TOELICHTING
Algemene toelichting
Met deze wijziging wordt geregeld dat de werkgever de lage premie aan het sectorfonds
betaalt over het loon van zijn werknemer indien deze een schriftelijke dienstbetrekking
heeft voor onbepaalde tijd en volgens de bepalingen in het contract het recht op loon
gedurende het jaar regelmatig is gespreid, indien de omvang van de arbeid voor het
jaar vooraf is bepaald (op een vast aantal uren, jaarurennorm), ook al vinden de werkzaamheden
niet gelijkmatig gespreid gedurende het gehele jaar plaats. Krijgt de werknemer binnen
een jaar na het aangaan van de overeenkomst uit hoofde hiervan recht op werkloosheidsuitkering,
dan is de werkgever alsnog de hoge premie verschuldigd over het loon.
Artikel 2.3 van het Besluit Wfsv beoogt sinds de invoering het jaarlijks in meer of
mindere mate en volgens een vast patroon tijdelijk gebruik maken van de Werkloosheidswet
(hierna: WW) door het invoeren van premiegroepen te beperken in een aantal sectoren
met een hoge mate van seizoensmatige arbeid. Waar dat, gelet op de aard van de werkzaamheden
onvermijdelijk is, beoogt deze bepaling de kosten hiervan in rekening te brengen bij
de werkgevers die deze veroorzaken. Dit verhoogt de werkloosheidslasten van de sector
als geheel.
Indien een werkgever die is ingedeeld in een van deze sectoren gebruik maakt van tijdelijke
contracten die korter duren dan een jaar, betaalt hij hiervoor dan ook de zogenoemde
hoge premie. Indien een werkgever zijn werknemers een schriftelijke dienstbetrekking
voor ten minste een jaar of voor onbepaalde tijd aanbiedt, betaalt de werkgever een
lage premie. De lage premie is echter niet van toepassing indien deze werknemers binnen
een jaar na het aanvangen van de dienstbetrekking uit hoofde van die dienstbetrekking
recht hebben gekregen op een uitkering op grond van de WW, ongeacht het voortduren
van de dienstbetrekking. Ook is de lage premie niet van toepassing als de omvang van
de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke arbeidsovereenkomst
niet of niet eenduidig is vastgelegd, zoals het geval is bij nulurencontracten.
In de praktijk blijkt onduidelijkheid te bestaan over de vraag of de lage premie van
toepassing is in het geval van een contract voor onbepaalde tijd waarbij de omvang
van de arbeid niet wordt vastgesteld per week of per maand, maar de omvang van de
arbeid voor het gehele jaar (op een vast aantal uren, jaarurennorm) is vastgesteld
en het recht op loon van de werknemer, ongeacht het in een tijdvak gewerkte aantal
uren, evenredig is verdeeld over het gehele jaar. Het recht op loon is gelijkmatig
gespreid over het jaar. De evenredigheid heeft geen betrekking op incidentele inkomsten
uit de dienstbetrekking zoals vakantiegeld en eindejaarsuitkering. In onderhavige
regeling wordt daarom verduidelijkt dat in dat geval de lage premie verschuldigd is.
Dat is ook logisch nu voor de werknemer gedurende de looptijd van het contract geen
recht op WW ontstaat.
In de regel zal de hoogte van het betaalde loon corresponderen met de hoogte van het
contractueel afgesproken recht op loon. In de praktijk kan zich echter de situatie
voordoen dat een werkgever een voorschot verstrekt op het te ontvangen loon. Of bij
het einde van de werkzaamheden het loon over het restant van het jaar (waarin niet
of minder zal worden gewerkt) in één keer betaalt, wat in feite ook een voorschot
is op het loon dat de werkgever contractueel verschuldigd is over de periode waarin
niet (of minder) zal worden gewerkt.
Voor de toepassing van de regeling (en dus de lage premie) maakt dit geen verschil
omdat dan nog steeds sprake is van een evenredig gespreid recht op loon (dat loon
is immers al vooruitbetaald).
Toepassing van de lage premie bij een overeenkomst met een jaarurennorm geldt alleen
voor een overeenkomst voor onbepaalde tijd en is ook bedoeld om het aangaan van dergelijke
contracten (voor onbepaalde tijd) te bevorderen. Bij een overeenkomst voor bepaalde
tijd geldt bovendien dat het werkloosheidsrisico groter is en om die reden een hoge
premie gerechtvaardigd wordt geacht.
Aan de vaste omvang van de arbeid in het jaar en aan de spreiding van de arbeid over
het jaar worden voor de toepassing van de lage premie geen nadere eisen gesteld. Ook
bij een dienstbetrekking met een gering aantal uren arbeid per maand, of arbeid in
een beperkt aantal maanden in het jaar, kan de lage premie van toepassing zijn. Vereiste
is wel dat schriftelijk is overeengekomen dat het recht op loon regelmatig wordt gespreid
over het jaar, en dat de werknemer niet binnen het eerste jaar aanspraak heeft op
werkloosheidsuitkering uit hoofde van de dienstbetrekking. Indien aan de voorwaarden
voor toepassing van de lage premie niet (meer) wordt voldaan, is de werkgever (alsnog)
de hoge premie verschuldigd.
In het verlengde van deze wijziging zal in de uitvoeringspraktijk gelden dat, net
als in het geval van nulurencontracten, ook in het geval van zogenoemde min/max-contracten
de hoge premie verschuldigd zal zijn. Het is immers niet logisch om bij contracten
met een vast aantal uren per jaar, en een evenredig gespreid recht op loon, uit te
gaan van de lage premie wegens het ontbreken van het risico van een beroep op WW en
dat ook te doen voor contracten met een vast en een variabel aantal te werken uren
waar (als gevolg van dat laatste) dat risico wel bestaat. Wijziging van de onderhavige
regeling (of het Besluit Wfsv) is hiervoor niet noodzakelijk nu bij dergelijke min/max-contracten
het aantal te werken uren (niet eenduidig) is vastgesteld en daarmee niet voldaan
wordt aan artikel 2.3, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 2, van genoemd Besluit.
In het Besluit Wfsv is geregeld dat de werkgever met terugwerkende kracht van de aanvang
van de overeenkomst alsnog de hoge premie verschuldigd is indien de werknemer in het
eerste jaar na aanvang van en een overeenkomst waarop de lage premie van toepassing
was, recht krijgt op WW-uitkering. Niet geregeld was tot welk moment de hogere premie
verschuldigd was bij gedeeltelijk voortbestaan van de overeenkomst na aanvang van
de WW-uitkering. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nadere regels te stellen voor
de situatie waarin de werknemer recht krijgt op een WW-uitkering terwijl de dienstbetrekking
wordt voortgezet. In die situatie is het niet terecht dat de werkgever de gehele verdere
duur van het dienstverband onder het hoge sectorpremiepercentage zou vallen. Voor
die situatie wordt geregeld dat het hoge sectorpremiepercentage eindigt op het moment
dat aanspraak ontstaat op de WW-uitkering.
De wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
In het nieuwe artikel 3.12, derde lid, wordt uitgewerkt hoe lang het hoge sectorpremiepercentage
van toepassing is als een werknemer met een contract voor bepaalde tijd voor ten minste
een jaar of voor onbepaalde tijd, binnen het eerste jaar een WW-uitkering ontvangt,
en de dienstbetrekking wordt voortgezet. Daardoor voldoet de werkgever niet meer aan
de voorwaarden voor toepassing van het lage sectorpremiepercentage in artikel 2.3,
tweede lid, onderdeel a, van het Besluit Wfsv. Voor die situatie regelt het nieuwe
derde lid dat het hoge sectorpremiepercentage van toepassing is over de periode vanaf
de aanvang van de dienstbetrekking tot het moment waarop recht ontstaat op een WW-uitkering.
Het nieuwe derde lid is zo geformuleerd dat het overeenkomstig van toepassing is op
gelijkgestelde werknemers op grond van het nieuwe artikel 3.13a, die binnen een jaar
na aanvang van de dienstbetrekking recht krijgen op een WW-uitkering.
Artikel I, onderdeel B
Dit onderdeel verduidelijkt het opschrift bij artikel 3.13 van de Regeling Wfsv, zodat
een duidelijk onderscheid ontstaat tussen de gelijkstelling in dit artikel en de gelijkstelling
in het nieuwe artikel 3:13a van de Regeling Wfsv.
Artikel I, onderdeel C
De onderhavige wijziging breidt het toepassingsbereik uit van artikel 2.3, tweede
lid, onderdeel a, van het Besluit Wfsv. Onder deze categorie valt door de wijziging
ook de werknemer die een schriftelijk contract heeft voor onbepaalde tijd en waarbij
de omvang van de arbeid is vastgesteld via een jaarurennorm. Dat wil zeggen dat de
arbeidsuren voor een jaar zijn vastgesteld en onregelmatig worden verdeeld, terwijl
het recht op loon iedere periode (bijvoorbeeld maandelijks of vierwekelijks) en gedurende
het hele jaar gelijk is, en er geen recht op WW-uitkering is in het eerste jaar.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher