Protocol tussen De Nederlandsche Bank N.V. en de Autoriteit Consument en Markt betreffende concentraties in de financiële sector in noodsituaties

Partijen,

De Nederlandsche Bank N.V.

en

Autoriteit Consument en Markt,

Overwegen het volgende:

  • dat de Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), beide vanuit de eigen wettelijke taken, toezicht uitoefenen op de financiële sector en op ondernemingen en (rechts)personen die in deze sector werkzaam zijn;

  • dat met inachtneming van Verordening (EU) Nr. 1024/2013 (de SSM Verordening), Verordening (EU) Nr. 806/2014 (de SRM Verordening) en de daaruit voortvloeiende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, DNB, gelet op artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998, onder meer tot taak heeft het uitoefenen van prudentieel toezicht op financiële ondernemingen als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht, alsmede het uitoefenen van prudentieel en materieel toezicht op pensioenfondsen als bedoeld in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de overige pensioenwetten en het uitoefenen van afwikkelingstaken met betrekking tot banken en beleggingsondernemingen overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regelingen;

  • dat ACM op grond van hoofdstuk 5 van de Mededingingswet belast is met het concentratietoezicht;

  • dat een concentratie in een concreet geval de beste oplossing kan zijn voor een noodsituatie in de financiële sector;

  • dat in dat kader van belang is dat DNB en ACM nadere afspraken maken over de samenwerking bij een noodsituatie in de financiële sector;

  • dat het “Protocol van De Nederlandsche Bank N.V. en de Nederlandse Mededingingsautoriteit betreffende concentraties in de financiële sector in noodsituaties” (Staatscourant 3 januari 2011, nummer 84) dient te worden geactualiseerd.

Spreken het volgende af:

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In dit Protocol wordt verstaan onder:

a. ACM:

Autoriteit Consument en Markt;

b. DNB:

De Nederlandsche Bank N.V.;

c. Wft:

Wet op het financieel toezicht;

d. Mw:

Mededingingswet;

e. financiële onderneming:

een kredietinstelling of een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft, dan wel een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds of premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling of één van de entiteiten bedoeld in artikel 3a:2 van de Wft;

f. financiële sector:

de sector waarbinnen financiële ondernemingen werkzaam zijn, daaronder begrepen de pensioensector;

g. concentratie:

een concentratie in de zin van artikel 27 van de Mw;

h. noodsituatie:

een situatie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Dit Protocol is van toepassing op situaties die verband houden met één of meer van de volgende omstandigheden:

  • 1. een surséance van betaling, noodregeling, saneringsmaatregel, faillissement of ontbinding bij rechterlijke uitspraak van een financiële onderneming, dan wel de dreiging daarvan;

  • 2. een verzoek of voorgenomen verzoek van DNB tot het verkrijgen van een rechterlijke machtiging tot toepassing van de opvangregeling voor levensverzekeraars, als bedoeld in afdeling 3.5.4 van de Wft met het oog op de overdracht van een portefeuille;

  • 3. een besluit of voorgenomen besluit van DNB tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:75 van de Wft dan wel de benoeming van een curator als bedoeld in artikel 1:76 van de Wft voor zover die aanwijzing of benoeming gevolgen heeft of kan hebben voor het concentratietoezicht;

  • 4. een noodsituatie als bedoeld in artikel 3:278b sub a en c van de Wft of artikel 3:292, eerste lid sub a en e van de Wft, dan wel de dreiging daarvan, met betrekking tot financiële ondernemingen of andere entiteiten die in het aanvullend toezicht op financiële groepen zijn betrokken;

  • 5. een besluit of voorgenomen besluit van DNB tot het opleggen van een verplichting aan een pensioenfonds tot overdracht of onderbrenging, zoals bedoeld in artikel 149 Pensioenwet respectievelijk artikel 144 Wet verplichte beroepspensioenregeling;

  • 6. het nemen van een afwikkelingsmaatregel, zoals bedoeld in artikel 3a:1 van de Wft, door DNB ten opzichte van een financiële onderneming dan wel een voornemen daartoe, voor zover het nemen van de voornoemde maatregel mogelijk gevolgen heeft of kan hebben voor het concentratietoezicht; of

  • 7. De voorbereiding van een overdrachtsplan door DNB ten aanzien van een verzekeraar, zoals bedoeld in afdeling 3.5.4a van de Wft,

    en waarbij een concentratie naar het inzicht van DNB de beste oplossing is of kan zijn om die omstandigheden af te wenden.

HOOFDSTUK 2 PROCEDURE IN GEVAL VAN EEN NOODSITUATIE

Artikel 3 Bevoegdheidsbeoordeling door ACM in de prenotificatiefase

  • 1. In een noodsituatie zal DNB, voor zover dit naar de mening van DNB mogelijk is, voorafgaand aan een melding als bedoeld in artikel 34 van de Mw, een eventuele concentratie zo spoedig mogelijk onder de aandacht van ACM brengen. Dit mede met het oog op het beantwoorden van de vraag of op die concentratie Hoofdstuk 5 van de Mw van toepassing is.

  • 2. DNB verstrekt bij een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid zoveel mogelijk de gegevens en inlichtingen die zijn opgenomen in het “formulier melding concentratie”, dat is vastgesteld als Bijlage 1 bij het Besluit vaststelling formulieren Mededingingswet.

  • 3. DNB houdt bij het zoeken naar een eventuele overnemende partij zoveel mogelijk rekening met de inzichten van ACM omtrent aanvaardbare concentraties. Artikel 9 van dit protocol is hierbij van toepassing.

  • 4. In de fase, bedoeld in het eerste lid, kan een eerste beoordeling van de vraag of hoofdstuk 5 van de Mw op die concentratie van toepassing is, plaatsvinden aan de hand van informatie waarover DNB beschikt. Indien aanvullende informatie voor deze beoordeling nodig is, kan DNB dan wel ACM na overleg met DNB, in contact treden met de betrokken ondernemingen teneinde deze informatie te verkrijgen. ACM onthoudt zich in deze fase zoveel mogelijk van het verrichten van direct met de desbetreffende zaak verband houdende, externe onderzoeken.

  • 5. In antwoord op de kennisgeving door DNB, bedoeld in het eerste lid, doet ACM voor zover dat mogelijk is op basis van de beschikbare informatie, zo spoedig mogelijk een gemotiveerde en voorlopige uitspraak over de vraag of die eventuele concentratie volgens haar een meldingsplichtige concentratie is of kan zijn.

Artikel 4 Voorlopige beoordeling door ACM in de prenotificatiefase

  • 1. Indien ACM vindt of aannemelijk acht dat Hoofdstuk 5 Mw op een concentratie van toepassing is geeft zij op verzoek van DNB, voor zover dat mogelijk is op basis van de beschikbare informatie, zo spoedig mogelijk een gemotiveerde en voorlopige zienswijze over de in artikel 37, tweede lid, van de Mw neergelegde toets. ACM betrekt, indien van toepassing, in haar zienswijze eventuele remedies waarmee verwachte of potentiële mededingingsrechtelijke bezwaren kunnen of zouden kunnen worden ondervangen.

  • 2. In de fase, bedoeld in het eerste lid, kan een eerste verkenning van eventuele oplossingen dan wel van eventuele remedies waarmee verwachte of potentiële mededingingsrechtelijke bezwaren kunnen of zouden kunnen worden ondervangen, plaatsvinden aan de hand van informatie waarover DNB beschikt. Indien aanvullende informatie voor deze beoordeling nodig is, kan DNB dan wel ACM na overleg met DNB in contact treden met de betrokken ondernemingen teneinde deze informatie te verkrijgen.

  • 3. ACM onthoudt zich in deze fase zoveel mogelijk van het verrichten van direct met de desbetreffende zaak verband houdende externe onderzoeken.

  • 4. DNB bevordert dat ACM voldoende beoordelingstijd heeft om een voorlopige zienswijze als bedoeld in het eerste lid te kunnen afgeven.

Artikel 5 Ontheffing op grond van artikel 40 van de Mw

  • 1. In de prenotificatiefase, bedoeld in de artikelen 3 en 4, onderzoekt ACM zoveel mogelijk tezamen met DNB of er in een concrete noodsituatie gewichtige redenen zouden kunnen zijn voor het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 40, eerste lid, van de Mw.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt DNB in de gelegenheid gesteld te motiveren waarom er naar haar inzicht sprake is van gewichtige redenen op basis waarvan een ontheffing zou kunnen worden verleend. Van een gewichtige reden is in ieder geval sprake, indien onherstelbare schade wordt toegebracht aan een voorgenomen concentratie door het in acht nemen van de verplichte wachtperiode.

Artikel 6 Meldingsfase

  • 1. Indien ACM voornemens is bij een besluit af te wijken van een eerdere voorlopige zienswijze als bedoeld in artikel 3 of artikel 4 stelt hij DNB daarvan zo spoedig mogelijk in kennis. ACM geeft daarbij gemotiveerd aan wat de redenen voor de afwijking zijn.

  • 2. In een situatie als bedoeld in het eerste lid zullen DNB en ACM, mede met het oog op de belangen van crediteuren, polishouders, deelnemers, gewezen deelnemers of andere gerechtigden, overleg voeren ter afstemming van publicitaire activiteiten.

Artikel 7 Positie van de bij een concentratie betrokken ondernemingen of personen

Voor zover wettelijk toegestaan en voor zover zowel DNB als ACM dit wenselijk achten, kunnen de uitkomsten van de contacten die hebben plaatsgevonden tussen DNB en ACM krachtens artikel 3 tot en met artikel 5 van dit Protocol worden meegedeeld aan de bij een concentratie betrokken ondernemingen of personen, mede met het oog op een melding als bedoeld in artikel 34 van de Mw of een verzoek om een ontheffing als bedoeld in artikel 40, eerste lid, of artikel 46, eerste lid, van de Mw.

Artikel 8 Minister van Economische Zaken

  • 1. Indien DNB van oordeel is dat een bepaalde concentratie de beste oplossing is voor een noodsituatie, terwijl ACM van oordeel is dat die concentratie op mededingingsrechtelijke bezwaren stuit die naar het inzicht van DNB kunnen verhinderen dat deze beste oplossing wordt gerealiseerd, kunnen DNB en ACM, al dan niet tezamen en zo nodig in overleg met de Minister van Financiën, de dan ontstane situatie voorleggen aan de Minister van Economische Zaken, mede met het oog op de eventuele toepassing van artikel 47 van de Mw in een later stadium.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid geven DNB en ACM de Minister van Economische Zaken de nodige uitleg over ten minste de volgende aspecten:

    • a. de spoedeisendheid van de noodsituatie en de aard en ernst van deze noodsituatie;

    • b. de redenen waarom DNB de beoogde concentratie de beste oplossing acht voor de noodsituatie; en

    • c. de aard en ernst van de mededingingsrechtelijke bezwaren van ACM tegen de beoogde concentratie.

  • 3. In een situatie als bedoeld in het eerste lid zullen DNB en ACM, al dan niet tezamen met de Ministers van Economische Zaken en Financiën, mede met het oog op de belangen van crediteuren, polishouders, deelnemers, gewezen deelnemers of andere gerechtigden, overleg voeren ter afstemming van publicitaire activiteiten.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9 Het delen van expertise

  • 1. DNB en ACM werken samen en wisselen informatie uit ter vergroting en verbreding van hun kennis over de structuur en werking van de financiële markten en over elkaars werkgebieden. In dat kader informeren DNB en ACM elkaar, voor zover mogelijk en wettelijk toegestaan, over eigen en externe onderzoeken die voor de ander relevant zijn en over de uitkomsten van die onderzoeken.

  • 2. Waar mogelijk en voor zover wettelijk toegestaan, werken DNB en ACM samen bij het verzamelen van feitelijke gegevens, mede ter verlichting van de administratieve lasten van de financiële sector. DNB en ACM kunnen hun planningen voor voorgenomen onderzoeken, zoals marktstructuuronderzoeken, periodiek met elkaar afstemmen.

  • 3. Wanneer ACM tot de conclusie komt dat een bepaalde financiële markt of een deel daarvan reeds in zodanige mate is geconcentreerd dat de ruimte voor verdergaande concentratie naar haar oordeel beperkt is, kan ACM DNB op de hoogte stellen van die conclusie en van de bevindingen die tot die conclusie hebben geleid. DNB betrekt die conclusie van ACM bij het zoeken naar een oplossing, indien zich op de desbetreffende markt of deelmarkt een noodsituatie voordoet.

Artikel 10 Geheimhouding

  • 1. De uitwisseling van gegevens of inlichtingen tussen DNB en ACM uit hoofde van dit Protocol vindt alleen plaats voor zover dit wettelijk is toegestaan en voor zover de geldende geheimhoudingsbepalingen daaraan niet in de weg staan.

  • 2. ACM en DNB waarborgen elk de geheimhouding van vertrouwelijke gegevens en inlichtingen die van de ander zijn verkregen en stellen dergelijke gegevens niet ter beschikking aan derden, zonder voorafgaande toestemming te hebben verkregen van de ander. DNB en ACM kunnen vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die van de ander zijn verkregen slechts na voorafgaande toestemming van de ander gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, voor zover dit wettelijk is toegestaan.

  • 3. Uit hoofde van dit Protocol verstrekt DNB ACM alleen vertrouwelijke informatie waarvan DNB en ACM van oordeel zijn dat deze informatie valt onder de uitzonderingsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wet openbaarheid van Bestuur. ACM stelt DNB onverwijld op de hoogte van een tot haar gericht verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, voor zover dit verzoek betrekking heeft op informatie die van DNB afkomstig is.

Artikel 11 Overeenkomstige toepassing Protocol in een concreet geval

DNB en ACM kunnen in onderling overleg bepalen dat dit Protocol van overeenkomstige toepassing is op een concreet geval dat buiten het toepassingsbereik van artikel 2 ligt.

Artikel 12 Evaluatie

Dit Protocol en de samenwerking uit hoofde van dit Protocol worden tweejaarlijks geëvalueerd. De eerste evaluatie vindt plaats in 2019.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Intrekking

Het protocol tussen De Nederlandsche Bank N.V. en de Nederlandse Mededingingsautoriteit betreffende concentraties in de financiële sector in noodsituaties (Staatscourant 3 januari 2011, nummer 84) wordt ingetrokken.

Artikel 14 Plaatsing Staatscourant

Dit Protocol met de toelichting wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit Protocol treedt in werking met ingang van de dag na publicatie ervan in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Den Haag, 28 september 2017

Autoriteit Consument en Markt, namens deze, C.A. Fonteijn Bestuursvoorzitter

De Nederlandsche Bank N.V., namens deze, F. Elderson Directeur De Nederlandse Bank N.V.

TOELICHTING

Inleiding

Dit Protocol tussen De Nederlandsche Bank N.V. en Autoriteit Consument en Markt betreffende concentraties in de financiële sector in noodsituaties is de voortzetting en actualisering van het Protocol tussen de Nederlandsche Bank N.V. en de Nederlandse Mededingingsautoriteit betreffende concentraties in de financiële sector in noodsituaties (Staatscourant 3 januari 2011, nummer 84). Het Protocol is in 2011 in het leven geroepen omdat het zinvol is dat DNB en ACM goed en slagvaardig samenwerken bij het zoeken naar oplossingen voor noodsituaties in de financiële sector.

Aanleiding voor de huidige actualisering van het Protocol zijn wijzigingen van zowel financiële wetgeving op basis waarvan DNB toezicht houdt op financiële ondernemingen en op pensioenfondsen als de Mededingingswet en de oprichting van ACM op 1 april 2013.

Belangrijke wijzigingen sinds 2011 zijn onder meer de implementatie van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Bank Recovery and Resolution Directive) in de Wft en de wijziging van de drempels voor meldingen van fusies en overnames bij ACM.

Inhoudelijk bevat het Protocol geen grote wijzigingen ten opzichte van het Protocol uit 2011. De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op actualisering van het Protocol en uitbreiding van de reikwijdte naar de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsinstellingen (artikel 2, zesde lid, van het Protocol).

Reikwijdte van het Protocol

Dit Protocol regelt de samenwerking tussen DNB en ACM in het geval zich een noodsituatie voordoet in de financiële sector, waarbij een oplossing voor die noodsituatie kan zijn gelegen in een concentratie van diverse financiële ondernemingen. In artikel 1 van het Protocol is onder andere de definitie van “noodsituatie” opgenomen. Deze definitie verwijst expliciet naar artikel 2 van het Protocol, waarmee duidelijk wordt dat samenwerking van DNB en ACM op basis van dit Protocol alleen van toepassing is als de mogelijke oplossing voor een noodsituatie op het terrein komt of kan komen van het door ACM uitgeoefende concentratietoezicht.

Een (mogelijke) concentratie zal vrijwel nooit de enig denkbare oplossing zijn voor een noodsituatie. In een concreet geval zullen meerdere potentiële concentraties een oplossing kunnen bieden voor een noodsituatie. In die situaties is het wenselijk dat in een vroeg stadium duidelijkheid bestaat over eventuele mededingingsrechtelijke bezwaren van de diverse scenario’s. Met toepassing van dit Protocol kan dit worden bereikt. Verder kan de totstandbrenging van een concentratie ertoe leiden dat de inzet van andere toezichtinstrumenten achterwege kan blijven om tot een oplossing van een noodsituatie te komen. Ook in die zin kan een concentratie dus de ‘beste oplossing’ voor een noodsituatie zijn.

Een voornemen tot concentratie dat onder de bevoegdheid van de Europese Commissie valt, wordt strikt genomen niet gedekt door dit Protocol. Dat laat onverlet dat ook bij voorgenomen concentraties die vallen onder de Concentratieverordening 139/2004 dit Protocol een nuttige functie kan hebben. ACM kan bijvoorbeeld een rol vervullen bij de communicatie met de Europese Commissie over een voornemen tot concentratie in de financiële sector en ACM kan een grote expertise ten aanzien van het concentratietoezicht inzetten.

In andere situaties dan noodsituaties kunnen DNB en ACM in onderling overleg besluiten om dit Protocol van overeenkomstige toepassing te laten zijn op een concreet geval. Dit is geregeld in artikel 11 van het Protocol. Dit artikel biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om dit Protocol toe te passen, indien een of meer zogeheten pensioenuitvoeringsorganisaties (puo’s) bij een concentratie betrokken zijn, ondanks dat dergelijke puo’s niet rechtstreeks onder financieel toezicht van DNB staan.

Specifieke opmerkingen

Tijdens de procedure in geval van een noodsituatie wordt onderscheid gemaakt tussen de zogeheten “prenotificatiefase” (artikelen 3 en 4 van het Protocol) en de “meldingsfase” (artikel 6 van het Protocol). In de prenotificatiefase is nog geen sprake van een concreet voornemen tot concentratie dat door de betrokken onderneming of (rechts)persoon is gemeld op grond van artikel 34 van de Mw.

Artikel 3 van het Protocol bepaalt dat DNB een mogelijke concentratie zo spoedig mogelijk onder de aandacht van ACM brengt als dit naar de mening van DNB in de gegeven omstandigheden mogelijk is binnen de kaders van de wet en het Protocol. In de prenotificatiefase kunnen ook meerdere mogelijke concentraties door DNB aan ACM worden voorgelegd, met het oog op het verkrijgen van een voorlopige zienswijze van ACM over de eventuele mededingingsrechtelijke aspecten van die scenario’s. In geval er meerdere mogelijke scenario’s zijn (al dan niet met buitenlandse partijen) zal DNB deze in beginsel allemaal voorleggen aan ACM, ten minste voor zover die scenario’s naar het inzicht van DNB een reële oplossing kunnen zijn voor een noodsituatie in de financiële sector.

Een vertrouwelijke behandeling is in deze fase cruciaal. In artikel 3, vierde lid, en artikel 4, tweede lid, van het Protocol is daarom opgenomen dat de eerste beoordeling bedoeld in deze artikelen kan plaatsvinden aan de hand van informatie waarover DNB beschikt. Indien aanvullende informatie voor deze beoordeling nodig is kan DNB dan wel ACM na overleg met DNB, in contact treden met de betrokken ondernemingen teneinde deze informatie te verkrijgen. Tevens is in dit verband bepaald dat ACM zich in deze fase zoveel mogelijk onthoudt van het verrichten van direct met de desbetreffende zaak verband houdende, externe onderzoeken.

In de meldingsfase is al wel sprake van een dergelijk concreet voornemen tot concentratie en heeft de betrokken onderneming of (rechts)persoon al een melding ingediend.

Ook in de meldingsfase kan het evenwel wenselijk zijn dat er, ten behoeve van het oplossen van een noodsituatie in de financiële sector, zo snel mogelijk duidelijkheid is over de mededingingsrechtelijke aspecten van de desbetreffende voorgenomen concentratie.

Artikel 5 van het Protocol bepaalt dat in de prenotificatiefase bedoeld in de artikelen 3 en 4 van het Protocol, ACM zoveel mogelijk tezamen met DNB onderzoekt of er in een concrete noodsituatie gewichtige redenen zouden kunnen zijn voor het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 40, eerste lid, van de Mw. Financiële ondernemingen die in een noodsituatie verkeren, bijvoorbeeld omdat zij insolvent dreigen te raken, kunnen overigens ook los van het Protocol altijd een beroep doen op artikel 40 van de Mw.

Artikel 10, derde lid, van het Protocol bepaalt dat DNB ACM alleen vertrouwelijke informatie verschaft waarvan DNB en ACM van oordeel zijn dat deze informatie valt onder de uitzonderingsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wet openbaarheid van Bestuur. Met ‘vertrouwelijke informatie’ wordt in deze bepaling gedoeld op informatie (ook wel aangeduid als: ‘vertrouwelijke gegevens of inlichtingen’) waarvan het DNB (en anderen) op grond van de diverse toezichtwetten (zoals bijvoorbeeld de Wet op het financieel toezicht en de Pensioenwet) verboden is verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van haar taak of door die wetten wordt geëist.

Artikel 10, derde lid, van het Protocol zal haar werking verliezen vanaf het moment van de inwerkingtreding van de Wet Open Overheid. De ratio van deze bepaling uit het Protocol is de bescherming van de met de ACM gedeelde vertrouwelijke gegevens jegens derden, die hiertoe door middel van een verzoek krachtens de Wet Openbaarheid van Bestuur inzage wensen te verkrijgen. De nog op een nader tijdstip in werking te treden Wet Open Overheid strekt er, blijkens de bijlage, toe dat dergelijke vertrouwelijke gegevens, beschermd door artikel 1:89 tot en met 1:93c van de Wet op het financieel toezicht, niet vallen onder het toepassingsbereik van de Wet Open Overheid. Ook de ACM kan zich dan jegens derden beroepen op de vertrouwelijkheid van de toezichtinformatie die DNB met haar heeft uitgewisseld. De noodzaak van het voortbestaan van artikel 10, derde lid, van het Protocol na de inwerkingtreding van de Wet Open Overheid ontbreekt dan ook vanaf dat moment.

F. Elderson, Directeur De Nederlandsche Bank N.V.

C.A. Fonteijn Bestuursvoorzitter Autoriteit Consument en Markt

Naar boven