Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 14 september 2017, nr. IENM/BSK-2017/134679, houdende wijziging van de Drinkwaterregeling ter implementatie van de Richtlijn (EU) 2015/1787 van de Commissie van 6 oktober 2015 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Richtlijn 98/83/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEU 2015, L 260)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op Richtlijn (EU) 2015/1787 van de Commissie van 6 oktober 2015 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Richtlijn 98/83/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEU 2015, L 260) en artikel 14 van het Drinkwaterbesluit;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Drinkwaterregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, eerste en tweede lid, wordt ‘NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005’ telkens vervangen door: NEN-EN-ISO/IEC 17025.

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet in gebruik is, beschikt de eigenaar daarvan over een daarop betrekking hebbend meetprogramma dat voldoet aan de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen tabellen en bestaat uit het nemen en analyseren van verschillende watermonsters of metingen die in het kader van een doorlopend proces van controle worden geregistreerd. De eigenaar evalueert voortdurend het meetprogramma. Bij wijzigingen in de feitelijke situatie of vanwege de evaluatie past de eigenaar het meetprogramma daaraan voorafgaand respectievelijk daarop aan.

2. De eerste zin van het derde lid wordt vervangen door:

Een meetprogramma als bedoeld in het eerste lid dat betrekking heeft op een drinkwaterbedrijf behoeft jaarlijks goedkeuring van de inspecteur. Een meetprogramma als bedoeld in het eerste lid dat betrekking heeft op eigen winning behoeft eenmaal in de vijf jaar goedkeuring van de inspecteur.

3. Het achtste en negende lid vervallen.

C

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a. Meetprogramma en meetfrequentie gebaseerd op een risicobeoordeling

  • 1. In afwijking van artikel 10 kan, indien een drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet in gebruik is, de eigenaar daarvan een risicobeoordeling opstellen om de parameters en de meetfrequenties van de bewakings- en audit parameters in bijlage 3, tabellen Ia, Ib, II, IIIa en IIIb, bij deze regeling te bepalen. De risicobeoordeling geschiedt op basis van de algemene beginselen van risicobeoordeling op basis van internationale normen.

  • 2. In de risicobeoordeling wordt in ieder geval rekening gehouden met de controleprogramma’s en de resultaten daarvan, die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 11 tot en met 17 van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009.

  • 3. Een risicobeoordeling dat betrekking heeft op een drinkwaterbedrijf behoeft jaarlijks de goedkeuring van de inspecteur. Andere risicobeoordelingen behoeven eenmaal in de vijf jaar de goedkeuring van de inspecteur.

    De risicobeoordeling wordt daartoe door de eigenaar van het drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet na vaststelling of wijziging voorgelegd aan de inspecteur, in de door deze aangegeven vorm. Het drinkwaterbedrijf, collectieve watervoorziening of collectief leidingnet heeft informatie beschikbaar waaruit blijkt dat een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden, samen met een samenvatting van de resultaten van de risicobeoordeling.

  • 4. De toezichthouder kan op basis van de resultaten van de risicobeoordeling bepalen dat voor de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, de lijst van bewakings- en audit parameters, genoemd in bijlage 3, tabellen Ia, Ib, IIIa en IIIb, bij deze regeling, wordt uitgebreid en dat de bemonsteringsfrequenties, genoemd in bijlage 3, tabellen II, IIIa en IIIb, bij deze regeling, worden verhoogd indien:

    • a. de lijst van parameters in bijlage 3, tabel Ia, tabel Ib of de frequenties in bijlage 3, tabellen II, IIIa en IIIb, bij deze regeling niet volstaat om te voldoen aan de verplichtingen om te controleren dat wordt voldaan aan de kwaliteitseisen, bedoeld in de artikelen 13, 31 en 33 van het besluit;

    • b. bijkomende controle is vereist voor stoffen of micro-organismen waarvoor geen parameterwaarden zijn vastgesteld in bijlage A bij het besluit, indien er reden is om aan te nemen dat deze stoffen of micro-organismen aanwezig zijn in hoeveelheden of aantallen die gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren; of

    • c. de nodige waarborgen moeten worden geleverd om na te gaan of de drinkwaterkwaliteit van bron tot tap moet worden beheerst zodanig dat op het punt waar aan de parameterwaarden van bijlage 3 bij deze regeling moet worden voldaan, het drinkwater voldoet aan de kwaliteitseisen van het Drinkwaterbesluit.

  • 5. De toezichthouder kan op basis van de resultaten van de risicobeoordeling bepalen dat voor de eigenaar, bedoeld in het eerste lid, de lijst van bewakings- en audit parameters, genoemd in bijlage 3, tabel Ia, Ib, IIIa en IIIb bij deze regeling wordt beperkt en de bemonsteringsfrequenties van bijlage 3, tabel II, IIIa en IIIb bij deze regeling wordt verlaagd, met inachtneming van de herkomst van de parameter en van de variatie en lange termijnontwikkeling van diens concentratie, indien de risicobeoordeling bevestigt dat geen enkele redelijkerwijs te voorziene factor aanwezig is waardoor de kwaliteit van het voor menselijk consumptie bestemde water achteruit zou kunnen gaan in het geval van het verlagen van een bemonsteringsfreguentie of het schrappen van een parameter, en,

    • a. indien de resultaten van de monsters die in een periode van ten minste drie jaar met regelmatige tussenpozen zijn genomen op plaatsen die representatief zijn voor het volledige leveringsgebied minder dan 60% van de parameterwaarde bedragen in het geval van een verlaging van de minimumfrequentie voor monsterneming van een parameter als bedoeld in bijlage 3, tabellen II, IIIa en IIIb, bij deze regeling; of,

    • b. indien de resultaten van de monsters die in een periode van ten minste drie jaar met regelmatige tussenpozen zijn genomen op plaatsen die representatief zijn voor het volledige leveringsgebied minder dan 30% van de parameterwaarde bedragen in het geval van het schrappen van de lijst van de te controleren parameters, bedoeld in bijlage 3, tabellen Ia, Ib, IIIa en IIIb, bij deze regeling, en de controleresultaten van voor menselijke consumptie bestemd water bevestigen dat de volksgezondheid is beschermd tegen de schadelijke gevolgen van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water in het geval van het schrappen van een parameter als bedoeld in bijlage 3, tabellen Ia, Ib, IIIa en IIIb, bij deze regeling.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing op de bemonsteringsfrequenties voor Escherichia Coli.

D

In artikel 11, eerste lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: In het meetprogramma kan op basis van een goedgekeurde risicobeoordeling hiervan gemotiveerd worden afgeweken.

E

In artikel 13, eerste lid, wordt ‘artikelen 9, 10 en 11’ vervangen door: artikelen 9, 10, 10a en 11.

F

Bijlage 3, Tabel Ia, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de kolom Monsterplaats wordt achter ammonium ingevoegd: noot 5.

2. In Noot 2 vervallen de twee laatste zinnen.

G

Bijlage 3, Tabel Ib, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel wordt na ‘I. Microbiologische parameters’ toegevoegd: (noot 14).

2. In Noot 3 vervallen de twee laatste zinnen.

3. In Noot 6 wordt de laatste zin vervangen door:

De RDT-methode houdt in dat monsters worden genomen aan de kraan van de consument zonder er voorafgaand water uit te laten stromen. Er wordt een monster van één liter genomen op een willekeurig tijdstip gedurende de dag. Als alternatief kunnen methoden worden gebruikt met een vaste periode van stilstand die de nationale situatie beter weerspiegelen, op voorwaarde dat dit voor het leveringsgebied niet leidt tot minder gevallen van niet-naleving dan het gebruik van de RDT-methode.

4. In Noot 10 wordt ‘de VROM inspectierichtlijn’vervangen door: het richtsnoer ‘Analyse microbiologische veiligheid drinkwater’.

5. Er wordt een noot toegevoegd, luidende:

  • 14. Monsters voor microbiologische parameters op het punt waar aan de parameterwaarden moet worden voldaan, worden genomen en behandeld overeenkomstig NEN-EN ISO 19458, steekproefdoel B. Monsterneming in het distributienet, met uitzondering van monsterneming aan de kraan van de consument, gebeurt overeenkomstig NEN-ISO 5667-5. Monsters voor microbiologische parameters in het distributienet worden genomen en behandeld overeenkomstig NEN-EN ISO 19458, steekproefdoel A.

H

Bijlage 3, Tabel II, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste rij wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste cel wordt toegevoegd: (noot 4).

b. In de tweede cel wordt toegevoegd: (noot 3).

c. In de derde cel wordt toegevoegd: (noot 3).

2. In de laatste cel van de laatste rij wordt ‘10’ vervangen door: 12.

3. Aan Noot 2 wordt toegevoegd:

Het vaststellen van de minimumfrequenties mag worden gebaseerd op het aantal inwoners in een leveringsgebied in plaats van op de hoeveelheid water uitgaand van een waterverbruik van 200/l/(dag*hoofd van de bevolking).

4. Er worden twee noten toegevoegd, luidende:

  • 3. De eerst vermelde frequentie wordt als volgt berekend: bv. 4.300 m3/d =16 monsternemingen (vier voor de eerste 1.000 m3/d + 12 voor de bijkomende 3.300 m3/d).

  • 4. Voor collectieve watervoorzieningen zijn de meetfrequenties weergegeven in de tabellen IIIa en IIIb.

I

Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Tabel I komt te luiden:

Parameter

Methode (noot 3)

Opmerkingen

Aeromonas

NEN 6263

 

Escherichia coli (E.coli) en colibacteriën

NEN-EN-ISO 9308 – 1 (noot 1) of NEN-EN-ISO 9308 – 2 (noot 1)

 

F-specifieke RNA-fagen

NEN-EN-ISO 10705-1

 

Somatische colifagen

NEN-EN-ISO 10705-2

 

Fagen voor Bacterioides fragilis

NEN-ISO 10705-3

 

Clostridium perfringens (inclusief sporen)

NEN-EN-ISO 14189

 

Cryptosporidium

NEN-ISO 15553

 

Enterococcen

NEN-EN-ISO 7899 – 2

 

(Entero)virussen

 

noot 2

Giardia

NEN-ISO 15553

 

Koloniegetal bij 22°C en 36°C

NEN-EN-ISO 6222

 

Pseudomonas aeruginosa

NEN-EN ISO 16266

 

Noten:

1. De in Nederland gebruikte Laurylsulphate Agar Methode (LSA methode) is door de Europese Commissie gelijkwaardig verklaard en goedgekeurd.

2. Methode in overleg met de inspecteur te bepalen. Zie hiervoor het richtsnoer ‘Analyse microbiologische veiligheid drinkwater’.

3. Voor de beoordeling van de gelijkwaardigheid van alternatieve methoden aan de methode van bijlage III bij Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG 1998, L 330), is het lidstaten toegestaan om gebruik te maken van norm NEN-EN ISO 17994. Deze norm is bij Beschikking 2009/64/EG van de Commissie van 21 januari 2009 houdende specificatie, overeenkomstig Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad, van ISO 17994:2004(E) als de norm inzake de gelijkwaardigheid van microbiologische methoden (PbEU 2009, L 23) vastgesteld, als de norm inzake de gelijkwaardigheid van microbiologische methoden in het kader van Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG. Lidstaten kunnen echter ook gebruikmaken van norm NEN-EN ISO 16140 of andere, soortgelijke internationaal aanvaarde protocollen, zoals bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PbEU 2005, L 338), om de gelijkwaardigheid vast te stellen van methoden die niet gebaseerd zijn op het kweken en die buiten het toepassingsgebied van NEN-EN ISO 17994 vallen.

2. Tabel II komt te luiden:

Tabel II. Chemische en indicatorparameters

Voor de onderstaande parameters houden de gespecificeerde prestatiekenmerken in dat met de gebruikte analysemethoden ten minste concentraties moeten kunnen worden gemeten die gelijk zijn aan de parameterwaarde, met een bepalingsgrens, zoals gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, van Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEG 2009, L 201/36), van 30% of minder van de desbetreffende parameterwaarde en een meetonzekerheid als aangegeven in de tabel. Het resultaat wordt met ten minste evenveel significante cijfers uitgedrukt als de gelijknamige parameterwaarde genoemd in Bijlage A, tabellen II en III, bij het besluit.

Tabel II: Minimumprestatiekenmerk ‘meetonzekerheid’

Parameters

Meetonzekerheid (Zie noot 1) % van de parameterwaarde (behalve voor pH)

Opmerking en

Aluminium

25

 

Ammonium

40

 

Antimoon

40

 

Arseen

30

 

Benzo(a)pyreen

50

Zie noot 5

Benzeen

40

 

Boor

25

 

Bromaat

40

 

Cadmium

25

 

Chloride

15

 

Chroom

30

 

Geleidbaarheid

20

 

Koper

25

 

Cyanide

30

Zie noot 6

1,2-Dichloorethaan

40

 

Fluoride

20

 

Waterstofionenconcentratie (uitgedrukt in pH-eenheden)

0,2

Zie noot 7

IJzer

30

 

Lood

25

 

Mangaan

30

 

Kwik

30

 

Nikkel

25

 

Nitraat

15

 

Nitriet

20

 

Oxideerbaarheid

50

Zie noot 8

Pesticiden

30

Zie noot 9

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

50

Zie noot 10

Seleen

40

 

Natrium

15

 

Sulfaat

15

 

Tetrachlooretheen

30

Zie noot 11

Trichlooretheen

40

Zie noot 11

Trihalomethanen – totaal

40

Zie noot 10

Totale organische koolstof (TOC)

30

Zie noot 12

Troebelingsgraad

30

Zie noot 13

Acrylamide, epichloorhydrine en vinylchloride worden gecontroleerd door middel van productspecificatie (parameters opgenomen in de Regeling materialen en chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening)

  • 2. Noten bij tabel II

    Noot 1

    Onder ‘meetonzekerheid’ wordt verstaan een niet-negatieve parameter die de spreiding karakteriseert van de kwantitatieve waarden die aan een te meten grootheid worden toegekend, gebaseerd op de gebruikte informatie. Het prestatiekenmerk voor meetonzekerheid (k=2) is het in de tabel vermelde percentage van de parameterwaarde of beter. De meetonzekerheid wordt geschat op het niveau van de parameterwaarde, tenzij anders vermeld.

    Noot 5

    Als niet aan de waarde van de meetonzekerheid kan worden voldaan, moet de beste beschikbare techniek worden toegepast (tot 60%).

    Noot 6

    Met deze methode wordt het totaal aan cyanide in elke vorm bepaald.

    Noot 7

    Waarden voor juistheid, precisie en meetonzekerheid worden uitgedrukt in pH-eenheden.

    Noot 8

    Referentiemethode: EN ISO 8467.

    Noot 9

    De prestatiekenmerken voor afzonderlijke pesticiden zijn indicatief. Lage waarden voor meetonzekerheid van 30% zijn haalbaar voor meerdere pesticiden, hogere waarden tot 80% kunnen worden toegelaten voor een aantal pesticiden.

    Noot 10

    De prestatiekenmerken gelden voor de afzonderlijke stoffen, gespecificeerd op 25% van de parameterwaarde in bijlage I, deel A.

    Noot 11

    De prestatiekenmerken gelden voor de afzonderlijke stoffen, gespecificeerd op 50% van de parameterwaarde in bijlage I, deel A.

    Noot 12

    De meetonzekerheid moet worden geschat op het niveau van 3 mg/l van de TOC. Voor het bepalen van de TOC en de opgeloste organische koolstof (DOC) worden de CEN 1484-richtsnoeren gebruikt.

    Noot 13

    De meetonzekerheid moet worden geschat op het niveau van 1,0 NTU (nephelometrische troebelingseenheid) overeenkomstig EN ISO 7027.

ARTIKEL II

De minimumprestatiekenmerken ‘juistheid’, ‘precisie’ en ‘aantoonbaarheidsgrens’ van bijlage 4, tabel I, en de daarbij horende noten 2, 3, en 4 blijven tot en met 31 december 2019 van toepassing op bijlage 4, tabel I, zoals die luidden op 26 oktober 2017.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 27 oktober 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Algemeen deel

Inleiding

Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG 1998, L 330) (hierna: Richtlijn 98/83/EG) legt de minimum kwaliteitsvereisten voor drinkwater in de Europese Unie vast. Ook bevat Richtlijn 98/83/EG bepalingen over informatievoorziening naar het publiek, maatregelen, monitoring en analyse en rapportage. De bijlagen II en III bij Richtlijn 98/83/EG stellen de minimumeisen vast voor de programma's voor controle van al het voor menselijke consumptie bestemde water en de specificaties voor de methode voor analyse van de verschillende parameters.

Bijlage II en III zijn herzien door middel van Richtlijn (EU) 2015/1787 van de Commissie van 6 oktober 2015 tot wijziging van de bijlagen II en III bij Richtlijn 98/83/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEU 2016, L 260) (hierna: Richtlijn 2015/1787). Lidstaten zijn verplicht om uiterlijk op 27 oktober 2017 de bepalingen van Richtlijn 2015/1787 te implementeren in nationale wetgeving. In deze wijzigingsregeling worden de voorschriften voor meetfrequenties, meetmethoden en meetlocaties van Richtlijn 2015/1787 vastgelegd.

Beschrijving van de Richtlijn 2015/1787

De voorschriften in Richtlijn 2015/1787 geven de mogelijkheid om monitoring van drinkwater risico gestuurd vorm te geven conform het principe van Water Safety Planning zoals vastgelegd in richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie1 en de norm NEN-EN 15975-2 inzake het veiligstellen van drinkwater. De wijzigingen van bijlagen II en III bieden de mogelijkheid om onnodige analyses te voorkomen en monitoring te richten op parameters die echt van belang zijn. Lidstaten mogen toestaan dat afgeweken wordt van standaard monitoring, mits adequate risicobeoordelingen zijn uitgevoerd en goedgekeurd door het bevoegd gezag. In Nederland is dat feitelijk de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De voorschriften gelden zowel voor grote als voor kleine winningen, en zowel voor bewakings- als auditparameters.

Hoofdlijnen van deze regeling

Bij de implementatie van Richtlijn 2015/1787 is het algemene kabinetsbeleid van strikte implementatie gevolgd. Dat wil zeggen dat de wettelijke maatregelen zich beperken tot hetgeen volgens het EU-recht verplicht is. Daarbij is er uitdrukkelijk voor gekozen de bestaande organisatie voor de zorg van de kwaliteit van het drinkwater, zoals voorgeschreven in de Drinkwaterwet en het Drinkwaterbesluit, te handhaven. Bij het voorzien in de behoefte aan voldoende en kwalitatief goed (deugdelijk) drinkwater kent de overheid aan de bedrijfstak van de openbare drinkwatervoorziening een centrale plaats toe. Het wordt primair tot de taak van de drinkwaterbedrijven gerekend om zorg te dragen voor de feitelijke levering van deugdelijk drinkwater aan consumenten en andere afnemers en daarbij de onzekerheden die optreden in de verschillende fasen van het traject van grondstof naar eindproduct zoveel mogelijk te reduceren. De rol van de rijksoverheid daarbij is, naast het uitoefenen van toezicht, vooral voorwaardenscheppend en kaderstellend. Dit houdt in dat voor de algemene verplichtingen zoals opgenomen in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 2015/1787, de Minister van Infrastructuur en Milieu systeemverantwoordelijk is en toezicht uitoefent. Uitvoering van monitoring, controle en waar nodig maatregelen om drinkwaterkwaliteit te herstellen, is primair de verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven.

Vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot wijziging van de Drinkwaterregeling zijn de bepalingen van Richtlijn 2015/1787 vastgelegd. De voorschriften in Richtlijn 2015/1787 geven de mogelijkheid om monitoring van drinkwater risico gestuurd vorm te geven conform het principe van Water Safety Planning zoals vastgelegd in richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie en NEN-EN 15975-2 inzake het veiligstellen van drinkwatervoorziening. Bij het opstellen van de monitoringprogramma’s moet eveneens rekening worden gehouden met informatie die wordt verzameld onder artikel 7 en 8 van de Kaderrichtlijn Water (KRW)2 ten behoeve van de bescherming van drinkwaterbronnen. Hierdoor wordt de relatie gelegd met monitoring in het kader van de KRW en de Richtlijn 98/83/EG. De wijzigingen op basis van Richtlijn 2015/1787 bieden de mogelijkheid om onnodige analyses te voorkomen en monitoring te richten op parameters die echt van belang zijn. Het is de lidstaten toegestaan om af te wijken van standaard monitoring, mits adequate risicobeoordelingen zijn uitgevoerd en goedgekeurd door het bevoegd gezag en informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden samen met een samenvatting van de resultaten van de risicobeoordeling. De voorgeschreven analysemethoden (Bijlage III van Richtlijn 98/83/EC) zijn met Richtlijn 2015/1787 aangepast aan de stand van de wetenschap.

De wijzigingen zijn in de artikelsgewijze toelichting nader beschreven.

Voorbereiding en effecten

De monitoringsprogramma’s moeten worden goedgekeurd door de inspecteur, in deze de op basis van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving aangewezen ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Dit is conform de huidige praktijk. De wijziging ten opzichte van de huidige situatie is gelegen in het feit dat als gekozen wordt voor risicobeoordeling de basisvoorschriften voor de risicobeoordeling zijn voorgeschreven in Deel C van bijlage II van de Richtlijn 98/83/EG, zoals die is opgenomen in bijlage I bij de Richtlijn 2015/1787, en dat informatie beschikbaar moet zijn waaruit blijkt dat een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden samen met een samenvatting van de resultaten van de risicobeoordeling.

De drinkwaterbedrijven monitoren nu al uitgebreid. Ook maken zij gebruik van screeningsmethodieken om risicovolle stoffen te identificeren. Daarnaast worden verschillende instrumenten ingezet die passen binnen de systematiek van Water Safety Planning. Met de nieuwe vereisten zoals gesteld in Richtlijn 2015/1787 wordt verantwoording benadrukt door middel van het voorschrijven van een goede en transparante onderbouwing ten behoeve van het vaststellen en goedkeuren van het monitoringsprogramma van bron tot tap om de drinkwaterkwaliteit te borgen. Er is sprake van initiële toename van administratieve lasten voor drinkwaterbedrijven. Ook voor de toezichthouder is er een initiële toename van lasten om per winning de risicobeoordeling en monitoringsprogramma's te toetsen. Dit is een logisch gevolg van risico gebaseerd monitoren. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, en het garanderen van een gelijk beschermingsniveau, is een nationale uniforme aanpak noodzakelijk voor de opzet van risicobeoordelingen en de daarvan afgeleide opzet van monitoringsprogramma’s. Deze aanpak moet rekening houden met de algemene internationale beginselen van risicobeoordeling van bron tot tap zoals voorgeschreven in Richtlijn 2015/1787 en zal nationaal door middel van een richtsnoer vastgesteld worden. Deze nationale richtsnoer wordt opgesteld door de sector in samenspraak met het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Positief effect van de risico gebaseerde aanpak is dat deze beter onderbouwing van het monitoringssysteem zorgt voor transparantie voor de toezichthouder, als ook voor bevoegde gezagen inzake de waterkwaliteit van de bronnen. Dit laatste zal naar verwachting leiden tot een versterking van de samenwerking met oog op bescherming van drinkwaterbronnen. Een ander positief effect van de risicogebaseerde aanpak is dat de mogelijkheid bestaat om monitoring van bepaalde stoffen achterwege te laten indien is aangetoond dat deze niet relevant zijn voor betreffende winningen en zo efficiënt in te kunnen zetten op monitoring van risicovolle stoffen voor die betreffende winningen.

De huidige wijziging hoeft geen invloed te hebben op de meetprogramma’s voor eigen winningen omdat de huidige programma’s ook op basis van de wijzigingsregeling in stand kunnen blijven. Voor de eigen winningen met een levering van maximaal 1000m3 per dag is reeds een minimaal meetprogramma voorgeschreven volgens de standaardvereisten. Een risicobeoordeling kan in de toekomst wenselijk zijn om, indien de risicobeoordeling dit uitwijst, parameters te schrappen en eventueel locatiespecifieke parameters toe te voegen. Dit wordt meegenomen in een verkenning van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de ILT ten aanzien van verbetering van kwaliteitsborging van kleine winningen.

Een concept van deze regeling is voorgelegd aan Vewin en RECRON.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Vewin is artikel 10a en de toelichting daarop verduidelijkt.

De RECRON heeft een aantal vragen gesteld over de watermetingen, risicogestuurde meetprogramma’s en de mogelijke gevolgen voor de recreatiebedrijven. Voorzover de vraag de meetprogramma's voor eigen winningen van recreatiebedrijven betreft dan geldt voor de laboratoria een kwaliteitsborgingsysteem dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025 zoals opgenomen in artikel 9 van de Drinkwaterregeling. Er is geen uitzondering gemaakt voor eigen winningen. Hierin is geen wijziging in aangebracht.

