganen om hun bevoegdheden in te zetten;

    • c. het doen van voorstellen voor de agenda van de betrokken onderraad van de ministerraad, Gedeputeerde Staten van Groningen of de Colleges van Burgemeester en Wethouders van de betrokken gemeenten en het op verzoek bijstaan van betrokken bestuurders in het parlement, Provinciale Staten van de provincie Groningen respectievelijk de gemeenteraad van de betrokken gemeenten en in andere gremia;

    • d. het coördineren en faciliteren van en het bijdragen aan de uitvoering van het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen;

    • e. het bewaken van de voortgang van de uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen en het rapporteren daarover aan de betrokken bestuursorganen;

    • f. het bevorderen en voeren van overleg tussen en met bestuurders;

    • g. het bevorderen van maatschappelijk, politiek en bestuurlijk draagvlak voor het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen en van maatschappelijke participatie in de uitvoering daarvan en het bijdragen aan herstel van vertrouwen, waarbij de Nationaal Coördinator Groningen de Dialoogtafel betrekt;

    • h. het bevorderen van de communicatie over het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen.

  • 3. De Overheidsdienst Groningen bestaat uit:

    • a. de directie Groningen;

    • b. de directie Den Haag.

B. De directie Groningen

  • 1. De directie Groningen staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie Groningen heeft tot taak:

    • a. het zorg dragen voor een samenhangend voorstel voor het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen, zowel inhoudelijk als procesmatig;

    • b. het aansturen van kennisontwikkeling en het faciliteren van gebiedsteams met kennis en methoden;

    • c. het vaststellen van kaders en het stroomlijnen, ontwikkelen en het initiëren van aanpassingen van procedures en regelingen voor de uitvoering van het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen;

    • d. het uitvoeren van voorwaardenscheppende projecten op regionaal niveau;

    • e. het faciliteren van het beslechten van geschillen die ten gevolge van aardbevingen in Groningen zijn ontstaan;

    • f. het faciliteren van het inbrengen van ruimtelijke kwaliteit in de gebiedsteams en de uitvoering.

C. De directie Den Haag

  • 1. De directie Den Haag staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie Den Haag heeft tot taak:

    • a. de beleidsmatige coördinatie van Rijksinbreng in het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen;

    • b. het vanuit het rijksbeleid faciliteren van (beleids)uitvoering van het jaarlijks Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen waaronder het oplossen van knelpunten en dilemma’s gerelateerd aan of door middel van rijksbeleid of -instrumenten;

    • c. de politiek-bestuurlijke advisering van de betrokken ministers inclusief de coördinerende Minister van Economische Zaken en Klimaat bij het Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen;

    • d. het zorg dragen voor financiële regelingen en de inzet van middelen voor de bekostiging van het jaarlijkse integrale Programma Aardbevingbestendig en Kansrijk Groningen;

    • e. de beleidsmatige coördinatie van (juridische) vragen, waar nodig het laten opstellen of aanpassen van rijksbrede kaders en het adviseren over het toepassen van bestaande rijksbrede kaders.

XIII. Het Centraal Planbureau (CPB)

  • 1. Het Centraal Planbureau (CPB) staat onder leiding van een directeur.

  • 2. Het Centraal Planbureau (CPB) is een onderzoeksinstituut dat economische beleidsanalyses maakt op eigen initiatief of op verzoek van de regering, het parlement, de Kamerleden, de vakbonden en de werkgeversorganisaties.

  • 3. Het Centraal Planbureau (CPB) bestaat uit:

    • a. sector 1: Publieke Financiën;

    • b. sector 2: Macro-economische analyse;

    • c. sector 3: Arbeid, Onderwijs en pensioenen;

    • d. sector 4: Marktordening;

    • e. sector 5: Fysieke Omgeving;

    • f. afdeling Directiesecretariaat en Communicatie;

    • g. afdeling Interne Zaken;

    • h. afdeling Informatietechnologie en Onderzoeksondersteuning.

XIV. De Dienst ICT Uitvoering

  • 1. De Dienst ICT Uitvoering staat onder leiding van een algemeen directeur.

  • 2. De Dienst ICT Uitvoering heeft tot taak:

    • a. het zorg dragen voor betrouwbare, gestandaardiseerde en kosten efficiënte ICT-services die de bedrijfsprocessen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere onderdelen van het Rijk ondersteunen;

    • b. het zorg dragen voor de bewaking van het gebruik van digitale authenticatiemiddelen voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;

    • c. het in opdracht van een hoofd van dienst autoriseren van medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en voor het afnemen van digitale overheidsdiensten door middel van het inkopen, uitgeven en beheren van digitale authenticatiemiddelen;

    • d. het zorgdragen voor het crypto-beheer van het Ministerie Economische Zaken en Klimaat, waaronder het autoriseren van gebruikers van cryptomiddelen, het registreren van in gebruik zijnde cryptomiddelen en het implementeren van de cryptografische technieken conform vigerende wet- en regelgeving.

  • 3. De Dienst ICT Uitvoering bestaat uit:

    • a. de directie Strategie en Organisatie;

    • b. de directie Financiën en Inkoop;

    • c. de directie Infrastructuur;

    • d. de directie Dienstverlening;

    • e. de Programmadirectie Cloud Services.

XV. Het Staatstoezicht op de mijnen

  • 1. Het Staatstoezicht op de mijnen staat onder leiding van de inspecteur-generaal der mijnen.

  • 2. Het Staatstoezicht op de mijnen heeft tot taak:

    • a. het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Mijnbouwwet en overige wetten bepaalde ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het milieu, de bodembewegingen, de doelmatige winning van delfstoffen bij verkenningsonderzoeken in het kader van een planmatig beheer, het opsporen en winnen van delfstoffen en aardwarmte en het opslaan van stoffen;

    • b. het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Gaswet bepaalde ten aanzien van de veiligheid van gastransportnetten;

    • c. het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Wet windenergie op zee bepaalde;

    • d. het doen van aanbevelingen en het geven van onafhankelijke adviezen aan de minister die de inspecteur-generaal wenselijk acht met het oog op een doelmatige en voortdurende uitvoering in de toekomst van de in onderdelen a en b genoemde activiteiten;

    • e. het geven van onafhankelijk advies over voorgenomen beleid ten aanzien van de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid en de fraudegevoeligheid;

    • f. het informeren van de bewindspersonen en van het bij de mijnbouw- en gasregelgeving betrokken beleidsonderdeel over de waargenomen effecten van bestaand beleid en over relevante ontwikkelingen in het buitenland, waaronder de Europese Unie, die invloed kunnen hebben op dit beleid;

    • g. het bijdragen aan beleidsevaluaties op basis van bevindingen opgedaan bij het toezicht;

    • h. het informeren van het algemene publiek over zijn adviezen en bevindingen.

  • 3. Het Staatstoezicht op de mijnen bestaat uit:

    • a. de directie Toezichtsbeleid;

    • b. de directie Bestuurszaken;

    • c. de directie Ondergrond en Boren;

    • d. de directie Engineering en Netbeheer.

XVI. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

  • 1. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland staat onder leiding van de algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 2. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft tot taak:

    • a. het uitvoeren van de in de Rijksoctrooiwet 1995 en de in de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten genoemde taken;

    • b. het als nationaal voorportaal samenwerken met het Europees Octrooi Bureau ter bevordering van de kennisbescherming;

    • c. het verzamelen, het analyseren en het voor derden toegankelijk maken van alle relevante octrooi informatie;

    • d. het ontsluiten en het klantvriendelijk beschikbaar stellen van informatie over industriële eigendomsrechten;

    • e. het aan derden aanbieden van zoeksystemen in de octrooiliteratuur;

    • f. het leveren van bijdragen voor de beleidsvoorbereiding van het kernministerie op het gebied van industriële eigendom;

    • g. het in samenwerking met het kernministerie deelnemen aan internationaal overleg over onderwerpen van industriële eigendom;

    • h. het geven van voorlichting over beschermingsvormen voor innovatieve ontwikkelingen;

    • i. het ondersteunen van ondernemers en publieke organisaties bij het internationaal ondernemen en samenwerken;

    • j. het stimuleren van internationale activiteiten met informatie over buitenlandse markten, met projectmatige en financiële ondersteuning en door het leggen van contacten met zakenpartners in het buitenland;

    • k. het geven van informatie over kansrijke sectoren in het buitenland, over buitenlandse markten en wet- en regelgeving;

    • l. het uitvoeren van regelingen en programma's ter financiële ondersteuning van sectoren en ondernemingen en het inbrengen van expertise bij het opstellen van plannen;

    • m. het leggen van contacten met interessante zakenpartners en relevante publieke organisaties in de markt of sector die de ondernemer wil betreden, via promotionele activiteiten;

    • n. het uitdragen en het versterken van de economische beeldvorming van Nederland in het buitenland;

    • o. de promotie van Nederland als vestigingslocatie voor buitenlandse investeerders;

    • p. de assistentie van buitenlandse bedrijven bij het nemen van hun vestigingsbesluit;

    • q. de coördinatie van de acquisitie-inspanningen op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

    • r. de beleidssignalering, binnen en buiten het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, ten aanzien van het Nederlandse vestigingsklimaat in internationaal perspectief;

    • s. het informeren van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden over innovaties, technologische ontwikkelingen en ontwikkelingen in het innovatiebeleid;

    • t. het bevorderen van internationale contacten op het gebied van innovatie(beleid) en technisch wetenschappelijke samenwerking;

    • u. het stimuleren van duurzame ontwikkeling en innovatie door een brug te slaan tussen markt en overheid;

    • v. het uitvoeren van overheidsbeleid met betrekking tot innovatie, energie en klimaat, milieu en leefomgeving;

    • w. het beslissen op verzoeken om ontheffing van de jaarrekeningplicht, zoals ontheffing van de verplichting tot het opmaken, het overleggen en het vaststellen van een jaarrekening of ontheffing van de verplichting tot het vermelden van gegevens betreffende deelnemingen;

    • x. het fungeren als landelijk opererende uitvoeringsorganisatie voor Europese en nationale regelgeving en programma's, onder meer gericht op subsidieverlening, inkomenssteun, vergunningverlening en maatregelen;

    • y. het bieden van ondersteuning bij de administratieve en financiële afwikkeling van crises;

    • z. het fungeren als loket voor burgers en ondernemers;

    • aa. de ontwikkeling en het beheer van gegevensregistraties van dieren, percelen, grondgebruik en relaties, en het beschikbaar stellen van gegevens aan andere publieke en private organisaties;

    • bb. de registratie en integratie van gegevens gericht op evaluatie en beleidsontwikkeling en de advisering over beleidsontwikkeling met het oog op de uitvoerbaarheid;

    • cc. het beschikbaar stellen van haar inhoudelijke expertise, uitvoeringsdeskundigheid en infrastructuur aan andere opdrachtgevers binnen de overheid, nationaal en in EU-verband in de vorm van adviezen of anderszins;

    • dd. het vertalen van wet- en regelgeving naar effectief en efficiënt uitvoeringsbeleid;

    • ee. het in opdracht van een hoofd van dienst of de plaatsvervangend secretaris-generaal uitvoeren van aanbestedingsprocedures en het ondertekenen van contracten en raamovereenkomsten;

    • ff. het uitvoeren van gebiedsgericht beleid waaronder begrepen de inrichting van het landelijk gebied en het uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van Geografische Informatiesystemen (GIS Competence Center);

    • gg. het behandelen van schadeverzoeken in het kader van een rijksinpassingsplan betreffende energieprojecten;

    • hh. het beoordelen van en het besluiten over projecten voor decentrale duurzame elektriciteitsopwekking;

    • ii. het uitvoeren van overheidsbeleid inzake de transparantiebenchmark en de Kristalprijs ter stimulering van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

    • jj. het in opdracht van een hoofd van dienst voeren van het secretariaat van een adviescollege of adviescommissie, inclusief het betalen van de vergoedingen aan leden daarvan en het regelen van alle benodigde faciliteiten;

    • kk. het zorg dragen voor de verbetering van de professionaliteit van het aanbesteden en de naleving van de aanbestedingsregels in Nederland.

XVIII. Het Agentschap Telecom

  • 1. Agentschap Telecom staat onder leiding van een directeur-hoofdinspecteur.

  • 2. Agentschap Telecom heeft tot taak:

    • a. het verruimen en het optimaliseren van het elektronische communicatiedomein door:

      • 1°. bijdragen aan beleidsevaluatie en beleidsvoorbereiding;

      • 2°. toelating en registratie;

      • 3°. toezicht en handhaving;

    • b. het uitvoeren van het bij of krachtens de Wet ruimtevaartactiviteiten bepaalde, alsmede het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Wet ruimtevaartactiviteiten en de Wet informatieuitwisseling ondergrondse netten bepaalde;

    • c. het uitvoeren van en het toezicht op de Wet telecommunicatievoorzieningen BES;

    • d. het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Metrologiewet bepaalde, het bijdragen aan beleidsevaluatie, beleidsvoorbereiding en internationale vertegenwoordiging;

    • e. het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Waarborgwet bepaalde en het bijdragen aan beleidsevaluatie en beleidsvoorbereiding;

    • f. het uitvoeren van subsidieregelingen op het terrein van verbetering van telecommunicatievoorzieningen in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 3. Het Agentschap Telecom bestaat uit:

    • a. de hoofdafdeling Spectrummanagement;

    • b. de hoofdafdeling Toezicht;

    • c. de hoofdafdeling Juridische Zaken;

    • d. de stafafdeling Strategie en Communicatie;

    • e. de stafafdeling Bedrijfsvoering.

XIX. De Dienst Nederlandse Emissieautoriteit

  • 1. De Dienst Nederlandse Emissieautoriteit staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De Dienst Nederlandse Emissieautoriteit heeft tot taak:

    • a. het ondersteunen van het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit, bedoeld in artikel 2.1 van de Wet milieubeheer, te ondersteunen bij de uitoefening van de aan dit bestuur ingevolge de Wet milieubeheer opgedragen taken;

    • b. de uitvoering van de handel in emissierechten, bedoeld in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer;

    • c. de uitvoering van de hernieuwbare energie vervoer, bedoeld in titel 9.7 van de Wet milieubeheer;

    • d. de uitvoering van de regelgeving brandstoffen luchtverontreiniging;

    • e. de verlening van instemmingen aan projectactiviteiten als bedoeld in het Protocol van Kyoto.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

TOELICHTING

Bij koninklijk besluit van 26 oktober 2017, nr. 2017001803, is de naamgeving van het Ministerie van Economische Zaken veranderd in het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) en bij koninklijk besluit van 26 oktober 2017, nr. 2017001804, is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) ingesteld.

Als gevolg hiervan en vooruitlopend op de definitieve vormgeving van het Ministerie van EZK en LNV is besloten om de organisatiestructuur aan de nieuwe situatie aan te passen. Dat vereist een nieuw mandaat- en het organisatiebesluit voor het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van LNV, zodat beide ministeries op korte termijn hun eigen bewindspersonen goed kunnen bedienen en hun taken kunnen blijven uitoefenen. In het mandaat- en organisatiebesluit van het Ministerie van EZK zijn de voor de organisatieonderdelen van dit ministerie uit te oefenen taken en de daarvoor benodigde bevoegdheden uitgewerkt.

De vormgeving van beide ministeries is tijdelijk. Op het moment dat de definitieve organisatiestructuur van het Ministerie van EZK en het Ministerie van LNV vastgesteld is, zal er tevens een nieuw mandaat- en een organisatiebesluit voor beide ministeries worden vastgesteld. Op dat moment zullen ook alle ondermandaatbesluiten van de hoofden van dienst (opnieuw) vastgesteld worden.

Bij koninklijk besluit van 26 oktober 2017, nr. 2017001803, is de Minister van EZK belast met de behartiging van de aangelegenheden op de terreinen van klimaat, emissierechten, de Nederlandse emissieautoriteit en luchtemissies industrie die voorheen waren opgedragen aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Aan de organisatiestructuur van het Ministerie van EZK worden om die reden een tijdelijke directie Klimaat en de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit toegevoegd. De directie Klimaat wordt tijdelijk ondergebracht bij het directoraat-generaal Energie, Telecom en Mededinging. Het bestuur van de Dienst Nederlandse Emissieautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan. De Dienst Nederlandse Emissieautoriteit is echter een agentschap, die het bestuur van het zelfstandig bestuursorgaan in de uitvoering van haar wettelijke taken ondersteunt. De Dienst Nederlandse Emissieautoriteit wordt tijdelijk gepositioneerd als buitendienst. De Dienst Nederlandse Emissieautoriteit zal de in paragraaf XIX, tweede lid, onderdelen c en d in de bijlage bij dit mandaat- en organisatiebesluit genoemde taken in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat blijven uitoefenen.

De organisatieonderdelen directoraat-generaal voor Agro en Natuur en de buitendienst Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het voormalig Ministerie van Economische Zaken zijn overgegaan naar het Ministerie van LNV en worden binnen het ministerie van LNV op dezelfde wijze gepositioneerd.

Verschillende organisatieonderdelen van het Ministerie van EZK, waaronder de directie Regio van het directoraat-generaal voor Bedrijfsleven en Innovatie, de directie Bedrijfsvoering, de directie Algemene Economische Politiek, de directie Europese en Internationale Zaken, en de directie Wetgeving en Juridische Zaken ressorteren formeel onder het Ministerie van EZK, maar zullen voor beide ministeries voor zover nodig dezelfde taken verrichten en dezelfde bevoegdheden uitoefenen. Naast de hiervoor genoemde organisatieonderdelen verricht de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van EZK eveneens voor zover nodig dezelfde taken en oefent hij dezelfde bevoegdheden uit voor het Ministerie van LNV. Op deze wijze worden alle bewindspersonen op dezelfde wijze bediend. Het voorgaande is tot uitdrukking gebracht in de bijlage van dit mandaat- en organisatiebesluit alsmede in artikel 14 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017.

De onder het Ministerie van EZK ressorterende buitendiensten de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn baten-lastenagentschappen die diensten verrichten zowel in opdracht van het Ministerie van EZK als van het Ministerie van LNV. Daarnaast kunnen deze baten-lastenagentschappen ook diensten verrichten voor andere opdrachtgevers.

Het besluit voorziet in mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal en de hoofden van dienst van het Ministerie van EZK. In de bijlage wordt de hoofdstructuur van het kernministerie en van de buitendiensten van het Ministerie van EZK beschreven. Naast de organisatiestructuur wordt in de bijlage tevens opgenomen welke functionarissen leiding hebben over de in de bijlage genoemde dienstonderdelen en met welke taken deze dienstonderdelen zijn belast. In artikel 7 hebben de hoofden van dienst mandaat, volmacht en machtiging verkregen voor aangelegenheden op hun werkterrein. Door de omschrijving van de taken in de bijlage is op hoofdlijnen aangegeven wat tot het werkterrein van de hoofden van dienst behoort.

In dit besluit wordt bij het verlenen van mandaat steeds het verlenen van volmacht en van machtiging voor het verrichten van andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling mede betrokken. Onder mandaat wordt ingevolge artikel 10:1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Een besluit is ingevolge artikel 1:3, van de Awb: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Minister van EZK is een bestuursorgaan. Volmacht heeft betrekking op privaatrechtelijke rechtshandelingen. Een voorbeeld daarvan is het sluiten van een overeenkomst. De gevolmachtigde handelt niet namens een (bestuurs)orgaan, zoals bij mandaat, maar namens een rechtspersoon. Het Ministerie van EZK is géén rechtspersoon. Dat is in dit geval de Staat der Nederlanden. Overeenkomsten worden dus aangegaan door de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van EZK. Is er een volmacht verleend, dan wordt getekend door de gevolmachtigde ambtenaar, namens de minister. Artikel 10:12, van de Awb bepaalt dat de inhoud van de bepalingen over mandaat uit afdeling 10.1.1, van de Awb van overeenkomstige toepassing is indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, volmacht verleent tot het verrichten van privaatrechtelijke handelingen of machtiging verleent tot het verrichten van feitelijke handelingen. Bevoegdheidstoedeling binnen het ministerie inzake besluiten, privaatrechtelijke rechtshandelingen en feitelijke handelingen kan hierdoor op een uniforme wijze in één besluit worden geregeld. Volmacht is geregeld in Boek 3, titel 3, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De daarin opgenomen bepalingen gelden echter voor volmacht aan ondergeschikten van de minister slechts voor zover zij niet in strijd zijn met de artikelen 10:2 tot en met 10:11, van de Awb. Inzake volmacht aan niet-ondergeschikten is het BW onverkort van toepassing. Bij andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling (machtiging) kan gedacht worden aan niet-schriftelijke beslissingen en aan feitelijke handelingen. Voorbeelden daarvan zijn: het opmaken en verzenden van andere schriftelijke stukken dan besluiten, het in ontvangst nemen of uitreiken van stukken en het doen van mededelingen. De verlening van mandaat, volmacht en machtiging in dit besluit kan uiteraard alleen betrekking hebben op aangelegenheden ten aanzien waarvan de minister bevoegd is. Voor de goede orde zij er voorts op gewezen dat in dit besluit slechts mandaat, volmacht en machtiging van de Minister van EZK aan de orde is. Voor het nemen van een besluit of het aangaan van een overeenkomst is vaak niet de Minister van EZK alléén bevoegd, maar is ook de instemming van één of meer andere ministers vereist. Bij besluiten is in dit verband bepalend wat in de desbetreffende wetgeving is geregeld. Voor privaatrechtelijke rechtshandelingen is het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996 van belang, waarin voor een aantal gevallen overeenstemming met de Minister van Financiën is voorgeschreven. Mandaat, volmacht en machtiging passen bij uitstek bij de figuur van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom wordt ook steeds bij besluiten en privaatrechtelijke rechtshandelingen tot uitdrukking gebracht dat de ondertekenende ambtenaar dit doet namens de minister (artikel 10:10, van de Awb en artikel 16 van het onderhavige besluit). De minister is steeds verantwoordelijk voor al hetgeen wordt gedaan door haar ambtenaren, in het bijzonder ook wanneer zij hen mandaat, volmacht en machtiging heeft verleend. Daarom zijn zij ook gehouden om de minister inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden en om door de minister gegeven instructies op te volgen (artikel 10:6 van de Awb en artikel 16 van het onderhavige besluit). Die instructies kunnen algemeen zijn of per geval gegeven worden. Het verlenen van mandaat betekent niet, dat de minister niet meer bevoegd zou zijn de betrokken bevoegdheid uit te oefenen en dat nog slechts de gemandateerde die bevoegdheid zou hebben. De minister blijft altijd bevoegd de bevoegdheid zelf uit te oefenen (artikel 10:7, van de Awb). De minister kan het mandaat ook te allen tijde intrekken (artikel 10:8, van de Awb). In dit besluit is steeds algemeen mandaat, volmacht en machtiging aan de orde. Daarnaast is ook mandaat, volmacht en machtiging voor een bepaald geval mogelijk. Uiteraard is daarvoor een uitdrukkelijke beslissing van de minister vereist. In beginsel zal die in geval van mandaat en volmacht steeds schriftelijk worden gegeven. Sinds 10 oktober 2010 zijn de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba een onderdeel geworden van Nederland. De Minister van EZK is ook voor die eilanden op zijn terrein verantwoordelijk geworden. De wetgeving waarin de verantwoordelijkheid specifiek is toebedeeld aan de Minister van EZK is opgenomen in de bijlage bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de IBES-lijst). Het mandaat, volmacht en machtiging ziet niet enkel op de bevoegdheden van de Minister van EZK op het grondgebied van het Europese deel van Nederland maar ook op het grondgebied van Caribisch Nederland.

Artikel 2

In de bijlage worden de hoofdstructuur van het kernministerie en de buitendiensten van het ministerie beschreven. Artikel 2 van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011 bepaalt dat de organisatie van een ministerie bij beschikking wordt vastgesteld. Met de vaststelling van de bijlage wordt hieraan gevolg gegeven met betrekking tot het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Naast de organisatiestructuur wordt in de bijlage tevens opgenomen welke functionarissen leiding hebben over de in de bijlage genoemde dienstonderdelen en met welke taken deze dienstonderdelen zijn belast.

In artikel 7, eerste lid en in de op grond van artikel 19 vastgestelde ondermandaatbesluiten van de dienstonderdelen hebben deze functionarissen mandaat, volmacht en machtiging verkregen op hun werkterrein. Door de omschrijving van de taken in de bijlage is op hoofdlijnen aangegeven wat tot het werkterrein van de functionarissen hoort.

Artikel 3

De verdeling van de portefeuilles tussen de minister en de staatssecretaris is laatstelijk gepubliceerd in de Staatscourant van 30 oktober 2017 (Stcrt. nr. 62775). Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt dat de verhouding tussen minister en staatssecretaris er niet een is van mandaat. De staatssecretaris treedt niet op namens de minister, maar- met betrekking tot de door de minister opgedragen taken- in zijn plaats. Voor het onderhavige mandaatbesluit- én deze toelichting- betekent dit, dat telkens waar in dit besluit gesproken wordt over ’de minister’ in gevallen waarin het gaat om taken waarmee de staatssecretaris is belast moet worden gelezen: de staatssecretaris.

Artikel 4

In dit artikel is bepaald waarop mandaat, volmacht en machtiging géén betrekking heeft. Dat betekent dat uitsluitend de minister bevoegd is. Het vaststellen van beleidsregels en ministeriële regelingen worden in het tweede lid aangemerkt als aangelegenheden waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht en machtiging verzet waardoor alleen de minister dergelijke regelingen mag vaststellen. In het derde lid zijn bepaalde functionarissen opgesomd. Stukken die bestemd zijn voor deze functionarissen kunnen slechts door de minister worden afgedaan, ongeacht de inhoud ervan (behalve in de onderdelen e en f genoemde uitzonderingen). De vermelding van de in de onderdelen a, b en c genoemde aangelegenheden spreekt vanzelf, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid. Ook in de onderdelen d, g en h gaat het om aangelegenheden waarbij mandaat in het algemeen niet wenselijk moet worden geacht. De opsomming in dit derde lid is limitatief. Dat betekent echter niet dat stukken, geadresseerd aan anderen dan de in dit lid genoemden, nooit door de minister behoeven te worden afgedaan. Integendeel, het zal regelmatig voorkomen dat stukken die bestemd zijn voor anderen dan de in het derde lid genoemden door de minister worden afgedaan.

Artikel 5

Het ligt in de rede bij de mandaatverlening aan de secretaris-generaal allereerst- in het eerste lid, onderdeel a- de aangelegenheden te vermelden, die voortvloeien uit de taak waarmee hij is belast op grond van het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. In de toelichting bij dat besluit is die taak nader omschreven:

  • a. zorg voor coördinatie en integratie van het beleid binnen het ministerie en voor de relatie tussen politiek en ministerie;

  • b. zorg voor personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering;

  • c. zorg in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid (informatieverstrekking naar de minister; staatsrechtelijke kennis op peil houden bij het ambtelijk apparaat).

Waar in het eerste lid, onderdeel c, gesproken wordt over ’circulaires’, gaat het om circulaires als bedoeld in de Aanwijzingen voor de Rijksdienst omtrent het gebruik en de inrichting van circulaires van 18 juni 1986 (Stcrt. 1986, nr. 118): een schriftelijke mededeling van algemene aard, afkomstig van de rijksoverheid, die is gericht tot en wordt gezonden aan een aantal bestuursorganen, een aantal publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke rechtspersonen of een groep natuurlijke personen buiten de rijksoverheid. Het gaat hier dus om extern gerichte circulaires. Het vaststellen van intern gerichte circulaires of management letters behoort uiteraard ook tot de taken van de secretaris-generaal, maar valt reeds onder onderdeel a, van het eerste lid van dit artikel. De werkterreinen van de hoofden van dienst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn in de meeste gevallen niet tot in detail vastgelegd. Dat is meestal ook niet nodig. Er zijn echter gevallen waarin het van belang is een werkterrein te beschrijven, bij voorbeeld als het gaat om wijzigingen in werkterreinen of om de taakverdeling tussen stafdiensten en andere dienstonderdelen. De secretaris-generaal is daartoe dan bevoegd.

Het is van belang het eerste lid, onderdeel e, te lezen in verband met artikel 7, eerste lid, waar het mandaat van de hoofden van dienst aan de orde is. De in deze bepalingen neergelegde systematiek komt op het volgende neer: De hoofden van dienst hebben mandaat (en volmacht en machtiging) op hun werkterrein, behalve voor de aangelegenheden die aan de minister zijn voorbehouden, de aangelegenheden waarvoor aan de secretaris-generaal of aan de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat is verleend of de aangelegenheden die aan een ander hoofd van dienst zijn opgedragen. De laatstgenoemde uitzondering heeft met name betrekking op specifieke mandaten, volmachten en machtigingen genoemd in de artikelen 8 tot en met 15. De uitzondering voor aangelegenheden waarvoor aan de secretaris-generaal mandaat is verleend kan ook betrekking hebben op aangelegenheden op het werkterrein van een hoofd van dienst, ten aanzien waarvan de secretaris-generaal heeft meegedeeld dat zij door hem zullen worden behandeld. De hoofden van dienst moeten steeds beoordelen of aangelegenheden op hun werkterrein door de secretaris-generaal of door de minister moeten worden behandeld. Indien dat het geval is moeten zij die aangelegenheden aan de secretaris-generaal respectievelijk de minister voorleggen en hebben zij daarvoor geen mandaat. De secretaris-generaal legt aangelegenheden die naar zijn oordeel door de minister moeten worden behandeld aan de minister voor. Daarvoor heeft hij dan geen mandaat. Indien een hoofd van dienst aan de secretaris-generaal een aangelegenheid voorlegt, omdat deze naar het oordeel van het hoofd van dienst door de secretaris-generaal moet worden behandeld, maar de secretaris-generaal van mening is dat de aangelegenheid door een ander hoofd van dienst of de plaatsvervangend secretaris-generaal moet worden behandeld – omdat die aangelegenheid tot diens werkterrein behoort – legt de secretaris-generaal die aangelegenheid aan dat andere hoofd van dienst of aan de plaatsvervangend secretaris-generaal ter behandeling voor. Voor die aangelegenheid heeft dan niet de secretaris-generaal, maar het andere hoofd van dienst of de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat. Met de in het tweede lid, onderdeel g, opgenomen opsomming van personeelsaangelegenheden ten aanzien waarvan de secretaris-generaal bevoegd is, wordt de bevoegdheidsverdeling zo inzichtelijk mogelijk gemaakt. Indien de secretaris-generaal niet bevoegd is, hangt het van de taakverdeling tussen de directeur Bedrijfsvoering, de plaatsvervangend secretaris-generaal en de overige hoofden van dienst af wie bevoegd is. Tenslotte kan de secretaris-generaal op grond van artikel 18, derde lid, de plaatsvervangend secretaris-generaal (hierna: psg) ondermandaat, volmacht en machtiging verlenen voor aangelegenheden op zijn werkterrein inclusief P&O-aangelegenheden. Voor zover P&O-aangelegenheden door de psg in ondermandaat genomen worden, zullen de beslissingen op bezwaarschriften tegen deze besluiten door de secretaris-generaal worden genomen.

Artikel 6

De psg is bevoegd voor taken op zijn werkterrein zoals in dit artikel van het mandaatbesluit omschreven. Naast de algemene taken op het terrein van organisatie en bedrijfsvoering van het gehele ministerie heeft de psg een bijzondere taak op het terrein van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT). De ambtenaren van de Eenheid toezicht WNT van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties controleren op het terrein van EZK of rechtspersonen, instellingen en topfunctionarissen die onder de WNT vallen zich daadwerkelijk houden aan de verplichtingen in deze wet. De conclusies van hun onderzoek dragen zij vervolgens over aan de psg. De psg is verantwoordelijk voor de uitvoering van de tweede fase van het toezicht op de naleving van de WNT op EZK-terrein. Hij bepaalt hoe gevolg wordt gegeven aan de conclusies uit de onderzoeksfase. Dat kan onder meer betekenen dat hij een instelling, rechtspersoon of topfunctionaris een last onder dwangsom oplegt.

Artikelen 7 tot en met 15

Artikel 7 bevat de kern van het mandaat van de hoofden van dienst. Daarbij is het werkterrein van ieder hoofd van dienst het uitgangspunt. Onder het werkterrein van een hoofd van dienst valt ook de bevoegdheid om onder meer klachten, verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), verzoeken op grond van de Wet hergebruik van overheidsinformatie (hierna: Who), verzoeken op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), schadevergoedingen, schikkingen en ingebrekestellingen op zijn werkterrein af te handelen. Voor de afhandeling van Wob-verzoeken geldt dat deze door een hoofd van dienst of de door hem gemandateerde functionaris zelf kan worden afgedaan tenzij hij van oordeel is dat het verzoek op grond van de Wob niet of niet geheel kan worden ingewilligd of hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de geldende voorschriften ruimte laten voor verschillende uitleg over de vraag of het verzoek al dan niet moet worden ingewilligd of hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat inwilliging of weigering van het verzoek belangrijke maatschappelijke, politieke of publicitaire gevolgen kan hebben. In deze gevallen dient op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel e, de secretaris-generaal op het Wob-verzoek te beslissen. Een hoofd van dienst kan in elk geval wel zelf op het Wob-verzoek beslissen, indien de beslissing niet meer bevat dan de mededeling dat de gevraagde informatie niet op het ministerie aanwezig is dan wel indien in de beslissing alleen gebruik wordt gemaakt van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. In artikel 7, derde lid, hebben de inspecteur-generaal der mijnen en de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom, in aanvulling op het mandaat, volmacht en machtiging voor aangelegenheden in het eerste lid, ook mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van het vaststellen van beleidsregels op hun eigen werkterrein.

Voor een uiteenzetting over de systematiek van de bevoegdheidsverdeling tussen de hoofden van dienst en de secretaris-generaal wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5. Daarnaast voorzien de artikelen 8 tot en met 15 in specifieke mandaten, volmachten en machtigingen aan een aantal hoofden van dienst. Het gaat daarbij om toevoegingen aan het werkterrein van een hoofd van dienst of om buiten twijfel te stellen dat een aangelegenheid tot een bepaald werkterrein behoort.

Artikel 10

De directeur Bedrijfsvoering neemt beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden ten aanzien van medewerkers waarvan salarisschaal 1 tot en met 14 geldt. Hiervan uitgezonderd zijn de beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die de directeur Bedrijfsvoering zelf in mandaat heeft genomen en de beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten die door onder de directeur Bedrijfsvoering ressorterende medewerkers in mandaat zijn genomen. Aan de secretaris-generaal is voor deze gevallen mandaat, volmacht en machtiging verleend in artikel 5, tweede lid, onder d. De directeur Bedrijfsvoering is voorts bevoegd ten aanzien van een aantal beslissingen ten aanzien van personeel in deze schalen. Ten aanzien van overige besluiten in deze schalen geldt dat het hoofd van dienst bevoegd is. Een aantal P&O-aangelegenheden voor schalen 1 tot en met 14 zijn bij de hoofden van dienst neergelegd. Voor deze P&O-aangelegenheden dient wel intern EZK tussen de hoofden van dienst en de directeur Bedrijfsvoering afstemming plaats te vinden, waarbij de interne procedureafspraken in acht worden genomen. Het gaat om de volgende P&O-aangelegenheden:

  • het verlenen van buitengewoon verlof op grond van artikel 34 van het ARAR met uitzondering van buitengewoon verlof van lange duur ten behoeve van het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie;

  • het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 ARAR;

  • het verlenen van ontslag op grond van artikel 96 ARAR;

  • het schorsen op grond van artikel 91 ARAR;

  • vermindering bezoldiging tijdens schorsing op grond van artikel 92 ARAR;

  • het beslissen over terugkeergarantie, anders dan op grond van het sociaal flankerend beleid;

  • het toekennen van een schadeloosstelling, kostenvergoeding of een geldelijke tegemoetkoming hoger dan € 10.000 op grond van artikel 69 van het ARAR;

  • het verlenen van ontslag op grond van artikel 49l van het ARAR.

Artikel 11

Het eerste lid van dit artikel stelt buiten twijfel dat de directeur Wetgeving en Juridische Zaken mandaat, volmacht en machtiging heeft op het gebied van bezwaar- en beroepszaken. In dit verband is van belang de bijzondere bepalingen met betrekking tot de behandeling van bezwaar- en beroepszaken in de artikelen 5, tweede lid, onderdeel d, 13, tweede lid, 14 en 15. In het tweede lid is vastgelegd dat de directeur Wetgeving en Juridische Zaken exclusief bevoegd is voor opdrachtverstrekkingen aan externe juridische dienstverleners op het werkterrein van de meeste hoofden van dienst met uitzondering van de hoofden van diensten, genoemd in artikel 1, onderdeel d, subonderdelen 14° en 15°.

