Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 24 januari 2017, nr. IENM/BSK-2016/299765, tot wijziging van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen en van de Regeling tarieven Spoorwegwet 2012 ter nadere implementatie van richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 191) ten aanzien van de gegevens die bij de aanvraag voor een vergunning of een aanvullende vergunning voor indienstelling van een spoorvoertuig moeten worden overgelegd

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 191) en artikel 42, tweede tot en met vierde lid, van het Besluit spoorverkeer;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Artikel 27 van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij de aanvraag voor een aanvullende vergunning voor indienststelling als bedoeld in artikel 36, vijfde lid, van de wet worden in ieder geval gevoegd:

    • a. bewijsstukken dat in een andere lidstaat een vergunning voor indienststelling van het voertuig is afgegeven overeenkomstig artikel 22 van richtlijn 2008/57/EG;

    • b. een kopie van het technisch dossier, bedoeld in bijlage VI van richtlijn 2008/57/EG. In geval van voertuigen die zijn uitgerust met gegevensrecorders omvat dit tevens informatie over de procedure voor het verzamelen van gegevens zodat deze gegevens kunnen worden gelezen en geëvalueerd, voor zover deze informatie niet is geharmoniseerd door de betreffende TSI;

    • c. informatie over het onderhoud in het verleden van het voertuig en, waar van toepassing, de na de vergunningsafgifte aangebrachte technische wijzigingen;

    • d. bewijsmateriaal inzake technische en operationele kenmerken waaruit blijkt dat het voertuig verenigbaar is met de infrastructuur en de vaste installaties met inbegrip van klimatologische omstandigheden, energievoorziening, besturing en seingeving, spoorbreedte en infrastructuurprofielen, maximale asbelasting en andere netwerkeisen.

3. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij de aanvraag voor een aanvullende vergunning voor indienststelling, als bedoeld in artikel 36b, vierde lid, van de wet worden in ieder geval bijgevoegd:

    • a. bewijsstukken dat in een andere lidstaat een vergunning voor indienststelling van het voertuig is afgegeven, samen met documenten over de gevolgde procedure om aan te tonen dat het voertuig voldoet aan de vigerende veiligheidsvoorschriften, inclusief, waar van toepassing, informatie over afwijkingen die conform artikel 9 van richtlijn 2008/57/EG worden toegepast of zijn verleend;

    • b) de technische gegevens, het onderhoudsprogramma en de operationele eigenschappen. In geval van voertuigen die zijn uitgerust met gegevensrecorders omvat dit tevens informatie over de procedure voor het verzamelen van gegevens zodat deze gegevens kunnen worden gelezen en geëvalueerd, zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder c, van Richtlijn 2004/49/EG;

    • c) informatie over de staat van dienst van het voertuig en het onderhoud en, waar van toepassing, de technische wijzigingen die na de vergunningverlening zijn aangebracht;

    • d) bewijsmateriaal inzake technische en operationele kenmerken waaruit blijkt dat het voertuig verenigbaar is met de infrastructuur en de vaste installaties met inbegrip van klimatologische omstandigheden, energievoorziening, besturing en seingeving, spoorbreedte en infrastructuurprofielen, maximale asbelasting en andere netwerkeisen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen (hierna: regeling) betreft de implementatie van de artikelen 23, derde lid, onder a tot en met d, en 25, tweede lid, onder a tot en met d, van richtlijn nr. 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU L 191) (hierna: interoperabiliteitsrichtlijn). Het betreft de gegevens die bij de aanvraag voor de betrokken (aanvullende) vergunning voor indienstelling van een spoorvoertuig moeten worden overgelegd.

De Europese Commissie is op 28 april 2016 een infractieprocedure gestart (nummer 2014/2048) omdat zij van oordeel is dat Nederland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens artikel 23, derde lid, van de interoperabiliteitsrichtlijn.

Uitvoering, toezicht, handhaving en financiële gevolgen.

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de uitvoering, het toezicht en de handhaving. Evenmin heeft het besluit financiële gevolgen.

Advies en consultatie

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft het ontwerp van de regeling getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid en daarbij aangegeven dat deze voor de ILT uitvoerbaar en handhaafbaar is.

Transponeringstabel

Bepaling interoperabiliteitsrichtlijn

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling:

toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Artikel 23, derde lid, onder a tot en met d

Artikel 27, derde lid, Regeling indienststelling spoorvoertuigen.

   

Artikel 25, tweede lid, onder a tot en met d

Artikel 27, vierde lid, Regeling indienststelling spoorvoertuigen

   

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 27, eerste lid en tweede lid, van de regeling bevat de eisen ten aanzien van de gegevens en bewijzen die bij de aanvraag voor een vergunning respectievelijk voor een aanvullende vergunning voor indienstelling van een spoorvoertuig moeten worden gevoegd.

Met de Wet van 12 oktober 2016 tot wijziging van de Spoorwegwet ter nadere implementatie van drie spoorwegrichtlijnen zijn onder andere de artikelen 22 tot en met 24 uit de interoperabiliteitsrichtlijn geïmplementeerd. Deze artikelen betreffen de vergunning en de aanvullende vergunning voor indienststelling van een spoorvoertuig. De eerstgenoemde vergunning betreft spoorvoertuigen die nog niet in een lidstaat zijn toegelaten en die nog de gehele toelatingsprocedure moeten doorlopen (artikelen 22 en 24 van de interoperabiliteitsrichtlijn). De laatstgenoemde vergunning betreft spoorvoertuigen die reeds in een andere lidstaat zijn toegelaten en dus reeds door de nationale veiligheidsinstantie van die andere lidstaat zijn beoordeeld op de toepasselijke technische specificaties inzake interoperabiliteit (hierna: TSI) en de nationale toelatingsvoorschriften van die lidstaat (artikelen 23 en 25 van de interoperabiliteitsrichtlijn). De aanvullende vergunning voor indienststelling ziet daarmee toe op de verenigbaarheid van het spoorvoertuig met de nationale voorschriften van de lidstaat waarvoor de aanvullende vergunning wordt aangevraagd.

De interoperabiliteitsrichtlijn maakt bij de vergunning voor indienststelling daarnaast onderscheid tussen TSI-conforme spoorvoertuigen en niet-TSI-conforme spoorvoertuigen.

Met genoemde wet wordt geregeld dat de Nederlandse regelgeving op dit punt aansluit bij de interoperabiliteitsrichtlijn. Er ontstaan daarmee vier typen vergunningen voor indienststelling:

  • Een vergunning voor indienststelling voor een TSI-conform spoorvoertuig

  • Een aanvullende vergunning voor indienststelling voor een TSI-conform spoorvoertuig

  • Een vergunning voor indienststelling voor een niet-TSI-conform spoorvoertuig

  • Een aanvullende vergunning voor indienststelling voor een niet-TSI-conform spoorvoertuig.

Tot de inwerkingtreding van het genoemde wetsvoorstel was het onderscheid tussen TSI-conforme en niet-TSI-conforme spoorvoertuigen niet in de Spoorwegwet geïmplementeerd.

In artikel 27, derde lid, van de regeling worden de eisen die de interoperabiliteitsrichtlijn stelt ten aanzien van de gegevens die bij de aanvraag voor een aanvullende vergunning voor TSI-conforme spoorvoertuigen 1-op-1 geïmplementeerd.

De eisen die de interoperabiliteitsrichtlijn stelt ten aanzien van de gegevens die bij de aanvraag voor een aanvullende vergunning voor niet-TSI-conforme spoorvoertuigen worden 1-op-1 geïmplementeerd in artikel 27, vierde lid (nieuw) van de regeling.

Wat betreft het onderscheid tussen TSI- conforme respectievelijk niet-TSI-conforme spoorvoertuigen wordt erop gewezen dat alle spoorvoertuigen worden getoetst aan de toepasselijke TSI’s en aan de eisen uit de regeling. Vrijwel alle technische eisen uit de regeling zijn van toepassing op zowel TSI- conforme respectievelijk niet-TSI-conforme spoorvoertuigen. Alleen de eisen in artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste lid, onder b, en derde lid, zijn uitsluitend van toepassing op niet-TSI-conforme spoorvoertuigen. Voor spoorvoertuigen die TSI-conform zijn, als bedoeld in art 36, derde en vijfde lid van de Spoorwegwet zijn artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste lid, onder b, en derde lid, niet van toepassing.

Als gevolg van het voorgaande worden bij de aanvraag voor de vergunning voor indienststelling van niet-TSI-conforme spoorvoertuigen dezelfde gegevens overgelegd als bij de aanvraag voor indienststelling van TSI-conforme spoorvoertuigen.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Met het oog op de onverwijlde nadere implementatie van de interoperabiliteitsrichtlijn wordt, conform Aanwijzing 174, onderdeel d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, afgeweken van de vaste verandermomenten van regelgeving.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Naar boven