Op dit moment passen de recreatiebedrijven een meetprogramma toe waar op basis van eerdere metingen een reductie tot nul kan worden verkregen (vooral bij organische microverontreinigingen die niet zijn aangetoond). Deze meetprogramma’s kunnen in stand blijven en hebben derhalve geen vermeerdering van kosten tot gevolg. Het is aan de bedrijven zelf om een afweging te maken om eventueel over te stappen op een risicogebaseerde aanpak.

Het richtsnoer, waar zoals hiervoor aangegeven nog aan wordt gewerkt, is vooral een aanvulling op de huidige manier van beoordeling van risico's. Het meetprogramma is daarvan een onderdeel.

Voor de Handhaafbaarheids-, Uitvoerbaarheids- en Fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) is een concept van deze regeling voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport.

De ILT conclueert dat de voorgestelde wijziging van de Drinkwaterregeling handhaafbaar is. De ILT heeft een aantal opmerkingen gemaakt om de een aantal artikelen te verduidelijken (onder meer artikel 10a, tweede en vijfde lid, 11, eerste lid en de overgangsbepaling). Deze opmerkingen zijn voor zover mogelijk overgenomen en verwerkt. De toelichting is naar aanleiding van de opmerkingen van de ILT op een aantal punten verduidelijkt. Dat betreft zowel het algemeen deel als het artikelsgewijs deel.

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden over deze regeling, omdat hier sprake is van een situatie waarin consultatie niet in betekenende mate kan leiden tot aanpassing van de regeling. Met deze regeling wordt nationaal uitvoering gegeven aan Richtlijn 2015/1787 en er wordt geen nationaal beleid opgenomen. Op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie kon internetconsultatie achterwege blijven.3

Transponeringstabel:

Richtlijn

Regeling

Artikel 1

Geen omzetting vereist (zie omzetting van de bijlagen)

Artikel 2

Artikel III

Artikel 3

Geen omzetting vereist

Artikel 4

Geen omzetting vereist

Bijlage I (nieuwe bijlage II)

Deel A

1

Is voor een groot deel geregeld in -

– Drinkwaterwet (kwaliteitseisen: artikelen 1, zesde lid, 21, eerste lid, 25, eerste lid, en de artikelen 27, 28, 29 en 30), en in

– Drinkwaterbesluit: artikel 12, 13,14, 19 tot en met 24, 25 tot en met 30, en de daarop berustende bepalingen en de artikelen 31 en 33.

Deel A

2

Deel B bijlage. Standaardprogramma inclusief parameters artikel 5, derde lid DWR en zie deel B

Deel A

3

Artikel I Onderdeel C (Artikel 10a)

Deel A

4

Artikel I Onderdeel B (Artikel 10, eerste en derde lid)

Bijlage I

Deel B parameters en frequenties

1.2.3

Is geregeld in Drinkwaterbesluit, bijlage A, en Drinkwaterregeling, bijlage 3, tabel Ia, Ib, II, IIIa en IIIb.

Bijlage I

Deel C risicobeoordeling

Artikel I Onderdeel C (Artikel 10a)

Bijlage I

Deel D steekproefmethodes en plaatsen van monsterneming

Bijlage 3, tabel Ia, Ib, II, IIIa en IIIb pm

Bijlage II (wijziging bijlage III)

1

Bijlage 4

Bijlage II

2, deel A, Deel B tabel 1

Artikel I Onderdeel I (bijlage 4)

Bijlage II. Deel B tabel 2

Artikel I Onderdeel I (bijlage 4) en artikel II (overgangsrecht)

Artikelsgewijs

Artikel I

A

Voor de verwijzing in artikel 9 naar de NEN-norm wordt aangesloten bij de omschrijving van de EN-norm zonder jaartal zoals opgenomen in Richtlijn 2015/1787, om te zorgen dat de meest recente EN-norm kan worden gehanteerd.

B

Artikel 10 blijft grotendeels gehandhaafd. Richtlijn 2015/1787 geeft de mogelijkheid om voor kleine winningen een vijfjaarlijkse goedkeuring voor het meetprogramma te hebben. Voor grote winningen is het gezien de grootte van de voorzieningsgebieden wenselijk om de huidige praktijk van jaarlijkse goedkeuring te handhaven. Wel dient de eigenaar voortdurend het meetprogramma te evalueren. Hierdoor wordt bereikt dat wanneer ontwikkelingen daarom vragen parameters en frequenties daarop kunnen worden aangepast. Bij wijzigingen past de eigenaar het meetprogramma aanpast. Dit kunnen aanpassingen betreffen in de feitelijke situatie, bijvoorbeeld nieuwe activiteiten die de bronkwaliteit beïnvloeden of aanpassingen van de zuivering of in het distributienetwerk.

In het derde lid van artikel 10 is opgenomen dat het programma na vaststelling of wijziging ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de inspecteur. Een wijziging van het programma naar aanleiding van een evaluatie valt daar ook onder.

Het achtste en negende lid zijn komen te vervallen. Er mag alleen van het meetprogramma bedoeld in artikel 10 worden afgeweken indien een risicobeoordeling wordt uitgevoerd en wordt voldaan aan de voorwaarden zoals beschreven in het nieuwe artikel 10a.

C

Dit artikel geeft weer op welke wijze er met het meetprogramma en de meetfrequentie moet worden omgegaan indien gebruik wordt gemaakt van een risicobeoordeling.

In het eerste lid is opgenomen dat van het volgens artikel 10 voorgeschreven meetprogramma mag worden afgeweken op basis van een risicobeoordeling. De risicobeoordeling dient te voldoen aan algemene beginselen zoals voorgeschreven in internationale normen. In Richtlijn 2015/1787 wordt als voorbeeld de norm NEN 15975-2 inzake het veiligstellen van de drinkwatervoorziening, richtsnoeren betreffende risico en beheer genoemd. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu zal in samenwerking met de ILT en de drinkwatersector een richtsnoer opstellen ten behoeve van risico gebaseerd monitoren. In deze richtsnoer zullen de desbetreffende internationale normen worden opgenomen. Voor de kleine winningen wordt dit meegenomen als mogelijk verbeterpunt door ILT en RIVM. Zoals in het algemeen deel aangegeven, hoeft de wijziging van de regeling voor kleine winningen niet te leiden tot aanpassing van het monitoringsprogramma.

Ingevolge het tweede lid moet bij de risicobeoordeling in ieder geval informatie meegenomen worden die is gegenereerd in het kader van artikel 7 en 8 van de KRW. In Nederland betreft dit gegevens die zijn verzameld op basis van het Protocol monitoring en toetsing drinkwaterbronnen KRW. Dit protocol is sinds eind 2015 in werking middels aanpassing van het Besluit vaststelling monitoringsprogramma KRW. De in dit lid genoemde controleprogramma’s worden veelal uitgevoerd door de waterkwaliteitsbeheerder.

Het derde lid bepaalt dat een risicobeoordeling wordt goedgekeurd door de inspecteur, in deze een functionaris van de ILT. Er is evenals in artikel 10 een onderscheid gemaakt voor drinkwaterbedrijven (jaarlijks) en overige bedrijven (vijf jaar). Er dient informatie beschikbaar te zijn waaruit blijkt dat de risicobeoordeling heeft plaatsgevonden samen met een samenvatting van de resultaten. Wat deze informatie gaat inhouden zal onderdeel zijn van het hiervoor genoemde richtsnoer. De informatie moet beschikbaar zijn zodat de ILT in staat is om de risicobeoordeling en het daaruit voortvloeiende monitoringsprogramma te controleren en goed te keuren.

De toezichthouder bepaalt op basis van de resultaten van de risicobeoordeling of voor de betreffende eigenaar de lijst met parameters wordt uitgebreid of dat de frequentie wordt verhoogd als de lijst niet voldoende is om te controleren of de risico’s voor de menselijke gezondheid beheerst worden binnen de volledige drinkwatervoorziening van de bron tot aan het punt van consumptie (vierde lid). Het drinkwater moet gezond en schoon zijn en daarmee voldoen aan de kwaliteitseisen van het Drinkwaterbesluit.

De toezichthouder bepaalt op basis van de risicobeoordeling de lijst van parameters en de bemonsteringsfrequentie van de parameters. Bij deze beoordeling wordt de herkomst van de parameter, de variatie en lange termijnontwikkeling van de concentraties in acht genomen (vijfde lid). Om de minimumfrequentie te verlagen gelden de voorwaarden zoals beschreven in onderdeel a. Om een parameter te laten schrappen, gelden de voorwaarden zoals gesteld in onderdeel b. Wel dient de risicobeoordeling te bevestigen dat geen enkele redelijkerwijs te voorziene factor aanwezig is waardoor de kwaliteit van het voor menselijk consumptie bestemde water achteruit zou kunnen gaan. Voor bewakingsparameters in het algemeen geldt dat deze nooit op nul gesteld mogen worden.

De ILT is aangewezen als toezichthouder op de naleving van de regels voor drinkwatervoorziening in Nederland. Deze bevoegdheid van de toezichthouder vormt is hetzelfde als de bevoegdheid zoals deze was opgenomen in artikel 10 in het zevende en achtste lid en past binnen de algemene toezichthoudende en uitvoeringsgerichte taak van de toezichthouder.

In het zesde lid is opgenomen dat voor Escherichia Coli de meetinspanning niet aangepast mag worden. Het afwijken van de meetfrequentie voor Escherichia coli is niet toegestaan omdat deze parameter als de belangrijkste indicator voor fecale verontreiniging van drinkwater wordt beschouwd.

D

Dit betreft een tekstuele wijziging om aan te geven dat mag worden afgeweken op basis van een risicobeoordeling.

E

Dit betreft een tekstuele wijziging om aan te geven dat artikel 10a wordt ingevoegd.

Wijziging tabellen

F

Bijlage 3, Tabel Ia

De eerste wijziging vloeit voort uit dat ammonium niet onder parameter groep A hoort behalve als chlooramenine wordt gebruikt voor desinfectie.

De wijziging in noot 2 houdt in dat de verwijzing naar de VROM inspectierichtlijn vervalt nu deze is ingetrokken.

G

Bijlage 3, Tabel Ib

De verwijzing in noot 3 naar de VROM inspectierichtlijn vervalt nu deze is ingetrokken.

De wijziging van noot 6 betreft een korte beschrijving van de RDT-methode vanwege het vervallen van de inspectierichtlijn. Het voorschrijven van de RDT-methode is een continuering van de huidige situatie.

Lidstaten van de Europese Unie worden in staat gesteld een methode te kiezen met een vaste periode van stilstand voordat het monster wordt genomen. Het is aan de lidstaat criteria voor de toepassing van een alternatieve methode aan te geven. In Nederland wordt de RDT- methode voorgeschreven vanwege de praktische haalbaarheid en de relatief dicht bewoonde voorzieningsgebieden.

In noot 10 wordt de verwijzing naar de VROM inspectierichtlijn gewijzigd in een verwijzing naar richtsnoer Analyse microbiologische veiligheid drinkwater; feitelijk gaat het om hetzelfde document.

Een noot wordt toegevoegd, betrekking hebbend op monstername van microbiologische parameters. Die parameters moeten afhankelijk van de voorgeschreven plaats van monstername en behandeling voldoen aan de internationale normen NEN-EN ISO 19458, deel A of B, en NEN-ISO 5567-5.

H

Bijlage 3, Tabel II

Het betreffen kleine wijzigingen zodat de tabel gelijk is aan de Annex tabel van de Richtlijn 2015/1787.

I

Bijlage 4

Tabel I

De wijzigingen betreffen voorschriften zoals gesteld in Richtlijn 2015/1787 voor E.coli en bacteriën van de coligroep, enterococcen, Pseudomonas aeruginosa, koloniegetal bij 22 C en Clostridium perfringens.

De wijziging komt overeen met de tabel als opgenomen in de Richtlijn 2015/1787. Nu wordt expliciet verwezen naar microbiologische parameters voor E.coli en bacteriën van de coligroep, enterococcen, Pseudomonas aeruginosa, telling kolonies en Clostridium perfringens. Er is geen parameter meer voor radioactiviteit: daarvoor zijn specifieke regeling ingevoerd met Richtlijn 2013/51/Euratom van de Raad van 22 oktober 2013 tot vaststelling van voorschriften voor de bescherming van de volksgezondheid tegen radioactieve stoffen in voor menselijke consumptie bestemd water (PbEU 2013, L 296).

Een aantal ISO-normen zijn vastgesteld voor de analyse van microbiologische parameters. Zo voorzien EN ISO 9308-1 en EN ISO 9308-2 (voor de telling van E. coli en colibacteriën) en norm EN ISO 14189 (voor de analyse van Clostridium perfringens) in alle nodige specificaties voor het uitvoeren van de analyse. De belangrijkste aanpassing is dat voor Clostridium perfringens straks alleen sporen gemeten mogen worden (en geen vegetatieve cellen). Dat betekent in de praktijk dat er een extra pasteurisatie-stap uitgevoerd moet worden.

Lidstaten mogen alternatieve methoden gebruiken, mits de methode gelijkwaardig is bevonden en genotificeerd is aan de Europese Commissie (noot 3). Nederland hanteert een alternatieve methode (de LSA methode) voor de bepaling van E.coli en bacteriën van de coligroep. Deze methode is door de daartoe ingestelde Europese werkgroep onder de vlag van de Richtlijn 98/83/EG (de European Microbiology Expert Group; EMEG) als gelijkwaardig beoordeeld, goedgekeurd en genotificeerd aan de Europese Commissie. Op de website van de EMEG zijn methoden genoemd die reeds als gelijkwaardig zijn vastgesteld en daarmee door alle lidstaten gehanteerd mogen worden.

Tabel II

Tabel II is vervangen door een nieuwe tabel waarin prestatiekenmerken zijn gespecificeerd voor parameters. De prestatiekenmerken ‘juistheid’, ‘herhaalbaarheid’ en ‘aantoonbaarheidsgrens’ zijn vervangen door één term, namelijk ‘Meetonzekerheid als percentage van de parameterwaarde’. Deze verandering sluit aan bij Richtlijn 2009/90/EG van de Commissie van 31 juli 2009 tot vaststelling van technische specificaties voor de chemische analyse en monitoring van de watertoestand krachtens de KRW.

Artikel II (overgangsrecht)

Van de huidige noten 2, 3 en 4 bij bijlage 4, tabel II, kan gebruik worden gemaakt tot en met 31 december 2019. Die betreffen de minimumprestatiekenmerken juistheid, precisie en aantoonbaarheidsgrens.

Artikel III (inwerkingtreding)

Voor de inwerkingtreding is uitgegaan van de uiterste datum die de richtlijn voorschrijft voor implementatie. Omdat het implementatie betreft, wordt bij de invoering afgeweken van de vaste verandermomenten. Dit betreft zowel het vaste verandermoment als de minimale invoeringstermijn. Dit is in lijn met aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
2

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327).

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

Naar boven