Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 januari 2017, nr. WJZ/16132545, tot wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 in verband met de invoering van een subsidiemodule voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 149) en artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.1.1 wordt op alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling ingevoegd:

algemeen nut beogende instelling:

instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;.

B

In artikel 3.3.1 komt de begripsbepaling ‘algemeen nut beogende instelling’ te vervallen en wordt de puntkomma aan het eind van de begripsbepaling ‘aanlandplichtinnovatieproject’ vervangen door een punt.

C

Na titel 3.8 wordt een titel ingevoegd, luidende:

Titel 3.9. Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij

Artikel 3.9.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

kennissysteem:

netwerk, partnerschapovereenkomst of vereniging als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van verordening 508/2014;

publiekrechtelijke instantie:

publiekrechtelijke instantie als bedoeld in artikel 2, punt 16, van verordening 1303/2013;

samenwerkingsproject wetenschap en visserij:

project gericht op het opzetten van een kennissysteem of op activiteiten als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, juncto tweede lid, van verordening 508/2014 die worden verricht in het kader van een kennissysteem.

Artikel 3.9.2. Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een samenwerkingsproject wetenschap en visserij aan:

  • a. vissers;

  • b. visserijorganisaties;

  • c. algemeen nut beogende instellingen;

  • d. publiekrechtelijke instanties, of

  • e. een samenwerkingsverband van twee of meer van de in de onderdelen a tot en met d bedoelde partijen.

Artikel 3.9.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 bevat een aanvraag tot subsidieverlening:

  • a. indien de aanvraag betrekking heeft op het opzetten van een kennissysteem: een verklaring van de wetenschappelijke organisatie, waaruit de actieve rol van deze wetenschappelijke organisatie binnen het kennissysteem blijkt;

  • b. indien de aanvraag alleen betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, juncto tweede lid, van verordening 508/2014: een bewijs van het bestaan van het kennissysteem en van de actieve rol van de wetenschappelijke organisatie daarbinnen;

  • c. indien de subsidieaanvrager een visserijorganisatie of algemeen nut beogende instelling is en deze bij de aanvraag aangeeft het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, te willen ontvangen: gegevens waaruit de innovatieve kenmerken van het project blijken.

Artikel 3.9.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.9.5. Rangschikkingscriteria

De minister rangschikt een aanvraag voor een samenwerkingsproject wetenschap en visserij, waarop niet afwijzend is beslist, hoger, naarmate deze:

  • a. een kennissysteem betreft dat makkelijker toegankelijk is voor vissers (20 procent);

  • b. meer bijdraagt aan kennisverspreiding (20 procent);

  • c. meer gericht is op het genereren van kennis die toepasbaar is in de praktijk (20 procent);

  • d. meer bijdraagt aan samenwerking tussen vissers en partners in de visserijketen (10 procent);

  • e. meer bijdraagt aan samenwerking tussen vissers en partners in sectoren buiten de visserijketen (10 procent);

  • f. meer bijdraagt aan ecologische verduurzaming van de visserijsector (15 procent);

  • g. meer vernieuwend is in de structuur van samenwerking tussen vissers en wetenschappers (5 procent).

Artikel 3.9.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5, 2.10 en 3.1.2 komen operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014 niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.9.7. Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie:

    • a. 30 procent van de subsidiabele kosten voor een onderneming die geen mkb is;

    • b. 100 procent van de subsidiabele kosten:

      • 1°. voor een publiekrechtelijke instantie, of

      • 2°. voor een visserijorganisatie of algemeen nut beogende instelling die geen onderneming is als bedoeld in onderdeel a, wanneer het samenwerkingsproject wetenschap en visserij innovatieve kenmerken heeft.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per samenwerkingsproject wetenschap en visserij.

Artikel 3.9.8. Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij wordt gestart na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag, bedoeld in artikel 2.9, maar uiterlijk binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De op grond van deze titel gesubsidieerde samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij worden voltooid binnen 36 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.9.9. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat de resultaten van kennisvragen en onderzoeken waarvoor op grond van deze titel subsidie is verstrekt, vanaf het moment dat de desbetreffende kennisvragen en onderzoeken zijn afgerond en tot drie jaar na het tijdstip waarop de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, beschikbaar worden gesteld op een website die voor een ieder gratis toegankelijk is.

Artikel 3.9.10. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een samenwerkingsproject wetenschap en visserij voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, minder dan € 150.000 bedragen.

Artikel 3.9.11. Voorschot
  • 1. Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2. Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3. Tevens kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het samenwerkingsproject wetenschap en visserij.

Artikel 3.9.12. Adviescommissie

Indien de subsidieaanvrager een visserijorganisatie of een algemeen nut beogende instelling is en deze bij de aanvraag aangeeft het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, te willen ontvangen, adviseert de adviescommissie EFMZV, in aanvulling op artikel 3.1.8, de minister over de innovatieve kenmerken van het door die subsidieaanvrager ingediende samenwerkingsproject wetenschap en visserij.

Artikel 3.9.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2022, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel behorende bij artikel 3 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 wordt na de rij met titel 3.8 de volgende rij ingevoegd:

Titel 3.9:

3.9.2

Samenwerkingsproject wetenschap en visserij

 

03-04-2017 t/m 12-06-2017

1.600.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 januari 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

Het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (hierna: EFMZV), vastgelegd in Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad (PbEU 2014, L 149) (hierna: verordening 508/2014), is het fonds voor het Europees beleid op het gebied van maritieme zaken en visserij voor de periode van 2014 tot 2020.

De Europese Unie en de Nederlandse overheid willen met het EFMZV bijdragen aan de verwezenlijking van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid, dat is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354) (hierna: verordening 1380/2013). Centraal element in dat beleid is duurzaam gebruik en instandhouding van natuurlijke hulpbronnen. Via het EFMZV stellen de Europese Unie en de Nederlandse overheid subsidies beschikbaar om de sector kansen te bieden om initiatieven te ontwikkelen voor de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. In het Operationeel Programma EFMZV zijn de thema’s vastgelegd waarop en de maatregelen waarvoor Nederland de middelen uit het fonds zal gebruiken.

Het doel van deze subsidiemodule is om vissers te helpen kennis op te doen die zij kunnen gebruiken voor het verduurzamen van hun bedrijfsvoering. De meeste middelen die binnen het EFMZV gereserveerd zijn voor verduurzaming en innovatie, worden beschikbaar gesteld voor innovatieprojecten. Deze module is echter gericht op het opzetten van netwerken, partnerschapovereenkomsten of verenigingen (kennissystemen) tussen wetenschappers en vissers of visserijorganisaties en op het verrichten van activiteiten daarbinnen, zoals kennisontwikkeling en kennisdeling.

Vissers of visserijorganisaties kunnen binnen het kennissysteem aan elkaar en aan de onafhankelijke wetenschappelijke organisatie de vragen stellen die zij hebben met betrekking tot de maatschappelijke uitdagingen, waar de sector voor staat. Voorbeelden van onderwerpen van deze vragen zijn het vergroten van selectiviteit van vismethoden, vermindering van bodemberoering, nieuwe duurzame verdienmodellen of het verminderen van vervuiling. Deze vragen zullen soms beantwoord kunnen worden door het delen van de beschikbare kennis, maar andere keren zal het nodig zijn om een studie te verrichten om de benodigde kennis te ontwikkelen. Hieruit kunnen eventueel innovatieprojecten ontstaan, maar de kennis kan ook leiden tot een aanpassing van de praktijk van vissers. Deze subsidiemodule is nadrukkelijk gericht op de kennisvragen van de vissers.

De overheid investeert in kennisontwikkeling en kennisdeling, omdat het doorgaans niet eenvoudig is voor vissers om dit zelf te financieren en organiseren. De deelnemende vissers profiteren zelf echter wel van hun deelname door kennis op te doen die hun bedrijfsvoering kan verbeteren, zoals kennis gericht op nieuwe verdienmodellen of verduurzaming van hun visserijpraktijk. Verspreiding van kennis is essentieel voor een goed innovatieklimaat. Vanwege het grote belang van innovatie voor de visserijsector is een subsidiepercentage van 100% – wanneer verordening 508/2014 die mogelijkheid biedt – derhalve gerechtvaardigd.

De module voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij, opgenomen in de Regeling Europese EZ-subsidies (hierna: REES), is gebaseerd op de artikelen 28 en 44, derde lid, van verordening 508/2014. Het totaal beschikbare subsidiebedrag is € 1,6 miljoen. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1 miljoen per project. De minimaal vereiste subsidiabele kosten zijn op € 150.000 gesteld. Dit biedt ruimte voor een omvangrijk project, waarin de kennisdeling in de visserijsector geborgd wordt. Daarnaast is ruimte voor kleinere, gerichte projecten. Het is wenselijk dat er geen overlap tussen de projecten is, maar dat deze complementair zijn, afstemming en samenwerking tussen de verschillende projecten is derhalve gewenst.

2. Staatssteun

De subsidie die op grond van deze module wordt verleend, is geoorloofde staatssteun. Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij vallen binnen deze categorie. De module voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van de verordening 508/2014 mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze module plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 508/2014 en het Operationeel Programma EFMZV dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van verordening 1380/2013 (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit is door de goedkeuring van het Operationeel Programma EFMZV bevestigd.

3. Regeldruk

Deze wijziging heeft regeldrukeffecten. De administratieve lasten voor de subsidiemodule voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij bedragen in totaal € 29.718 voor de totale subsidieperiode van drie jaar en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van projecten onder deze subsidiemodule. Dit is 1,65% van het totale subsidiebudget. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 6 aanvragen worden ingediend en 5 hiervan worden goedgekeurd.

4. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

II. Artikelen

Artikel I, onderdelen A en B (artikelen 3.1.1 en 3.3.1)

De begripsbepaling ‘algemeen nut beogende instelling’ uit de subsidiemodule aanlandplichtinnovatieprojecten (titel 3.3) is verplaatst naar artikel 3.1.1, met betrekking tot de algemene begripsbepalingen van hoofdstuk 3, omdat dit begrip ook op de nieuwe titel van toepassing is.

Artikel I, onderdeel C (titel 3.9)

Artikel 3.9.1

Een samenwerkingsproject wetenschap en visserij kan op grond van de artikelen 28 en 44, derde lid, van verordening 508/2014 worden gesubsidieerd. Artikel 28 heeft betrekking op zee- en kustvisserij. Artikel 44, derde lid, maakt het mogelijk om artikel 28 ook open te stellen voor binnenvisserij. Het samenwerkingsproject wetenschap en visserij is een project dat gericht is op de overdracht van kennis, door het opzetten van netwerken, partnerschapovereenkomsten of verenigingen (kennissystemen) tussen enerzijds één of meer onafhankelijke wetenschappelijke organisaties en anderzijds één of meer vissers of visserijorganisaties, of door het verrichten van activiteiten in het kader van deze kennissystemen. Een samenwerkingsproject wetenschap en visserij kan zowel zien op het opzetten van een dergelijk kennissysteem als op de activiteiten die daarbinnen verricht worden, maar ook alleen op het opzetten ervan. Als er al een kennissysteem bestaat, kan het project ook alleen zien op het verrichten van activiteiten in het kader van dit kennissysteem.

In het tweede lid van artikel 28 van verordening 508/2014 is vastgelegd welke activiteiten gesubsidieerd kunnen worden: gegevensverzameling en -beheer, studies, proefprojecten, verspreiding van kennis en onderzoeksresultaten, seminars en beste praktijken. Bij verspreiding van kennis en onderzoeksresultaten kan men bijvoorbeeld denken aan inspiratiebijeenkomsten, bootcamps en de uitwisseling van beste praktijken. De activiteiten dienen uiteraard bij te dragen aan de beantwoording van vragen specifiek van vissers of visserijorganisaties, die betrekking hebben op de maatschappelijke uitdagingen waar de sector voor staat. Voorbeelden van onderwerpen van deze vragen zijn het vergroten van selectiviteit van vismethoden, vermindering van bodemberoering, nieuwe duurzame verdienmodellen of het verminderen van vervuiling.

Uit artikel 28 van verordening 508/2014 volgt dat er altijd sprake moet zijn van een samenwerking tussen enerzijds een wetenschappelijke organisatie en anderzijds vissers of visserijorganisaties, maar technische organisaties kunnen ook deelnemen aan dit kennissysteem. De definities van wetenschappelijke organisatie en technische organisatie zijn opgenomen in artikel 3.1.1 van de REES.

Artikel 3.9.2

In deze bepaling is vastgelegd wie een aanvraag voor een samenwerkingsproject wetenschap en visserij kan indienen, waarmee is aangesloten bij de afbakening in het derde lid van artikel 28 van verordening 508/2014. Het kennissysteem is, zoals hierboven al verduidelijkt, een samenwerking tussen enerzijds een wetenschappelijke organisatie en anderzijds vissers en visserijorganisaties. De subsidie kan echter op grond van het derde lid van artikel 28 van verordening 508/2014 aangevraagd worden door vissers, visserijorganisaties, algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI’s) en publiekrechtelijke instanties, al dan niet in samenwerkingsverband. Doordat de verordening de mogelijke aanvragers beperkt, kunnen er meer deelnemers in het kennissysteem zitten dan degenen die aanvragen. Het is zelfs mogelijk dat andere partijen aanvragen dan die in het kennissysteem deelnemen.

Artikel 3.9.3

In dit artikel staat opgesomd welke gegevens de subsidieaanvrager bij een aanvraag tot subsidieverlening moet aanleveren. Dit komt bovenop de gegevens die op grond van de artikelen 2.9 en 3.1.4 al moeten worden aangeleverd.

Indien het samenwerkingsproject wetenschap en visserij (tevens) betrekking heeft op het opzetten van het kennissysteem, dient een verklaring van de wetenschappelijke organisatie te worden verstrekt waaruit de actieve rol van deze wetenschappelijke organisatie binnen het kennissysteem blijkt. Hiermee wordt geborgd dat er daadwerkelijk een wetenschappelijke organisatie is die binnen het kennissysteem samenwerkt met de vissers en visserijorganisaties, bijvoorbeeld door het beantwoorden van kennisvragen.

Wanneer een samenwerkingsproject wetenschap en visserij alleen betrekking heeft op de activiteiten die binnen een al bestaand kennissysteem worden uitgevoerd, dan dient bij de subsidieaanvraag een bewijs te worden geleverd van het bestaan van dat kennissysteem. Dit kunnen bijvoorbeeld de statuten of oprichtingsakte van de organisatie zijn, maar ook verslagen van overleggen, documenten van een projectorganisatie of andere stukken waaruit het bestaan van het kennissysteem blijkt en de participatie van de wetenschappelijke organisatie daarin.

Indien de aanvraag (mede) wordt gedaan door een visserijorganisatie of algemeen nut beogende instelling en deze bij de aanvraag aangeeft het subsidiepercentage van artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, te willen ontvangen, dient deze aanvrager bij de subsidieaanvraag gegevens aan te leveren waaruit de innovatieve kenmerken van het project blijken. Voor een verdere toelichting hierop zij verwezen naar de toelichting bij de artikelen 3.9.7 en 3.9.12.

Artikel 3.9.4

De subsidieaanvragen voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij worden gerangschikt. De Minister van Economische Zaken (hierna: de minister) wordt bij de rangschikking conform artikel 3.1.8 van de REES geadviseerd door de adviescommissie EFMZV.

Artikel 3.9.5

Dit artikel somt de rangschikkingscriteria op, op basis waarvan de minister bepaalt welk project als eerste voor subsidie in aanmerking komt.

Criterium a is opgesteld om te zorgen dat de participatie van vissers zo hoog mogelijk is en dat het voor vissers zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt wordt om deel te nemen aan het kennissysteem. Hier valt ook onder dat de kennisvragen van vissers op een onafhankelijke en onpartijdige manier behandeld moeten worden.

Criterium b bevordert dat alle kennis die ontwikkeld en/of gedeeld wordt, bij een zo hoog mogelijk aantal vissers terecht komt.

Criterium c is erop gericht om zoveel mogelijk kennis te genereren of te delen die relevant is voor de dagelijkse visserijpraktijk. Een voorbeeld hiervan is ervaringsleren.

