TOELICHTING
Algemene toelichting
1. Inleiding
Sinds de staatskundige hervorming van 2010 zijn de eilanden Bonaire, Sint Eustatius
en Saba bijzondere gemeenten binnen het land Nederland. Dat heeft ook op het gebied
van het onderwijs gevolgen gehad, waarvan de introductie van het middelbaar beroepsonderwijs
er een is. Om deze introductie en de bijbehorende stap van het bereiken van de basiskwaliteit
goed te laten verlopen zijn er voor de periode 2011–2015 afspraken gemaakt in de ‘Onderwijsagenda
voor Caribisch Nederland: samen werken aan kwaliteit’.1 Ondanks het harde werk was in 2016 nog niet bij alle scholen de basiskwaliteit bereikt.
Daarom zijn in de tweede Onderwijsagenda, ‘Samen werken aan een volgende stap’ nieuwe
afspraken gemaakt over de acties die nodig zijn om de basiskwaliteit zo snel mogelijk
te bereiken.2
Omdat het belangrijk is dat de samenleving kan vertrouwen op de betrouwbaarheid van
afgegeven diploma’s moeten de examens van beroepsopleidingen voldoen aan de door de
overheid vastgestelde standaarden voor de kwaliteit van examens, als bedoeld in artikel
7.4.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (hierna: WEB BES). Deze standaarden,
inclusief de uitwerking en de normering, geven samen de door de minister vastgestelde
vereiste basiskwaliteit op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ aan die per opleiding moet worden
gerealiseerd door de instelling. Zij geven aan wat er van instellingen ten minste
verwacht wordt bij het uitoefenen van het recht op examinering bij een opleiding.
De examenkwaliteit van elke door de instelling aangeboden opleiding moet voldoen aan
de drie standaarden. De instelling dient dat te realiseren en dient zelf te bewaken
dat de kwaliteit van de examens van door haar verzorgde beroepsopleidingen voldoet
aan de standaarden. Waar nodig dient de instelling de kwaliteit tijdig te verbeteren.
Ingevolge artikel 1.3.2 van de WEB BES dient het bevoegd gezag jaarlijks publieke
verantwoording af te leggen over de uitkomsten van de zelfevaluatie van de examenkwaliteit
van de mbo-opleidingen. Als een instelling de vereiste basiskwaliteit niet kan leveren,
dient zij tijdig (dat wil zeggen vóór de uitvoering van de examinering) de benodigde
verbetering te realiseren, door bijvoorbeeld de tekortkomingen in eigen examenproducten
weg te werken of examenproducten en/of -diensten in te kopen die kwalitatief in orde
zijn.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit
van het onderwijs, waaronder de examenkwaliteit van beroepsopleidingen. De inspectie
heeft tot taak om de examenkwaliteit te beoordelen aan de hand van de standaarden
voor de examenkwaliteit en om de examenkwaliteit te bevorderen. Als de examenkwaliteit
van een opleiding niet voldoet aan de standaarden, dan kan de minister bij de betreffende
instelling het recht op examinering voor die opleiding intrekken na een voorafgaande
formele waarschuwing met een verbetertermijn voor de instelling (op basis van artikel
6.2.4 van de WEB BES).
In onderhavige regeling worden de – gewijzigde – standaarden voor de kwaliteit van
de examinering in het beroepsonderwijs (inclusief de daarbij behorende normering)
vastgesteld. Na een overgangsperiode (zie hierna) vervangt de Regeling standaarden
examenkwaliteit mbo BES 2017 (hierna: regeling) de Regeling standaarden examenkwaliteit
mbo BES uit 2011.
De wijzigingen die in de Europees Nederlandse regeling worden aangebracht die verband
houden met de wijziging van de WEB op het gebied van de examencommissies,3 worden nog niet doorgevoerd in deze regeling voor Caribisch Nederland. De WEB BES
wordt op dat punt pas op een later moment gewijzigd. Wijzigingen die samenhangen met
de wijziging van het inspectietoezicht in het mbo en de evaluatie van alle standaarden
voor de onderwijskwaliteit uit het Waarderingskader dat deel uitmaakt van het Toezichtkader
BVE, waaronder de standaarden voor de examenkwaliteit uit de Regeling standaarden
examenkwaliteit mbo 2012, worden wel doorgevoerd.
De inspectie heeft als vervolg op het Toezichtskader BVE het ‘Onderzoekskader 2017
voor het toezicht op het mbo’ (hierna: onderzoekskader mbo) ontwikkeld. Het concept-onderzoekskader
mbo heeft de inspectie in enkele pilots getest. In het onderzoekskader is een specifieke
paragraaf gewijd aan het vernieuwde toezicht op het onderwijs in Caribisch Nederland,
de aanpassing van het waarderingskader en de werkwijze van de inspectie.
In afstemming met de inspectie zijn de standaarden voor de examenkwaliteit in het
mbo in Caribisch Nederland gewijzigd en neergelegd in deze regeling. Zowel de onderhavige
regeling als het vernieuwde toezicht van de inspectie treden in werking per 1 augustus
2017. Deze nieuwe regeling is in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 december
2018 uitsluitend van toepassing op instellingen waarvan alle opleidingen voor 1 augustus
2017 de basiskwaliteit hebben bereikt of vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer
de basiskwaliteit bereiken. Zolang er nog niet voor alle opleidingen basiskwaliteit
is behaald door een instelling, blijft de bestaande regeling (de Regeling standaarden
examenkwaliteit mbo BES) van toepassing. Uiterlijk op 1 januari 2019 gaan alle instellingen,
ook als de basiskwaliteit nog niet is bereikt, over naar het nieuwe toezichtskader
en wordt dus de onderhavige regeling voor alle instellingen van kracht.
De inspectie voert dus vanaf het bereiken van de basiskwaliteit of uiterlijk 1 januari
2019 het toezicht op de onderwijskwaliteit (inclusief de examenkwaliteit) uit op basis
van het onderzoekskader mbo. De daarin – bij het kwaliteitsgebied ‘Examinering en
diplomering’ – opgenomen standaarden worden bij de eerst volgende gelegenheid in overeenstemming
gebracht met de standaarden in deze nieuwe regeling.
2. De standaarden voor de examenkwaliteit
De gewijzigde standaarden voor de examenkwaliteit mbo luiden compact geformuleerd:
-
• Standaard 1: De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.
-
• Standaard 2: Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan
de toetstechnische eisen.
-
• Standaard 3: De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling
is deugdelijk.
Alle drie standaarden zijn op basis van de betreffende wettelijke vereisten nader
uitgewerkt in de bijlage van deze regeling in de kolom ‘Uitwerking’ en voorzien van
een normering voor respectievelijk de afzonderlijke standaarden en voor het eindoordeel
over de examenkwaliteit van de opleiding. Samen geven die de vereiste basiskwaliteit
aan waaraan instellingen op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ bij
een aangeboden opleiding moeten voldoen.
De basiskwaliteit houdt compact geformuleerd in dat zowel het exameninstrumentarium
en het examenproces (van afname en beoordeling) als de kwaliteitsborging (op het kwaliteitsgebied
‘Examinering en diplomering’) op orde moeten zijn bij elke aangeboden opleiding.
Welk niveau vereist is voor de conclusie dat de examinering en diplomering voldoet
en basiskwaliteit heeft, hangt af van de van toepassing zijnde voorwaarden. Gedurende
de overgangsperiode wordt voor de instellingen waar nog geen basiskwaliteit is bereikt
voor de examenstandaarden uitgegaan van de oude regeling met de zeven standaarden.
Vanaf het moment dat de onderhavige regeling van toepassing wordt voor de instelling,
wordt de examinering en diplomering getoetst aan de drie nieuwe standaarden.
De kwaliteitscriteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’
De examens van beroepsopleidingen moeten voldoen aan de landelijke standaarden voor
de kwaliteit van examens zoals opgenomen in deze regeling. In de uitwerking van de
drie standaarden – zoals aangegeven in de bijlage van deze regeling in de kolom ‘Uitwerking’
– staan de criteria genoemd waaraan de situatie bij een opleiding moet voldoen. Onderstaand
volgt een nadere toelichting van de criteria per standaard en de deugdelijkheidseis
of -eisen waarop onderscheiden criteria zijn gebaseerd.
Uitwerking standaard 1
Bij standaard 1 is, ter invulling van de artikelen 7.4.8 en 7.2.3 (gelezen in samenhang
met artikel 7.4.8) van de WEB BES, als criterium opgenomen dat de examencommissie
op objectieve en deskundige wijze vast dient te stellen of een student voldoet aan
de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring.
De voorwaarden voor het verkrijgen van een certificaat en een diploma staan genoemd
in de artikelen 7.4.8 en 7.2.3, gelezen in samenhang met artikel 7.4.3, van de WEB
BES). Voor Caribisch Nederland geldt geen Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen
WEB, zoals in Europees Nederland. De eisen voor het verkrijgen van een diploma zijn
geformuleerd als eisen waaraan je moet voldoen ‘voor succesvolle examinering’, in
plaats van als eisen voor diplomering. Ter invulling van artikel 7.4.9, tweede lid,
van de WEB BES bewaakt, monitort en analyseert de examencommissie de kwaliteit van
de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet
zij in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaartregelen. Daarnaast
borgt de examencommissie in alle fases van de examinering de deskundigheid van de
betrokken personen. Dit is eveneens een invulling van artikel 7.4.9, tweede lid, van
de WEB BES. Voorts is bij standaard 1, ter invulling van artikel 1.3.2, tweede lid,
van de WEB BES, als criterium opgenomen dat het beroepenveld betrokken is bij de examinering.
Met het beroepenveld worden organisaties bedoeld waar het toekomstig beroep kan worden
uitgeoefend. Dit kunnen organisaties zijn waar het beroepspraktijkvormende deel van
de opleiding plaatsvindt evenals andere organisaties die zich in of buiten de regio
bevinden. De betrokkenheid van het beroepenveld moet in ieder geval plaatsvinden bij
de beoordeling van de examenkwaliteit en bij de samenstelling van de examencommissie,
maar kan ook bij andere aspecten van de examinering plaatsvinden. Betrokkenheid van
het beroepenveld is van belang voor het benodigde vertrouwen van het beroepenveld
in diploma’s.
Op grond van artikel 1.3.2, derde lid, van de WEB BES is als criterium opgenomen dat
jaarlijks een verslag wordt opgesteld over de examenkwaliteit. Dit gebeurt bij voorkeur
door de examencommissie en bij voorkeur per opleiding aan de hand van de examenstandaarden
en haar werkzaamheden, maar de betreffende wettelijke verplichting die in de Wet examencommissies
mbo4 is opgenomen, treedt pas op termijn in werking voor de BES.
De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij elke aangeboden opleiding de examencommissie
zorg draagt voor deugdelijke diplomering, de borging van de examenkwaliteit en van
de deskundigheid van examenfunctionarissen en dat het beroepenveld betrokken is bij
de examinering.
Uitwerking standaard 2
Bij standaard 2 is, overeenkomstig artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB BES, als
criterium opgenomen dat het exameninstrumentarium de eisen dekt van de opleiding.
De in de standaard genoemde uitstroomeisen betreffen de eindtermen of kwalificatie-eisen
die in artikel 7.4.2, tweede lid, van de WEB BES worden genoemd.
De hiernavolgende uitwerkingen van standaard 2 worden gesteld ter invulling van de
artikelen 7.4.2, tweede lid, en 7.4.9, tweede lid, van de WEB BES. Ten eerste dient
het exameninstrumentarium te passen bij het niveau van de eindtermen of kwalificatie
en de bijbehorende complexiteit, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid die zijn
aangegeven in het bijbehorende kwalificatiedossier. Ten tweede dienen de examenvormen
te passen bij de exameninhoud. Ten derde is het criterium opgenomen dat er een beoordelingsvoorschrift
moet zijn dat objectieve beoordeling mogelijk maakt. Het beoordelingsvoorschrift is
een vastgesteld voorschrift bij een examen(onderdeel) waaruit blijkt hoe de beoordeling
plaats moet vinden door de beoordelaar. Ten vierde maakt het beoordelingsvoorschrift
voor het exameninstrumentarium een evenwichtige waardering mogelijk die recht doet
aan de onderscheiden vereisten van de opleiding (kerntaken, werkprocessen, en overige
eisen behorende bij de opleiding). Ten vijfde en tot slot is bepaald dat bij het beoordelingsvoorschrift
de cesuur op het niveau dient te liggen waarop de student aan de eisen moet voldoen.
De cesuur is de vastgestelde grens bij de beoordeling van het examen(onderdeel) tussen
de hoogste score waaraan een onvoldoende wordt toegekend en de laagste score waaraan
een voldoende wordt toegekend. De in de standaard genoemde toetstechnische eisen betreffen
de bovengenoemde eisen betreffende de examenvormen en het beoordelingsvoorschrift.
De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij elke aangeboden opleiding het exameninstrumentarium
de eisen van de eindtermen of kwalificatie dekt, zoals aangegeven in het kwalificatiedossier,
dat het exameninstrumentarium een passende taakcomplexiteit heeft en recht doet aan
de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten behorende bij de opleiding, dat de
examenvormen zijn afgestemd op de exameninhoud, dat het exameninstrumentarium is voorzien
van een beoordelingsvoorschrift dat objectieve beoordeling mogelijk maakt en een cesuur
heeft die ligt op het niveau waarop de deelnemer aan de eisen voldoet.
Uitwerking standaard 3
Bij standaard 3 is, ter invulling van artikel 7.4.9, tweede lid, van de WEB BES, het
criterium opgenomen dat de afnamecondities en beoordelingen voor deelnemers gelijkwaardig
moeten zijn. Afnamecondities zijn vastgestelde omstandigheden waaronder een examen(onderdeel)
dient te worden afgenomen.
Verder is, ter invulling van de artikelen 7.4.2, tweede lid, en 7.4.9, tweede lid,
van de WEB BES, als criterium opgenomen dat de afnamecondities recht doen aan de context
van het toekomstig beroep, waarbij onderdelen van het examen in de (reële) beroepspraktijk
plaatsvinden. Dat is nodig voor valide examinering, want het betreft een beroepsopleiding.
Het is zaak dat de examenkandidaat bij het examen kan bewijzen dat hij beroepshandelingen
kan uitvoeren binnen de context van het toekomstige beroep.
Voorts is, eveneens ter invulling van de artikelen 7.4.2, tweede lid, en 7.4.9, tweede
lid, van de WEB BES, als criterium opgenomen dat de beoordeling betrouwbare uitkomsten
oplevert, deskundig plaatsvindt en gericht is op een passende balans in vereiste kennis,
houding en vaardigheden. Tot slot is, ter invulling van de artikelen 7.4.9, eerste
en tweede lid, en 7.5.1, van de WEB BES, als criterium opgenomen dat de inrichting
van het examen, de planning van de examenperiodes, de beoordelingswijze en de procedure
voor beroep en bezwaar tijdig voor deelnemers beschikbaar zijn en voor alle betrokkenen
transparant en eenduidig zijn.
De instelling moet er kortom voor zorgen dat bij de examinering van elke aangeboden
opleiding sprake is van adequate voorlichting, gelijkwaardige afnamecondities en beoordelingen,
en van afname van onderdelen van het examen in de beroepspraktijk. Beroepspraktijk
betekent op de werkvloer van het toekomstig beroep of een realistische simulatie daarvan.
3. De normering behorende bij de standaarden voor de examenkwaliteit
De normering die bij de standaarden voor de examenkwaliteit hoort, staat aangegeven
in de bijlage. Er is sprake van:
-
• de normering voor de afzonderlijke standaarden,
-
• de normering voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’ c.q. de normering
voor het eindoordeel over de examenkwaliteit van de opleiding.
De normering kent een tweepunts-oordeel: voldoende en onvoldoende.
Normering voor de afzonderlijke standaarden
De situatie bij de opleiding voldoet aan een afzonderlijke standaard als de situatie
voldoet aan de criteria genoemd in de kolom ’Uitwerking’. Dan is sprake van het oordeel
‘voldoende’ voor de betreffende standaard. En als de situatie niet voldoet aan de
standaard c.q. aan criteria genoemd in de kolom ‘Uitwerking’, dan is sprake van het
oordeel ‘onvoldoende’.
Normering voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’
Er is sprake van voldoende examenkwaliteit bij een opleiding als de situatie aan de
drie standaarden voor de examenkwaliteit voldoet c.q. als op de drie standaarden sprake
is van het oordeel ‘voldoende’. En er is sprake van onvoldoende examenkwaliteit bij
een opleiding als de situatie bij de opleiding niet aan één of meer van de drie standaarden
voldoet c.q. als op één of meer van de drie standaarden sprake is van het oordeel
‘onvoldoende’.
4. Eigen aspecten van kwaliteit en de bevinding ‘goed’
Instellingen kunnen ook eigen aspecten van kwaliteit nastreven en realiseren. De overheid
stimuleert dit. Als sprake is van het oordeel ‘voldoende’, kan aan dit oordeel tevens
de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd.
De bevinding ‘goed’ voor de afzonderlijke standaarden
Indien voor een standaard sprake is van het oordeel ‘voldoende’, kan aan dit oordeel
voor die standaard tevens de bevinding ‘goed’ worden toegevoegd. Van de bevinding
‘goed’ is sprake als de situatie bij de opleiding voldoet aan de criteria genoemd
in de kolom ‘Uitwerking’ bij de standaard en bovendien op overtuigende wijze eigen
aspecten van kwaliteit realiseert. Eigen aspecten van kwaliteit betreffen kwaliteitsdoelen
en ambities die het bevoegd gezag zelf bepaalt en die verder reiken dan de vereiste
basiskwaliteit (en dus niet samenvallen met de vereiste basiskwaliteit). Het eigen
aanvullende beleid van instellingen gericht op de eigen aspecten van kwaliteit, kan
per opleiding verschillen. De overheid, inclusief inspectie, stimuleert instellingen
om kwaliteitsdoelen en ambities te formuleren die verder reiken dan de vereiste basiskwaliteit
en om continu te streven naar verbetering van de kwaliteit. Van belang is een verbetercultuur
waarbij gezamenlijk wordt gestreefd om de kwaliteit niet alleen op voldoende niveau
te brengen, maar ook duurzaam te blijven verbeteren. Naast de oordelen ‘voldoende’
en ‘onvoldoende’ kan daarom voor een standaard ook sprake zijn van de bevinding ‘goed’.
De bevinding ‘goed’ voor het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’
Voor het verkrijgen van de bevinding ‘goed’ op het kwaliteitsgebied ‘Examinering en
diplomering’ bij een opleiding dient voor dit gehele kwaliteitsgebied het oordeel
‘voldoende’ te zijn behaald en voor standaard 1 de bevinding ‘goed’ te zijn verkregen.
Voor de bevinding ‘goed’ bij een opleiding hoeft voor de standaarden 2 en 3 dus niet
de bevinding ‘goed’ te zijn verkregen.
5. Inspectietoezicht
De oordeelsvorming van de inspectie over de examenkwaliteit van een opleiding vindt
plaats aan de hand van de standaarden en de bijbehorende normering. De in de onderhavige
regeling opgenomen standaarden en normering gelden voor instellingen waarvan de opleidingen
eerder dan 1 januari 2019 de basiskwaliteit hebben behaald en vanaf die datum voor
alle instellingen. De bestaande regeling (Regeling standaarden examenkwaliteit mbo
BES) blijft tot en met uiterlijk 31 december 2018 van kracht voor de opleidingen van
de instellingen die nog niet de basiskwaliteit hebben behaald.
De inspectie levert bij het toezicht over het al dan niet voldoen aan de vereiste
basiskwaliteit het oordeel ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De inspectie beoordeelt echter
niet elk criterium dat staat aangegeven bij de standaard in de kolom ‘Uitwerking’
op zichzelf, maar in relatie tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Als
het niet voldoen aan een bepaald criterium – naar het oordeel van de inspectie – beperkt
van invloed is op de aangetroffen kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte
termijn kan worden hersteld, dan kan de inspectie het oordeel ‘voldoende’ geven op
de standaard. Het bevoegd gezag van een instelling ziet dan zelf toe op herstel van
naleving.
Voor opleidingen waarop deze nieuwe regeling van toepassing is geldt het volgende.
Naast het waarborgen van de vereiste basiskwaliteit, stimuleert de inspectie ook de
realisatie van eigen kwaliteitsaspecten die de instelling hanteert, die verder reiken
dan de vereiste basiskwaliteit. De inspectie kan daarom, aanvullend op het oordeel
‘voldoende’, de bevinding ‘goed’ geven. Voor de bevinding ‘goed’ wegen – naast het
zichtbaar en overtuigend voldoen aan de vereiste basiskwaliteit (bij de standaard
en bij het kwaliteitsgebied ‘Examinering en diplomering’) – ook de eigen aspecten
van kwaliteit mee die de vereiste basiskwaliteit overstijgen: laat de opleiding op
overtuigende wijze zien dat de situatie van de opleiding niet alleen voldoet aan de
standaarden maar ook aan de eigen aspecten van kwaliteit. De inspectie baseert zich
daarbij mede op de kwaliteitsambities van het bevoegd gezag en van de opleiding. Als
de opleiding naar het oordeel van de inspectie overtuigend laat zien – bijvoorbeeld
op basis van een audit of visitatie – en uit verificatie door de inspectie blijkt
dat hij zijn eigen kwaliteitsdoelen en ambities voor de opleiding boven de basiskwaliteit
realiseert, dan volgt de bevinding ‘goed’ in het rapport over de opleiding.
6. Draagvlak
Er is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt over de gewijzigde standaarden
voor de examenkwaliteit mbo.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft aangegeven dat de nieuwe regeling ten opzichte
van de voorafgaande regeling geen gevolgen heeft voor de uitvoering door DUO. De nieuwe
regeling is handhaafbaar voor de inspectie.
8. Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. Uit deze regeling vloeien geen
structurele of eenmalige extra administratieve lasten voort, omdat de bestaande informatieverplichtingen
van instellingen niet wijzigen en met deze regeling voor het bedrijfsleven en burgers
geen informatieverplichtingen zijn gemoeid.
Artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 2 en 3
De standaarden en het nieuwe onderzoekskader van de inspectie worden voor de instellingen
in Caribisch Nederland gehanteerd vanaf het moment dat voor alle opleidingen de basiskwaliteit
is bereikt, of uiterlijk met ingang van 1 januari 2019. Tot die tijd blijven de standaarden
op basis van de oude regeling en het oude toezichtskader van kracht voor de opleidingen
van de instellingen die nog niet de basiskwaliteit hebben behaald.
Of een opleiding van basiskwaliteit is, wordt door de inspectie beoordeeld aan de
hand van het document ‘De basiskwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)
en de sociale kanstrajecten jongeren (skj) in Caribisch Nederland’, vastgesteld in
maart 2011 en te vinden op Rijksoverheid.nl via de volgende link: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2011/09/28/de-basiskwaliteit-van-het-middelbaar-beroepsonderwijs-mbo-en-de-sociale-kanstrajecten-jongeren-skj-in-caribisch-nederland.
Op grond van artikel 1.1.1, aanhef, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES is
het begrippenkader dat in die wet wordt gehanteerd van toepassing op de onderliggende
regelgeving zoals deze regeling. Het begrip ‘instelling’ dient dus bijvoorbeeld gelezen
te worden met de begripsbepaling van de WEB BES in de hand.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker