Regeling van de Minister van Economische Zaken van 29 september 2017, nr. WJZ/17135357, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming in verband met de aanwijzing van enkele methoden voor het vangen en doden van vogels ter gebruik bij de uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 3.3, vijfde lid, onderdeel a, en 3.25, tweede lid, van de Wet natuurbescherming;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.1, vierde lid, wordt ‘3.10, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door: 3.10, tweede lid, onderdeel b.

B

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘en methoden’.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Als methoden als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de wet, die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de vrijstelling, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, worden aangewezen:

    • a. het vangen of doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels;

    • b. het vangen of doden met gebruikmaking van een akoestisch middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt, en

    • c. het vangen of doden met gebruikmaking van lokvoer, dat niet vergiftigd of verdovend is.

C

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid, onderdelen a en c, wordt ‘tweede lid’ telkens vervangen door: derde lid.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Ter uitvoering van de vrijstelling, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, worden geen andere methoden gebruikt dan de in artikel 3.3, tweede lid, genoemde methoden.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 september 2017

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

Artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (hierna: regeling) voorziet op grond van artikel 3.15, tweede lid, van de Wet natuurbescherming in een vrijstelling van de wettelijke beschermingsregimes voor grondgebruikers om dieren te bestrijden ter voorkoming van dreigende schade op hun grond of in het omringende gebied. De vrijstelling is beperkt tot de bestrijding van vier vogelsoorten – de Canadese gans, houtduif, kauw en zwarte kraai – en twee andere diersoorten, te weten de vos en het konijn. Deze vrijstelling betreft een voortzetting van een vrijstelling die voorheen gold op grond van de toenmalige Flora- en faunawet. In artikel 3.3 van de regeling zijn ingevolge artikel 3.25, tweede lid, van de wet de middelen aangewezen die gebruikt mogen worden ter uitvoering van de vrijstelling. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de middelen die gebruikt mogen worden. Ook dit regime voor het gebruik van middelen vormt een voortzetting van het regime van de voormalige Flora- en faunawet.

Artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming schrijft voor dat bij het verlenen van een vrijstelling van het verbod op het vangen of doden van vogels onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn ook wordt bepaald welke middelen, installaties en methoden mogen worden gebruikt. Deze middelen en methoden moeten behoren tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties en methoden. De desbetreffende middelen en methoden zijn aangewezen in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming; er zijn geen installaties aangewezen. Het voorschrijven van methoden is nieuw in vergelijking met de toenmalige Flora- en faunawet en vloeit voort uit de uitleg die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gegeven aan artikel 9, tweede lid, van de Vogelrichtlijn (zie ABRvS 4 januari 2012, zaaknr. 201103334/1/H3).

In de antwoorden op Kamervragen van de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken en van mijzelf over dit onderwerp, d.d. 1 september1 en 21 september 20172, is aangekondigd dat de Regeling natuurbescherming op dit punt aangepast zal worden. Onderhavige regeling strekt ter uitvoering daarvan in de aanwijzing van drie methoden die mogen worden gebruikt bij de uitvoering van de voornoemde vrijstelling voor schadebestrijding ten aanzien van vogels. Niet-levende lokvogels waren onder de toenmalige Flora- en faunawet aangewezen als toegestaan middel voor het vangen en doden van dieren in artikel 5 van het toenmalige Besluit beheer en schadebestrijding. Onder de Wet natuurbescherming wordt het gebruik van lokvogels beschouwd als methode voor het vangen en doden van vogels. In de Regeling natuurbescherming was deze methode echter niet aangewezen als toegestane methode voor de uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding. Dit wordt nu hersteld.

De twee andere lokmethoden die worden genoemd in artikel 3.9, tweede lid, van het Besluit natuurbescherming – ‘vangen of doden met gebruikmaking van een akoestisch middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt’ en ‘vangen of doden met gebruikmaking van lokvoer’ – waren niet als middel voor het vangen en doden aangewezen in het toenmalige Besluit beheer en schadebestrijding. In de praktijk werd het gebruik van deze lokmiddelen echter wel toegestaan, omdat zij niet werden beschouwd als middel voor het vangen en doden van dieren. Nu het gebruik van deze middelen wel expliciet is genoemd in artikel 3.9, tweede lid, van het Besluit natuurbescherming, ligt het in de rede om deze methoden aan te wijzen als toegestane methode bij de uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding ten aanzien van vogels. Voor alle drie methoden geldt dat zij een effectieve uitvoering van de vrijstelling voor schadebestrijding ten aanzien van vogels kunnen bevorderen en dat er vanuit het oogpunt van dierenwelzijn geen bezwaar is tegen het gebruik van deze methoden.

In het licht van het voorgaande voorziet onderhavige wijzigingsregeling in de toevoeging van een nieuw tweede lid aan artikel 3.3 van de Regeling natuurbescherming, waarin de methoden ‘vangen of doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels’, ‘vangen of doden met gebruikmaking van een akoestisch middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt’ en ‘vangen of doden met gebruikmaking van lokvoer’ worden aangewezen voor gebruik bij de uitvoering van de vrijstelling (artikel I, onderdeel B, van onderhavige regeling). Deze toevoeging heeft ook tot gevolg dat aan artikel 3.4 een lid wordt toegevoegd met het voorschrift dat bij de uitvoering van de vrijstelling ten aanzien van vogels geen andere methoden mogen worden gebruikt dan aangewezen in artikel 3.3, tweede lid (zie artikel I, onderdeel C, van deze regeling).

Enkel het gebruik van niet-levende lokvogels is toegestaan, hetgeen betekent dat de lokvogels dood of kunstmatig moeten zijn. Het gebruik van levende lokvogels is ingevolge artikel 3.9, achtste lid, van het Besluit natuurbescherming beperkt tot het gebruik in combinatie met vangkooien, kastvallen en vangnetten, welke niet mogen worden gebruikt bij de uitvoering van de vrijstelling van artikel 3.1 van de regeling. Het gebruik van middelen die lokgeluiden produceren is beperkt tot akoestische lokgeluiden. Het gebruik van middelen die elektronisch versterkte lokgeluiden produceren is verboden op grond van artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de wet. Hetzelfde verbod geldt voor het gebruik van lokvoer dat vergiftigd is of een verdovend middel bevat.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een foutieve verwijzing in artikel 3.1, vierde lid, van de Regeling natuurbescherming te herstellen (artikel I, onderdeel A, van onderhavige regeling).

Onderhavige wijzigingsregeling treedt onmiddellijk na publicatie ervan in werking. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Reden hiervoor is dat het feit dat met onderhavige wijziging het gebruik van methoden wordt toegestaan, welk gebruik ook onder de voormalige Flora- en faunawet was toegestaan. De regeling is daarmee te karakteriseren als reparatieregelgeving. Om die reden vloeien er ook geen wijzigingen in de regeldruk voort uit deze wijziging.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II, 2016/17, Aanhangselnummer 2589.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2017/18, Aanhangselnummer 26.

Naar boven