Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2017, 37899 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2017, 37899 | Overig |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,
Gelet op hoofdstuk I en IX van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
Besluiten:
tot het treffen van de navolgende gemeenschappelijke regeling tot de instelling van een openbaar lichaam dat de archiefbescheiden en collecties beheert die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Limburg en de archiefbewaarplaats van de gemeente Maastricht
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
de gemeente Maastricht;
archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Archiefwet 1995;
de verzameling historische voorwerpen, boeken en overige schriftelijke en elektronische bescheiden in de meest ruime zin des woords, niet zijnde archiefbescheiden, in eigendom van of in beheer bij de Minister en de gemeente voor zover het betreft voorwerpen of bescheiden bij de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie en de archiefbewaarplaats van de gemeente;
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, en
de provincie Limburg.
1. De regeling wordt getroffen met het doel de belangen van de Minister en het college bij alle aangelegenheden betreffende de archiefbescheiden, collecties, individuele documenten en dergelijke die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie en de archiefbewaarplaats van de gemeente, in gezamenlijkheid te behartigen.
2. Het Regionaal Historisch Centrum Limburg voert bij de behartiging van de belangen, bedoeld in het eerste lid, het archiefbeleid van de Minister en de gemeente mede uit.
3. De Minister en de gemeente kunnen gezamenlijk algemene aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop het Regionaal Historisch Centrum Limburg de belangen, bedoeld in het eerste lid, behartigt.
1. Er is een openbaar lichaam genaamd Regionaal Historisch Centrum Limburg.
2. Het Regionaal Historisch Centrum Limburg is gevestigd te Maastricht.
Aan het bestuur van het Regionaal Historisch Centrum Limburg zijn de navolgende werkzaamheden, taken en bevoegdheden van het college en de Minister overgedragen:
a. de beheerstaken, te onderscheiden in het behouden, bewerken en benutten van de archiefbescheiden die berusten in de in artikel 2 genoemde archiefbewaarplaatsen;
b. de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 15, derde lid, 16, tweede lid, 17, 18, 19, 20, 31 en 32, eerste en derde lid, van de Archiefwet 1995;
c. de bevoegdheid van de Minister om op grond van de artikelen 25 en 26, tweede lid, van de Archiefwet 1995 de rijksarchivaris in de provincie te benoemen, te schorsen en te ontslaan;
d. het adviseren en het doen van voorstellen aan de Minister en het college over de taken en bevoegdheden, die door de Minister of het college worden uitgevoerd ingevolge de artikelen 5, 6, 7, 8, 12, 13, 15, eerste en tweede lid, 30 en 32, tweede lid, van de Archiefwet 1995, en
e. het verrichten van door de Minister of het college opgedragen andere taken die verband houden met de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2.
Het algemeen bestuur stelt de regels omtrent de kosten, bedoeld in artikel 19 Archiefwet 1995, vast bij unanimiteit en volgt daarbij zoveel mogelijk de regels die de Minister op grond van artikel 19 Archiefwet 1995 heeft vastgesteld voor het Nationaal Archief.
1. Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden.
2. De Minister wijst drie leden aan.
3. Het college, wijst uit zijn midden drie leden aan.
4. De Minister en het college kunnen voor ieder lid tevens één plaatsvervangend lid, voor het college uit zijn midden, aanwijzen, dat het lid bij verhindering of ontstentenis vervangt. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van een lid van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, tenzij de regeling anders bepaalt.
5. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop de zittingsperiode van het college van de gemeente afloopt.
6. Een persoon waarvan het lidmaatschap ingevolge het vijfde lid is geëindigd, kan opnieuw worden aangewezen.
7. Indien tussentijds een zetel van een lid van het algemeen bestuur vacant komt, wijst de Minister of het college zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.
8. Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.
1. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft één stem.
2. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger in een andere hoedanigheid eveneens betrokken is en waarbij belangenspanning speelt of de integriteitsvraag aan de orde zou kunnen zijn.
3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.
4. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.
5. Het vierde lid is niet van toepassing:
a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;
b. voor zover het betreft onderwerpen die in een daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.
6. Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.
7. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.
1. Aan het algemeen bestuur behoren ter uitvoering van de aan het Regionaal Historisch Centrum Limburg toegekende taak alle bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen.
2. Het algemeen bestuur kan de directeur, bedoeld in artikel 29, tot rijksarchivaris in de provincie en tot gemeentearchivaris van Maastricht benoemen
3. Aan de bevoegdheden van het algemeen bestuur worden geen beperkingen opgelegd ingevolge artikel 31 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, mits het totaal van de aangegane verplichtingen binnen de goedgekeurde begroting valt. Voor het aangaan van verplichtingen door het algemeen bestuur buiten de goedgekeurde begroting geldt de procedure van artikel 18, 18a en 19.
4. Het algemeen bestuur besluit slechts tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raad van de gemeente en de Minister in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen. Het besluit wordt genomen bij unanimiteit.
Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de Minister, de raad van de gemeente en het college de door hen gevraagde inlichtingen.
1. Een lid van het algemeen bestuur dat is aangewezen door de Minister verstrekt aan de Minister zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door de Minister gevraagde inlichtingen.
2. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan het college en aan de raad van de gemeente zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 45 dagen de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.
3. Het college, de raad van de gemeente en de Minister kunnen een lid van het algemeen bestuur dat door het college of de Minister is aangewezen, nadat de inlichtingen in een vergadering of schriftelijk zijn verstrekt of dienden te zijn verstrekt, ter verantwoording roepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.
De Minister en het college kunnen een door hen aangewezen lid van het algemeen bestuur, dat hun vertrouwen niet meer geniet, ontslag verlenen.
1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee andere door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen leden.
2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.
3. Artikel 4, achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft één stem. Besluitvorming vindt plaats bij volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover niet anders bepaald in de regeling.
5. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
6. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.
Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als één of meer leden van het dagelijks bestuur dit nodig oordelen.
Het dagelijks bestuur is in ieder geval belast met:
a. het voeren van het dagelijks bestuur van het Regionaal Historisch Centrum Limburg;
b. beslissingen van het algemeen bestuur voorbereiden en uitvoeren;
c. regels vaststellen over de ambtelijke organisatie van het Regionaal Historisch Centrum Limburg;
d. ambtenaren benoemen, schorsen en ontslaan;
e. besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het Regionaal Historisch Centrum Limburg, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 6, vierde lid;
f. besluiten namens het Regionaal Historisch Centrum Limburg, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;
g. het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring van recht of bezit;
h. het beheer van de activa en passiva van het Regionaal Historisch Centrum Limburg, en
i. de zorg, voor zover deze van het dagelijks bestuur afhangt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van het Regionaal Historisch Centrum Limburg.
1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.
2. In aanvulling op het eerste lid wijst het algemeen bestuur als voorzitter bij toerbeurt voor een periode van twee jaar een lid aan dat is aangewezen door het college respectievelijk het lid dat is aangewezen de Minister. Het algemeen bestuur stelt hiertoe een rooster op.
3. Uit de overige leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 10, eerste lid, worden een of meerdere plaatsvervangend voorzitters aangewezen.
4. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.
5. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, tenzij hij aan de directeur het tekenen van bepaalde stukken heeft opgedragen.
6. De voorzitter vertegenwoordigt het Regionaal Historisch Centrum Limburg in en buiten rechte. De vertegenwoordiging kan hij opdragen aan een door hem aan te wijzen gevolmachtigde.
1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat de leden van het algemeen of dagelijks bestuur, voor zover zij niet de functie vervullen van burgemeester of wethouder, of als ambtenaar in rijks- of gemeentedienst werkzaam zijn, een vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden ten behoeve van het Regionaal Historisch Centrum Limburg.
2. De leden van het algemeen en het dagelijks bestuur, bedoeld in het eerste lid, ontvangen een tegemoetkoming in de kosten, waartoe worden gerekend reis- en verblijfkosten ten behoeve van het bijwonen van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.
3. De in de voorgaande leden bedoelde vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemene bestuur vastgesteld en als afzonderlijke post opgenomen in de jaarlijkse begroting.
1. De voor de uitvoering van deze regeling ter beschikking te stellen middelen worden verschaft door de Minister en de gemeente, door het verstrekken van jaarlijkse bijdragen, op basis van de begroting. Bij de aanvang van het Regionaal Historisch Centrum Limburg luiden de bijdragen zoals vastgesteld in de bijlage bij deze regeling.
2. De Minister en het college dragen er zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde beschikt over voldoende middelen om zijn verplichtingen te voldoen. Dit met inachtneming van het zevende lid.
3. De bijdrage van de Minister kan jaarlijks worden aangepast in verband met de ontwikkeling van lonen of prijzen met een percentage, zoals dit in voorkomend geval door de Minister in de loop van het begrotingsjaar voor het geheel van zijn bijdrage wordt vastgesteld. De gemeente volgt in deze de Minister in de aanpassing van zijn bijdrage.
4. Het Regionaal Historisch Centrum Limburg kan bij de vaststelling van de begroting een percentage opnemen als voorlopige raming van het door de Minister en het college vast te stellen percentage als bedoeld in het derde lid.
5. Bij de start van het Regionaal Historisch Centrum Limburg en voor de uitvoering van deze regeling kunnen door de verschillende partners vermogensbestanddelen worden ingebracht waarover nadere afspraken gemaakt worden.
6. Voor zover de bijdrage wordt verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan zij worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
7. Indien de Minister of de gemeente een bijzondere taak opdraagt als bedoeld in artikel 2b, onder e, waarvan de kosten niet zijn op te vangen in de begroting, wordt daarvoor door de opdrachtgever in aanvulling op de jaarlijkse bijdrage een tevoren overeengekomen vergoeding betaald.
1. Het dagelijks bestuur stelt eenmaal per vier jaar een vierjarig beleidsplan en een meerjarenbegroting op.
2. Een periode van vier jaren als bedoeld in het eerste lid valt samen met de periode van een cultuurnota als bedoeld in artikel 3 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
3. Het dagelijks bestuur zendt het ontwerpbeleidsplan en de ontwerpmeerjarenbegroting aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur stelt ze vast. Dertien maanden voorafgaand aan de periode waarop het beleidsplan en de meerjarenbegroting betrekking hebben, worden deze toegezonden aan de Minister en de raad van de gemeente.
4. De Minister en het college maken, binnen twee maanden na ontvangst van de in het derde lid genoemde stukken, gezamenlijk afspraken met het Regionaal Historisch Centrum Limburg over te behalen resultaten voor de komende vier jaren.
1. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raad van de gemeente en de Minister.
2. Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks, ten minste acht weken voor de in artikel 18a, eerste lid, bedoelde vaststelling, de raad van de gemeente en de Minister een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van Regionaal Historisch Centrum Limburg en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.
3. Bij het opstellen van het ontwerp voor de begroting, bedoeld in het eerste lid, neemt het algemeen bestuur het archiefbeleid, bedoeld in artikel 2, tweede lid, de algemene aanwijzingen, bedoeld in artikel 2, derde lid, in acht en daarnaast de afspraken, bedoeld in artikel 17, vierde lid.
4. In de toelichting op de ontwerpbegroting worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke belangen en resultaten het Regionaal Historisch Centrum Limburg met de activiteiten nastreeft, op welke wijze de activiteiten zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroepen zij zijn bestemd.
5. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van het college en de Minister voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaar stelling geschiedt openbare kennisgeving.
6. De raad van de gemeente en de Minister kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. De begroting wordt bij unanimiteit vastgesteld.
2. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raad van de gemeente en de Minister, die ter zake bij gedeputeerde staten van de provincie hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
3. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten van de provincie.
1. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.
2. De artikelen 18 en 18a, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van die wijzigingen, waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen, bedoeld in artikel 16, eerste lid. Het dagelijks bestuur zendt de begrotingswijziging binnen vier weken na de vaststelling aan gedeputeerde staten van de provincie.
1. De Minister en de gemeente voldoen de verschuldigde bijdrage bij wijze van voorschot in twaalf maandelijkse termijnen.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de Minister en de gemeente de bijdragen bij wijze van voorschot voldoen in door hen nader te bepalen termijnen.
1. Het dagelijks bestuur zendt voor 15 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening aan de Minister en de raad van de gemeente. De voorlopige jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat medewerking wordt verleend aan door of namens de accountant(s) van de Minister en de gemeente in te stellen onderzoeken naar de door de accountant, bedoeld in het eerste lid, verrichte (controle)werkzaamheden.
3. Het dagelijks bestuur brengt jaarlijks aan de Minister en de raad van de gemeente voor 15 april een inhoudelijk verslag uit van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar.
4. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.
5. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten van de provincie, raad van de gemeente en de Minister.
6. Het dagelijks bestuur stelt de in het eerste en derde lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.
1. Een batig saldo kan worden bestemd voor vorming van of toevoeging aan de reserve, of kan worden uitbetaald. De hoogte van deze reserve wordt bepaald door het algemeen bestuur, gehoord de Minister en de raad van de gemeente. Voor zover een batig saldo niet wordt aangewend voor de reserve wordt het saldo naar rato van de jaarlijkse bijdrage uitgekeerd aan de Minister en de gemeente.
2. De reserve in enig jaar bedraagt niet meer dan tien procent van de gezamenlijke bijdragen van de Minister en de gemeente van dat jaar.
Bij het jaarverslag stelt het algemeen bestuur de definitieve bijdragen van de Minister en de gemeente vast.
1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het kasbeheer en de boekhouding van het Regionaal Historisch Centrum Limburg. Bij deze regels wordt bepaald welke ambtenaren van het Regionaal Historisch Centrum Limburg met het doen van ontvangsten en betalingen worden belast.
2. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de controle op de financiële administratie en het kasbeheer.
De Minister en de gemeente kunnen gezamenlijk nadere regels stellen over het financieel en materieel beheer, over de inrichting van de begroting, het financieel verslag, jaarverslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.
1. Overeenkomstig door het algemeen bestuur vast te stellen regels, die aan gedeputeerde staten van de provincie worden medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het Regionaal Historisch Centrum Limburg.
2. De archiefbescheiden van het Regionaal Historisch Centrum Limburg die op grond van de Archiefwet 1995 moeten worden overgebracht, komen te berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie.
1. Het college, de Minister en het Regionaal Historisch Centrum Limburg verstrekken elkaar desgevraagd inlichtingen en gegevens welke zij nodig achten voor de uitoefening van hun taak. De Minister en het college kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.
2. Het Regionaal Historisch Centrum Limburg stelt de Minister en het college te allen tijde in de gelegenheid toezicht te houden op het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 ten aanzien van de archiefbescheiden die berusten in de rijksarchiefbewaarplaats in de provincie en de archiefbewaarplaats van de gemeente.
1. Het college en de Minister doen het dagelijks bestuur mededeling van de bij hen in voorbereiding zijnde maatregelen en plannen die voor de behartiging van de belangen, bedoeld in artikel 2, voor het Regionaal Historisch Centrum Limburg van belang zijn.
2. Het college en de Minister kunnen, bij de in het eerste lid bedoelde mededeling, het gevoelen vragen van het dagelijks bestuur. Ook ongevraagd kan het dagelijks bestuur zijn zienswijze daaromtrent aan de gemeente of Minister kenbaar maken.
1. Het dagelijks bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van het Regionaal Historisch Centrum Limburg.
2. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat er periodiek een functionerings- en beoordelingsgesprek met de directeur plaatsvindt overeenkomstig de rechtspositieregeling, bedoeld in artikel 33.
1. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.
2. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.
1. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. Hij is in de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig en heeft daarin een adviserende stem.
2. Met inachtneming van artikel 14, vijfde lid, worden alle stukken, die van het algemeen of het dagelijks bestuur uitgaan door de directeur mede ondertekend.
Het overige personeel wordt in dienst genomen, geschorst of ontslagen door het dagelijks bestuur.
1. Het dagelijks bestuur stelt de rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling vast.
2. Het dagelijks bestuur volgt bij de vaststelling van de regelingen, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk de rechtspositieregeling van de gemeente.
3. Een regeling die afwijkt van de in het tweede lid bedoelde regelingen, behoeft de instemming van de regionale vakbondsbestuurders.
Toetreding tot de regeling kan geschieden bij daartoe strekkende besluiten van de Minister en het college, na verkregen toestemming van de raad van de gemeente, alsmede de toe te treden bestuursorganen of rechtspersonen.
1. Uittreding uit de regeling kan geschieden door toezending van daartoe strekkende besluiten van de Minister en het college. Het college overlegt daarbij ook het besluit tot toestemming van de raad van de gemeente.
2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding. De uittreding gaat in op de eerste dag van het jaar volgend op dat waarin door de zorg van het dagelijks bestuur de bekendmaking van de uittreding in de Nederlandse Staatscourant is geschied.
3. De kosten van uittreding komen voor rekening van het uittredend college van burgemeester van wethouders van een gemeente of, in geval van uittreding van de Minister, voor rekening van de Minister.
1. Deze regeling kan worden gewijzigd bij besluit van de Minister en het college.
2. Het college heeft voor het besluit tot wijziging van de regeling de toestemming van de raad van zijn gemeente nodig.
Deze regeling kan worden opgeheven bij besluit van de Minister en het college. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op dat voorziet in de verplichting van de Minister en van de gemeente om alle rechten en plichten van het openbaar lichaam over de Minister en de gemeente te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand, volgend op de bekendmaking in de Staatscourant door de Minister.
2. Het college zendt de regeling in aan gedeputeerde staten van de provincie.
Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg.
1. De gemeenschappelijke regeling ‘Regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg’, gepubliceerd als bijlage bij het Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 juni 2004 (Stcrt. 2005, nr. 21), wordt ingetrokken.
2. De rechten en verplichtingen van Regionaal Historisch Centrum Limburg zoals die bestonden op het moment vóór de inwerkingtreding van deze regeling blijven in stand na de inwerkingtreding van deze regeling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, .......................
Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht d.d. 31 januari 2017. De burgemeester, .......................
De secretaris, .......................
In deze bijlage zijn de afspraken rond de structurele en incidentele bijdragen van partners aan het Regionaal Historisch Centrum Limburg nader gespecificeerd (art. 16, lid 1).
Er is afgesproken dat de beschikbare exploitatiebudgetten van de afzonderlijke instellingen waaruit het Regionaal Historisch Centrum Limburg ontstaat, zullen worden samengevoegd. Uit deze exploitatiebudgetten zullen de exploitatiekosten van de instelling worden gefinancierd, waarbij de behaalde efficiencyvoordelen zullen worden aangewend voor nieuw beleid ten behoeve van de publieksfunctie.
De jaarlijkse structurele bijdragen van de partners zijn, inclusief huurlasten, als volgt:
– het Rijk € 2.985.000,– (prijspeil 2004)
– gemeente Maastricht € 815.000,– (prijspeil 2004)
De bijdragen van het Rijk en de gemeente Maastricht kunnen met ingang van 2005 jaarlijks worden verhoogd met een nog nader vast te stellen percentage voor loon- en prijscompensatie. De bijdrage vangt aan op het moment dat de Regeling Regionaal Historisch Centrum Limburg in werking treedt. Indien dit niet samenvalt met het begin van een kalenderjaar, wordt de bijdrage naar evenredigheid toegekend met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de regeling in werking treedt.
Het Rijk en de gemeenten zullen er voor zorgdragen dat de bovengenoemde bijdragen in hun respectievelijke begrotingen worden opgenomen.
Het Rijk bepaalt met betrekking tot de bovengenoemde bijdrage het volgende:
• Voor 2004 wordt de structurele bijdrage van € 2.985.000,– (78,5% van het totaal) verstrekt op basis van het in de begroting van de Rijksarchiefdienst 2004 opgenomen en geïndexeerde budget. Het budget is opgebouwd uit drie elementen: een algemene bijdrage van € 1.231.000; een huurbudget van € 1.694.000; en een stelpost voor indexering van € 60.000,–. Deze laatste post is afhankelijk van de feitelijke toekenning conform artikel 16 lid 2.
• Een eventuele aanpassing van de structurele bijdrage van het rijk aan de loon- en prijsontwikkelingen vindt plaats in de loop van het begrotingsjaar met een percentage dat door de Minister wordt vastgesteld.
De gemeente Maastricht bepaalt met betrekking tot de bovengenoemde bijdragen het volgende:
Voor 2004 wordt de structurele bijdrage van € 815.000,– (21,5% van het totaal) verstrekt op basis van het in de gemeentebegroting 2004 opgenomen en geïndexeerde budget. Het budget is opgebouwd uit drie elementen: een algemeen budget van € 746.000,–; een budgetverhoging van € 20.000,–, (dit betreft een aanpassing van het budget van het Centre Ceramique inzake schoonmaak/energie/huur, welke in verhouding wordt doorgegeven aan het GAM); een bedrag van € 49.000,– zijnde een korting inzake het BTW compensatiefonds. Door het Regionaal Historisch Centrum Limburg kan dit budget jaarlijks bij de gemeente Maastricht worden geclaimd.
• De jaarlijkse aanpassing van de structurele bijdrage van de gemeente Maastricht wordt met ingang van 2005 aangepast overeenkomstig de systematiek die door de gemeente gehanteerd wordt voor gesubsidieerde professionele instellingen. De dienaangaande indexeringspercentages worden jaarlijks vastgesteld door het Hoofd Concern Financiën van de gemeente Maastricht.
Naast de structurele bijdragen verstrekken de partners de volgende incidentele bijdragen (alle bedragen op prijspeil 2004):
Behoudsgelden tot en met 2004, ad € 40.000,–, en een vergoeding voor afschrijfkosten tot en met 2007, samenhangend met de eerste inrichting van de Sint Pietersraat in 1994/1995, ad € 118.000,– (in 2008 vallen de afschrijvingskosten weg).
Een eenmalige bijdrage van € 80.000,– voor de verhuizing van archieven en medewerkers van het GAM naar de Sint Pieterstraat (dit bedrag wordt aangepast op de werkelijke kosten)
Het Rijksarchief Limburg heeft een taakstelling opgelegd gekregen van het Rijk om minimaal € 73.000 eigen baten te realiseren. Deze taakstelling houdt verband met de overcapaciteit die in het gebouw aan de Pieterstraat zit. Het budget van het rijk is in het verleden aangepast op de mogelijkheid om deze overcapaciteit te vermarkten. Het is aan het bestuur/directie om in 2004 invulling te geven aan de taakstelling. Dit kan geschieden door verhuur van de depots (de bezettingscijfers geven aan dat er minimaal 5 km depotruimte langdurig verhuurd kan worden), of via het afstoten cq onderverhuren van een deel van het gebouw. Mede in het licht van een toekomstige samenwerking met andere regionale erfgoedpartners zou er een huisvestingsplan opgesteld kunnen worden dat voorziet in het reduceren van de overcapaciteit.
Door de partners worden de volgende vermogensbestanddelen ingebracht:
Een bedrag van € 16.000,– voor voorzieningen en onderhoud met betrekking tot het pand aan de Sint Pieterstraat. Dit met in achtneming van de toelichting op artikel 16 lid 4 van de regeling.
Een bedrag van € 25.000,–, (productiemiddelenfonds van het GAM) en een bedrag van € 14.000,– (het collectiebeheer fonds van het GAM).
Op 1 januari 2015 is een aangepaste Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr) in werking getreden. Uit deze wijziging volgen voor alle samenwerkingsverbanden op basis van de Wgr verplichte wijzigingen, waarvoor elk samenwerkingsverband een jaar de tijd heeft om haar regelingen daarop aan te passen. Op 1 januari 2016 dienen alle RHC’s zodoende hun gemeenschappelijke regelingen te hebben aangepast. De wijzigingen die volgen uit de aangepaste Wgr zijn vooral technisch van aard. Het betreft onder meer de termijnen die gelden voor de zienswijzeprocedure bij begroting en jaarrekening, het verplicht stellen van een kadernota en concept jaarrekening die aan de deelnemers worden gezonden en het expliciet mogelijk maken van het oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon door het RHC na zienswijzeprocedure bij de deelnemers en aanpassingen rondom bekendmaking.
Ten slotte is er een technische aanpassing die wel degelijk grondstoffelijker gevolgen heeft. Dit betreffen de aangepaste bepalingen rondom de vraag welke bestuursorganen deelnemen en in relatie daarmee de bestuurssamenstelling. De voorgaande versie van de gemeenschappelijke regeling is getroffen door (thans) de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en door de raad en het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Het is daarmee een regeling waarop hoofdstuk IX van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr) van toepassing is vanwege de deelname van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tezamen met één gemeentebestuur. Krachtens artikel 98 Wgr is hoofdstuk I van de Wgr (gemeentelijke samenwerking) van overeenkomstige toepassing nu een gemeentebestuur de gemeenschappelijke regeling (mede) aangaat.
De gemeenschappelijke regeling was een zogenoemde gemengde regeling, dit omdat (vanuit het gemeentebestuur) zowel de raad als het college van burgemeester en wethouders deelnemen. Een collegeregeling is een gemeenschappelijke regeling waaraan uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van een waterschap deelnemen (evt. aangevuld met een Minister namens de Staat of met andere openbare lichamen of rechtspersonen). Op grond van artikel 1 lid 1 Wgr kunnen de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester een gemeenschappelijke regeling treffen ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn. Welk orgaan bevoegd is tot deelneming is afhankelijk van de over te dragen bevoegdheden. Slechts deelnemende bestuursorganen mogen immers hun bevoegdheden overdragen (art. 30 lid 1 Wgr). De gemeenteraad moet op grond van artikel 30 lid 1 Archiefwet 1995 een archiefverordening vaststellen, op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders de zorg draagt voor de archiefbescheiden van alle gemeentelijke bestuursorganen. De bevoegdheid de archiefverordening vast te stellen is niet overgedragen aan het RHC-bestuur. Slechts uitvoerende bevoegdheden zijn overgedragen (art. 2 lid 3 GR). Dat betekent dat gelet op de systematiek van de Wet gemeenschappelijke regelingen de gemeenteraad geen deelnemer hoorde te zijn in de gemeenschappelijke regeling. Dit is nu aangepast. De raad is uitgetreden en het is daarmee een collegeregeling geworden. Eventuele bevoegdheden die voor inwerkingtreding van de Wet dualisering medebewindsbevoegdheden aan de raad toebehoorden en maakten dat deelname van raden was gerechtvaardigd zijn na inwerkingtreding van die wet bij het college komen te liggen.
Ten slotte zijn bepalingen aangepast rondom de bestuurssamenstelling. Het RHC-bestuur bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter, overeenkomstig artikel 12 lid 1 Wgr. In de vorige gemeenschappelijke regeling zat een technische omissie waar het de benoeming van de voorzitter betreft. De voorzitter is een bestuursorgaan, net als de commissaris van de Koning of de burgemeester. De voorzitter moet, als bestuursorgaan, worden aangewezen door en uit het algemeen bestuur (art. 13 lid 9 Wgr). Vervolgens is de voorzitter tevens voorzitter van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur (art. 12 lid 3 Wgr) en lid van het dagelijks bestuur (art. 14 lid 1 Wgr). De benoeming van de voorzitter geschiedt in de regeling als “voorzitter van het algemeen bestuur” en dat is incorrect (zie bijv. art. 10 lid 1 GR). Dit is aangepast. Het dagelijks bestuur bestond uit de voorzitter én de overige leden van het algemeen bestuur (art. 10 lid 1 GR). Er geldt dus een personele unie tussen algemeen bestuur en dagelijks bestuur. Dat is in strijd met artikel 14 lid 3 Wgr sinds 1 januari 2015, en dat moet voor 1 januari 2016 gerepareerd zijn. Het dagelijks bestuur mag conform voornoemd artikel nooit de meerderheid van het algemeen bestuur uitmaken (zowel niet in aantal als in stemverhouding). Daarnaast geldt conform de Wgr dat het dagelijks bestuur uit ten minste drie personen dient te bestaan. Het algemeen bestuur bestond uit vier leden en komt te bestaan uit zes leden (art. 4 lid 1 GR), om geen meerderheid van het dagelijks bestuur in het algemeen bestuur te laten ontstaan. Nu de gemeenschappelijke regeling is omgezet tot een collegeregeling moet het college de leden van het algemeen bestuur uit zijn midden aanwijzen (art. 13 lid 6 Wgr). Er is dan dus geen plek meer voor raadsleden. Dat zou onder de huidige omstandigheden betekenen dat drie wethouders (of evt. de burgemeester) worden aangewezen in het algemeen bestuur. Voor het dagelijks bestuur betekent dit dat zij gelet op de omvang van het algemeen bestuur van zes zal bestaan uit drie leden die door het algemeen bestuur uit zijn midden worden aangewezen.
Zoals in alle regelgeving, is het de Minister die een regeling treft. Dat dit door de portefeuilleverdeling in enig jaar de Staatssecretaris is, laat onverlet dat de regeling moet spreken van de Minister.
De vraag is of de gemeenteraad deelnemer moet zijn. Op grond van artikel 1 lid 1 Wgr kunnen de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester een gemeenschappelijke regeling treffen ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn. Welk orgaan bevoegd is tot deelneming is afhankelijk van de over te dragen bevoegdheden. Slechts deelnemende bestuursorganen mogen immers hun bevoegdheden overdragen (art. 30 lid 1 Wgr). De gemeenteraad moet op grond van artikel 30 lid 1 Archiefwet 1995 een archiefverordening vaststellen, op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders de zorg draagt voor de archiefbescheiden van alle gemeentelijke bestuursorganen. De bevoegdheid de archiefverordening vast te stellen is niet overgedragen aan het RHC-bestuur. Slechts uitvoerende bevoegdheden zijn overgedragen (art. 2 lid 3 GR-oud). Dat betekent dat gelet op de systematiek van de Wet gemeenschappelijke regelingen de gemeenteraad geen deelnemer hoort te zijn in de gemeenschappelijke regeling.
Het oude artikel 2 is gesplitst in een artikel over het belang (art. 2), over de rechtsvorm (art. 2a) en over de taken en bevoegdheden (art. 2b).
Artikel 19 van de Archiefwet 1995 is overgedragen aan het algemeen bestuur. Dientengevolge stelt het algemeen bestuur de regels vast. Om te zorgen voor uniformiteit binnen alle RHC’s worden de regels die de Minister voor het Nationaal Archief vaststelt gevolgd.
Het dagelijks bestuur bestaat uit drie personen. Het algemeen bestuur dient te bestaan uit ten minste zes leden, aangezien het dagelijks bestuur nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken.
Nieuw is dat ook plaatsvervangende leden kunnen worden aangewezen, die het lid bij ontstentenis vervangen (lid 4).
Omdat de regeling thans een collegeregeling is, is het niet langer de raad, maar het college dat de gemeentelijke leden aanwijst (art. 13 lid 6 Wgr). De regeling is daarop aangepast.
Het oude tiende lid is niet in overeenstemming met artikel 22 lid 1 Wgr jo. de Gemeentewet. Indien er niet voldoende leden aanwezig zijn, is er geen quorum en kan er dus niet besloten worden. Het tiende lid is daarom vervallen.
De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn van toepassing op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur. Zo wordt een vergadering van het algemeen bestuur niet geopend indien niet meer dan de helft van de leden tegenwoordig is (artikel 20 Gemeentewet) en vindt een benoeming plaats bij geheime stemming (artikel 31).
Duidelijk wordt gemaakt hoeveel stemmen ieder lid heeft. Er is niet geopteerd voor onderscheid in stemmen tussen de deelnemers.
Voor de volledigheid is ook het regime over belangenverstrengeling opgenomen zoals dat krachtens artikel 22 lid 1 Wgr jo. art. 28 Gemeentewet geldt, net als hoe besluitvorming tot stand komt (art. 22 lid 1 Wgr).
Het oude tweede lid is geschrapt, nu uit artikel 33 Wgr volgt dat alle overdragen bevoegdheden aan het algemeen bestuur toekomen. Deze bevoegdheid volgt dan dus reeds uit artikel 2b.
Artikel 31a Wgr schrijft voor dat het openbaar lichaam kan beslissen tot oprichting van of deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen indien de gemeenschappelijke regeling in die mogelijkheid voorziet. Tot 1 januari 2015 was dit altijd mogelijk, tenzij de gemeenschappelijke regeling het beperkte (art. 31 Wgr). In artikel 6 lid 4 GR was altijd aangegeven dat er geen beperkingen zijn. Om daarin geen verandering te brengen wordt de mogelijkheid om rechtspersonen op te richten expliciet opgenomen (lid 4 nieuw).
Aangepast i.v.m. definitiebepalingen.
Expliciet is gemaakt uit hoeveel leden het dagelijks bestuur bestaat.
Voor de volledigheid zijn bepalingen opgenomen over de besluitvorming in het dagelijks bestuur, zoals deze volgen uit de Gemeentewet.
Dit artikel is aangepast aan artikel 33b Wgr.
Dit artikel regelt de benoeming en de taken van de voorzitter (van het openbaar lichaam).
Het oude lid 4 is vervallen nu het dagelijks bestuur zelf een uitvoerend orgaan is, dat zijn eigen besluiten laat uitvoeren. Dat is geen bevoegdheid van de voorzitter.
Aangepast i.v.m. omzetting tot collegeregeling.
Het oude vijfde lid is komen te vervallen omdat de vaststelling van bijdragen een bevoegdheid van het algemeen bestuur is, niet van de Minister en het college.
Het toegevoegde tweede lid is verplaatst vanuit artikel 2.
Aangepast i.v.m. omzetting tot collegeregeling
Dit artikel is aangepast aan de nieuwe financiële bepalingen in artikel 34, 34b en 35 Wgr. Zo is er een kadernota geïntroduceerd (lid 1) en is de termijn voor zienswijzen opgerekt naar acht weken (lid 2)
In het oude lid 8 wordt bepaald dat de begroting ter goedkeuring aan de raad en Minister wordt aangeboden. Dat is in strijd met artikel 10:26 Awb. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast, en deze is daarmee een verplichte uitgave voor de gemeente (art. 34 jo. art. 10a Wgr jo. art. 193 en 194 Gemeentewet). Goedkeuring is dus ook met het systeem van de Wgr in strijd. Voorts moet de begroting aangeboden worden aan gedeputeerde staten als financieel toezichthouder (art. 34 lid 2 Wgr).
Dit artikel was te onbepaald door “zo veel mogelijk”. Er moet expliciet bepaald worden wanneer artikel 18 wel en wanneer niet van overeenkomstige toepassing is. Dat is thans aangepast.
Dit artikel is aangepast aan de nieuwe financiële bepalingen in artikel 34, 34b en 35 Wgr. Zo is er een voorlopig jaarverslag geïntroduceerd (lid 1).
Lid 2 schrijft voor dat het percentage reservering maximaal 10% is. Slechts voor het wijzigen van overgedragen bevoegdheden is verandering buiten de officiële wijzigingsprocedure mogelijk (zie art. 10 lid 2 Wgr). Het veranderen van het percentage kan dus niet aan de Minister en gemeente worden overgelaten. Zodoende is deze zinsnede verwijderd.
De vaststelling van de definitieve bijdragen is een bevoegdheid van het algemeen bestuur. Deze bijdrage wordt vastgesteld in de begroting. Conform artikel 34, eerste lid, van de Wgr is dit een bevoegdheid van het algemeen bestuur. De in de begroting opgenomen bedragen vormen een verplichte uitgave voor de deelnemers.
In het oude lid 2 wordt bepaald dat goedkeuring van de gemeente en Minister vereist is. Dat is in strijd met artikel 10:26 Awb. Het algemeen bestuur stelt de verordeningen vast (art. 35 lid 6 jo. art. 212 en 213 Gemeentewet).
Aanpassingen i.v.m. de definitiebepalingen.
Aanpassingen i.v.m. duidelijk maken wie (van de gemeente) inzage kan verlangen.
Dit artikel is aangepast aan het feit dat dit een collegeregeling is. Zodoende kunnen geen verplichtingen aan de raad worden opgelegd.
De benoeming, schorsing en ontslag is sinds 1 januari 2015 een bevoegdheid van het dagelijks bestuur (art. 33b lid 1 onder d Wgr).
Nu benoeming van de directeur door het dagelijks bestuur moet geschieden (zie hierboven), ligt het voor de hand ook de vervanging en instructie door het dagelijks bestuur te laten regelen.
Het oude eerste lid is vervallen, nu de uitvoering van de overgedragen bevoegdheden een taak van het algemeen bestuur resp. het dagelijks bestuur is (behoudens waar de directeur als archivaris eigen taken heeft). De directeur is verder geen bestuursorgaan, en kan geen eigen bevoegdheden krijgen.
De tweede volzin over mandaat kan vervallen, nu deze bevoegdheid ex artikel 10:3 lid 1 Awb altijd bestaat.
De bepaling is verhelderd omtrent welke regeling van toepassing is, en dat het een bevoegdheid van het dagelijks bestuur is om de regels vast te stellen.
Aangepast i.v.m. omzetting tot collegeregeling.
Aangepast aan het nieuwe artikel 26 Wgr.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, .......................
burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, d.d. 31 januari 2017, De burgemeester, .......................
De secretaris, .......................
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-37899.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.