Artikel 14

De algemeen-directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is bevoegd om op bezwaarschriften te beslissen tegen primaire besluiten die door hem of onder hem ressorterende medewerkers zijn genomen. De behandeling van de bezwaar- en beroepszaken tegen besluiten op grond van de Wob, Who of Wbp die door een hoofd van dienst of een door hem aangewezen functionaris van het kerndepartement zijn genomen of behandeld, ligt bij de directeur Wetgeving en Juridische Zaken. Overigens wordt nog gewezen op artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Hierin wordt bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Beslissingen op bezwaarschriften tegen primaire besluiten die de algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zelf in mandaat heeft genomen dienen derhalve door de minister te worden genomen.

Artikel 16

De in dit besluit opgenomen instructies zijn beperkt tot enkele algemene aspecten en de wijze van afdoening van stukken. Dat laat uiteraard onverlet dat nog tal van nadere instructies gegeven kunnen worden, met name ook op inhoudelijk terrein. Ingevolge artikel 10:6, van de Awb kunnen deze instructies zowel per geval als in het algemeen gegeven worden. Niet vereist is, dat zij schriftelijk worden gegeven; het kan dus ook mondeling. De in onderdelen a en b genoemde aspecten spreken voor zich. Uiteraard dienen het geldende recht, bestaande aanwijzingen en (medeparaaf)procedures in acht genomen te worden. Bij twijfel omtrent het geldende recht kan daarover advies worden ingewonnen bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken. In onderdeel c is een bijzondere medeparaafprocedure met name genoemd. In artikel 2, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ is bepaald dat stukken omtrent zaken, die financiële gevolgen hebben of kunnen hebben, de medeparaaf behoeven van de directeur FEZ. Indien deze bezwaren heeft, pleegt hij overleg met het betrokken hoofd van dienst. Wanneer dat overleg niet tot overeenstemming leidt, brengt hij zijn bezwaren ter kennis van de minister.

Artikel 17

Bij machtiging tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn is het uitdrukkelijk vermelden dat de ambtenaar handelt namens de Minister van EZK niet altijd praktisch. Niettemin is het van belang dat een ieder zich er voortdurend van bewust is, dat hij handelt onder ministeriële verantwoordelijkheid. In bepaalde gevallen zal het ook aangewezen zijn om uitdrukkelijk kenbaar te maken – mondeling of schriftelijk – dat men handelt namens de minister. Uiteraard is daarbij steeds vereist dat machtiging is verleend, ingevolge dit besluit, een besluit tot verlening van ondermandaat, volmacht en machtiging of ingevolge een machtiging voor een bijzonder geval. Ingevolge artikel 3 van dit besluit dient in deze formulering ’De Minister van Economische Zaken en Klimaat’ te worden vervangen door ’De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat’ indien het gaat om aangelegenheden waarmee de staatssecretaris is belast.

Artikelen 18 en 19

Er zij op gewezen dat de bepalingen in de Awb over mandaat en de bepalingen in dit besluit mede van toepassing zijn op ondermandaat, volmacht en machtiging. Dat betekent dat ook voor ondermandaat geldt dat het zich niet kan uitstrekken tot aangelegenheden die aan de minister zijn voorbehouden, dat het te allen tijde kan worden ingetrokken, dat de mandaatgever altijd bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen, dat de mandaatgever aan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies kan geven en dat de gemandateerde op verzoek van de mandaatgever inlichtingen dient te verschaffen. De in artikel 17 opgenomen formulering dient in geval van ondermandaat ongewijzigd te worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat ook de verlener van het ondermandaat in deze formulering wordt vermeld. In het tweede lid van artikel 19 zijn wat betreft P&O-aangelegenheden enige beperkingen opgenomen op de bevoegdheid van de hoofden van dienst om ondermandaat te verlenen. Het derde lid geeft de mogelijkheid die beperkingen weer ongedaan te maken, indien de secretaris-generaal daartoe besluit.

Artikel 20

Dit voorschrift is beperkt tot de figuren ondermandaat en volmacht. Dat betekent dat voor het door een hoofd van dienst, op zijn werkterrein, aan ondergeschikten geven van machtiging voor het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, niet geldt dat dit schriftelijk (en in overeenstemming met de directeur Wetgeving en Juridische Zaken) moet geschieden. Machtigingen, zowel algemene als voor een bepaald geval, kunnen derhalve ook mondeling worden gegeven. Daaraan bestaat in de praktijk behoefte.

Artikel 21

Er zij op gewezen dat de voorziening van artikel 21, tweede lid, beperkt is tot het geval van afwezigheid van de hoofden van dienst. Voor alle andere gevallen dient voor de bevoegdheidsverlening aan een plaatsvervanger gebruik te worden gemaakt van de figuur van het ondermandaat (artikel 19).

Artikel 22

Dit artikel geeft een uitwerking aan artikel 10:11, van de Awb. Voorheen werd in dit soort gevallen wel gesproken over ’ondertekeningsmandaat’, maar strikt genomen is hier geen sprake van mandaat. De beslissing is immers reeds door de minister genomen. Alleen de schriftelijke vastlegging ervan is nog niet geschied in de vorm, waarin hij bekend zal worden gemaakt. Indien de minister niet kan ondertekenen, bij voorbeeld door verblijf in het buitenland, kan dit worden gedaan door de secretaris-generaal.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven