Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 10 juli 2017 houdende regels met betrekking tot het samenstellen door banken van individuele klantbeelden ten behoeve van het depositogarantiestelsel en het afwikkelinstrumentarium (Beleidsregel Individueel Klantbeeld)

De Nederlandsche Bank N.V.;

Gelet op artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel d van de Wet op het financieel toezicht en artikel 26a van het Besluit prudentiële regels Wft;

Gelet op artikel 3:261 van de Wet op het financieel toezicht en artikel 29.05, derde tot en met vijfde lid, artikel 29.06, eerste lid, artikel 29.07, vierde lid en artikel 29.16, eerste lid van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft;

Gelet op artikel 212ra van de Faillissementswet;

Na consultatie van de betrokken representatieve organisaties en het bredere publiek;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

De begrippen in deze beleidsregel hebben dezelfde betekenis als in de Wet op het financieel toezicht en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, tenzij deze begrippen uitdrukkelijk anders worden gedefinieerd in deze beleidsregel.

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. DNB:

De Nederlandsche Bank N.V.;

b. Wft:

Wet op het financieel toezicht;

c. Bbpm:

Besluit Bijzondere prudentiële maatregelen beleggerscompensatie en depositogarantie Wft;

d. Depositogarantiestelsel:

als bedoeld in artikel 3:259, tweede lid van de Wft;

e. Bank:

een onderneming waarvan de aangehouden deposito’s worden gegarandeerd door het depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 29.01 van het Bbpm;

f. In aanmerking komend deposito:

een deposito dat valt onder de werking van het depositogarantiestelsel;

g. In aanmerking komende depositohouder:

een depositohouder die niet op grond van artikel 29.01, tweede lid, sub a van het Bbpm is uitgesloten;

h. Gegarandeerd deposito:

als bedoeld in artikel 7k, eerste lid van het Bbpm

i. Depositohouder:

de houder, of in het geval van een gezamenlijke rekening als bedoeld in artikel 29.02, tweede lid van het Bbpm, elk van de houders van een deposito, waaronder ook een derde als bedoeld in artikel 29.02, derde lid van het Bbpm wordt begrepen;

j. Vertegenwoordiger:

een persoon die bevoegd is om namens de depositohouder de handeling te verrichten bedoeld in artikel 29.07, eerste lid van het Bbpm;

k. Individueel klantbeeld:

een overzicht van alle deposito’s van een depositohouder bij een bank waarin alle gegevens conform het datamodel als bedoeld in artikel 2 zijn opgenomen;

l. IKB:

individueel klantbeeld;

m. IKB-bestand:

een gegevensverzameling die voldoet aan de in artikel 2 beschreven opbouw, teneinde een overzicht te bieden van alle individuele klantbeelden van een bank;

n. IKB-systeem:

het geheel van procedures en maatregelen waarmee een bank het IKB-bestand kan samenstellen, in aanmerking komende en gegarandeerde bedragen kan berekenen en eventuele handelingen kan verrichten ten behoeve van de afwikkelingstaak, op een door DNB bepaalde wijze en binnen een door DNB gestelde termijn;

o. Kleine, middelgrote en micro-ondernemingen:

als bedoeld in artikel 212g, eerste lid, onderdeel n, van de Faillissementswet;

p. ISAE 3402:

international standard on assurance engagements 3402, assurance reports on controls at a service organization.

HOOFDSTUK 2. INRICHTING INDIVIDUEEL KLANTBEELD

AFDELING 2.1 AANLEVERING EN SAMENSTELLING IKB-BESTAND

Artikel 2
  • 1. Een bank stelt een IKB-bestand samen, dat alle gegevens bevat die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel, conform een door DNB voorgeschreven datamodel, en dat op een zodanige wijze is vormgegeven dat depositogegevens gekoppeld zijn aan de gegevens van depositohouders en eventuele vertegenwoordigers.

  • 2. Het IKB-bestand bevat voor alle depositohouders ten minste de volgende gegevens:

    • a. Een unieke identificerende sleutel voor elke depositohouder;

    • b. Markeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a;

    • c. Markeringen als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid;

    • d. Klantcategorie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a;

    • e. Bij natuurlijke personen:

      • 1. De voorletters, geboortenaam, geboortedatum;

      • 2. De adresgegevens inclusief het land;

      • 3. Het nationale identificatienummer of het fiscale identificatienummer en land van uitgifte, indien natuurlijke personen hierover beschikken;

      • 4. De levensstatus;

    • f. Bij niet-natuurlijke personen:

      • 1. De geregistreerde naam;

      • 2. De geregistreerde plaats inclusief het land;

      • 3. De adresgegevens inclusief het land;

      • 4. Indien geregistreerd in Nederland het KvK-nummer of het RSIN;

      • 5. Indien geregistreerd in het buitenland het fiscale identificatienummer of het KvK-nummer en land van uitgifte;

      • 6. Indicatie of het een niet-natuurlijk persoon met rechtspersoonlijkheid of zonder rechtspersoonlijkheid betreft;

  • 3. Het IKB-bestand bevat voor alle vertegenwoordigers ten minste de volgende gegevens:

    • a. Een unieke identificerende sleutel voor elke vertegenwoordiger;

    • b. De voorletters, geboortenaam;

    • c. De geboortedatum, indien bekend;

    • d. De adresgegevens inclusief het land;

    • e. Het nationale identificatienummer of het fiscale identificatienummer en land van uitgifte, indien vertegenwoordigers hierover beschikken;

    • f. Het type bevoegdheid van de vertegenwoordiger per vertegenwoordiging.

  • 4. Het IKB-bestand bevat voor alle deposito’s ten minste de volgende gegevens:

    • a. Een unieke identificerende sleutel voor elk deposito;

    • b. Markeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a;

    • c. Het rekeningnummer zoals dat bij de depositohouder bekend is;

    • d. De tenaamstelling die voor het deposito is vastgelegd;

    • e. Een productnaam of -omschrijving van het deposito zoals bij de depositohouder bekend;

    • f. Een categorisering van het soort deposito als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    • g. Markeringen als bedoeld in artikel 5, derde lid;

    • h. Markeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b tot en met g;

    • i. Markeringen als bedoeld in artikel 6, vierde lid;

    • j. De valuta waarin het deposito wordt aangehouden;

    • k. Het saldo van het deposito;

    • l. Het aangegroeide maar nog niet gecrediteerde rentebedrag op het deposito;

    • m. Het land waarin het deposito wordt aangehouden;

    • n. Het aantal depositohouders van het deposito en bij meer dan één depositohouder per depositohouder het percentage van de aanspraak wanneer deze niet evenredig is.

Artikel 3

Bij het samenstellen van het IKB-bestand, als vastgelegd in artikel 2, neemt een bank het volgende in acht:

  • 1. Een bank waarborgt dat de gerapporteerde saldi van alle deposito’s geen uitgaande betalingen bevatten die op het moment van het genereren van het individueel klantbeeld reeds zijn gedebiteerd van een depositotegoed, ongeacht de daadwerkelijke verwerking van de betaling door de bank zelf.

  • 2. Een bank waarborgt dat binnen de termijn als bedoeld in artikel 9, eerste lid, de gerapporteerde saldi van alle deposito’s zo veel mogelijk de inkomende betalingen bevatten die voortvloeien uit artikel 212b van de Faillissementswet en samenhangen met de deelname van een bank aan een systeem als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b van de Faillissementswet.

  • 3. Een bank brengt bij het opstellen van het individueel klantbeeld geen markering aan van de aanvullende garantie tot een bedrag van EUR 500.000 per depositohouder gedurende drie maanden na storting van een deposito voor zover dat deposito direct verband houdt met de nakoming van een koopovereenkomst die betrekking heeft op een eigen woning, in de zin van artikel 29.02 van het Bbpm.

  • 4. Een bank houdt bij het opstellen van het individueel klantbeeld geen rekening met deposito’s, aangehouden door natuurlijke personen en door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die in aanmerking komende deposito’s zouden zijn indien zij niet waren aangehouden bij een bijkantoor in een staat die geen lidstaat is als volgt uit artikel 29.01, eerste lid, sub a van het Bbpm.

AFDELING 2.2 BEREKENING IN AANMERKING KOMENDE EN GEGARANDEERDE BEDRAGEN

Artikel 4
  • 1. In aanvulling op het IKB-bestand is een bank in staat zowel het in aanmerking komende bedrag als het gegarandeerde bedrag in euro’s van elke depositohouder te berekenen.

  • 2. Bij het berekenen van de gegevens zoals gevraagd in het eerste lid, neemt een bank het volgende in acht:

    • a. Het volledige bedrag aan deposito’s gemarkeerd als bedoeld in artikel 5, derde lid, artikel 6, eerste lid, onderdeel b tot en met h en artikel 6, vierde lid, wordt beschouwd als niet-gegarandeerd bedrag;

    • b. Depositohouders die zijn overleden blijkend uit artikel 2, tweede lid, onderdeel e, sub 4, en depositohouders als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, worden beschouwd als niet in aanmerking komende depositohouders.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, neemt een bank bij de berekening van de gegevens ter bepaling van de depositobasis als bedoeld in artikel 29.16, eerste lid van het Bbpm het volgende in acht:

    • a. Het volledige bedrag aan deposito’s gemarkeerd als bedoeld in artikel 5, derde lid, en deposito’s als bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt beschouwd als gegarandeerd bedrag;

    • b. Deposito's als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b tot en met g worden beschouwd als in aanmerking komende deposito's, met inachtneming van het maximum gegarandeerde bedrag per depositohouder.

    • c. Depositohouders die zijn overleden blijkend uit artikel 2, tweede lid, onderdeel e, sub 4, en depositohouders als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, worden beschouwd als in aanmerking komende depositohouders;

    • d. Het volledige bedrag aan deposito’s geadministreerd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel h, wordt beschouwd als niet-gegarandeerd bedrag.

AFDELING 2.3 IDENTIFICATIE DEPOSITO’S EN DEPOSITOHOUDERS

Artikel 5
  • 1. Een bank identificeert en administreert de kenmerken op grond waarvan een depositohouder kan worden geïdentificeerd zodanig dat de identiteit van een depositohouder met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.

  • 2. Een bank administreert voor elk deposito de bijbehorende productcategorie conform de opties binnen een door DNB voorgeschreven datamodel en aan de hand van door DNB vastgestelde definities waarin is bepaald hoe de productcategorieën zich verhouden tot de rangorde van in aanmerking komende deposito’s als bedoeld in artikel 3.1 van de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel.

  • 3. Een bank administreert voor elk deposito of het ten behoeve van derden wordt aangehouden krachtens overeenkomst of wettelijk voorschrift.

Artikel 6
  • 1. Een bank markeert de hierna genoemde groepen van deposito’s en depositohouders op een dusdanige manier dat deze onmiddellijk te identificeren zijn:

    • a. In aanmerking komende deposito’s en depositohouders;

    • b. Deposito’s uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken vanwege het witwassen van geld als bedoeld in tweede lid, artikel 29.01 van het Bbpm;

    • c. Deposito’s die onderwerp zijn van een rechtsgeschil als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, onderdeel a van de richtlijn depositogarantiestelsels;

    • d. Deposito’s die onderwerp zijn van beperkende maatregelen die zijn opgelegd door nationale regeringen of internationale organen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, onderdeel b van de richtlijn depositogarantiestelsels;

    • e. Deposito’s die zijn verpand aan een derde partij;

    • f. Deposito’s waar beslag op is gelegd;

    • g. Deposito’s die worden geblokkeerd op grond van de regelgeving van het land waar het deposito wordt aangehouden, voor zover deze blokkade relevant is voor een uitkering van het depositogarantiestelsel;

    • h. Bankspaardeposito’s eigen woning als bedoeld in artikel 29.01, tweede lid, sub e van het Bbpm.

  • 2. Een bank markeert depositohouders waarvan de identiteit niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 3. Een bank markeert depositohouders waarvan de markeringen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet met een hoge mate van betrouwbaarheid zijn aan te brengen.

  • 4. Een bank markeert deposito’s waarvan de markeringen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet met een hoge mate van betrouwbaarheid zijn aan te brengen.

HOOFDSTUK 3. AFWIKKELING BANKEN

Artikel 7

  • 1. Voor het opstellen en bijhouden van een afwikkelingsplan levert een bank onder meer een gedetailleerde omschrijving aan van de samenstelling van de deposito’s die bij deze bank worden aangehouden.

  • 2. Ten behoeve van de gedetailleerde omschrijving als bedoeld in het eerste lid:

    • a. Markeert een bank, in aanvulling op artikel 6, eerste lid, in aanmerking komende deposito’s welke worden aangehouden door natuurlijke personen en door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen op een dusdanige manier dat deze onmiddellijk te identificeren zijn;

    • b. Is een bank in staat een overzicht samen te stellen van deposito’s als bedoeld in artikel 3, vierde lid.

Artikel 8

  • 1. Indien het op die bank betrekking hebbende afwikkelingsplan daar aanleiding toe geeft, beschikt een bank over procedures en maatregelen om:

    • a. Een gedeelte van een in aanmerking komend deposito af te scheiden op een separate rekening;

    • b. Deposito’s te kunnen bevriezen:

      • 1. Die worden aangehouden door niet in aanmerking komende depositohouders of van wie de depositohouder is overleden blijkend uit artikel 2, tweede lid, onderdeel e, sub 4, of een markering heeft als bedoeld in artikel 6, tweede lid of derde lid;

      • 2. Die een markering hebben als bedoeld in artikel 5, derde lid of artikel 6, eerste lid, onderdeel b tot en met h of vierde lid.

  • 2. Een bank rondt de handelingen als bedoeld in het eerste lid af voor middernacht aan het eind van de werkdag volgend op de bekendmaking dat een afwikkelingsmaatregel is genomen.

HOOFDSTUK 4. GEGEVENSAANLEVERING

Artikel 9

  • 1. Een bank voorziet DNB van het IKB-bestand binnen drie werkdagen nadat:

    • a. DNB heeft besloten tot toepassing van het depositogarantiestelsel als bedoeld in artikel 3:260, eerste lid van de Wft;

    • b. DNB hiertoe een specifiek verzoek heeft gedaan.

  • 2. Op verzoek van DNB levert een bank DNB de in artikel 4, eerste lid en artikel 7 genoemde gegevens binnen drie werkdagen aan.

  • 3. Een bank mag het overzicht als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, separaat aanleveren van het IKB-bestand.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid, kan DNB een ruimere aanlevertermijn dan drie werkdagen vaststellen bij een verzoek conform artikel 26a van het Bpr.

  • 5. Een bank stelt DNB onmiddellijk op de hoogte indien zij de gegevens uit de in het eerste lid genoemde IKB-bestand na aanlevering wenst aan te vullen of te corrigeren.

  • 6. De aanlevering van het IKB-bestand als bedoeld in het eerste lid, gebeurt op de door DNB voorgeschreven wijze in een door DNB voorgeschreven bestandsformaat.

HOOFDSTUK 5. WAARBORGING GEGEVENSKWALITEIT

AFDELING 5.1 BEHEERSMAATREGELEN VAN EEN BANK

Artikel 10
  • 1. Het IKB-systeem van een bank waarborgt de juistheid en volledigheid van de volgende gegevens op een zodanige manier dat DNB met een hoge betrouwbaarheid tot een uitkering aan depositohouders zou kunnen overgaan:

    • a. De gegevens als bedoeld in artikel 2, met inachtneming van de uitgangspunten bedoeld in artikel 3 en de termijnen bedoeld in artikel 9;

    • b. De administratie als bedoeld in artikel 5;

    • c. De markeringen als bedoeld in artikel 6.

  • 2. Het IKB-systeem van een bank waarborgt een betrouwbare berekening en aanlevering van de bedragen als bedoeld in artikel 4.

  • 3. Een bank waarborgt dat de gegevens in het IKB-bestand als bedoeld in artikel 2, de bedragen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en de berekening van de depositobasis als bedoeld in artikel 4, derde lid aansluiten op de rapportages aan de toezichthoudende autoriteit die gebaseerd zijn op uitvoeringsverordening (EU) 680/2014.

Artikel 11
  • 1. Een bank beschikt ten minste over de volgende beheersmaatregelen:

    • a. Procedures waarmee naleving van de voorschriften uit deze beleidsregel onderdeel wordt van de reguliere bedrijfsvoering binnen alle betrokken bedrijfsonderdelen, daarbij inbegrepen de interne accountantsdienst;

    • b. Documentatie waarin het geheel aan procedures en maatregelen is beschreven die samenhangen met de vereisten uit deze beleidsregel;

    • c. Een zodanige vastlegging van de uitvoering van een proces van totstandkoming van de in artikel 2, 4 en 7 bedoelde gegevens, die het mogelijk maakt de procedures en de werking van de beheersmaatregelen achteraf te beoordelen;

    • d. Jaarlijkse oordeelsvorming ten aanzien van de naleving van de voorschriften uit deze beleidsregel door de interne accountantsdienst binnen een bank.

  • 2. Het rapport van de interne accountantsdienst met de jaarlijkse oordeelsvorming wordt gedeeld met DNB.

  • 3. Een bank vergezelt het rapport als bedoeld in het tweede lid, van een document waarin een beschrijving wordt gegeven van voorzienbare materiële toekomstige wijzigingen aan het IKB-systeem.

AFDELING 5.2 TOEZICHT

Artikel 12
  • 1. Om over het verslagjaar een oordeel te vormen over de mate waarin de voorschriften uit deze beleidsregel worden nageleefd, geeft een bank jaarlijks een opdracht aan een externe accountant, gebaseerd op ISAE 3402, waarbij niet alleen opzet en bestaan, maar ook de werking onderdeel van toetsing is (type 2).

  • 2. Indien DNB tussentijds verzoekt om een oordeelsvorming door een externe accountant, geeft een bank binnen de kortst mogelijke termijn opdracht tot oordeelsvorming op basis van ISAE 3402.

  • 3. Het rapport dat een externe accountant opstelt naar aanleiding van de opdracht als bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk binnen vijf maanden na afloop van het verslagjaar gedeeld met DNB.

Artikel 13
  • 1. Een bank informeert DNB indien zij voornemens is materiële wijzigingen in het IKB-systeem door te voeren en notificeert DNB binnen drie maanden nadat materiële wijzigingen in het IKB-systeem zijn doorgevoerd.

  • 2. De notificatie als bedoeld in het eerste lid, wordt vergezeld van een door een bank afgegeven verklaring dat het IKB-systeem in lijn is met deze beleidsregel.

Artikel 14
  • 1. Indien een bank tot het DGS toetreedt na inwerkingtreding van deze beleidsregel, verstrekt een bank aan DNB:

    • a. Het IKB-bestand als bedoeld in artikel 2, binnen zes maanden na toetreding;

    • b. Een rapport van de interne accountantsdienst als bedoeld in artikel 11, vierde lid, zo snel mogelijk na afloop van het eerste verslagjaar;

    • c. Een rapport als bedoeld in artikel 12, eerste lid, binnen vijf maanden na afloop van het eerste verslagjaar;

    • d. De opdracht voor de toetsing over het eerste verslagjaar, gebaseerd op ISAE 3402 type 1.

  • 2. De bepalingen in het eerste lid zijn overeenkomstig van toepassing bij fusies of overnames.

Artikel 15
  • 1. DNB beoordeelt de kwaliteit van het aangeleverde IKB-bestand en de beheersing van het IKB-systeem.

  • 2. Indien de beoordeling hiertoe aanleiding geeft, kan DNB een aanwijzing geven aan de bank om maatregelen door te voeren ter verbetering van de kwaliteit of beheersing.

  • 3. Voor de beoordeling van het IKB-bestand kan DNB op elk moment een verzoek doen als bedoeld in artikel 9, waarbij het IKB-bestand alle individuele klantbeelden bevat op basis van actuele gegevens van de bank.

  • 4. Voor de beoordeling van de beheersing van het IKB-systeem maakt DNB gebruik van de periodieke oordeelsvorming door de interne accountantsdienst van een bank als bedoeld in artikel 11, vierde lid, en het rapport van de externe accountant als bedoeld in artikel 12, eerste lid.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

  • 1. Voor de toepassing van deze beleidsregel geldt een overgangstermijn vanaf de datum van inwerkingtreding tot 1 januari 2019.

  • 2. Een bank bepaalt in overleg met DNB en na akkoord van DNB welke van onderstaande methoden zij hanteert bij het aanleveren van depositogegevens en gegevens over depositohouders gedurende de overgangstermijn:

    • a. De methode waarbij een bank de gegevens per rekening aanlevert en DNB het IKB opbouwt conform het daartoe door DNB voorgeschreven datamodel;

    • b. De methode zoals vastgelegd in hoofdstuk 1 tot en met 4 van deze beleidsregel, waarbij een bank het IKB opbouwt en aanlevert conform het daartoe door DNB voorgeschreven datamodel.

  • 3. Tot 1 januari 2019 is een bank in staat om de depositogegevens aan te leveren conform de methode als bedoeld in lid 2, onderdeel a, ongeacht of een bank in staat is om de depositogegevens aan te leveren conform de methode als bedoeld in lid 2, onderdeel b.

  • 4. Binnen vier maanden na inwerkingtreding van deze beleidsregel voorziet een bank DNB van een transitieplan, waarin een bank de aanpak en tijdlijnen beschrijft van de overgang op de methode als bedoeld in lid 2, onderdeel b.

  • 5. Een bank verstrekt aan DNB:

    • a. Over het verslagjaar 2018 een rapport van de externe accountant als bedoeld in artikel 12, gebaseerd op ISAE 3402 type 1;

    • b. Vanaf verslagjaar 2019 een rapport van de externe accountant als bedoeld in artikel 12, gebaseerd op ISAE 3402 type 2.

Artikel 17

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

Artikel 18

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Individueel Klantbeeld Wft 2017.

De beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 10 juli 2017

De Nederlandsche Bank N.V. F. Elderson, directeur

TOELICHTING

Algemeen

Het depositogarantiestelsel (DGS) beschermt depositohouders en draagt daarmee bij aan de stabiliteit van het bankwezen. Wanneer een bank in betalingsonmacht verkeert, garandeert het DGS tot EUR 100.000 per depositohouder per bank. Naar aanleiding van de financiële crisis is het DGS op meerdere fronten versterkt om de financiële stabiliteit verder te bevorderen. De herziening van de Europese richtlijn voor depositogarantiestelsels (2014/49/EU, ook bekend als Deposit Guarantee Scheme Directive, DGSD) speelt hierbij een belangrijke rol door op veel vlakken maximumharmonisatie tussen depositogarantiestelsels na te streven. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (Bbpm), en het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr).

Een belangrijk onderdeel van de hervorming van het DGS is het verkorten van de termijn waarbinnen vergoedingen toegekend en beschikbaar gemaakt worden voor uitkering. Het verkorten van de uitkeringstermijn draagt bij aan de stabiliteit van het bankwezen aangezien een depositohouder de zekerheid krijgt na bankfalen weer snel over zijn tegoed te kunnen beschikken. Om deze reden is afgesproken dat bovengenoemde termijn wordt teruggebracht van de huidige twintig werkdagen naar zeven werkdagen.

De DGSD erkent dat in veel lidstaten de procedures ontbreken die vereist zijn voor een kortere terugbetalingstermijn. Lidstaten zijn daarom in de gelegenheid gesteld gedurende een overgangsperiode de termijn stapsgewijs terug te brengen tot zeven werkdagen. Bij de omzetting van de DGSD in nationale regelgeving is gebruikgemaakt van deze mogelijkheid. Het Bbpm schrijft voor dat de termijn per 1 januari 2019 verkort moet zijn tot vijftien werkdagen, per 1 januari 2021 tot tien werkdagen en per 1 januari 2024 tot zeven werkdagen. De banken en DNB hebben de gezamenlijke ambitie om vanaf 2019 in te staat zijn binnen zeven werkdagen uit te keren.

De verkorte uitkeringstermijn vereist dat de hoogte van de vergoeding vanuit het DGS van een depositohouder sneller bepaald kan worden. Om dit te waarborgen, is het noodzakelijk dat een bank zelf het overzicht van alle deposito’s van een depositohouder, het individueel klantbeeld (IKB), opbouwt en aanlevert. Het doel van het IKB is een geaggregeerd overzicht bieden van alle deposito’s per depositohouder inclusief een indicatie of de depositohouder in aanmerking komt voor het DGS. En zo ja, voor welk bedrag de depositohouder aanspraak maakt op een vergoeding. Tot de inwerkingtreding van deze nieuwe regels wordt het IKB door DNB, in haar rol als uitvoerder van het Nederlandse DGS, samengesteld. Aan de kortere uitkeringstermijn die vanaf 2019 geldt, kan alleen worden voldaan als banken zelf het IKB opbouwen en aanleveren aan DNB. Het uitgangspunt voor deze beleidsregel is dan ook een uitkeringstermijn van zeven werkdagen. Deze ambitie is mede in het belang van de banken, omdat het voorkomt dat de uitkeringssystematiek binnen enkele jaren meerdere keren aangepast dient te worden.

Naast het faciliteren van een kortere uitkeringstermijn, kan het opstellen van het IKB door een bank zelf ertoe bijdragen dat de nauwkeurigheid en adequaatheid van de procedures en maatregelen van een bank verbeteren, evenals de rapportages over gegarandeerde tegoeden van een bank. Ook kan deze informatie, met inachtneming van de wettelijke geheimhoudingsbepalingen, bijdragen aan de afwikkelingstaak van DNB en de afwikkelbaarheid van een bank.

Voor de uitvoering van het DGS heeft DNB uiteindelijk een overzicht van alle individuele klantbeelden nodig. Dit betreft het zogenaamde IKB-bestand. Overeenkomstig artikel 26a van het Bpr, dient een bank in staat te zijn de informatie die DNB nodig heeft voor de uitvoering van het DGS, oftewel het IKB-bestand, op verzoek van DNB binnen een door DNB te bepalen termijn en op een door DNB te bepalen wijze te verstrekken. Een bank moet daartoe over procedures en maatregelen beschikken die waarborgen dat deze informatie voortdurend actueel wordt gehouden en adequaat is vastgelegd (in deze beleidsregel ook wel het IKB-systeem genoemd). Deze eisen zijn in deze beleidsregel nader toegelicht door DNB. In deze beleidsregel is uiteengezet welke informatie in elk geval in het IKB-bestand moet worden opgenomen en hoe een bank de administratie en bijbehorende procedures en maatregelen zodanig moet inrichten om in staat te zijn het IKB volledig, tijdig en op de juiste manier op te bouwen, conform een door DNB voorgeschreven datamodel. Hiermee wordt het voor DNB mogelijk om gegarandeerde deposito’s tijdig beschikbaar te stellen. Tevens wordt ingegaan op de bijdrage van het IKB aan de afwikkelingstaak, de wijze waarop een bank de gegevens aanlevert, en hoe wordt toegezien op de waarborging van de gegevenskwaliteit.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Het artikel definieert een aantal begrippen dat relevant is voor deze beleidsregel. Met het oog op het doel van het IKB herhaalt dit artikel tevens een aantal begrippen dat de reikwijdte van het DGS bepaalt.

In het licht van bovenstaande wordt allereerst opgemerkt dat deposito’s zijn gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wft. Artikel 29.01, tweede lid, onderdelen b tot en met e van het Bbpm expliciteren vervolgens dat het DGS niet van toepassing is op instrumenten die vallen onder de definitie van eigen vermogen in de zin van de verordening kapitaalvereisten, of door een bank uitgegeven schuldbewijzen en schulden die voortvloeien uit eigen accepten en promessen. Het DGS is verder niet van toepassing op deposito’s uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken vanwege het witwassen van geld en bankspaardeposito’s eigen woning, voor zover deze ingevolge artikel 3:265d van de Wft worden verrekend met een verbonden eigenwoningschuld.

Om nader te bepalen of een deposito in aanmerking komt voor het DGS moet ook worden gekeken naar artikel 29.01, tweede lid, onderdeel a van het Bbpm. Het DGS is namelijk niet van toepassing op deposito’s van bepaalde depositohouders. Indien de depositohouder niet is uitgesloten, is sprake van een ‘in aanmerking komende depositohouder’. Indien een deposito en de bijbehorende depositohouder niet zijn uitgesloten op basis van artikel 29.01, tweede lid van het Bbpm, valt het deposito onder de werking van het DGS en is sprake van een ‘in aanmerking komend deposito’.

Een gegarandeerd deposito is het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat ook daadwerkelijk gegarandeerd is door het DGS. De DGSD kent een soortgelijke definitie voor ‘gegarandeerd deposito’, namelijk ‘gedekt deposito’, gedefinieerd als ‘het gedeelte van in aanmerking komende deposito’s dat het in artikel 6 neergelegde dekkingsniveau niet te boven gaat’. Dit is equivalent aan de definitie van ‘gegarandeerd deposito’ in artikel 7k, eerste lid van het Bbpm.

Voorbeeld: een particuliere depositohouder houdt op eigen naam en ten behoeve van zichzelf twee deposito’s aan bij een bank waarvan deposito’s worden gegarandeerd door het Nederlandse DGS. Het betreft een betaalrekening met een tegoed van EUR 40.000 en een termijndeposito met een tegoed van EUR 90.000. De particuliere depositohouder heeft zich geïdentificeerd overeenkomstig artikel 4, eerste lid van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. In deze situatie voldoen beide deposito’s aan de definitie van deposito in artikel 1:1 van de Wft en de depositohouder is niet uitgesloten van de werking van het DGS. In dit voorbeeld is dus sprake van een in aanmerking komende depositohouder met in totaal EUR 130.000 aan in aanmerking komende deposito’s en in totaal EUR 100.000 aan gegarandeerde deposito’s.

De beleidsregel definieert de term ‘depositohouder’ om een onderscheid te maken met de eveneens gangbare term ‘rekeninghouder’ die banken gebruiken in hun klantcommunicatie. Met depositohouder wordt in deze beleidsregel bedoeld de rechthebbende met betrekking tot (een deel van) het saldo van het deposito dat bij een bank wordt aangehouden. In de meeste gevallen zullen depositohouders en rekeninghouders gelijk zijn aan elkaar, maar een onderscheid ontstaat in de situatie waarbij een rekeninghouder een deposito aanhoudt op eigen naam doch ten behoeve van een derde krachtens overeenkomst of wettelijk voorschrift. In dat geval geldt de garantie voor deze derde en wordt deze als depositohouder aangemerkt, mits diens identiteit kan worden vastgesteld voorafgaand aan de datum van het oordeel of de uitspraak welke heeft geleid tot toepassing van het DGS.

Het onderscheid dat deze beleidsregel aanbrengt tussen ‘depositohouder’ en ‘rekeninghouder’ is daarbij in zekere zin een verduidelijking van de nota van toelichting bij de inwerkingtreding van het implementatiebesluit depositogarantiestelsel van 16 november 2015.

De gegevens over eventuele vertegenwoordigers spelen in het IKB een belangrijke rol. Een vertegenwoordiger moet immers in staat zijn om namens de depositohouder, schriftelijk of door in te loggen op de daartoe ingerichte website, te kunnen bewerkstelligen dat toegekende en beschikbaar gemaakte vergoedingen worden uitgekeerd aan de depositohouder. De term ‘vertegenwoordigers’ is ruim geformuleerd. Dit waarborgt dat twee categorieën vertegenwoordigers hieronder vallen. Enerzijds vertegenwoordigers van natuurlijke personen en anderzijds vertegenwoordigers van rechtspersonen. Het gaat hier om personen die volledig bevoegd zijn om alle handelingen namens de depositohouder te verrichten. Hierbij kan worden gedacht aan een ouder van een minderjarig kind of de vertegenwoordiger die is vastgelegd in de KvK-inschrijving van een onderneming.

De definitie van ‘bank’ in deze beleidsregel ziet enkel op banken als bedoeld in artikel 29.01, eerste lid van het Bbpm. De definitie van een bank in de Wft is ruimer en kan derhalve niet een-op-een worden toegepast. Hierbij geldt dat de term verwijst naar de vergunninghoudende entiteit. Wanneer over een ‘bank’ wordt gesproken in de Beleidsregel Individueel Klantbeeld, wordt dus gesproken over het niveau van de bankvergunning. Dit betekent dat het IKB per vergunninghoudende bank moet worden samengesteld. Een samenstelling op groepsniveau is niet mogelijk.

Verder maakt dit artikel een onderscheid tussen het ‘individueel klantbeeld’, het ‘IKB-bestand’ en het ‘IKB-systeem’. Het individueel klantbeeld (IKB) biedt het totale beeld van alle deposito’s van een depositohouder aangevuld met specifieke informatie en markeringen die voor DNB nodig zijn om tot een uitkering over te gaan. Voortbouwend op het eerder aangehaalde voorbeeld laat het IKB voor een depositohouder bijvoorbeeld zien dat deze aanspraak maakt op in totaal EUR 130.000 in aanmerking deposito’s en in totaal EUR 100.000 aan gegarandeerde deposito’s. Het ‘IKB-bestand’ bevat vervolgens de individuele klantbeelden van alle depositohouders bij een bank. Het IKB-bestand is de gegevensverzameling die een bank uiteindelijk moet aanleveren om DNB in staat te stellen tot uitkeren over te gaan. Om het IKB-bestand en afgeleide overzichten samen te stellen maakt een bank gebruik van het ‘IKB-systeem’, dat het geheel van procedures en maatregelen omvat waarmee een bank op een door DNB bepaalde wijze en binnen een door DNB gestelde termijn onder andere het IKB-bestand kan samenstellen.

Tot slot maakt dit artikel duidelijk dat de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen gebaseerd is op de Europese richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (2014/59/EU, ook bekend als de Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD), omgezet in Nederlandse wetgeving middels artikel 212g, eerste lid, onderdeel n van de Faillissementswet. Uit dat artikel volgt dat voor het onderscheid tussen kleine, middelgrote en micro-ondernemingen enerzijds en grote ondernemingen anderzijds, enkel moet worden gekeken naar het criterium jaaromzet.

HOOFDSTUK 2. INRICHTING INDIVIDUEEL KLANTBEELD

AFDELING 2.1 AANLEVERING EN SAMENSTELLING IKB-BESTAND

Deze afdeling beschrijft de gegevens die ten minste moeten worden opgenomen in het IKB-bestand en de uitgangspunten die gelden bij de samenstelling daarvan. Hiermee worden de kaders geboden voor het formeel logisch datamodel dat door DNB wordt voorgeschreven voor het aanleveren van alle gegevens. Het formeel logisch datamodel wordt apart gepubliceerd door DNB, zodat er voldoende flexibiliteit blijft bestaan om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en gezamenlijke ervaringen van DNB en de banken ten aanzien van de gegevenssamensteling. De voorgeschreven vormgeving biedt een middenweg tussen zekerheid (ten aanzien van de contouren van het datamodel) en flexibiliteit (waarmee vooral ingespeeld kan worden op technische wensen).

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat een bank in staat is het IKB-bestand samen te stellen, conform een door DNB voorgeschreven datamodel. Het is van belang dat de bank een koppeling maakt tussen de gegevens van depositohouders, depositogegevens en eventuele vertegenwoordigers, zodat DNB het gegarandeerde bedrag per depositohouder kan vaststellen.

Het tweede, derde en vierde lid van artikel 2 beschrijven de gegevens die ten minste moeten worden opgenomen in het IKB-bestand. De gegevens in het datamodel zijn gedetailleerd vormgegeven in het formeel logisch datamodel en worden toegelicht in het Handboek Gegevenslevering DGS, welke apart worden gepubliceerd door DNB. De technische specificaties van de gegevensuitwisselingen zijn beschreven in de Gegevensleveringsovereenkomst (GLO).

Een toelichting bij enkele onderdelen is op zijn plaats. Met de unieke identificerende sleutel in het tweede lid, onderdeel a, wordt gewaarborgd dat individuele klantbeelden van elkaar onderscheiden kunnen worden in het IKB-bestand. Het derde lid, onderdeel a en het vierde lid, onderdeel a, schrijven een soortgelijke unieke identificerende sleutel voor ten aanzien van vertegenwoordigers en deposito’s.

De te rapporteren markeringen ten aanzien van depositohouders (tweede lid, onderdelen b en c) en deposito’s (vierde lid, onderdelen f, g, h en i) maken het voor DNB (en de banken zelf) mogelijk om de gegevens van het IKB-bestand op een bepaalde manier te verwerken. De markering of een depositohouder wel of niet in aanmerking komt voor het DGS stelt DNB bijvoorbeeld in staat om een onderscheid tussen deze groepen depositohouders te maken. De benodigde markeringen zijn gespecificeerd in artikel 6. In de meeste gevallen zal bij markeringen, bijvoorbeeld ten aanzien van het in aanmerking komen van de depositohouder (tweede lid, onderdeel b), een waarde uit een vooraf gedefinieerde keuzelijst gerapporteerd moeten worden. Dit wordt nader gespecificeerd in het datamodel.

Met het in het tweede lid, onderdeel e, sub 3, beschreven ‘fiscale identificatienummer’ van natuurlijke personen wordt het BSN bedoeld of een fiscaal identificatienummer van een ander land (zoals het tax identification number, TIN). Het land van uitgifte moet worden opgegeven om het identificatienummer nader te specificeren. Van depositohouders die woonachtig zijn in Nederland wordt in principe het BSN aangeleverd. Hiermee kan een plausibiliteitscheck worden uitgevoerd ten opzichte van het woonadres. Er zijn echter uitzonderingen waarbij depositohouders die in Nederland woonachtig zijn geen BSN hebben. Het datamodel biedt voldoende flexibiliteit om deze depositohouders aan te leveren.

De administratie van de ‘levensstatus’, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, sub 4, ondervangt de situatie waarin de depositohouder is overleden. In dat geval hebben erfgenamen een potentiële aanspraak op het DGS, maar hun identiteit is niet op voorhand beschikbaar. Het toekennen van een vergoeding kan in dat geval worden uitgesteld, conform de bepaling in artikel 8, vijfde lid van de richtlijn depositogarantiestelsels waarin deze ruimte wordt geboden voor de situatie waarin het onzeker is of een persoon gerechtigd is een terugbetaling te ontvangen.

In het tweede lid, onderdeel f, sub 4, wordt het KvK-nummer of het Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer (RSIN) uitgevraagd van niet-natuurlijke personen die in Nederland geregistreerd zijn. De komende jaren wordt het KvK-nummer vervangen door het RSIN. Daarom is de aanlevering van minimaal één van beide nummers verplicht. Voor niet-natuurlijke personen die in het buitenland geregistreerd zijn, dient een bank het fiscale identificatienummer, namelijk het TIN, of het KvK-nummer van het desbetreffende land in combinatie met het land van uitgifte aan te leveren.

Het derde lid van artikel 2 schrijft voor dat een bank het type bevoegdheid van de vertegenwoordiger aanlevert in het IKB-bestand. Voor niet-natuurlijke personen (rechtsvormen) gaat het hier om de handelingsbevoegdheid van functionarissen zoals vastgelegd in het register van de Kamer van Koophandel (KvK). De bank levert de bevoegdheid aan. Als voorbeeld kan worden gegeven dat functionarissen van een bv, nv, stichting, vereniging of coöperatie 'zelfstandig bevoegd' of 'gezamenlijk bevoegd' kunnen zijn. Bij een Vennootschap onder Firma of Commanditaire Vennootschap spreekt de KvK over 'onbeperkt, beperkt of niet bevoegd'. Daarnaast kan een rechtspersoon een 'gevolmachtigde' hebben die 'volledig' of 'beperkt' kan zijn.

De in het vierde lid, onderdeel n, gevraagde informatie dat wanneer een deposito meer dan één depositohouder heeft, het aantal depositohouders en, indien van toepassing, het percentage van de aanspraak per depositohouder gerapporteerd moeten worden, hangt samen met wat het Bbpm over gezamenlijke rekeningen bepaalt. Artikel 29.02, tweede lid van het Bbpm schrijft voor dat in geval van een gezamenlijke rekening de garantie voor elk van de depositohouders afzonderlijk geldt voor een evenredig deel van het deposito, tenzij contractueel anders is bepaald.

Artikel 3

Dit artikel specificeert een aantal uitgangspunten die een bank in acht moet nemen bij het samenstellen van het IKB-bestand.

De eerste twee leden beschrijven hoe een bank bij het samenstellen van het IKB-bestand moet omgaan met betalingen waarbij de onderliggende geldstromen, en daarmee de volledige transactie, nog niet volledig zijn uitgevoerd (pijplijnposten). Het eerste lid bepaalt dat een bank alle uitgaande betalingen die al van het depositotegoed zijn afgeschreven, niet meeneemt in het gerapporteerde saldo van het deposito. Op deze manier sluit het depositosaldo in het IKB-bestand aan op het saldo dat voor de depositohouder zichtbaar was, of zou zijn geweest, op het moment dat de bank failleerde en/of het DGS in werking trad.

Het tweede lid, onderdeel a, betreft inkomende betalingen en sluit aan bij artikel 212b van de Faillissementswet, dat de Nederlandse implementatie bevat van de Europese finaliteitsrichtlijn (nr. 98/26/EG). De finaliteitsrichtlijn bepaalt dat eenmaal in betalingssystemen ingevoerde overboekingsopdrachten niet meer kunnen worden herroepen noch anderszins geannuleerd. Overboekingsopdrachten die in een erkend systeem zijn ingevoerd, hebben dus een onherroepelijk en definitief karakter. Ook als een deelnemer van het systeem bijvoorbeeld in faillissement is. De finaliteitsrichtlijn impliceert dat ook na inwerkingtreding van het DGS inkomende transacties nog verwerkt moeten kunnen worden in het saldo van de ontvangende rekening. Het tweede lid schrijft op dit punt voor dat een bank bij het opstellen van het IKB de opdrachten, rechten en verplichtingen die samenhangen met de deelname aan dergelijke erkende systemen zo veel mogelijk verwerkt in de gerapporteerde saldi binnen de aanlevertermijn voor het IKB-bestand. Hiermee wordt zo goed als mogelijk recht gedaan aan enerzijds de finaliteitsrichtlijn en anderzijds de uitkeringstermijn voor het DGS.

Deposito’s die worden aangehouden in verband met het nakomen van een koopovereenkomst die betrekking heeft op een eigen woning, vormen de uitzondering op het in artikel 29.02, eerste lid van het Bbpm beschreven dekkingsniveau van EUR 100.000 per depositohouder. Het saldo van een dergelijk deposito is gedurende drie maanden aanvullend gegarandeerd tot een bedrag van maximaal EUR 500.000 per depositohouder, zoals bedoeld in artikel 29.02, vierde lid van het Bbpm. Omdat een tijdelijk hoger bedrag niet separaat wordt aangehouden, is het op het moment dat het DGS in werking treedt aan een depositohouder om aan te tonen dat het saldo voortvloeit uit het nakomen van een recente koopovereenkomst die betrekking had op een eigen woning. Van banken wordt niet verwacht dat ze beschikken over de gegevens ten aanzien van eventuele tijdelijk hogere bedragen. Zodoende hoeft een bank deze tijdelijk hogere bedragen niet separaat te specificeren in het IKB, zoals bedoeld in het derde lid van artikel 3.

Een bank neemt in het IKB-bestand geen deposito’s op die worden aangehouden bij een bijkantoor in een staat die geen lidstaat is bij het opstellen van het IKB, zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 3. Blijkens onderdeel a van het eerste lid van artikel 29.01 van het Bbpm zijn deze deposito’s niet gegarandeerd door het DGS.

AFDELING 2.2 BEREKENING IN AANMERKING KOMENDE EN GEGARANDEERDE BEDRAGEN

Deze afdeling beschrijft dat een bank in staat is om het gegarandeerde bedrag in euro per depositohouder te berekenen en beschrijft hoe een bank bij de berekening dient om te gaan met de in artikel 6 beschreven markeringen.

Artikel 4

Bij de uitvoering van het DGS stelt DNB het gegarandeerde bedrag per depositohouder vast op basis van het door een bank aangeleverde IKB-bestand. Er zijn echter ook situaties waarin een bank in staat moet zijn om het geaggregeerde gegarandeerde bedrag per depositohouder te berekenen en te rapporteren aan DNB. Bijvoorbeeld voor het opstellen en bijhouden van een afwikkelingsplan, het voorbereiden van een DGS-uitkering of het vaststellen van premies die een bank uit hoofde van het DGS moet bijdragen. Artikel 4 waarborgt in lid 1 dat een bank hiertoe in staat is en beschrijft in lid 2 en 3 hoe een bank ten behoeve van verschillende doeleinden moet omgaan met bepaalde markeringen.

Het tweede lid beschrijft allereerst de situatie waarin een bank wordt gevraagd het in aanmerking komende bedrag te berekenen voor bijvoorbeeld het opstellen en bijhouden van een afwikkelingsplan of het voorbereiden van een DGS-uitkering. In dat geval is het wenselijk om deposito’s en depositohouders waarvan niet met zekerheid bepaald kan worden of deze in aanmerking komen voor het DGS buiten beschouwing te laten. Als het DGS wordt ingezet kunnen deze deposito’s namelijk niet zonder meer worden uitgekeerd of overgedragen. Dit dient per geval te worden bekeken. Om deze reden hoeft een bank de saldi van de volgende deposito’s niet mee te nemen in de berekening van het gegarandeerde bedrag:

  • (i) Deposito’s die aangehouden worden ten behoeve van derden;

  • (ii) Deposito’s die in verband worden gebracht met witwassen;

  • (iii) Deposito’s die onderwerp zijn van een rechtsgeschil;

  • (iv) Deposito’s die onderwerp zijn van beperkende maatregelen die zijn opgelegd door nationale regeringen of internationale organen (bijvoorbeeld een terrorisme- of sanctielijst);

  • (v) Deposito’s die zijn verpand aan een derde partij;

  • (vi) Deposito’s waar beslag op is gelegd;

  • (vii) Deposito’s die voor een automatische uitkering door het DGS worden geblokkeerd op basis van de regelgeving van het land waar het deposito wordt aangehouden;

  • (viii) Bankspaardeposito’s eigen woning;

  • (ix) Deposito’s van depositohouders die zijn overleden;

  • (x) Deposito’s waarvan de identiteit van de depositohouder niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld;

  • (xi) Deposito’s waarvan niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of ze in aanmerking komen voor het DGS;

  • (xii) Deposito’s van depositohouders waarvan niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of ze in aanmerking komen voor het DGS.

Het derde lid beschrijft de uitgangspunten die een bank in acht moet nemen bij het berekenen van de depositobasis die de basis vormt voor de bijdragen aan het Depositogarantiefonds, namelijk de rapportage zoals bedoeld in de Regeling staten financiële ondernemingen Wft. In tegenstelling tot de berekening die onder het tweede lid wordt gevraagd, moet een bank deposito’s waarvan niet met zekerheid bepaald kan worden of deze in aanmerking komen voor het DGS juist wel in beschouwing nemen om te voorkomen dat sprake is van bijdragen die te laag zijn in verhouding tot de daadwerkelijke gegarandeerde deposito’s. De saldi van de volgende deposito’s dienen daarom in dit geval wel te worden opgenomen in de depositobasis voor de kwartaalrapportage:

  • (i) Deposito’s die aangehouden worden ten behoeve van derden;

  • (ii) Deposito’s die in verband worden gebracht met witwassen;

  • (iii) Deposito’s die onderwerp zijn van een rechtsgeschil;

  • (iv) Deposito’s die onderwerp zijn van beperkende maatregelen die zijn opgelegd door nationale regeringen of internationale organen (bijvoorbeeld een terrorisme- of sanctielijst);

  • (v) Deposito’s die zijn verpand aan een derde partij;

  • (vi) Deposito’s waar beslag op is gelegd;

  • (vii) Deposito’s die voor een automatische uitkering door het DGS worden geblokkeerd op basis van de regelgeving van het land waar het deposito wordt aangehouden;

  • (viii) Deposito’s van depositohouders die zijn overleden;

  • (ix) Deposito’s waarvan de identiteit van de depositohouder niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld;

  • (x) Deposito’s waarvan niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of ze in aanmerking komen voor het DGS;

  • (xi) Deposito’s van depositohouders waarvan niet met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld of ze in aanmerking komen voor het DGS.

Hier staat tegenover dat de saldi van bankspaardeposito’s eigen woning ook in het geval van de berekening van de depositobasis niet in acht genomen hoeven te worden, omdat deze deposito’s in beginsel niet worden aangemerkt als gegarandeerd deposito. Bankspaardeposito’s eigen woning worden namelijk door de curator verrekend met de hypotheekschuld van de depositohouder.

AFDELING 2.3 IDENTIFICATIE DEPOSITO’S EN DEPOSITOHOUDERS

Deze afdeling beschrijft de gegevens die een bank in de administratie vastlegt ten behoeve van een juiste, volledige en onmiddellijke identificatie van deposito’s en depositohouders, en de beantwoording van de vraag of deposito’s en depositohouders in aanmerking komen voor het DGS. De markeringen in de administratie van een bank vormen de basis voor het opstellen van het IKB.

Artikel 5

Het eerste lid van artikel 5 bepaalt dat een bank een depositohouder zodanig identificeert en de daarvoor gehanteerde identificerende kenmerken zodanig administreert, dat de identiteit van de depositohouder met een hoge mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld om een uitkering door het DGS mogelijk te maken. In de praktijk betekent dit dat een bank het IKB van een depositohouder aanlevert met een combinatie van gegevens waaruit de identiteit van een depositohouder met een hoge mate van betrouwbaarheid is vast te stellen. Er zijn meerdere betrouwbare combinaties van identificerende gegevens denkbaar.

Voorbeeld: in het geval twee deposito’s op naam staan van een natuurlijk persoon en de administratieve gegevens van beide deposito’s dezelfde BSN, geboortedatum en geboorte-achternaam bevatten, is er een hoge mate van betrouwbaarheid dat beide deposito’s toe te rekenen zijn aan een en dezelfde depositohouder. Indien gegevens voor een combinatie ontbreken (bijvoorbeeld de geboortedatum) of gegevens niet overeenkomen (bijvoorbeeld door een fout in het BSN zoals geadministreerd voor een van de twee deposito’s), kan de identiteit van de depositohouder niet met een hoge mate van betrouwbaarheid worden vastgesteld.

Het tweede lid van artikel 5 legt vast dat banken aan de hand van de beschikbare opties moeten administreren welk soort product het deposito betreft. De hiervoor beschikbare opties zijn onderdeel van het door DNB voorgeschreven datamodel. Aan de hand van definities van productcategorieën die door DNB zijn vastgesteld en die zijn opgenomen in het Handboek Gegevenslevering DGS, kunnen banken bepalen in welke categorie een product geadministreerd moet worden.

Door de administratie van productcategorieën kan spoedig bepaald worden welke deposito’s ongeschikt zijn voor geautomatiseerde vaststelling van de gegarandeerde bedrag van een depositohouder en een handmatige afhandeling vereisen. Daarnaast faciliteert deze administratie de uitvoering van het DGS doordat depositohouders tijdens een uitkeringssituatie beter geïnformeerd kunnen worden over de garantie die het DGS heeft geboden ten aanzien van hun deposito’s.

De productcategorie is ook bepalend voor de positie in de rangorde van deposito’s zoals is vastgelegd in de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel. In het Handboek Gegevenslevering DGS is vastgelegd tot welke categorie (betaalrekeningen, spaarrekeningen, termijndeposito’s of bijzondere rekeningen) elk deposito behoort.

Het derde lid van artikel 5 ondervangt de situatie zoals beschreven in artikel 29.02, derde lid van het Bbpm, waarbij een rekeninghouder een deposito aanhoudt ten behoeve van een derde krachtens overeenkomst of wettelijk voorschrift. Voor het toekennen en beschikbaar maken voor uitkering van een vergoeding aan een derde als bedoeld in artikel 29.02, derde lid, geldt een termijn van drie maanden na de datum van het oordeel van DNB of van de gerechtelijke uitspraak, zoals bedoeld in artikel 3:260, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b van de wet.

Artikel 6

Artikel 29.05 van het Bbpm schrijft voor dat het DGS binnen enkele jaren in staat moet zijn om toegekende vergoedingen binnen zeven werkdagen beschikbaar te stellen. Het Bbpm bevat echter tal van uitzonderingen die invloed hebben op het al dan niet in aanmerking komen van een deposito en/of de depositohouder voor het DGS. Gegeven het toekomstige korte tijdsbestek waarbinnen vergoedingen beschikbaar gesteld moeten worden, kan alleen aan deze vereisten voldaan worden als de kenmerken die bepalend zijn voor het al dan niet in aanmerking komen en de uitzonderingen waar het DGS in de uitvoering rekening mee moet houden, al vooraf in bancaire administraties aanwezig zijn zodat onmiddellijke identificatie mogelijk is. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 5, vierde lid van de DGSD. Om deze reden schrijft artikel 6 markeringen voor die een bank op een dusdanige manier in de administratie moet incorporeren dat bepaalde categorieën deposito’s en depositohouders onmiddellijk te identificeren zijn.

De markering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onderscheidt de depositohouders en deposito’s op wie het DGS niet van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 29.01, tweede lid, onderdeel a van het Bbpm, van depositohouders en deposito’s op wie het DGS wel van toepassing is.

De markering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ondervangt de situatie als beschreven in artikel 29.01, tweede lid, onderdeel d van het Bbpm, waarin is vastgelegd dat het DGS niet van toepassing is op deposito’s uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken vanwege het witwassen van geld.

De markeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, reflecteren twee situaties waarbij de terugbetaling van een deposito conform artikel 8, vijfde lid van de richtlijn depositogarantiestelsels mag worden uitgesteld.

De markering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, ondervangt de situatie waarbij een deposito is verpand aan een derde partij.

De markering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, ondervangt de situatie waarbij beslag is gelegd op een deposito.

De markering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, ondervangt de situatie waarbij een deposito wordt geblokkeerd op basis van de regelgeving van het land waar het deposito wordt aangehouden.

De markering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, ondervangt de bijzondere situatie ten aanzien van bankspaardeposito’s eigen woning. In beginsel is het DGS niet van toepassing op bankspaardeposito’s eigen woning, met uitzondering van de situatie waarin het deposito niet (volledig) verrekend kan worden met de verbonden eigenwoningschuld. Dit kan zich in ieder geval theoretisch voordoen in de situatie waarbij het saldo op het bankspaardeposito eigen woning groter is dan de verbonden eigenwoningschuld. Omdat de verbonden eigenwoningschuld niet wordt gerapporteerd in het IKB, wordt het volledige saldo op een bankspaardeposito eigen woning meegenomen in het IKB en vervolgens via een markering afgezonderd van het in aanmerking komende bedrag van een depositohouder in de veronderstelling dat het bankspaardeposito eigen woning volledig verrekend is. Indien na melding van een depositohouder blijkt dat het bankspaardeposito eigen woning toch niet volledig kon worden verrekend met de verbonden eigenwoningschuld, stelt de markering de uitvoerder van het DGS in staat om alsnog tot uitkering van het bankspaardeposito eigen woning over te gaan, voor zoverre het gegarandeerde bedrag niet wordt overschreden.

Het tweede lid schrijft voor dat een bank in het IKB-bestand aangeeft wanneer de identiteit van de depositohouder niet betrouwbaar kan worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een van de voorgeschreven identificerende gegevens ontbreekt waardoor er geen relevante combinatie van gegevens kan worden gemaakt. Het toekennen van een vergoeding kan in dat geval worden uitgesteld, conform de bepaling in artikel 8, vijfde lid van de richtlijn depositogarantiestelsels. Een dergelijke markering kan impliceren dat de datakwaliteit tekortschiet. Waar mogelijk dienen banken de datakwaliteit in dergelijke gevallen zo spoedig mogelijk te verbeteren, zodat dergelijke markeringen tot een minimum kunnen worden beperkt.

Het derde lid bevat een bepaling voor de situatie waarbij een bank depositohouders markeert wanneer niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de depositohouders in aanmerking komen voor het DGS.

Het vierde lid bevat eenzelfde bepaling voor de situatie waarbij een bank deposito’s markeert wanneer niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de deposito’s in aanmerking komen voor het DGS. DNB verwacht van banken dat zij terughoudend zijn in het aanbrengen van dergelijke markeringen.

HOOFDSTUK 3. AFWIKKELING BANKEN

Hoofdstuk 3 schrijft voor hoe het IKB-bestand en het IKB-systeem de afwikkeling van een bank ondersteunen.

Artikel 7

Dit artikel legt vast dat een bank ten behoeve van de resolutieplanning in staat moet zijn een gedetailleerde omschrijving van de samenstelling van de deposito’s die worden aangehouden bij de bank aan te leveren aan DNB. Hierbij is het in het bijzonder van belang dat een bank niet alleen kan aangeven of een deposito in aanmerking komt voor het DGS, maar ook of een in aanmerking komend deposito wordt aangehouden door een natuurlijk persoon dan wel een kleine, middelgrote of micro-onderneming. Deze aanvullende informatie is nodig om de passivazijde van een bank, en in het bijzonder de positie van deposito’s binnen de crediteurenhiërarchie, volledig in kaart te brengen.

Het bovenstaande hangt samen met artikel 212ra, eerste lid, onderdeel b van de Faillissementswet. Hierin is vastgelegd dat het gedeelte van een in aanmerking komend deposito dat groter is dan het gegarandeerde bedrag en wordt aangehouden door natuurlijke personen en door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, preferent is ten opzichte van de vordering van concurrente schuldeisers. Deze preferente positie is dus niet van toepassing voor het gedeelte van een in aanmerking komend deposito dat groter is dan het gegarandeerde bedrag en wordt aangehouden door een grootzakelijke onderneming. Dit ondanks het feit dat een deposito van een dergelijke depositohouder wel in aanmerking komt voor het DGS.

Een enigszins vergelijkbare situatie is van toepassing op in aanmerking komende deposito’s aangehouden door natuurlijke personen en door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in een buiten de Europese Unie gelegen bijkantoor van een Nederlandse bank. Zoals opgemerkt bij artikel 3, zijn dergelijke deposito’s niet gegarandeerd door het DGS. Artikel 212ra, eerste lid, onderdeel b van de Faillissementswet verstrekt aan dergelijke deposito’s echter wel een preferente positie. Ook hier geldt dat, om de positie van deposito’s binnen de crediteurenhiërarchie volledig in kaart te brengen, een bank aanvullende informatie beschikbaar moet stellen ten opzichte van de gegevens die benodigd zijn voor de uitvoering van het DGS.

Artikel 8

Het afwikkelingsplan beschrijft de afwikkelingsstrategie die kan worden toegepast wanneer een instelling in de problemen raakt. Bij het opstellen en bijwerken van een afwikkelingsplan beoordeelt de afwikkelingsautoriteit de afwikkelbaarheid van de betreffende instelling en kan de afwikkelingsautoriteit de instelling verplichten om bepaalde belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen. Artikel 8 draagt hiertoe bij door voor te schrijven dat, indien het afwikkelingsplan daar aanleiding toe geeft, een bank over procedures en maatregelen beschikt die betrekking hebben op de omgang met in aanmerking komende deposito’s of gegarandeerde deposito’s tijdens de toepassing van een resolutie-instrument. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de afwikkelingsstrategie voorziet in het gebruik van het instrument van overgang van onderneming om (onder andere) deposito’s over te dragen.

Het eerste lid beschrijft de procedures en maatregelen waarover een bank dient te beschikken om het niet over te dragen gedeelte van deposito’s te scheiden van het over te dragen deel en te bevriezen. Dergelijke functionaliteit is bijvoorbeeld nodig om een overdracht van gegarandeerde deposito’s in de praktijk mogelijk te maken. Dit hangt samen met de technische complexiteit van een dergelijke overdracht. Hoewel de juridische overdracht van deposito’s naar een andere onderneming in principe in korte tijd tot stand gebracht kan worden, vergt de technische overdracht meer tijd. Om continuïteit van toegang tot de kritieke (betaal)functie van deposito’s te waarborgen, is het dan ook voorstelbaar dat overgedragen deposito’s in eerste instantie toegankelijk blijven op de systemen van de bank in afwikkeling. Depositohouders houden op deze manier toegang tot hun betaalrekening en kunnen, in het geval van een betaalrekening, bijvoorbeeld ook hun bankpas blijven gebruiken. Zodra de benodigde voorbereidingen zijn getroffen, migreert de onderneming die de deposito’s heeft overgenomen deze naar de eigen systemen.

Voorbeeld: stel allereerst dat een natuurlijk persoon bij een bank twee deposito’s aanhoudt met een omvang van respectievelijk EUR 90.000 (rekening 1) en EUR 60.000 (rekening 2). Stel vervolgens dat tijdens de afwikkeling van deze bank wordt besloten tot overdracht van gegarandeerde deposito’s aan een andere onderneming. Uit het IKB van deze depositohouder volgt dat EUR 100.000 aan tegoeden van deze depositohouder wordt overgedragen en EUR 50.000 aan tegoeden bij de falende bank achterblijft. Afhankelijk van de procedures en maatregelen die een bank heeft ingericht, kan de scheiding op meerdere manieren worden vormgegeven. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld door rekening 1 (EUR 90.000) volledig over te dragen en rekening 2 te splitsen in een over te dragen deel (EUR 10.000) dat toegankelijk blijft en een resterend deel (EUR 40.000) dat wordt afgescheiden op een separate rekening. Een andere mogelijkheid is beide rekeningen naar rato te splitsen in een deel dat toegankelijk blijft (respectievelijk EUR 60.000 en EUR 40.000) en een resterend deel (EUR 30.000 en EUR 20.000) dat wordt afgescheiden en eventueel wordt samengevoegd tot een gezamenlijke separate rekening.

Naar analogie van dat wat is toegelicht bij artikel 4, tweede lid, schrijft het tweede lid voor dat een bank in staat moet zijn om bepaalde deposito’s te bevriezen. Op het moment dat het afwikkelingsinstrument wordt ingezet, is voor deze deposito’s niet met zekerheid vast te stellen of deze in aanmerking komen voor het DGS. In het geval een overdracht beperkt is tot in aanmerking komende of gegarandeerde deposito’s kunnen deze deposito’s dan ook niet zonder meer worden overgedragen. Indien het afwikkelingsplan daar aanleiding toe geeft, moet een bank dan ook beschikken over procedures en maatregelen om dergelijke deposito’s tijdelijk te bevriezen. Het DGS heeft zo de tijd om te bepalen of betreffende deposito’s in aanmerking komen voor het DGS, waarna vervolgens tot overdracht of uitkering kan worden overgegaan.

Bovengenoemde handelingen zijn niet alleen denkbaar bij de inzet van het instrument ‘verkoop van onderneming’, maar ook wanneer ‘bail-in’ of de ‘brugbank’ als resolutie-instrument wordt toegepast. Indien de bail-in zo ver wordt doorgevoerd dat ook grootzakelijke depositohouders of zelfs de particuliere depositohouders en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen boven EUR 100.000 worden geraakt, moeten de betreffende rekeningen afgesplitst kunnen worden.

Het tweede lid schrijft de termijn voor waarbinnen de handelingen verricht moeten kunnen worden. Hierbij wordt aangesloten bij artikel 3a:52, eerste lid van de Wft, waarin de bevoegdheid van de afwikkelingsautoriteit is vastgelegd om bepaalde verplichtingen op te schorten tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op het tijdstip waarop het besluit tot toepassing van een afwikkelingsinstrument bekend wordt gemaakt.

HOOFDSTUK 4. GEGEVENSAANLEVERING

Conform artikel 26a van het Bpr bepaalt DNB de termijn waarbinnen een bank de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het DGS verstrekt aan DNB. Dit hoofdstuk beschrijft de termijnen waarbinnen de gegevens die beschreven worden in deze beleidsregel moeten worden aangeleverd aan DNB en de wijze waarop dit moet gebeuren.

Artikel 9

Om binnen zeven werkdagen uit te kunnen keren is het noodzakelijk dat een bank het IKB-bestand aanlevert bij DNB binnen drie werkdagen nadat het DGS in werking is gesteld. Dit is vastgelegd in het eerste lid, onderdeel a.

Het eerste lid, onderdeel b waarborgt dat DNB ook in andere situaties een bank kan verzoeken het IKB-bestand binnen drie werkdagen aan te leveren. Bijvoorbeeld bij het uitvoeren van een stresstest op het systeem van een depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 4, elfde lid van de richtlijn depositogarantiestelsels.

Het tweede lid bepaalt dat een bank het gegarandeerde en in aanmerking komende bedrag in euro per deposito binnen drie werkdagen aanlevert op verzoek van DNB. Ook de gedetailleerde omschrijving van de samenstelling van de deposito’s dient binnen drie dagen te worden aangeleverd. Een aanleiding voor een dergelijk verzoek kan zijn wanneer een bank moet worden afgewikkeld, waarbij deze informatie op korte termijn beschikbaar moet zijn. Voor het aanleveren van de depositobasis, als bedoeld in het derde lid van artikel 4, geldt een aanlevertermijn van circa zes weken. Hierbij worden namelijk de tijdlijnen van FINREP gehanteerd.

Het vierde lid bevestigt dat DNB ook een ruimere aanlevertermijn dan drie werkdagen kan hanteren. Bijvoorbeeld wanneer een aanlevering nodig is voor reguliere validatiedoeleinden.

Van een bank wordt verwacht dat aangeleverde gegevens correct en volledig zijn. De aanlevering vormt immers de basis om bijvoorbeeld een uitkering aan depositohouders mogelijk te maken. In het geval aanvulling of correctie desondanks nodig blijkt, dient een bank DNB onmiddellijk op de hoogte te stellen zodat in overleg kan worden besloten hoe met dit verzoek wordt omgegaan.

Het zesde lid bepaalt dat een bank het IKB-bestand aanlevert op een door DNB voorgeschreven wijze in een door DNB voorgeschreven bestandsformaat. Zie ook de toelichting bij artikel 2.

HOOFDSTUK 5. WAARBORGING GEGEVENSKWALITEIT

AFDELING 5.1 BEHEERSMAATREGELEN VAN EEN BANK

Afdeling 5.1 beschrijft de beheersmaatregelen van een bank ten aanzien van de waarborging van de gegevenskwaliteit. Vertrekpunt is dat vergoedingen aan depositohouders alleen tijdig door DNB uitgekeerd kunnen worden als de gegevens over deposito’s en depositohouders juist en volledig zijn vastgelegd in de administratie van een bank. Om dit te bereiken dient gestreefd te worden naar een zo laag mogelijk percentage deposito’s en depositohouders die omwille van tekortkomingen in de bankadministratie ongeschikt zijn voor geautomatiseerde vastlegging van de gegarandeerde aanspraak van een depositohouder.

Artikel 10

Dit artikel schrijft voor dat de procedures en maatregelen van de bank dusdanig moeten zijn dat de juistheid en volledigheid is gewaarborgd van zowel de gegevens die benodigd zijn voor de opbouw van individuele klantbeelden als de gegevens in de individuele klantbeelden zelf. Een manier om hieraan te voldoen is via IT- en controlemaatregelen ter beheersing van de administratie van de bank en het proces dat gevolgd wordt bij het opstellen en aanleveren van de in deze beleidsregel vastgelegde gegevens. De hoge mate van juistheid en volledigheid van de gegevens is nodig omdat het IKB-bestand de directe basis vormt voor uitkering van vergoedingen aan depositohouders uit het Depositogarantiefonds.

De bank dient zelf te beoordelen hoe de juistheid en volledigheid van de gegevens als bedoeld in het eerste lid gewaarborgd kan worden op een dusdanige wijze dat tevens wordt voldaan aan het vereiste uit artikel 5 en 6. Namelijk dat deposito’s en in aanmerking komende depositohouders, inclusief gemarkeerde bijzonderheden, onmiddellijk te identificeren zijn.

DNB is van oordeel dat een bank in ieder geval kan voldoen aan de bepaling van het eerste lid door de in artikel 5 en 6 voorgeschreven markeringen en gegevens vast te leggen in de primaire administratie (product- en klantsystemen) van de bank in combinatie met het toepassen van de voor het DGS relevante definities en markeringen voor zowel deposito’s en depositohouders door het klantacceptatieproces en Ken-Uw-Klant-proces van een bank.

Ten aanzien van de gegevens die middels het IKB-systeem zijn samengebracht voor de samenstelling van een IKB-bestand dient de bank zelf te beoordelen hoe de juistheid en volledigheid van deze gegevens gewaarborgd kan worden op een dusdanige wijze dat tevens wordt voldaan aan de uitgangspunten als bedoeld in artikel 3 en de termijn als bedoeld in artikel 9.

DNB is van oordeel dat een bank hieraan in ieder geval kan voldoen door de primaire administratie (bronsystemen) als onderdeel van het IKB-systeem aan te laten sluiten op een centraal systeem voor het samenstellen en aanleveren van het IKB-bestand.

Deze voorschriften waarborgen derhalve de juistheid en volledigheid van de primaire administratie (bronsystemen) van een bank en de verwerking daarvan in het IKB-bestand en de DGS-rapportages.

Het derde lid schrijft voor dat een bank dient te waarborgen dat de gegevens die worden aangeleverd ten behoeve van het DGS aansluiten bij de gegevens die worden aangeleverd voor toezichtdoeleinden (FINREP). Hiermee wordt zeker gesteld dat sprake is van een consistente en solide gegevensaanlevering. De rapportages hoeven niet op alle datapunten aan te sluiten, het betreffen immers aggregaties met deels eigen definities. De gegevens moeten echter wel op een consistente manier worden opgebouwd uit dezelfde brongegevens. Uiteraard zijn er timingsverschillen tussen rapportages. Het gaat om een consistent en betrouwbaar proces dat terug te herleiden is naar dezelfde gegevens.

Artikel 11

Dit artikel regelt dat een bank beschikt over beheersmaatregelen die aansluiten bij de voorschriften uit deze beleidsregel. Hier geldt expliciet dat wat in dit artikel is opgenomen, gelezen moet worden als een niet-limitatieve lijst. Een bank kan de beheersmaatregelen beschreven in deze beleidsregel als leidraad beschouwen, maar moet zelfstandig beoordelen of andere, niet in deze beleidsregel genoemde, beheersmaatregelen opportuun zijn.

Onderdeel a van lid 1 schrijft voor dat een bank over dusdanige procedures moet beschikken dat naleving van de beleidsregel onderdeel is van de reguliere bedrijfsvoering. Hierbij kan gedacht worden aan werkprocedures die zekerstellen dat alle betrokken bedrijfsonderdelen de procedures en maatregelen, als bedoeld in artikel 10, accuraat naleven en onjuistheden en uitzonderingen snel worden geïdentificeerd en tijdig worden opgelost. Met deze voorschriften wordt een meervoudig controlemechanisme beoogd waarbij in de reguliere bedrijfsvoering de meest intensieve beheersing plaatsvindt die een hoge mate van betrouwbaarheid van de gegevens waarborgt. De beheersing van de reguliere bedrijfsprocessen van de bank (AO/IC) moet daarbij gericht zijn op het vermijden van fouten (‘nul tolerantie op fouten’). De rol van de interne accountantsdienst als onderdeel van het ‘three-lines-of-defence’-model binnen een bank, dient afgestemd te zijn op het kunnen toetsen van de naleving van voorschriften in deze beleidsregel. Uitgaande van de mate van naleving die van deze beleidsregel wordt verwacht, kunnen de werkzaamheden van de interne accountantsdienst vervolgens gericht zijn op het toetsen van de betrouwbaarheid van de beheersmaatregelen in de reguliere bedrijfsvoering.

Onderdeel b schrijft voor dat een bank documentatie aanlegt over de betreffende procedures en maatregelen. Dit biedt een intern referentiekader en een grondslag voor de werkzaamheden van de interne accountant. De vastleggingen inzake het geheel van beheersmaatregelen in de reguliere bedrijfsvoering en de werkzaamheden van de interne accountantsdienst dienen tijdig beschikbaar te zijn in verband met de opdracht aan de externe accountant, zoals beschreven in artikel 12.

Onderdeel c gaat in op de vastlegging van de wijze waarop IKB-bestanden, of de gegevens zoals bedoeld in artikel 4, zijn gegenereerd. Dit maakt het voor de interne accountant mogelijk om achteraf een oordeel te vormen over de wijze waarop de procedures en maatregelen in de praktijk worden toegepast.

Onderdeel d gaat in op de rol van de interne accountantsdienst binnen een bank. De interne accountantsdienst dient als onderdeel van haar programma van werkzaamheden minimaal jaarlijks te toetsen of aan de voorschriften uit de beleidsregel is voldaan. Het rapport van de interne accountantsdienst dient binnen een redelijke termijn beschikbaar te zijn om een rol te kunnen vervullen in de afstemming van werkzaamheden, waaronder het bepalen van de diepgang van werkzaamheden met de externe accountant. De reikwijdte van de werkzaamheden wordt bepaald door de voorschriften in deze beleidsregel. De diepgang van werkzaamheden dient zodanig te worden gekozen dat de naleving van de op vermijding van fouten gerichte beheersmaatregelen kan worden getoetst. Het rapport van de interne accountantsdienst wordt beschikbaar gesteld aan DNB, zo spoedig mogelijk na afloop van het verslagjaar maar uiterlijk binnen vijf maanden na afloop van het verslagjaar.

AFDELING 5.2 TOEZICHT

Het toezicht van DNB richt zich op de juistheid en volledigheid van de door een bank aangeleverde IKB-bestanden en DGS-gerelateerde rapportages, en de beheersing van de procedures en maatregelen die een bank heeft ingericht om te voldoen aan de voorschriften uit deze beleidsregel. Daaronder worden ook de werkzaamheden van de interne accountantsdienst verstaan, zoals bedoeld in artikel 11.

Artikel 12

Dit artikel behandelt de rol van de externe accountant. Het eerste lid geeft aan dat een bank minimaal op jaarbasis opdracht moet geven aan een externe accountant om een oordeel te vormen of de voorschriften uit deze beleidsregel met redelijke mate van zekerheid worden nageleefd. De opdracht wordt gebaseerd op ISAE 3402. Deze standaard is bedoeld voor de toetsing van een serviceorganisatie, maar is goed toepasbaar op het IKB-systeem van een bank. Bij de opdrachtverlening kan ISAE 3402 worden toegespitst op de controle en beheersmaatregelen met betrekking tot het IKB-systeem van een bank over een bepaald verslagjaar. De controle en beheersmaatregelen die in het kader van ISAE 3402 worden getoetst, volgen in principe uit de voorschriften in deze beleidsregel. In een jaarlijks gesprek tussen de bank, de externe accountant en DNB kan de reikwijdte en de diepgang van de opdracht worden besproken. Dit gesprek kan tevens worden gebruikt om informatie te verstrekken aan de externe accountant, zodat deze de diepgang van de werkzaamheden van de opdracht kan vaststellen. Tevens dient de externe accountant kennis te nemen van het programma van werkzaamheden en van de rapportage van de interne accountantsdienst om tot een bepaling van het eigen programma van werkzaamheden te komen. De werkzaamheden van de interne accountantsdienst worden beschouwd als onderdeel van de beheersmaatregelen van de bank, zoals bedoeld in artikel 11. De externe accountant vormt zich een beeld van de risico’s dat niet aan de voorschriften van deze beleidsregel is voldaan door het geheel van de beheersmaatregelen te toetsen.

Het jaarlijks betrekken van de externe accountant is onder andere van belang om de gegevenskwaliteit te borgen en sluit ook aan bij de rol van de externe accountant tijdens een faillissement. Het rapport van de externe accountant dient binnen vijf maanden na afloop van een verslagjaar gedeeld te worden met DNB. Het aandachtsgebied van de accountant richt zich daarmee primair op het toetsen van de betrouwbaarheid van de procedures en maatregelen. Een afzonderlijk rapport van bevindingen over de DGS-rapportage is vanaf 1 januari 2019 niet meer nodig, omdat de juistheid en volledigheid van de gegevens in de rapportage volgen uit de interne controle- en beheersmaatregelen van het IKB-systeem.

Op verzoek van DNB geeft een bank opdracht tot een tussentijdse oordeelsvorming door de externe accountant.

Artikel 13

Het IKB-systeem omvat het geheel van procedures en maatregelen die waarborgen dat een bank de voor de uitvoering van het DGS noodzakelijke gegevens voortdurend actueel kan houden en adequaat vastlegt. Daarmee is een bank in staat het door DNB verzochte IKB-bestand of andere gegevens afkomstig uit het IKB-systeem op een door DNB bepaalde wijze en binnen een door DNB gestelde termijn aan te leveren. Dit artikel regelt dat DNB op de hoogte wordt gesteld van materiële wijzigingen in het IKB-systeem, zodat hier rekening mee kan worden gehouden in het toezicht dat DNB uitoefent op de juistheid en volledigheid van de gegevens die door een bank worden aangeleverd. Voorbeelden van materiële wijzigingen in het IKB-systeem zijn de integratie met een andere bank via een fusie, overname of overdracht van een depositoportefeuille of de invoering van een nieuw IT-systeem dat wordt gebruikt ten behoeve van het IKB-systeem.

Het tweede lid waarborgt dat het IKB-systeem na een materiële wijziging in lijn blijft met de voorschriften uit deze beleidsregel, door van het bestuur van een bank te verlangen dat zij DNB informeert voorafgaand aan de materiële wijziging en een verklaring afgeeft nadat de materiële wijziging heeft plaatsgevonden.

Artikel 14

Dit artikel schrijft voor dat een bank DNB binnen zes maanden na toetreding tot het DGS of in het geval van een fusie of overname moet voorzien van een IKB-bestand. De controlewerkzaamheden van de interne accountantsdienst worden als onderdeel van het ‘three-lines-of-defence’-model in het eerste verslagjaar aangevangen. Binnen vijf maanden na afloop van het eerste verslagjaar volgt het eerste rapport van de externe accountant. Omdat de (nieuw gevormde) bank net is gestart, kan de eerste opdracht worden gebaseerd op ISAE 3402 type 1. Dit betekent dat alleen opzet en bestaan worden getoetst. Het uitbreiden van de opdracht naar toetsing van de werking (type 2) volgt een jaar later, conform de opdracht in artikel 12, eerste lid.

Artikel 15

Dit artikel gaat in op de toezichtrol van DNB in het beoordelen van de kwaliteit van het aangeleverde IKB-bestand en de beheersing van het IKB-systeem van een bank.

Het tweede lid maakt duidelijk dat in het geval de beoordeling daartoe aanleiding geeft, DNB kan specificeren welke aanvullende maatregelen zij nodig acht. DNB zal aanvullende maatregelen treffen indien het IKB-bestand van onvoldoende kwaliteit in termen van juistheid en volledigheid is óf de beheersing van het IKB-systeem onvoldoende is gewaarborgd. DNB vermeldt in dat geval de eventuele tekortkomingen, de maatregelen die de bank moet treffen en de termijn waarbinnen deze maatregelen moeten worden gerealiseerd.

Het derde lid geeft aan dat DNB voor het beoordelen van de kwaliteit van het IKB-bestand te allen tijde kan vragen om een gegevensaanlevering. Om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij een daadwerkelijke uitkeringssituatie en om de geschiktheid van het IKB-bestand over de volle breedte te kunnen beoordelen, moet het IKB-bestand alle individuele klantbeelden bevatten. De gegevensaanlevering betreft daarom actuele productiedata van de bank. Met een steekproef of een geanonimiseerd IKB-bestand kan niet worden volstaan. Dit is nodig om te garanderen dat op het moment van een daadwerkelijke activering van het DGS het IKB-bestand van voldoende kwaliteit is. De procedures en maatregelen van DNB waarborgen dat data op een zorgvuldige wijze wordt behandeld en na de beoordelingsfase wordt vernietigd. Alle eisen ten aanzien van de Wet bescherming persoonsgegevens en datalekken worden hierbij in acht genomen.

Het vierde lid legt vast dat DNB bij het beoordelen van de beheersing van het IKB-systeem gebruik kan maken van de rapportages opgesteld door de interne en externe accountant van een bank.

HOOFDSTUK 6. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Dit artikel beschrijft de manier waarop een bank de depositogegevens en de gegevens over depositohouders aanlevert vanaf inwerkingtreding van deze beleidsregel tot 1 januari 2019 (de overgangstermijn).

Artikel 16, tweede lid, beschrijft dat een bank in overleg met DNB bepaalt wanneer deze overstapt op de methode zoals beschreven in deze beleidsregel.

Indien een bank gedurende de transitieperiode overgaat op de nieuwe methode, moet een bank in staat blijven om de gegevens ook volgens de oude methode aan te leveren tot 1 januari 2019. Ook DNB past gedurende de overgangstermijn het uitkeringssysteem aan.

In het transitieplan beschrijft een bank de aanpak en tijdlijnen die een bank onderkent bij de overgang naar de methode die is vastgelegd in deze beleidsregel.

Over het verslagjaar 2018 verstrekt een bank een rapport van de externe accountant gebaseerd op ISAE 3402 type 1 aan DNB. Tijdens het overgangsjaar 2018 kan alleen de opzet en bestaan worden beoordeeld. Aan het eind van 2018 moet een bank kunnen aantonen dat het over een IKB-systeem beschikt zoals beschreven in deze beleidsregel. Vanaf 2019 kan ook de werking van de beheersmaatregelen worden beoordeeld. Met ingang van verslagjaar 2019 verstrekt een bank een rapport van de externe accountant gebaseerd op ISAE 3402 type 2 aan DNB.

Amsterdam, 10 juli 2017

De Nederlandsche Bank N.V. F. Elderson, directeur

Naar boven