Regeling van de Minister van Economische Zaken van 24 oktober 2017, nr. WJZ/17053922, tot gedeeltelijke vrijstelling van artikel 21, eerste lid, van de Meststoffenwet ten einde een omissie te herstellen ten behoeve van de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 38, eerste en derde lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 128 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 128a

  • 1. Van artikel 21, eerste lid, van de wet wordt in zoverre vrijstelling verleend dat in enig kalenderjaar op verzoek van de landbouwer bij de bepaling van het melkveefosfaatoverschot van dat jaar, de productie van dierlijke meststoffen door melkvee op het bedrijf in kilogrammen fosfaat wordt verminderd met:

    • 1°. de fosfaatruimte,

    • 2°. het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in de melkveefosfaatreferentie van dat bedrijf,

    • 3°. het aantal kilogrammen fosfaat, genoemd in overeenkomsten als bedoeld in artikel 21, elfde lid en

    • 4°. de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar ingevolge artikel 8, onderdeel c, aantoonbaar op landbouwgrond had mogen worden gebracht, als de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur dit niet tijdelijk had belet.

  • 2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt voor het betreffende kalenderjaar voor 16 mei ingediend met gebruikmaking van een door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 oktober 2017

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

De wet inzake additionele regels te behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet grondgebonden melkveehouderij (Stb. 2017, 228) zal op 1 januari 2018 in werking treden. Bij tweede nota van wijziging is een voorziening in het wetsvoorstel opgenomen voor bedrijven die als gevolg van de realisatie van publieke infrastructuur over minder landbouwgrond beschikken. Met de nota van wijziging werd beoogd gronden die tijdelijk buiten gebruik waren als gevolg van deze werken alsnog mee te tellen bij de beoordeling of een bedrijf over voldoende grond beschikt (Kamerstuk II 2016/17, 34 295, nr. 13).

In een eerder stadium is echter al een omissie geconstateerd (Kamerstuk II 2016/17, 34 295, nr. 19). Deze omissie resulteert erin dat bij de berekening die in het kader van de Wet grondgebonden groei melkveehouderij moet worden gemaakt, grond die tijdelijk buiten gebruik is als gevolg van de realisatie van publieke infrastructuur slechts ten dele wordt meegewogen. Concreet is ten onrechte geen aanpassing voorgesteld van het begrip op basis waarvan wordt vastgesteld over hoeveel landbouwgrond een bedrijf beschikt (de definitie van melkveefosfaatoverschot).

In het wetsvoorstel grondgebonden groei melkveehouderij is voorts bepaald dat bedrijven die in 2014 nadeel ondervonden als gevolg van de realisatie van publieke infrastructuur zich tot 1 april 2017 kunnen melden. Nu de behandeling van het wetsvoorstel langer heeft geduurd dan eerder voorzien is deze datum niet langer bruikbaar.

Met deze regeling worden beide gebreken via een vrijstellingsregeling hersteld. Concreet wordt bij de definitie van melkveefosfaatoverschot rekening gehouden met grond die als gevolg van de realisatie van een natuurgebied of de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur tijdelijk niet beschikbaar was voor het bedrijf. Als gevolg van deze aanpassing telt de hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die in een kalenderjaar ingevolge artikel 8, onderdeel c, aantoonbaar op landbouwgrond had mogen worden gebracht, als de aanleg van of onderhoud van publieke infrastructuur dit niet tijdelijk had belet, mee bij de berekening van het melkveefosfaatoverschot. De landbouwer kan zijn verzoek voor 16 mei, gelijk met de jaarlijkse gecombineerde opgave bij RVO.nl indienen. Er zal worden gezocht naar een geschikt wetsvoorstel waarmee het geconstateerde gebrek in de wet kan worden hersteld, waarna deze vrijstelling zal worden ingetrokken.

Landbouwers die aanspraak willen maken op buitengewone omstandigheden, waardoor in 2014 sprake was van ongewoon veel grond, of ongewoon lage productie, kunnen dit tot 15 februari 2018 doen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven