Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2017, 55384 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2017, 55384 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Fonds Duurzaam Water geldt voor aanvragen bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 18 juli 2016, nr. IGG-2016.380605, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Fonds Duurzaam Water)1 voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2018 een subsidieplafond van € 20 miljoen.
De bijlage bij het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 18 juli 2016, nr. IGG-2016.380605, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Fonds Duurzaam Water) wordt vervangen door de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
Dit besluit zal met de bijlage, inclusief de annexen, in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, R.M. Buijs
Het in dit besluit omschreven subsidieprogramma is onderdeel van het beleidskader FDW (hierna beleidskader), waarin naast subsidieverstrekking ook andere instrumenten worden ingezet. Het beleidskader is beschikbaar op de FDW website van RVO.nl (http://english.rvo.nl/fdw).
Door middel van het beleidskader kan een bijdrage worden geleverd aan de uitvoering van de agenda voor hulp, handel en investeringen van het huidige kabinet (‘Wat de wereld verdient’, april 20132).
Problemen op het gebied van waterveiligheid en waterzekerheid zijn complex van aard en er is vaak sprake van verschillende belangen. Hierdoor kunnen problemen veelal niet door één organisatie worden opgelost of kunnen oplossingen niet door één organisatie worden gefinancierd. Het beleidskader stimuleert het aangaan van publiek private partnerschappen (PPP’s). Door in partnerschap te werken en gebruik te maken van de toegevoegde waarde van overheden, ondernemingen, NGO’s en kennisinstellingen kunnen innovatieve en duurzame oplossingen gevonden worden voor water-gerelateerde problemen. Partnerschappen bieden bovendien kansen voor de Nederlandse watersector en kunnen helpen bij het opbouwen van lokaal MKB.
Vanuit het beleidskader wordt gezocht naar initiatieven die substantieel bijdragen aan een systeemdoorbraak. Hiervoor is noodzakelijk dat resultaten opschaalbaar zijn of een sectorale impact hebben en er aandacht is voor de enabling environment en verdienmodellen gericht op de allerarmsten.
De onderstaande beleidsuitgangspunten, waaronder duurzaamheid en gender, staan centraal. De mate waarin, en de manier waarop deze aspecten worden geïntegreerd is afhankelijk van de context. De voorkeur zal uitgaan naar initiatieven waarin deze aspecten een belangrijke rol spelen.
De beleidsuitgangspunten zijn:
Ontwikkelingsfocus:
Inclusieve groene groei door het verbeteren van waterzekerheid en waterveiligheid in ontwikkelingslanden.
Het verbeteren van de levensomstandigheden van kwetsbare groepen.
Het integreren van het thema gender, bij voorkeur door vrouwen te betrekken bij besluitvorming, planning en uitvoering, bijvoorbeeld door ze in te zetten als change agents en activiteiten die bijdragen aan de sociale en economische empowerment van vrouwen of de randvoorwaarden hiervoor.
Ondersteunde initiatieven zijn gebaseerd op een gedegen equity en gender analyse.
Duurzaamheid:
Het gaat uitsluitend om interventies die tot een duurzaam resultaat leiden. Voor de invulling van het begrip duurzaam wordt gebruik gemaakt van het FIETS kader waarin onderscheid wordt gemaakt in duurzaamheid op Financieel, Institutioneel, Ecologisch (milieu en klimaat), Technisch en Sociaal vlak.
– Waar er sprake is van een verdienmodel is deze gebaseerd op een goede analyse (incl. willingness to pay). Het verdienmodel functioneert met kwetsbare groepen (zoals de allerarmsten) als (deel van de) markt of doelgroep.
– Van initiatieven wordt verwacht dat ze een positieve bijdrage levert aan duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het terugdringen van afvalstromen, het behoud van ecosystemen, het helpen terugdringen van klimaatverandering (mitigatie) of het versterken van de weerbaarheid tegen de gevolgen van klimaatverandering (adaptatie).
– Integrale aandacht voor waterbeheer aspecten van de beoogde interventies is noodzakelijk om duurzaamheid te waarborgen. Een goede analyse van de impact van het project op de (natuurlijke) omgeving is hiervoor essentieel.
– Vanuit het oogpunt van duurzaamheid is het van belang dat ondersteuning gebaseerd is op lokale vraag. Het betrekken van lokale belanghebbenden en de doelgroep is daarbij van groot belang.
– Om kansen op systeemdoorbraak te verhogen kan complementariteit van het project met de bilaterale waterprogramma’s van toegevoegde waarde zijn.
– Interventies voldoen te allen tijde aan de regels met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (zie OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, versie 20113).
Partnerschappen:
De aanpak van de problematiek waarop FDW zich richt vergt inzet van publiek private partnerschappen. Dergelijke partnerschappen kunnen kansen en problemen aanpakken die de individuele partij overstijgen en zich bevinden op het snijvlak van het publieke en private domein. Een substantiële rol van de lokale publieke partij uit het doelland is van belang voor het rechtvaardigen van een publiek-private samenwerking en voor het welslagen van initiatieven. Voor goed functionerende partnerschappen is het van belang dat heldere afspraken worden gemaakt over de verschillende taken, rollen en verantwoordelijkheden.
Nederlandse kennis en kunde:
Daar waar het meerwaarde voor de te bereiken doelen heeft wordt de inzet van Nederlandse kennis en kunde verlangd.
Het doel van het subsidieprogramma is bijdragen aan inclusieve, groene groei door het verbeteren van waterzekerheid en waterveiligheid in ontwikkelingslanden via publiek private partnerschappen (PPP’s). Uitgangspunt daarbij is dat het zich richt op kansen en knelpunten die juist door inzet van publiek private partnerschappen succesvol opgepakt kunnen worden.
Gezien de te adresseren thema’s en de samenwerking tussen publieke en private partijen in partnerschappen kan de doelstelling bereikt worden via interventies die zich richten op het realiseren van randvoorwaardelijke vereisten. Hierbij kan gedacht worden aan institutionele capaciteitsversterking of interventies op basis van verdienmodellen daar waar de markt het laat afweten of risico’s te groot zijn. Een combinatie van deze twee typen interventies is ook mogelijk. Voor beide typen interventies moet duidelijk zijn dat er een meerwaarde is van de samenwerking van de publieke en private sector in een PPP.
Aan de doelstelling dient via één of meer van de volgende drie thema’s te worden bijgedragen:
1. Duurzame toegang tot schoon drinkwater en sanitatie (inclusief afval en industrieel afval);
2. Efficiënt watergebruik, met name in de landbouw;
3. Verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s.
Integratie van de verschillende thema’s is mogelijk en kan zelfs bijdragen aan het verhogen van de duurzaamheid van de activiteiten.
Het subsidieprogramma kent twee subsidiemogelijkheden: de FDW-projectsubsidie (paragraaf 3) en de FDW-voucher (paragraaf 4).
De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op grond van een aan RVO.nl verleend mandaat.
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de aanvrager bij het subsidieprogramma te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag, de beheerfase, de afronding van het project, waarna de aanvrager een verzoek tot vaststelling van de subsidie moet indienen, en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 0,4% bedraagt.
een project is commercieel haalbaar indien het gehele project middels één of meerdere door het project ondersteunde business cases kan worden terugverdiend binnen de projectperiode en de twee daaropvolgende jaren of de benodigde financiering uit de commerciële markt kan verkrijgen;
duurzaamheid als bedoeld in annex 3 (FIETS kader) van deze beleidsregels;
één van de thema’s van het FDW. Het verschaffen van duurzame toegang tot veilig drinkwater en verbeterde sanitaire voorzieningen en afval afhandeling aan huishoudens maar ook bij instellingen als scholen, gecombineerd met inzet op hygiëne;
één van de thema’s van FDW. Het verbeteren en verduurzamen van watergebruik in de geïrrigeerde en regenafhankelijke landbouw; hierdoor neemt de productie van voedsel- en productiegewassen op duurzame wijze toe en is de voedselvoorziening beter bestand tegen de gevolgen van klimaatverandering;
kapitaalgoederen die worden ingezet in het productieproces, zoals machines, gebouwen en installaties (eventuele computersoftware valt hier ook onder). Kosten gemoeid met goederen die slechts één productiecyclus mee gaan of in één jaar worden afgeschreven, worden niet aangemerkt als investeringen in hardware, maar als operationele kosten;
Opstartfase van het project waarbinnen randvoorwaardelijke zaken voor verdere projectuitvoering worden geborgd. De inceptiefase wordt als onderdeel van het projectplan behorende bij de aanvraag gedefinieerd;
een onderwijs- en onderzoeksinstelling die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid;
een onderneming behorende tot de bedrijfssector als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine ondernemingen (Pb 2003 L 124/36);
een niet op winst gerichte en niet door een overheidsinstantie opgerichte of aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie die beschikt over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht in het land waar de NGO statutair gevestigd is. Deze partij is ook als zodanig geregistreerd;
een onderneming is een entiteit niet zijnde een stichting, vereniging, coöperatieve vereniging of NGO, die economische activiteiten uitvoert, ongeacht de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Een economische activiteit is het aanbieden van goederen of diensten op een economische markt. Ook entiteiten die economische activiteiten uitvoeren op ‘not for profit en not for loss’ basis kunnen kwalificeren als onderneming in het partnerschap.
het deel van het projectbudget dat uit middelen van ondernemingen wordt gefinancierd;
geheel van centrale en decentrale overheidspartijen (Rijk, provincie, gemeente, of lokale variant daarop). Ook semi-overheidspartijen kunnen als ‘overheid’ deelnemen aan het partnerschap. Het gaat om instanties die wettelijke taken uitvoeren of het publieke belang dienen en gefinancierd worden uit publieke middelen. In het geval van de watersector gaat het onder andere om toezichthoudende instanties;
de deelnemer in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;
Het totaal aan subsidiabele projectkosten. Het projectbudget is het totaal aan kosten direct gerelateerd aan de uitvoer van het project die voor subsidie in aanmerking komen;
een instelling die behoort tot de overheid;
een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend samenwerkingsverband, bestaande uit één publieke instelling uit het doelland, één onderneming en één NGO. Van de partijen beschikt ten minste één organisatie over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht welke ook statutair in Nederland is gevestigd. Bestaat uit maximaal 6 deelnemers. Individuele leden van de doelgroep van het FDW-project zijn geen partner van het PPP. Het PPP vraagt via een penvoerder de subsidie aan;
omvat activiteiten als projectmanagement, training, monitoring en evaluatie, certificering, juridisch en bouwkundig advies e.d. De daarmee gemoeide kosten vormen het deel van het projectbudget dat niet wordt besteed aan hardware en rentekosten;
één van de thema’s van FDW. Het duurzame beheer van stroomgebieden is erop gericht dat alle watergebruikersgroepen (huishoudens, visserij, landbouw, industrie, waterkracht en natuur) over genoeg water beschikken van voldoende kwaliteit en dat hun leefomgeving beschermd is tegen rampen als grote overstromingen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de gevolgen van klimaatverandering.
Een FDW-projectsubsidie beoogt PPP’s te ondersteunen bij het uitvoeren van projecten die aansluiten op de doelstellingen van FDW.
Het maximale subsidiepercentage van de subsidiabele projectkosten en het maximale subsidiebedrag zijn afhankelijk van het thema waar de aanvraag zich op richt. De maximale subsidiepercentages per thema zijn weergegeven in tabel 1.
De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 500.000.
Aanvragen die zijn ingediend onder het thema ‘Verbeterd stroomgebied beheer en veilige delta’s’, maar hier na analyse niet onder vallen, zullen, indien zij (waar nodig) niet tijdig voor de deadline voor het indienen van aanvragen worden aangepast, niet in aanmerking komen voor subsidie.
Thema |
Maximum subsidie-percentage |
Maximum subsidiebedrag |
Minimum eigen bijdrage |
Minimale ondernemings-bijdrage |
---|---|---|---|---|
Duurzame toegang tot schoon drinkwater en sanitatie (inclusief afval) |
60% |
€ 3 miljoen |
40% |
20% |
Efficiënt watergebruik met name in de landbouw |
60% |
€ 3 miljoen |
40% |
20% |
Verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s |
70% |
€ 3 miljoen |
30% |
10% |
Ad 1) De genoemde percentages hebben betrekking op het projectbudget van de aanvraag.
Het deel van de projectkosten dat niet door subsidie wordt gefinancierd komt uit middelen van het PPP (eigen middelen of middelen verkregen van derden); de eigen bijdrage. De hoogte van de minimaal vereiste eigen bijdrage wordt per thema weergegeven in Tabel 1. Een minimum percentage van de subsidiabele projectkosten moet afkomstig zijn uit middelen van ondernemingen die als projectpartner in de aanvraag zijn opgenomen. De hoogte van dit percentage is per thema weergegeven in Tabel 1. Bij aanvraag van de projectsubsidie maakt het project aannemelijk dat het PPP de eigen bijdrage kan financieren.
De eigen bijdrage mag afkomstig zijn uit verschillende financieringsbronnen zoals andere subsidies, leningen en giften of investeringen door derden in projectpartners of het partnerschap, echter mag niet afkomstig zijn van een reeds eerder verkregen subsidie of bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Indien de eigen bijdrage wordt gefinancierd uit een lening of investering zal deze bijdrage worden gezien als de bijdrage uit de middelen van de PPP-partner die de lening of investering ontvangt.
Individuele leden van de doelgroep van het FDW-project zijn geen partner in een PPP namens welke een aanvraag voor een projectsubsidie wordt gedaan en hun economische groei of door hen aangegane leningen kunnen niet als ‘eigen bijdrage’ gekapitaliseerd worden. Tevens kan de eigen bijdrage niet worden ingevuld met in de toekomst binnen het project te genereren inkomsten.
Een hogere eigen bijdrage dan minimaal vereist wordt aangemoedigd en werkt positief door in de beoordeling van de aanvragen.
Een projectsubsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten direct verbonden met de uitvoering van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien deze rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt voldaan aan de verplichtingen gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen (hardware) en technische assistentie (TA). In de subsidieverleningsbeschikking zal worden opgenomen dat kosten voor hardware en kosten voor technische assistentie, met uitzondering van kosten gemaakt voor uitvoer van de inceptiefase, pas subsidiabel zijn na afronding van de inceptiefase van het project. De inceptiefase is afgerond indien alle voor deze fase geplande activiteiten zijn uitgevoerd en resultaten zijn behaald. Op verzoek van het PPP kan RVO.nl hiervan afwijken. Hiervoor beoordeelt RVO.nl het verzoek en de ingediende rapportage en bijbehorende bijlagen van de inceptiefase.
In relatie tot technische assistentie (TA) wordt voor FDW de standaardmethode ‘Loonkosten plus vaste-opslag-systematiek’ gebruikt om de hoogte van de tarieven van projectpartners te bepalen. Hierbij wordt uitgegaan van een opslag van 50% op de loonkosten.
Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen (hardware) wordt verstaan:
– investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het project;
– investeringen in nieuwe gemeenschappelijke infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur, met uitzondering van regulier onderhoud;
– kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, uitgezonderd btw.
Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie (TA) wordt verstaan:
– kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;
– kosten voor monitoring en (externe) evaluatie van het project;
– projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde dienst gedurende de overeengekomen projectperiode;
– kosten voor activiteiten die individuele organisaties overstijgen en direct bijdragen aan de doelstellingen van de aanvraag zoals een multi-stakeholder dialoog, marktontwikkeling, gemeenschappelijke waterbeheer risicoanalyse, versterken institutionele capaciteit e.d.;
– kosten voor kwaliteits- of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO certificering en milieu certificering), vergunningen, marketing, advieskosten;
– kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht en training voor medewerkers binnen het PPP en voor derde partijen.
De volgende kostenposten zijn niet subsidiabel:
– kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum van het project mag niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;
– kosten voor aanvraag van de subsidie;
– financieringskosten en rentevergoedingen;
– kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;
– kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;
– kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D), uitgezonderd demonstratie activiteiten;
– operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;
– omzetbelasting zoals btw/VAT (tenzij de uitvoerende organisatie kan aantonen dat er geen vrijstelling kan worden gekregen);
– kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden gemaakt door projectpartners in het PPP;
– kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers;
– loonkosten van medewerkers in dienst bij lokale publieke partners uit het doelland.
De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden geven advies over de kwaliteit van de aanvragen. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar de aansluiting bij het Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) van de ambassade en de inbedding in de lokale context.
RVO.nl kan tijdens de beoordeling advies inwinnen bij externe experts.
RVO.nl legt de resultaten van de beoordeling van de aanvragen voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ingestelde onafhankelijke adviescommissie FDW. De commissie adviseert de Minister over de uitkomsten van de beoordeling door RVO.nl.
– De aanvraag dient via het digitale formulier op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ingediend te worden. Eventueel kunt u de aanvraag schriftelijk (USB-stick) en/of per e-mail, rechtsgeldig ondertekend, indienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; Bezoekadres: Prinses Beatrixlaan 2, Den Haag; Postadres: Postbus 93144, 2509 AC Den Haag; e-mailadres: fdw@rvo.nl.
– Uiterste termijn van indiening is voor de eerste openstelling 27 februari 2017, 15.00 uur, voor de tweede openstelling 5 februari 2018, 15.00 uur. Aanvragen dienen op deze tijdstippen door RVO te zijn ontvangen.
– De aanvraag wordt opgesteld in de Engelse taal met gebruikmaking van een daartoe door de Minister vastgesteld (digitaal) formulier en voorzien van de daarin genoemde bijlagen, dat beschikbaar is gesteld op www.english.rvo.nl/fdw. Het gaat in ieder geval om een verklaring van ontvangst van het RVO.nl-advies op de concept note en de volgende bijlagen:
– Partner formulieren
– Projectplan
– Logframe en planning
– Project budget
– Financial sustainability and revenu model
– Financiële jaarrekeningen en verklaringen projectpartners
– Monitoring & Evaluatie indicatoren
– De aanvrager en deelnemers aan het PPP dienen te verklaren dat zij op de hoogte zijn van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen en de ILO-Verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk, en dat zij hiernaar handelen. Ook dienen zij op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten onder het project uit te voeren die op deze lijst benoemd staan.
– In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum waarop de aanvraag is aangevuld. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de aanvrager (penvoerder) het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend.
Na ontvangst van de aanvragen toetst RVO.nl de aanvraag op ontvankelijkheid. Aanvragen die voldoen aan alle formele vereisten zijn ontvankelijk en worden in behandeling genomen en beoordeeld op drempelcriteria. Slechts de aanvragen die voldoen aan alle drempelcriteria worden (nader) inhoudelijk op rangschikkingscriteria beoordeeld.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO.nl verificatieactiviteiten uitvoeren ter controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden. Hiervoor kan RVO.nl contact zoeken met de partijen in het aanvragende PPP en relevante stakeholders.
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd.
De verdeling van de beschikbare middelen vindt per openstelling plaats op basis van rangschikking van de aanvragen op kwaliteit.
De rangschikking geschiedt per thema op basis van:
• toekenning van punten als uitkomst van de beoordeling op de rangschikkingscriteria;
• de toekenning van extra punten aan activiteiten in partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking en focuslanden voor buitenlandse handel (BH)(zie annex 1 bij deze beleidsregels).
De beschikbare subsidie wordt eerst toegekend aan de aanvragen die als eerste gerangschikt zijn binnen een FDW-thema. Vervolgens komen de aanvragen die daaronder gerangschikt zijn voor subsidie in aanmerking in volgorde van rangschikking per thema zolang het subsidiebudget niet is uitgeput.
Indien onvoldoende subsidie beschikbaar is om alle aanvragen die van voldoende kwaliteit gebleken zijn (zie hierna onder Puntenverdeling en bonuspunten) te honoreren, krijgen bij een gelijke rangschikkingspositie aanvragen die zich richten op het thema ‘Verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s’ prioriteit boven aanvragen die zich richten op het thema ‘Efficiënt watergebruik met name in de landbouw’, die weer prioriteit krijgen boven aanvragen die zich richten op het thema ‘Duurzame toegang tot schoon drinkwater en sanitatie’.
Een aanvraag wordt afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande minimale eisen niet wordt voldaan:
a. Met betrekking tot de penvoerder en overige projectpartners van het PPP:
– Alle projectpartners, maximaal zes, in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.
– De aanvraag wordt namens het PPP ingediend door één van de projectpartners, de penvoerder.
– Het PPP bestaat uit ten minste één publieke instelling uit het doelland, één onderneming en één NGO.
– Van de projectpartners beschikt ten minste één organisatie over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht welke ook statutair in Nederland is gevestigd.
– Individuele leden van de doelgroep van het FDW-project zijn geen partner in het PPP.
– Geen van de projectpartners is een organisatie die FDW-vouchers verzilvert in relatie tot de ontwikkeling van de aanvraag.
– Projectpartners hebben geen vermelding op de World Bank List of Ineligible Firms & Individuals4.
– De deelnemende ondernemingen hebben een goede reputatie op het gebied van IMVO. De deelnemende ondernemingen overleggen hun IMVO-beleid bij de subsidieaanvraag of tonen bij aanvraag aan dit gedurende de looptijd van de subsidie op te stellen. Het IMVO-beleid is gebaseerd op de uitgangspunten van OESO.
– De projectpartners beschikken over voldoende financiële middelen om de eigen bijdrage en het werkkapitaal voor het project te kunnen financieren.
– Per openstelling kan een organisatie in maximaal twee aanvragen participeren, hetzij als penvoerder hetzij als partner.
b. Met betrekking tot de aanvraag:
– De aanvraag is in hoofdzaak gericht op één van de in paragraaf 1.3 genoemde FDW-thema’s. Ten minste de helft van het projectbudget is bestemd voor activiteiten met betrekking tot dit thema. Het project wordt onder dit thema ingediend, beoordeeld en gerangschikt. Andere activiteiten en kosten kunnen gerelateerd zijn aan de overige FDW-thema’s zoals genoemd in paragraaf 1.3. Het project is vraaggestuurd en richt zich op het verbeteren van de levensomstandigheden van kwetsbare groepen.
– De aanvraag betreft activiteiten in minimaal één van de landen opgenomen in annex 1 bij deze beleidsregels5. Alleen projecten op het gebied van verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s mogen grensoverschrijdend zijn waarbij de noodzaak van grensoverschrijdende activiteiten voor ten minste één van de landen waarop de aanvraag zich richt aangetoond wordt.
– Aanvragen bevatten een IMVO risicoanalyse op de projectactiviteiten en indirecte effecten op basis van de uitgangspunten van OESO (zie 3.6). Voor relevante risico’s zijn de mitigerende maatregelen geformuleerd die binnen het project worden uitgevoerd.
– Het project heeft een maximale looptijd van zeven jaar.
– De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal de waarde zoals vermeld in tabel 1 van paragraaf 3.2.
– De eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is minimaal het vereiste percentage zoals vermeld in tabel 1 van paragraaf 3.2 en is niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
– De ondernemingsbijdrage is minimaal het vereiste percentage zoals vermeld in tabel 1 van paragraaf 3.2 en is niet direct of indirect afkomstig van subsidies of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
– Het project is binnen de looptijd van het project vermeerderd met twee jaar niet commercieel haalbaar.
– Het projectvoorstel zal niet leiden tot marktverstoring in het partnerland en in Europa.
– Het projectvoorstel bevat geen activiteiten die op de FMO-uitsluitingslijst6 vermeldt staan.
– Het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.
Aanvragen moeten een minimale score voor de verschillende rangschikkingscriteria behalen (zie tabel 2) om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Aanvragen die daaraan voldoen zullen aan de hand van de beoordeling op onderstaande criteria, na toekenning van eventuele bonuspunten, gerangschikt worden.
a) Beleidsbijdrage
– De omvang en waarschijnlijkheid van de door het PPP en project te behalen bijdrage aan de ontwikkelfocus en doelstellingen van FDW (impact)
– De mate waarin het project positieve resultaten oplevert voor de doelgroep en aansluit op de behoeften van de doelgroep7. Hierbij wordt de bijdrage aan het verbeteren van de levensomstandigheden van kwetsbare groepen, waaronder de allerarmsten, expliciet meegewogen.
– De kwaliteit van de gender en equity-analyse en de positieve bijdrage van de daaruit volgende, en in het project opgenomen activiteiten op het gebied van gender en equity.
– De mate waarin de projectactiviteiten aansluiten bij het beleid van het doelland of dat van de Nederlandse overheid.
b) Het partnerschap
– De meerwaarde van het partnerschap: de mate waarin een PPP de juiste samenwerkingsvorm is voor het behalen van de project- en impact doelstellingen.
– Relevantie van de partners: de mate waarin de keuze van de partners leidt tot een efficiënte uitvoering van het project.
– De capaciteit van het partnerschap: de mate waarin de PPP-partners in het algemeen en de penvoerder in het bijzonder beschikken over relevante expertise, benodigde invloed op de besluitvorming en organisatorische capaciteit om de projectdoelstellingen te realiseren.
c) Interventiestrategie
– De mate waarin de binnen het project vormgegeven interventie is gebaseerd op een gedegen en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
– Effectiviteit van de interventiestrategie: de mate waarin de projectinterventie logisch aansluit bij de context-, stakeholder- en probleemanalyse en de waarschijnlijkheid dat de interventie leidt tot het realiseren van de projectdoelstellingen. Een kwalitatief goede risicoanalyse en -mitigatie vormt hier onderdeel van.
d) Duurzaamheid
– De mate waarin het project leidt tot duurzame resultaten. Beoordeeld wordt in hoeverre het project leidt tot financiële-, institutionele-, ecologische- (environment), technische- en sociale duurzaamheid. Bij de beoordeling hiervan is het FIETS kader zoals opgenomen in annex 3 bij deze beleidsregels leidend.
e) Operationele invulling van het project
– De kwaliteit van het projectplan: de mate waarin de projectactiviteiten, outputs en outcomes concreet specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn uitgewerkt.
– De kwaliteit van het projectbudget: de mate waarin het projectbudget aansluit bij de projectactiviteiten en accuraat is.
– De kwaliteit en doeltreffendheid van het systeem van monitoring, evaluatie en bijsturing.
– De beschikbaarheid en de kwaliteit van de projectmedewerkers.
– Kosteneffectiviteit: de verhouding tussen de projectkosten en gevraagde subsidie ten opzichte van de projectresultaten.
Puntenverdeling en bonuspunten
Aanvragen die voldoen aan de drempelcriteria en ten minste het minimale aantal punten op de rangschikkingscriteria scoren zullen worden gerangschikt aan de hand van de beoordelingsscore en eventueel toegekende bonuspunten. In totaal zijn er 1.000 punten te verdienen in de toets op de rangschikkingscriteria. In onderstaande tabel 2 staat per rangschikkingscriterium het maximum aantal te verdienen punten en het aantal punten dat minimaal behaald moet worden om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.
Criterium |
Maximum |
Minimum |
|
---|---|---|---|
a |
Beleidsbijdrage |
250 |
200 |
b |
Het partnerschap |
200 |
140 |
c |
Interventiestrategie |
200 |
140 |
d |
Duurzaamheid |
250 |
160 |
e |
Operationele invulling van het project |
100 |
60 |
Totaal aantal punten |
1.000 |
700 |
Naast de 1.000 punten die te verdienen zijn voor de kwaliteitscriteria worden 50 extra punten toegekend aan aanvragen voor activiteiten in één van de 14 daarvoor kwalificerende partner- of focuslanden voor het beleid van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking zoals opgenomen in annex 1 bij deze beleidsregels.
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in deze beleidsregels en/of indien het beschikbare budget ontoereikend is gelet op de plaats op de rangschikking per thema van de aanvraag.
Binnen 22 weken na de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen beslist RVO.nl namens de Minister op de aanvraag.
Bij de verlening worden in ieder geval de volgende verplichtingen opgenomen.
Voortgangsrapportages en monitoring projectresultaten:
De subsidieontvanger dient bij afronding van de inceptiefase van het project en vervolgens eenmaal per 12 maanden te rapporteren over de gerealiseerde activiteiten, resultaten en kosten. De voortgangsrapportages worden binnen 4 weken na afloop van de rapportageperiode bij RVO.nl ingediend. De rapportages dienen in het Engels te worden opgesteld volgens het beschikbaar gestelde model (zie http:english.rvo.nl/FDW).
Gezamenlijk met de voortgangsrapportage wordt tevens gerapporteerd op monitoring indicatoren zoals vastgelegd in de subsidiebeschikking en het door het partnerschap te ontwikkelen ‘Monitoring en Evaluatie plan’. Deze omvat expliciet monitoring op bijdragen aan de beleidsdoelstellingen. De in de subsidiebeschikking vastgelegde indicatoren zijn een selectie van indicatoren, zoals genoemd in annex 2 bij deze beleidsregels, die relevant zijn voor het project. Daarbij wordt bij de oplevering van de rapportage na afronding van de inceptiefase gerapporteerd op de baseline situatie en projectdoelstellingen, waarna jaarlijks een update op de indicatoren wordt verstrekt. Rapportage op de indicatoren volgt het daarvoor bestemde format dat wordt aangeboden door RVO.nl.
Gedurende de gehele uitvoeringsperiode kan RVO.nl uit eigen beweging contact opnemen met elke partner in het PPP voor het opvragen van informatie over het project.
Als onderdeel van de monitoringindicatoren rapporteert de subsidieontvanger jaarlijks op de uitkomsten van een duurzaamheidscheck waarbij gerapporteerd wordt over het functioneren van de door het project geïnstalleerde of gerehabiliteerde hardware. Indien deze hardware niet meer volledig functioneel is dient door het PPP een analyse naar de oorzaken en een management response daarop opgesteld te worden. De interventiestrategie moet worden aangepast zodat de functionaliteit blijvend wordt hersteld. Indien aan het einde van de projectperiode minder dan 100% van deze hardware volledig operationeel is kan dit leiden tot aanpassing van de subsidie.
Projecten met een totaal projectbudget boven € 5.000.000 moeten door een onafhankelijke partij geëvalueerd worden op de gerealiseerde projectresultaten. De kosten voor een externe evaluatie moeten in het budget zijn opgenomen. Het eindconcept en het eindrapport moeten te zijner tijd bij RVO.nl worden ingediend. Tevens is een externe evaluator betrokken bij het opstellen van een monitoring en evaluatieplan voor het project.
Duurzaamheidscompact:
Bij afronding van het project dient aan RVO.nl een ondertekend duurzaamheidscompact overlegd te worden. Doel van het duurzaamheidscompact is het verzekeren van het volledig en blijvend functioneren van de diensten en middelen die door het project zijn opgeleverd. Het duurzaamheidscompact moet ten minste ondertekend zijn door de hoofdaanvrager en de belanghebbende partijen met betrekking tot de diensten en middelen geleverd door het project. De subsidieontvanger rapporteert jaarlijks op de stand van zaken rond de ontwikkeling van het duurzaamheidscompact.
Het duurzaamheidscompact wordt gebaseerd op de richtlijnen die RVO.nl beschikbaar stelt op de website http://english.rvo.nl/FDW
Internationale normen:
De subsidieontvanger is verplicht het project uit te voeren volgens de OESO richtlijnen voor Multinationale Bedrijven en de ILO-Verklaring inzake fundamentele principes en rechten op het werk.
Belastingontwijking:
Van projectpartners wordt geëist dat zij geen gebruik maken van kunstmatige constructies om hun winsten of te betalen bronheffingen te verlagen in relatie tot het project. Onder ‘kunstmatige constructies’ vallen alle (juridisch legale) constructies die geheel of gedeeltelijk gericht zijn op het ontlopen van belastingen.
Inceptiefase implementatie:
Het voltooien van de inceptiefase van het project is essentieel voor de verdere uitvoering van het subsidieproject. Indien de inceptiefase niet, niet tijdig of niet volledig is gerealiseerd, kan dit gevolgen hebben voor continuering van de subsidieverstrekking en kan de subsidiebeschikking worden gewijzigd of zelfs worden ingetrokken.
Voorschotten:
Bij de subsidieverstrekking zal worden bepaald op welke wijze bevoorschotting plaatsvindt. Gedurende het project bedragen de voorschotten in totaal niet meer dan 90% van de verleende subsidie.
In de subsidieverleningsbeschikking zal worden bepaald dat na afronding en goedkeuring van de inceptiefase van het project de voorschotten gefaseerd, eens per drie maanden, worden verstrekt. Van dit regime kan worden afgeweken na een door RVO.nl goedgekeurd verzoek van het PPP of op initiatief van RVO.nl, bijvoorbeeld indien de projectvoortgang achterblijft bij de planning.
Subsidievaststelling:
De aanvrager moet binnen zes maanden na afronding van de activiteiten de inhoudelijke en financiële eindrapportage aanleveren, evenals de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Deze eindrapportage dient te worden ingediend overeenkomstig het beschikbaar gestelde model. RVO.nl beslist binnen 13 weken over de subsidievaststelling. Een fysieke inspectie ter plaatse kan onderdeel uitmaken van de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling. In dat geval kan RVO.nl de beslistermijn verlengen tot 22 weken.
Informatie na vaststelling:
Ook na vaststelling van de subsidie kan RVO.nl de aanvrager verzoeken informatie te verstrekken over de impact van het project.
Ter ondersteuning van ontwikkeling van initiatieven voor FDW-projectsubsidie kan onder voorwaarden een aanvraag voor subsidie in de vorm van een voucher worden ingediend bij RVO.nl. De voucher is een ‘waardebon’ die na oplevering van een dienst of product door een door de voucher-aanvrager ingehuurde organisatie of expert kan worden verzilverd bij RVO.nl.
De voucher kan worden gebruikt ter beantwoording van een relevante kennisvraag, nodig voor het opstellen van een FDW-subsidieaanvraag. Ook kan de voucher worden ingezet voor opdrachten aan derden ter ondersteuning bij ontwikkeling van de interventiestrategie zoals de business case of een pro-poor-, duurzaamheids- en genderanalyse en -strategie.
FDW-vouchers kunnen niet worden ingezet voor het laten opstellen van (onderdelen van) de aanvraag voor FDW-projectsubsidie.
Organisaties die een FDW-voucher verzilveren bij RVO.nl zijn voor de aan de voucher gerelateerde aanvraag voor FDW-projectsubsidie uitgesloten als projectpartner.
Vouchers kunnen uitsluitend worden aangevraagd door NGO’s en kleine ondernemingen die onderdeel zijn van een potentiële PPP.
Vouchers kunnen uitsluitend worden verzilverd door opdrachtnemers die volwaardig rechtssubject zijn en ingeschreven staan in de Kamer van Koophandel.
Vouchers kunnen uitsluitend worden aangevraagd met het daarvoor bestemde aanvraagformulier en de daarin genoemde bijlagen. Het uiterste tijdstip waarop aanvragen voor de tweede openstelling moeten zijn ontvangen door RVO.nl is 8 december 2017.
RVO.nl toetst de aanvraag op de voorwaarden en het beoordelingscriterium.
RVO.nl neemt binnen 2 weken een beslissing op de aanvraag. Bij toekenning wordt de voucher verstrekt aan de aanvrager.
Aanvragen worden beoordeeld en vouchers worden verstrekt in volgorde van datum van ontvangst van de aanvraag voor de voucher. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het subsidieplafond zou worden overschreden wordt de volgorde van verstrekking en de verdeling van middelen vastgesteld door middel van loting.
Vouchers kunnen door RVO.nl worden verstrekt aan de aanvrager indien wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
– De voucher wordt aangevraagd voor het laten uitvoeren van een opdracht die aansluit bij de doelstelling van de FDW-voucher.
– De voucher wordt aangevraagd ter ondersteuning van een aanvraag voor FDW-projectsubsidie waarvoor RVO.nl een advies op de concept note heeft afgegeven. Hoe dit advies te verkrijgen is, is omschreven in het beleidskader FDW, zie http://english.rvo.nl/fdw.
– Per te ontwikkelen FDW-project kunnen maximaal twee vouchers worden verstrekt met een totale waarde van maximaal € 10.000. De waarde van een voucher is gelijk aan of lager dan het door de opdrachtnemer geoffreerde bedrag.
– Het is aannemelijk dat de opdracht of dienst die wordt (mede)gefinancierd via een voucher afgerond en verwerkt kan worden in de FDW-projectsubsidieaanvraag vóór de indieningstermijn voor FDW-projectsubsidie.
– De opdracht wordt ná aanvraag van de voucher uitgevoerd
– De offerte voor opdracht of dienst dient in het Engels te worden ingediend.
De voucher wordt ingezet ter ondersteuning van een kansrijke aanvraag van de FDW-projectsubsidie. Dit wordt beoordeeld aan de hand van een voorlopige toets van het nader te ontwikkelen project aan de criteria voor een FDW-projectsubsidie.
– Na oplevering van de dienst of het product door de opdrachtnemer en acceptatie hiervan door de aanvrager draagt de aanvrager de voucher over aan de opdrachtnemer.
– De voucher kan door de opdrachtnemer worden verzilverd bij RVO.nl. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het daartoe bestemde formulier dat beschikbaar is op http://english.rvo.nl/fdw
– Een opdrachtnemer kan maximaal 10 vouchers per kalenderjaar bij RVO.nl verzilveren.
– De voucher kan tot en met 5 maart 2018 verzilverd worden.
Basis wordt gevormd door DGGF landenlijst. In navolging van het instrument DRIVE staat FDW III dicht voor Eritrea, Gambia, Jemen en Zimbabwe. In tegenstelling tot DRIVE worden landen Benin, Burundi, Suriname, Zuid Sudan en Libië opengesteld onder de volgende voorwaarden:
– Alleen werken met decentrale overheid en/of parastatals;
– Geldstromen (subsidie) niet via de overheid (overheid mag dus geen penvoerder zijn);
– Geen internationale reizen/scholarships voor overheidsfunctionarissen.
Voor alle landen geldt dat goede checks and balances met betrekking tot (anti)corruptie van toepassing zijn en dat project interventies direct ten goede moeten komen aan de lokale bevolking (doelgroep). Voor Benin, Burundi, Suriname, Zuid Sudan en Libië worden deze voorwaarden extra benadrukt.
– Afghanistan*
– Algeria
– Angola
– Armenia
– Bangladesh*
– Benin*
– Bhutan
– Bolivia
– Burkina Faso
– Burundi*
– Cambodia
– Cape Verde
– Chad
– Colombia
– Côte d'Ivoire
– Democratic Republic of Congo
– Djibouti
– Egypt
– Ethiopia*
– Georgia
– Ghana*
– Guatemala
– Guinea
– Haïti
– India
– Indonesia*
– Jordan
– Kenya*
– Kosovo
– Laos
– Lebanon
– Liberia
– Libya
– Madagascar
– Malawi
– Mali*
– Morocco
– Moldavia
– Mongolia
– Mozambique*
– Myanmar
– Nepal
– Nicaragua
– Niger
– Nigeria
– Pakistan
– Palestinian Territories *
– Peru
– Philippines
– Rwanda*
– Sierra Leone
– Sao Tome and Principe
– Senegal
– Somalia
– South Africa
– South Sudan*
– Sri Lanka
– Suriname
– Tanzania
– Togo
– Tunisia
– Uganda*
– Vietnam
– Zambia
50 bonuspunten voor de 14 landen waarmee Nederland een hulp- of overgangsrelatie heeft. (excl. Jemen) (*).
Indicator |
Unit |
Specification |
|
---|---|---|---|
General |
|||
People trained |
# |
Defined by type and topic of training Disaggregated by gender, vulnerable groups and location |
|
Direct jobs created |
# |
Disaggregated by gender, vulnerable groups and location |
|
Efficient use of water (e.g. in agriculture) |
|||
Yearly agricultural yield of main crops |
kg/ha |
||
Water productivity: crop yield per unit water. |
Kg/m³ |
||
Integrated water resource management and safe delta’s |
|||
Ecological and/or socio-economically sustainable river basin/delta plans |
# |
Defined by type and geographical level of plans |
|
People targeted in IWRM/ safe delta’ management projects |
# |
Defined by the total of beneficiaries disaggregated by type of water management program Disaggregated by gender, vulnerable groups and location |
|
Water access, sanitation and hygiene (WASH); waste water and solid waste |
|||
New and/or improved sustainable water services and/or facilities |
# |
Total amount of water services and/or facilities |
|
# |
Total number of people with access to water services and/or facilities Disaggregated by gender, vulnerable groups, location and entity |
||
# |
Total number of people that use water services and/or facilities Disaggregated by gender, vulnerable groups, location and entity |
||
New and/or improved sustainable sanitation services and/or facilities |
# |
Total amount of sanitation facilities and/or service |
|
# |
Total number of people that use sanitation services and/or facilities Disaggregated by gender, vulnerable groups, location and entity |
||
# |
Total number of people with access to sanitation services and/or facilities Disaggregated by gender, vulnerable groups, location and entity |
||
New and/or improved waste management facilities and/or services |
# |
Total amount of waste management facilities and/or services |
|
# |
Total number of households that use waste management services and/or facilities Disaggregated by gender, vulnerable groups, location and entity |
||
Total number of households with access to waste management services Disaggregated by gender, vulnerable groups, location and entity |
|||
People reached with hygiene education and/or social marketing programmes |
# |
Disaggregated by gender, vulnerable groups and location |
– The data gathered on the compulsory indicators is used by the Ministry of Foreign Affairs to track progress- and report on its policy priorities.
– The compulsory indicators constitute part of the overall, more detailed monitoring and (annual) reporting framework of the project.
– Monitoring of the compulsory indicators will be reported on a yearly basis with the Annual Progress Report
– The annual reporting format provides further opportunity to report on progress on other not compulsory, sustainability and/or qualitative indicators.
– Thematic indicators are compulsory if applicable in relation to the focus of the project.
– Required unit of measurement and data disaggregation on gender, location, vulnerable groups and entity are also compulsory.
– Disaggregation by vulnerable groups include the poor and other socially or economically marginalised groups in society. This is often context specific to the project. A definition is taken up in the FDWIII glossery.
– Disaggregation by location is distinguished by rural or urban
– Disaggregation by entity is distinguished by households/public or private institution (e.g. schools, clinics), public facilities (e.g. communal latrines).
– General indicator on people trained is defined by, type and topic of training and distinguished by academic/masters, vocational/ special course, practical/ on-the-job/ hands-on. The topic is usually context specific.
– General indicator on jobs created consists of the direct jobs that are generated and supported by the project at both output (direct project result) and outcome (short-term effect within project term) level.
– Theme specific sustainable river basin/delta type of plans includes e.g. water allocation, flow management, coastal defense and is described in more detail with annual reporting. The geographical level is the administrative or physiscal region covered by the project.
– Annual reporting on the functionality of hardware installed during the project is also compulsory. For further guidance on this and other sustainability indicators see the FDWIII sustainability framework (FIETS kader).
Beschikbaar op website RVO: www.english.rvo.nl/fdw
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-55384.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.