Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. inzake de reikwijdte en uitvoering van het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 3:259, lid 2 van de Wft (Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel)

De Nederlandsche Bank N.V.;

Na overleg met representatieve organisaties;

Gelet op de artikelen 29.02 en 29.06 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantiestelsel Wft en artikel 26a Besluit prudentiële maatregelen Wft;

Besluit tot het vaststellen van de volgende Beleidsregel reikwijdte en uitvoering depositogarantiestelsel:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

1. DNB:

De Nederlandsche Bank N.V.;

2. Besluit:

Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft;

3. De Wet:

Wet op het financieel toezicht (Wft);

4. Professionele administratie:

de administratie van:

  • a. een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet;

  • b. degene die is vrijgesteld van het verbod als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid van de Wet;

  • c. degene die een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid van de Wet;

  • d. een curator als bedoeld in artikel 1:383 van het Burgerlijk Wetboek; of

  • e. een curator als bedoeld in artikel 68 van de Faillissementswet.

5. Datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel (DGS):

datum van het oordeel van De Nederlandsche Bank of van de gerechtelijke uitspraak ten aanzien van de betreffende bank als bedoeld in artikel 3:260, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b van de Wet.

HOOFDSTUK 2 REIKWIJDTE

AFDELING 2.1 DERDENGELDEN

Artikel 2.1

Van het kunnen vaststellen van de identiteit van een derde, voorafgaand aan de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 29.02, derde lid van het Besluit, is sprake indien de identiteit van de derde blijkt uit:

  • a. de administratie van de betreffende bank, zoals deze is op of voor de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel; of

  • b. een door de rekeninghouder gevoerde professionele administratie, mits voor of op de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel uit de administratie van de bank blijkt dat het deposito ten behoeve van één of meer derden wordt gehouden.

Artikel 2.2

DNB kent vergoedingen uit hoofde van het DGS aan een derde toe indien aangetoond is of kan worden dat de informatie die DNB nodig heeft voor het vaststellen van de hoogte van de aanspraak van de derde reeds bestond voor de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het depositogarantiestelsel.

HOOFDSTUK 3 UITVOERING

Artikel 3.1

  • 1. DNB hanteert een rangorde van in aanmerking komende deposito’s:

    • a. bij het vergoeden van gegarandeerde deposito’s nadat besloten is tot toepassing van het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 3:260, eerste lid van de Wft; en

    • b. wanneer de handelingen als bedoeld in artikel 8 van de Beleidsregel Individueel Klantbeeld moeten worden uitgevoerd als gevolg van het vaststellen van een afwikkelingsregeling als bedoeld in artikel 18, SRMR of artikel 3a:18, Wft.

  • 2. In het geval een depositohouder over meerdere deposito’s bij een bank beschikt en het in aanmerking komende bedrag het dekkingsniveau overschrijdt, bepaalt de rangorde in welke volgorde in aanmerking komende deposito’s worden uitgekeerd of beschermd bij de toepassing van een afwikkelingsregeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De rangorde bedoeld in het eerste lid is als volgt:

    • a. Betaalrekeningen

    • b. Spaarrekeningen

    • c. Termijndeposito’s

    • d. Bijzondere rekeningen

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

Artikel 4.2

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel.

De beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 10 juli 2017

De Nederlandsche Bank N.V., F. Elderson, directeur

TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge het depositogarantiestelsel (DGS) zijn deposito’s gegarandeerd tot een bedrag van EUR 100.000 per depositohouder per bank. Artikel 29.02, lid 3 van het Bbpm bepaalt dat de garantie geldt voor een derde indien een depositohouder een deposito aanhoudt op eigen naam, maar dit krachtens overeenkomst of wettelijk voorschrift doet ten behoeve van een derde. Die derde wordt als depositohouder aangemerkt, mits diens identiteit kan worden vastgesteld voorafgaand aan de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het DGS.

De toelichting bij artikel 29.01 van het Bbpm noemt het voorbeeld van de derdengeldenrekening van een notaris. De omstandigheid dat een derde – die niet de rekeninghouder is – als depositohouder wordt aangemerkt, brengt het volgende met zich mee. Het maximum van EUR 100.000 geldt voor het totaal van de tegoeden die een rechthebbende (de derde) heeft als derde én als rekeninghouder. Hierna zal het voorbeeld worden gegeven van de kwaliteitsrekening bij een notaris. Een dergelijke rekening bestaat uit een enkel tegoed dat toekomt aan de gezamenlijke rechthebbenden. Het aandeel van iedere rechthebbende wordt berekend naar evenredigheid van het bedrag dat voor de rechthebbende op de bijzondere rekening is gestort.

Voorbeeld: persoon A heeft een aandeel van EUR 50.000 in het saldo op een kwaliteitsrekening van een notaris die de notaris heeft bij bank X. Persoon A heeft ook een tegoed op een spaarrekening van EUR 60.000 bij bank X. Persoon A heeft een (indirecte) vordering op bank X van in totaal EUR 110.000. Slechts het maximum van EUR 100.000 wordt door het DGS vergoed. Dit betekent dat in het voorbeeld EUR 10.000 niet wordt vergoed. Persoon A houdt een vordering ter grootte van dit bedrag op bank X. Het bedrag dat DNB als eerste vergoedt, is de vordering die de rechthebbende niet als derde maar als rekeninghouder op de bank heeft. De reden hiervan is dat dat bedrag moet worden terugbetaald binnen een termijn die de komende jaren gefaseerd korter wordt, tot zeven werkdagen. Daarentegen geldt voor het toekennen en beschikbaar maken van een vergoeding aan een derde een termijn van drie maanden (artikel 29.05, lid 4 van het Bbpm).

Om aanspraak te maken op een vergoeding uit hoofde van het DGS, moet eerst worden vastgesteld dat het product een deposito is en in aanmerking komt voor uitkering onder het DGS. In het geval van een derdenrekening moet uit de administratie van de bank blijken dat het om een deposito gaat dat ten behoeve van derden wordt aangehouden. Dit is onderdeel van de informatie die wordt aangeleverd in het individueel klantbeeld (IKB) dat door de bank wordt samengesteld. Vervolgens moet de identiteit van de derde uit de administratie van de bank blijken.

De toelichting bij artikel 29.02 van het Bbpm stelt dat voorwaarde is dat de identiteit van de derde bij de bank bekend is voordat het DGS wordt toegepast. Hierbij wordt kennelijk gedoeld op artikel 29.06, lid 1 van het Bbpm dat bepaalt dat vergoedingen worden toegekend aan de hand van de op de gegarandeerde deposito’s toepasselijke wettelijke bepalingen of contractuele voorwaarden, de administratie van de betalingsonmachtige bank en eventuele andere relevante documenten. Uit de achterliggende toelichting bij dit artikel blijkt dat DNB aan de hand van de administratie van de probleembank besluiten neemt met betrekking tot de aanspraken van de respectievelijke depositohouders. Hieruit blijkt dat een derde slechts een aanspraak op het DGS kan maken indien de aanspraak kan worden onderbouwd met informatie die reeds bestond voor het toepassen van het DGS.

De identiteit van de derde is echter niet altijd vastgelegd in de administratie van de bank. Voor deze omstandigheid wordt in de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel het begrip ‘professionele administratie’ geïntroduceerd, waarbij de identiteit van de derde blijkt uit de administratie van bepaalde rekeninghouders. DNB maakt met deze beleidsregel bekend hoe zij invulling geeft aan de hiervoor genoemde uitgangspunten.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Artikel 1.1 definieert een aantal begrippen die relevant zijn voor deze beleidsregel. Zoals in het algemene deel van de toelichting is opgemerkt, wordt het deposito van een derde slechts gedekt indien de identiteit van de derde kan worden vastgesteld voorafgaand aan het toepassen van het DGS. Verder dienen vergoedingen toegekend te worden aan de hand van onder andere de administratie van de betalingsonmachtige bank en eventuele andere relevante documenten. Niet alle derden zullen in de administratie van de betalingsonmachtige bank zijn opgenomen, zoals de cliënten van een notaris die rechthebbenden zijn bij de kwaliteitsrekening van de notaris. Tegelijkertijd kunnen niet alle documenten relevant worden geacht voor het bepalen van vergoedingen. DNB meent dat slechts betrouwbare documenten die bovendien bestaan vóór de toepassing van het DGS relevant kunnen zijn.

In dit verband is het begrip ‘professionele administratie’ gedefinieerd. Uit een professionele administratie kan op een betrouwbare wijze worden vastgesteld wie de achterliggende derden zijn. De houders van een professionele administratie zijn ondernemingen die onder een of andere vorm van toezicht staan.

De definitie verwijst ten eerste naar artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna ‘de Wet’). Hiermee worden de administraties van financiële ondernemingen gekwalificeerd als professionele administraties. Ten tweede verwijst de definitie naar het derde lid van artikel 3:5 van de Wet. Dit betreft het verbod op het publiek aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden. In de Vrijstellingsregeling Wft zijn enkele ondernemingen die gelden van derden in bewaring houden uitgezonderd van dit verbod, zoals notarissen voor zover zij de opvorderbare gelden aanhouden op een rekening als bedoeld in artikel 25 van de Wet op het notarisambt. Ten behoeve van een consistent en inzichtelijk kader, sluit DNB aan bij dit vrijstellingsregime inzake de vraag wanneer er sprake is van een administratie die voldoende betrouwbaar is om in het geval van toepassing van het DGS te kunnen vaststellen wie de derden zijn ten behoeve van wie een deposito wordt gehouden. Tot slot verwijst de definitie van professionele administratie naar het vierde lid van artikel 3:5 van de Wet, waarmee de administraties van instellingen met een ontheffing op het verbod op het publiek aantrekken van opvorderbare gelden ook aangemerkt worden als professionele administratie.

Andere voorbeelden van de houders van een professionele administratie zijn banken, betaaldienstverleners, gerechtsdeurwaarders, curatoren en bewindvoerders. Een voorbeeld van een rekening die wordt aangehouden door een curator ten behoeve van derden is een faillissementsrekening. De curator wordt aangesteld door de rechtbank en houdt een rekening aan bij een bank ten behoeve van een achterliggende derde, een gefailleerde onderneming. In dit geval heeft de curator in de administratie vastgelegd wie de derde is. Zodoende kan de curator worden aangemerkt als de houder van een professionele administratie.

Bij de definitie van professionele administratie kan worden benadrukt dat in het geval een rekeninghouder een deposito aanhoudt ten behoeve van derden, de derden de depositohouders zijn. Zij maken aanspraak op een vergoeding uit hoofde van het DGS. Onder het begrip professionele administratie vallen – via het begrip financiële onderneming – ook banken. Banken komen, indien zij de rechthebbende op het deposito zijn, niet in aanmerking voor het DGS (artikel 29.01, tweede lid, sub a van het Bbpm).

Voorbeeld: indien een bank een rekening aanhoudt ten behoeve van klanten en deze derden kunnen worden geïdentificeerd voorafgaand aan de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het DGS, dan zijn deze klanten de rechthebbenden voor een uitkering onder het DGS. Echter, indien een bank een deposito aanhoudt in eigen naam en voor eigen rekening komt een bank niet in aanmerking voor een uitkering onder het DGS voor het betreffende deposito.

Opmerking verdient dat artikel 29.01 van het Bbpm deposito’s van bepaalde depositohouders uitsluit. Het gaat hierbij om deposito’s van onder meer beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen. Deposito’s die door een dergelijke financiële onderneming ten behoeve van een derde worden gehouden, zijn echter niet ‘van’ die onderneming, maar van die derde. Het betreffende deposito is daarom, voor zover het voor één of meer derden wordt gehouden, wel door DGS gedekt.

Hoofdstuk 2 Reikwijdte

Afdeling 2.1 Derdengelden
Artikel 2.1

DNB stelt in artikel 2.1 van deze beleidsregel dat een voorwaarde voor een DGS-vergoeding is dat de identiteit van de derde blijkt uit de administratie van de bank op de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het DGS. Een uitzondering hierop is de situatie waarin de bank weliswaar niet de identiteit van de derde kent, maar die identiteit blijkt uit de administratie van bepaalde rekeninghouders. Hiertoe is het begrip ‘professionele administratie’ in deze beleidsregel opgenomen en gedefinieerd.

Zoals uit artikel 2.1, onderdeel b, van onderhavige beleidsregel volgt, worden deposito’s van derden waarvan de identiteit niet vooraf blijkt uit de administratie van de bank, maar wel uit de professionele administratie van bepaalde rekeninghouders, gedekt door het DGS. Een voorwaarde daarbij is dat uit de administratie van de bank wel vooraf blijkt dat het deposito ten behoeve van (een) derde(n) wordt gehouden. Dit kan bijvoorbeeld uit de tenaamstelling van de rekening blijken.

De richtlijn depositogarantiestelsels (richtlijn nr. 2014/49/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking), hierna ‘de richtlijn’) bepaalt dat lidstaten mogen bepalen dat een deposito op een rekening waarop twee of meer personen als leden van een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkende groepering aanspraak kunnen maken, als een door één deposant gestort deposito mogen worden behandeld (artikel 7, lid 2 van de richtlijn). Nederland heeft van deze lidstaatoptie geen gebruikgemaakt. Naar Nederlands recht zou het hierbij gaan om personenvennootschapen, zoals de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap. Tevens is het Fonds voor Gemene Rekening een voorbeeld van een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkende groepering. Daarnaast is van belang dat een rekeninghouder die niet over rechtspersoonlijkheid beschikt, niet de rechthebbende op het deposito is. De personen die deel uitmaken van de groepering zijn in dat geval de rechthebbenden op het deposito.

In voornoemde situaties is sprake van het aanhouden van het deposito op naam van de groepering, doch ten behoeve van een derde. Indien daar een overeenkomst of wettelijk voorschrift aan ten grondslag ligt, dat doorgaans het geval zal zijn, en de identiteit van de derde kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 2.1 van deze beleidsregel, dient het deposito naar de betreffende rato te worden toegerekend aan de derde(n).

Het voorgaande betekent dat een persoon die onderdeel uitmaakt van een bedoelde groepering recht heeft op een vergoeding van een deel van het deposito dat door zijn groepering wordt aangehouden, in het geval dat ten aanzien van de betreffende bank het DGS wordt opengesteld. Voorwaarde daarbij is dat de bank die een deposito heeft ontvangen en waarop derden rechthebbende zijn, die rechthebbenden op enigerlei vorm in de administratie heeft opgenomen. Een voorbeeld hiervan is dat het contract met betrekking tot de oprichting van de groepering in het dossier bij de bank is opgenomen. Steeds is van belang dat de identiteit van de derde(n) eenduidig kan worden vastgesteld.

Artikel 2.2

Uit artikel 2.2 van deze beleidsregel volgt dat naar het oordeel van DNB de hoogte van de aanspraak eveneens moet volgen uit informatie die reeds bestond voor de datum van het oordeel of uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het DGS.

Hoofdstuk 3 Uitvoering

Artikel 3.1

In dit artikel wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met de situatie waarbij een depositohouder meerdere deposito’s heeft in combinatie met een in aanmerking komend bedrag dat het dekkingsniveau van het DGS te boven gaat.Zowel bij een uitkeringssituatie als bij de toepassing van een afwikkelingsregeling is in zo’n geval de vraag welke volgorde gevolgd moet worden in de uitvoering van de uitkeringssituatie als afwikkelingsregeling.

Neem als voorbeeld de situatie waarbij een depositohouder een betaalrekening heeft met een saldo van EUR 40.000 en een spaarrekening met een saldo van EUR 80.000. Bij toepassing van het DGS ontvangt de depositohouder een uitkering van EUR 100.000, waarna een vordering van EUR 20.000 op de gefailleerde instelling resteert. Het is daarbij relevant of deze vordering voortvloeit uit de betaalrekening, de spaarrekening, of naar rato een combinatie van beide.

Om duidelijkheid te bieden voor de uitvoering, de toepassing van een uitkering onder het depositogarantiestelsel als een afwikkelingsmaatregel, wordt daarom in het derde lid een rangorde van in aanmerking komende deposito’s vastgelegd. Betaalrekeningen hebben hierbij de hoogste positie in de rangorde, gevolgd door spaarrekeningen, termijndeposito’s en bijzondere rekeningen. De mate van liquiditeit is dus leidend voor de rangorde waarmee de toegang tot betaalmiddelen zo veel mogelijk gewaarborgd worden.

Voor het bovengenoemde voorbeeld impliceert dit dus dat de beschermende werking van het DGS als eerste van toepassing is op de betaalrekening en daarna pas op de spaarrekening. Dit bekent dat de resterende vordering van de depositohouder van EUR 20.000 met de spaarrekening samenhangt, omdat de betaalrekening van EUR 80.000 volledig gecompenseerd is vanuit het DGS.

Afsluitende opmerkingen

Tot slot volgt hieronder een aantal opmerkingen die voor een goed begrip van deze beleidsregel van belang zijn.

Voor de reikwijdte van het begrip derde is nog het volgende van belang. Het enkele feit dat een deposito door de rekeninghouder met een zekerheidsrecht is bezwaard, bijvoorbeeld een pandrecht, maakt niet dat de rekeninghouder het deposito houdt als bedoeld in artikel 29.02, lid 3 van het Besluit ten behoeve van de houder van het beperkte recht. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin op een deel of het geheel van een deposito beslag is gelegd. Hiermee is duidelijk dat het betreffende deposito wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van de gedekte deposito’s van de rekeninghouder. Dit laat overigens onverlet dat de regels van het civiele recht van invloed zijn op het antwoord op de vraag wie gerechtigd zou zijn tot de uitbetaling van een vergoeding uit het DGS.

De richtlijn verplicht tot een in fasen steeds korter wordende uitkeringstermijn bij toepassing van het DGS. Om een uitkering binnen de verkorte uitkeringstermijn mogelijk te maken, heeft DNB de Beleidsregel Individueel Klantbeeld opgesteld. Uit die beleidsregel volgt hoe een bank deposito’s die voor derden worden gehouden moet administreren. Om onredelijk zware lasten te voorkomen, laten die en onderhavige beleidsregel onverlet dat uit de Regeling staten financiële ondernemingen Wft volgt dat een bank in de rapportages voor DGS geen rekening hoeft te houden met in hoeverre een deposito ten behoeve van derden wordt aangehouden.

Ten slotte merkt DNB op dat de derde zelf kan bewerkstelligen dat de toegekende vergoeding uit het DGS wordt uitgekeerd. Dat blijkt uit artikel 29.07, eerste lid van het Bbpm. Dat bepaalt kort gezegd dat ‘depositohouders’ kunnen bewerkstelligen dat toegekende en beschikbaar gemaakte vergoedingen worden uitgekeerd. Zoals opgemerkt, is in het geval dat een deposito wordt gehouden voor een derde, de derde de depositohouder. Overigens geldt op grond van artikel 29.05, vierde lid van het Besluit een termijn van maximaal drie maanden voor het beschikbaar maken van een vergoeding aan een derde.

Amsterdam, 10 juli 2017

De Nederlandsche Bank N.V., F. Elderson, directeur

Naar boven