Besluit instelling Tijdelijke Commissie onderzoek naar geconstateerde tekortkomingen mortierongeval Mali

3 oktober 2017

Nr: BS 2017030226

De Minister van Defensie,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

Minister van Defensie;

b. commissie:

commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie onderzoek naar de werkwijzen die hebben geleid tot het mortierongeval in Mali.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. het mede aan de hand van het rapport van de Onderzoeksraad voor veiligheid inzake het mortierongeval Mali doen van onderzoek naar de werkwijzen die de door de Onderzoeksraad voor veiligheid geconstateerde tekortkomingen mogelijk hebben gemaakt, waarbij de focus zal liggen op besluitvorming, cultuur en mentaliteit in het kader van missies en operaties;

    • b. een oordeel te geven in hoeverre er op enigerlei moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit vier leden, waaronder een voorzitter.

  • 2. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de Minister een ander lid benoemen.

Artikel 4. Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld voor de duur van het onderzoek, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 5. Leden

Tot lid van de commissie worden benoemd:

  • a. de heer J. van der Veer, tevens voorzitter;

  • b. mevrouw C.J.M. Klaassen;

  • c. de heer D.L. Berlijn;

  • d. de heer A.H.M. de Jong.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 3. In het secretariaat wordt voorzien door de Minister.

  • 4. De Minister draagt, na overleg met de commissie, zorg voor de nodige voorzieningen ten behoeve van de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 7. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich, na toestemming van de Minister, door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3. De commissie stelt een protocol vast over de wijze waarop zij inlichtingen inwint, waaronder de wijze waarop zij personen hoort en daarvan verslag doet.

Artikel 8. Inwinnen van inlichtingen

De leden van de commissie zijn bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de taken van de commissie.

Artikel 9. Medewerkingsplicht ambtenaren

  • 1. Medewerkers van het Ministerie van Defensie zijn verplicht om de leden van de commissie de verlangde medewerking te verlenen, voor zover deze samenhangt met hun ambtelijke taak.

  • 2. Voorafgaand aan het gesprek met de commissie wordt de te horen medewerker er op gewezen dat hij het recht heeft zijn medewerking aan het onderzoek te weigeren of geen verklaring af te leggen indien en voor zover hij zichzelf hierdoor zou belasten of indien hij een verschoningsrecht heeft.

Artikel 10. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de Minister desgevraagd de door de Minister gewenste inlichtingen.

Artikel 11. Eindrapport

De commissie brengt uiterlijk 1 januari 2018 eindrapport met concrete aanbevelingen uit aan de Minister.

Artikel 12. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de andere leden alsmede personen als bedoeld in artikel 7 die de commissie bijstaan, ontvangen per vergadering een vergoeding, voor zover zij niet vallen onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en hiermee niet het in artikel 6, eerste lid, van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies bedoelde maximumbedrag overschrijden.

  • 2. De vergoeding per vergadering van de leden, alsmede personen als bedoeld in artikel 7 bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. De vergoeding per vergadering van de voorzitter van de commissie bedraagt 120% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de commissie is toegekend.

Artikel 13. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de Minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen, en

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de Minister aan.

Artikel 14. Archiefbescheiden

  • 1. Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de Minister uitgebracht of overgedragen.

  • 2. De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Defensie.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 31 maart 2018.

Artikel 16. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Tijdelijke commissie onderzoek naar geconstateerde tekortkomingen mortierongeval Mali.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

’s-Gravenhage, 3 oktober 2017

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

TOELICHTING

Naar het noodlottig mortierongeval in Kidal op 6 juli 2016 is door de Onderzoeksraad voor veiligheid onderzoek gedaan. Het rapport over dit onderzoek is op 28 september 2017 door de Onderzoeksraad uitgebracht. Bij brief van 29 september 2017 is aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal uiteengezet dat waar de Onderzoeksraad zich nadrukkelijk niet op schuld of aansprakelijkheid richt, het niettemin van belang wordt geacht dat een oordeel wordt verkregen in hoeverre er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen.

Met het oog daarop wordt een commissie onder extern voorzitterschap ingesteld die onderzoek zal doen naar de werkwijzen die de door de Onderzoeksraad geconstateerde tekortkomingen mogelijk hebben gemaakt. Daarbij zal de focus liggen op besluitvorming, cultuur en mentaliteit in het kader van missies en operaties. Het onderhavige besluit voorziet in de instelling van die commissie.

Naar boven