Met criteria d en e wordt – conform de focus vanuit het operationeel programma – een brede samenwerking en het leren van partners respectievelijk binnen en buiten de visserijketen bevorderd. Onder samenwerking binnen de visserijketen wordt mede verstaan het samenwerken met horeca, retail- of detailhandel. Buiten de visserijketen kan bijvoorbeeld samengewerkt worden met landbouw of andere maritieme sectoren. Met deze criteria wordt dan ook specifiek bevorderd dat kennis van ‘buitenaf’ in de visserij gebruikt wordt. Een hogere score op deze criteria kan worden behaald door in de structuur of activiteiten van het kennissysteem het leren van of samenwerking met andere sectoren of ketenpartners te borgen.

Criterium f heeft als bedoeling dat de kennis die ontwikkeld en verspreid wordt, gericht is op het ecologisch verduurzamen van de visserij. Ecologisch verduurzamen houdt in dat de visserij minder negatieve effecten of meer positieve effecten op natuur en milieu heeft ten opzichte van de gebruikelijke visserijmethoden.

Met criterium g wordt het gebruik van meer vernieuwende structuren voor samenwerking gestimuleerd. Hierbij kan gedacht worden aan kennisdeling op afstand, bijvoorbeeld met behulp van ICT.

Artikel 3.9.6

In dit artikel wordt beschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Dit artikel moet in samenhang gelezen worden met de artikelen 1.5, 2.10 en 3.1.2. Operationele kosten zijn kosten die niet direct zijn toe te rekenen aan de activiteiten die worden gesubsidieerd. Hierbij moet men denken aan alle structurele en ondersteunende kosten van administratieve, technische en logistieke aard die ook voor andere activiteiten van de begunstigde worden gemaakt en daardoor niet direct aan de subsidiabele activiteit kunnen worden toegerekend. Wel subsidiabel zijn die kosten die volgens internationale boekhoudkundige principes kunnen worden toegerekend aan de activiteiten (bijvoorbeeld personeelskosten).

Artikelen 3.9.7 en 3.9.12

In artikel 3.9.7 zijn de subsidiepercentages vastgelegd. Op grond van artikel 95, eerste lid, van verordening 508/2014 bedraagt de maximale steunintensiteit gewoonlijk 50 procent van de subsidiabele kosten (eerste lid).

In artikel 95, vierde lid, juncto bijlage I van verordening 508/2014 is bepaald dat dit subsidiepercentage met 20 procent moet worden verlaagd voor andere dan onder de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen vallende ondernemingen, waardoor het subsidiepercentage voor dergelijke ondernemingen 30 procent bedraagt (tweede lid, onderdeel a). De definitie van mkb is opgenomen in artikel 1.1 van de REES.

Publiekrechtelijke instanties kunnen op grond van artikel 95, tweede lid, onderdeel a, van verordening 508/2014 een steunpercentage van 100% krijgen. Van deze mogelijkheid is in deze openstelling gebruik gemaakt (tweede lid, onderdeel b, onder 1°).

De verordening biedt tot slot in artikel 95, derde lid, de mogelijkheid om het maximale subsidiepercentage te verhogen, indien er sprake is van een collectief begunstigde, een collectief belang en een innovatief karakter.

Van een collectief begunstigde is sprake in geval de begunstigde een visserijorganisatie of een ANBI is. Een visserijorganisatie is een collectief begunstigde, omdat deze blijkens de doelstellingen in de statuten het collectief belang van vissers of visserijondernemingen moet behartigen. Een ANBI is eveneens een collectief begunstigde, omdat deze ingevolge artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt.

Het collectief belang is inherent aan de projecten waarvoor subsidie verstrekt kan worden op grond van deze subsidiemodule, zoals bijvoorbeeld (haalbaarheids)studies of proefprojecten. De maatschappij stelt immers steeds hogere eisen aan de visserijsector, bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid. Om goed om kunnen gaan met deze ontwikkelingen, zullen vissers hun visserijpraktijk moeten aanpassen en innoveren. Kennisontwikkeling en kennisdeling zijn van essentieel – collectief – belang voor de gehele visserijsector om zich aan te passen aan deze nieuwe eisen vanuit de maatschappij.

Wanneer het project ook aan de derde voorwaarde van innovatieve kenmerken voldoet, geldt een subsidiepercentage van 100 procent (tweede lid, onderdeel b, onder 2°). Hiertoe dient de visserijorganisatie of de ANBI bij de aanvraag gegevens aan te leveren waaruit de innovatieve kenmerken blijken (artikel 3.9.3, onderdeel c). De adviescommissie adviseert vervolgens de minister aan de hand van het projectplan en de aangeleverde gegevens over de innovatieve kenmerken van het project (artikel 3.9.12). Indien uit het advies van de adviescommissie blijkt dat het samenwerkingsproject wetenschap en visserij innovatieve kenmerken heeft, dan geldt voor de visserijorganisatie of de ANBI het hogere subsidiepercentage van 100%, tenzij deze tevens een onderneming is die groter is dan mkb (dan geldt immers het subsidiepercentage van 30 procent overeenkomstig artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel a).

Artikel 3.9.8

Dit artikel bepaalt binnen welke termijn de subsidieontvanger moet starten met de uitvoering van het samenwerkingsproject wetenschap en visserij en wanneer het project uitgevoerd moet zijn. Deze termijnen zijn gekoppeld aan de subsidieverlening, maar de aanvrager mag (voor eigen rekening en risico) al starten vanaf het moment dat hij een subsidieaanvraag heeft ingediend.

Artikel 3.9.9

In dit artikel is de subsidieverplichting opgenomen die specifiek voor deze titel geldt. Deze verplichting bestaat naast de algemene verplichtingen uit de artikelen 2.15 en 3.1.6. Het open delen van informatie is van groot belang voor innovatie. Daarom zal de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband er zorg voor dragen dat de resultaten van onderzoeken en kennisvragen die zijn afgerond, gratis op een website beschikbaar worden gesteld, bij voorkeur een platform dat hier speciaal op gericht is. Deze verplichting geldt vanaf het moment van het afronden van de onderzoeken en kennisvragen tot drie jaar nadat de aanvraag tot subsidievaststelling is gedaan. Voor visserijorganisaties en ANBI’s die het subsidiepercentage van artikel 3.9.7, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, ontvangen, wordt hiermee mede invulling gegeven aan het criterium ‘collectief belang’. Dit betekent onder andere dat de resultaten breed gedeeld moeten worden en dat iedereen vrij gebruik moet kunnen maken van de resultaten.

Artikel 3.9.10

In dit artikel is, naast de algemene afwijzingsgronden uit de artikelen 2.11 en 3.1.3, een aanvullende afwijzingsgrond opgenomen. Aanvragen tot subsidieverlening worden afgewezen als het totaal van de subsidiabele kosten lager is dan € 150.000. Deze ondergrens is ingesteld om te zorgen dat de uitvoeringskosten in verhouding blijven tot de verleende subsidie.

Artikel 3.9.11

In dit artikel, samen met artikel 2.14, is vastgelegd dat een voorschot van 90% van de subsidiabele kosten verstrekt kan worden. Dit voorschot wordt verstrekt op grond van gemaakte kosten. Voorschotten worden tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aangevraagd. Het voorschot kan ook op nul worden gesteld indien in een bepaalde periode geen sprake is geweest van gemaakte en betaalde kosten. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald hoeveel tussenrapportages ingediend moeten worden, afhankelijk van de looptijd van het project. Hiernaast kan een subsidieontvanger op een ander moment een aanvraag om een voorschot indienen. Deze aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het samenwerkingsproject wetenschap en visserij. Ook wanneer geen tussenrapportage ingediend hoeft te worden, wanneer een project korter dan 12 maanden duurt, kan op basis van het derde lid een aanvraag om een voorschot gedaan worden.

Artikel 3.9.13

Gelet op artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001, vervalt deze titel met ingang van 1 april 2022.

Artikel II

De nieuwe module samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij wordt toegevoegd aan de tabel in artikel 3 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017. In de tabel is aangegeven in welke periode aanvragen voor subsidie voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij ingediend kunnen worden en wat de hoogte van het subsidieplafond is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven