Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 juni 2017 nr. VO/1156747, houdende regels voor subsidieverstrekking voor de ontwikkeling en uitvoering van doorstroomprogramma’s gericht op een soepele overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs (Subsidieregeling doorstroomprogramma’s po-vo)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische zaken,

Gelet op artikel 70 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 67 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 125 van de Wet voortgezet onderwijs BES en artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

bevoegd gezag dat als penvoerder optreedt bij de aanvraag van subsidie op grond van deze regeling,

bevoegd gezag:

bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de Wet primair onderwijs, artikel 1 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs; artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

deelnemer:

leerling die deelneemt aan het doorstroomprogramma,

doorstroomprogramma:

op grond van deze regeling vormgegeven programma,

DUS-I:

Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen,

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs BES, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs BES, of een instelling als bedoeld in artikel 1.3.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten, doel en doelgroep

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan de aanvrager voor de ontwikkeling en uitvoering van een doorstroomprogramma.

  • 2. Het doorstroomprogramma is gericht op het versoepelen van de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs. Deelnemers verkrijgen kennis en vaardigheden die van belang zijn bij de overgang naar het voortgezet onderwijs en binnen het voortgezet onderwijs.

  • 3. Doelgroep van de doorstroomprogramma’s zijn leerlingen die in het voortgezet onderwijs op een hoger niveau kunnen presteren en dit ambiëren, maar niet of minder vanzelfsprekend dan hun klasgenoten ondersteuning of hulpbronnen tot hun beschikking hebben die nodig zijn om deze ambitie te realiseren.

  • 4. De bij het doorstroomprogramma betrokken bevoegd gezagen bepalen of een leerling tot de doelgroep behoort.

Artikel 4. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling is in 2017 een bedrag van € 4.750.000 beschikbaar.

  • 2. De hoogte van het subsidieplafond voor de kalenderjaren 2018, 2019 en 2020 wordt jaarlijks bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 5. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. Na afloop van de aanvraagperiode wordt jaarlijks door middel van loting bepaald welke subsidieaanvragen worden gehonoreerd.

  • 2. Loting vindt plaats per regio, zoals bedoeld in artikel 3 van de Regeling vaststelling schoolvakanties 2016-2019. De regio waarin aanvragen meeloten, wordt bepaald op basis van de locatie waar de aanvrager is gevestigd.

  • 3. Per regio zijn de volgende percentages van het subsidieplafond beschikbaar:

    • a. regio noord: 36,5%,

    • b. regio midden: 36,5%,

    • c. regio zuid: 27%.

  • 4. Caribisch Nederland wordt jaarlijks ingedeeld bij de regio waar de zomervakantie het eerst begint en eindigt.

  • 5. Indien de in het derde lid gestelde percentages niet leiden tot uitputting van het totaal beschikbare bedrag, worden de resterende middelen in gelijke delen toegevoegd aan het budget voor de andere regio dan wel regio’s.

Artikel 6. Subsidiecriteria

  • 1. Een doorstroomprogramma voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:

    • a. het wordt door ten minste één school voor primair onderwijs en ten minste één school voor voortgezet onderwijs gezamenlijk vormgegeven. Per aanvraagperiode wordt aan een school of nevenvestiging voor maximaal één doorstroomprogramma subsidie verstrekt,

    • b. het beslaat ten minste 100 klokuren,

    • c. het beslaat in ieder geval de helft van het laatste leerjaar van het primair onderwijs en de helft van het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs van de jaren waarop de aanvraag ziet,

    • d. het zet in op ouderbetrokkenheid,

    • e. het bevat ten minste twee van de volgende drie inhoudelijke lijnen:

      • i. het versterken van cognitieve vaardigheden,

      • ii. het versterken van metacognitieve vaardigheden, of

      • iii. het inzetten op omgevingsfactoren en de thuissituatie.

  • 2. De aanvraag bevat een onderbouwde prognose van het aantal deelnemers en maakt daarbij het aantal deelnemers per deelnemende school of nevenvestiging inzichtelijk. Tevens wordt omschreven op welke wijze de deelnemers worden geselecteerd.

Artikel 7. Penvoerderschap

  • 1. Het bevoegd gezag van één van de betrokken scholen treedt namens het doorstroomprogramma als penvoerder op.

  • 2. Subsidie wordt aangevraagd door, verleend aan en verantwoord door de penvoerder.

  • 3. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ongeacht welk bevoegd gezag feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 4. De aanvraag bevat een door alle bevoegd gezagen die aan het doorstroomprogramma willen deelnemen getekende verklaring, waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt.

Artikel 8. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor aanvraag van subsidie wordt een door de minister vastgesteld aanvraagformulier gebruikt dat is bekendgemaakt op de website www.dus-i.nl.

  • 2. In 2017 kan tot uiterlijk 1 oktober subsidie worden aangevraagd. Vanaf 2018 tot en met 2020 kan jaarlijks tussen 1 maart en 31 mei subsidie worden aangevraagd.

  • 3. De minister beslist jaarlijks binnen 13 weken na het verstrijken van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend op de aanvragen.

Artikel 9. Omvang subsidie

  • 1. Per aanvraag is voor maximaal 124 deelnemers subsidie beschikbaar.

  • 2. Het subsidiebedrag per doorstroomprogramma wordt berekend door het begrote aantal deelnemers met € 1.000 te vermenigvuldigen.

  • 3. Het subsidiebedrag per doorstroomprogramma op Caribisch Nederland wordt omgerekend in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 10. Subsidieverstrekking en betaling

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling wordt direct vastgesteld.

  • 2. De minister betaalt het subsidiebedrag aan de penvoerder in twee gelijke delen.

Artikel 11. Inspannings- en meldplicht aantal deelnemers

  • 1. De aanvrager tracht deelnemers het gehele doorstroomprogramma aan te bieden. Indien een deelnemer het doorstroomprogramma voortijdig afbreekt, mag in diens plaats een andere deelnemer worden geselecteerd.

  • 2. De aanvrager maakt er bij de minister in ieder geval melding van indien het daadwerkelijke aantal deelnemers kleiner is dan 85 procent van het geprognosticeerd aantal deelnemers op basis waarvan de hoogte van de subsidie is vastgesteld. In dat geval stelt de minister de subsidie lager vast.

Artikel 12. Verantwoording

  • 1. Indien de activiteiten van het doorstroomprogramma zijn uitgevoerd en aan de verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 2. Voor zover het subsidie tot € 25.000 betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES in de jaarverslaggeving.

  • 3. Voor zover het subsidie vanaf € 25.000 betreft, geschiedt de verantwoording overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs of Regeling jaarverslaglegging onderwijs BES in de jaarverslaggeving met model G1.

  • 4. De penvoerder toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

Artikel 13. Monitoring en evaluatie

  • 1. De bij de doorstroomprogramma’s betrokken bevoegd gezagen werken mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de minister te voeren beleid.

  • 2. De bij de doorstroomprogramma’s betrokken bevoegd gezagen nemendeel aan de monitor en stellen de daarvoor benodigde gegevens beschikbaar aan daartoe door de minister aangewezen onderzoeksinstellingen.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling doorstroomprogramma’s po-vo.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Doelstelling

In het Onderwijsverslag over het schooljaar 2014–15, concludeerde de Inspectie van het Onderwijs dat de onderwijskansen van kinderen van lager en hoger opgeleide ouders steeds verder uit elkaar lopen. Om gelijke kansen in het onderwijs te bevorderen hebben de bewindspersonen van OCW de Tweede Kamer in oktober 2016 geïnformeerd over hun Actieplan Gelijke Kansen.

In het actieplan gelijke kansen staan drie actielijnen uitgewerkt: soepele overgangen, stimulerend onderwijs en sterke netwerken. Deze subsidieregeling past binnen de actielijn soepele overgangen, die is gericht op het tegengaan van de ongelijkheid in het onderwijs die voortvloeit uit de overgangen in het onderwijs.

Uit onderzoek onder leerlingen met dezelfde eindtoets-score, blijkt dat leerlingen van laagopgeleide ouders gemiddeld een lager schooladvies krijgen dan leerlingen van hoogopgeleide ouders en dat leerlingen van laagopgeleide ouders in het voortgezet onderwijs gemiddeld minder goed presteren. Tevens blijkt uit onderzoek dat kinderen van hoger opgeleide ouders vanaf hun geboorte doorgaans toegang hebben tot meer hulpbronnen (economisch, sociaal en cultureel kapitaal van ouders) en een meer stimulerende omgeving in de vorm van vrienden, familie en culturele en andere activiteiten, dan kinderen van lager opgeleide ouders. Dat leidt er toe dat kinderen in het onderwijs geen gelijke start maken. Kinderen voor wie een stimulerende omgeving en hulpbronnen minder vanzelfsprekend zijn, hebben minder kansen om hun mogelijkheden te ontplooien. Met name bij overgangen waar een keuzemoment plaatsvindt lopen deze leerlingen extra risico.

Deze groep leerlingen loopt een verhoogd risico op onderadvisering en maakt vaker een keuze voor vervolgonderwijs dat onvoldoende recht doet aan hun kwaliteiten. Er is daarom geld beschikbaar gesteld voor programma’s die zijn gericht op de doorstroom van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs (de in deze regeling uitgewerkte doorstroomprogramma’s). Verder is geld beschikbaar gesteld voor programma’s die zijn gericht op de doorstroom van het vmbo naar het havo en van het vmbo naar het mbo en gaat er wordt er een extra impuls gegeven aan het versoepelen van de doorstroom van het mbo naar het hbo.

Voor de ontwikkeling en uitvoering van doorstroomprogramma’s die zijn gericht op de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs en de uitvoering van onderhavige regeling is in 2017 € 5,0 miljoen en vanaf 2018 structureel € 9,5 miljoen beschikbaar. Deze subsidieregeling regelt de activiteiten waarvoor en de voorwaarden waaronder de minister subsidie kan verstrekken voor de hierin beschreven doorstroomprogramma’s.

2. Opzet doorstroomprogramma’s

Doel en doelgroep

Om te bevorderen dat alle kinderen in het voortgezet onderwijs op een passend niveau kunnen starten en dat ook zoveel mogelijk vasthouden, is gekozen voor de doelgroep leerlingen die in het voortgezet onderwijs op een hoger niveau kunnen presteren en dit ambiëren, maar niet of minder vanzelfsprekend dan hun klasgenoten ondersteuning of hulpbronnen tot hun beschikking hebben die nodig zijn om deze ambitie te realiseren.

Deze regeling is bedoeld als stimulans voor scholen om programma’s te ontwikkelen die zijn gericht op het bevorderen van een soepele doorstroom van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs voor deze doelgroep. Door deze leerlingen een extra duwtje in de rug te geven, worden ze beter voorbereid op (een keuze voor) het voortgezet onderwijs, en kunnen ze daar een succesvolle start maken. De doorstroomprogramma’s die door middel van deze regeling gefaciliteerd worden, dragen bij aan kennis en vaardigheden die andere leerlingen in hun omgeving op kunnen doen waardoor recht gedaan wordt aan de daadwerkelijke capaciteiten van de leerling, los van zijn of haar achtergrond. Door de doorstroomprogramma’s wordt naar verwachting op termijn de samenwerking tussen basisscholen en middelbare scholen sterker en verbetert naar verwachting ook de kwaliteit van de schooladvisering door de basisschool en de plaatsingsbeslissing door de middelbare school.

Met deze regeling wil de regering tevens de kennis over effectieve interventies ter bevordering van een soepele doorstroom van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs vergroten. Daarom worden de doorstroomprogramma’s gemonitord door een extern onderzoeksbureau. Tevens wordt informatie uit deze monitor gebruikt om te bepalen op welke wijze de doorstroomprogramma’s in de toekomst het best kunnen worden voortgezet. Doorstroomprogramma’s die subsidie ontvangen op grond van deze regeling, dienen aan de monitor mee te werken.

Aanvrager en betrokken partijen

Gericht acteren en inspelen op de behoefte van de deelnemers kan alleen als zowel basis- als middelbare scholen actief betrokken zijn bij de inhoud en vormgeving van het doorstroomprogramma en de opgedane kennis en vaardigheden gebruiken bij het verder ontwikkelen en voortzetten ervan.

De aanvraag wordt namens alle betrokken bevoegd gezagen gedaan door één bevoegd gezag, maar uit de aanvraag moet blijken dat de ontwikkeling en uitvoering van het doorstroomprogramma een samenwerking tussen ten minste één basisschool en één middelbare school betreft. Combinaties van samenwerkende bevoegd gezagen, scholen en nevenvestigingen zijn in alle vormen mogelijk – zo hoeven niet alle scholen en nevenvestigingen die onder een deelnemend bevoegd gezag vallen deel te nemen aan het doorstroomprogramma – zolang er maar sprake is van een samenwerking tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs en zolang een school of nevenvestiging per aanvraagperiode voor maximaal een doorstroomprogramma subsidie toegekend krijgt. De doorstroomprogramma’s worden door de betrokken partijen gezamenlijk ontwikkeld en waar mogelijk ook gezamenlijk uitgevoerd. In de rest van onderhavige tekst, wordt voor het leescomfort gebruik gemaakt van ‘school’, in plaats van ‘school of nevenvestiging’.

Hoogte van de subsidie en tijdsinvestering

Per deelnemer wordt per doorstroomprogramma een bedrag van € 1.000 toegekend. Per doorstroomprogramma kan maximaal € 124.000 subsidie worden verstrekt. Uit de aanvraag dient naar voren te komen dat een doorstroomprogramma minimaal twee opeenvolgende schooljaren aan een deelnemer aangeboden wordt, waarbij het doorstroomprogramma uiterlijk in januari van het laatste jaar van de bassischool aanvangt en minimaal doorloopt tot eind januari van het eerste jaar van het voortgezet onderwijs. Een doorstroomprogramma dient in zijn totaliteit een tijdsbeslag van ten minste 100 klokuren op een deelnemer te leggen. Het verdient aanbeveling om aandacht te besteden aan de brug tussen het laatste jaar van het primair onderwijs en het eerste jaar van het voortgezet onderwijs, om een zomerdip te voorkomen.

De minister kan subsidie verlenen voor de uitvoering en (verdere) uitrol van eerder vormgegeven doorstroomprogramma’s. Tevens kan de minister subsidie verlenen voor de financiering van doorstroomprogramma’s die bij ontvangst van de aanvraag reeds begonnen waren, met dien verstande dat enkel activiteiten die plaatsvinden vanaf het moment van ontvangst van de volledige aanvraag subsidiabel zijn (op voorwaarde dat de aanvraag aan de subsidievoorwaarden voldoet). Er wordt geen subsidie verstrekt voor doorstroomprogramma’s die reeds zijn afgerond, bovendien tellen enkel gesubsidieerde activiteiten mee in de 100 klokurennorm.

Hierboven genoemde situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de aanvrager het beoogde doorstroomprogramma in een eerder leerjaar dan het laatste jaar van het primair onderwijs van start laat gaan.

Indien het doorstroomprogramma op het moment van ontvangst van de aanvraag reeds is begonnen of een subsidieaanvraag ziet op een reeds bestaand doorstroomprogramma, moet uit de aanvraag blijken dat aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan en dat de subsidie meerwaarde heeft voor het doorstroomprogramma, bijvoorbeeld doordat het bereik of de intensiteit van het doorstroomprogramma wordt vergroot.

De doorstroomprogramma’s worden aangeboden als intensivering naast het reguliere onderwijs, maar besteden ook in het reguliere onderwijs aandacht aan vaardigheden die nodig zijn voor een succesvolle start in het voortgezet onderwijs. De regeling is niet bedoeld voor de financiering van programma’s die louter gericht zijn op het wegwerken van een deficiëntie, omdat daar al andere programma’s voor zijn ingericht. Het is raadzaam deelnemers zo min mogelijk aan de reguliere lessen te onttrekken. Het onttrekken van deelnemers van omgang met andere klasgenootjes tijdens de reguliere lessen kan segregatie in de hand werken en mogelijk ook afbreuk doen aan het zelfvertrouwen van de deelnemers.

3. Uitvoering van de regeling

De subsidie is bedoeld voor de financiering van op leerlingen die tot de doelgroep behoren gerichte doorstroomprogramma’s. Het stelt scholen in staat (gedeeltelijk) de kosten voor de doorstroomprogramma’s te dekken, en moedigt hen zo aan gezamenlijk zorg te dragen voor een warme overdracht van de leerlingen die tot de doelgroep behoren in de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs.

Voor aanvraag van subsidie wordt een door de minister vastgesteld aanvraagformulier gebruikt dat de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) jaarlijks beschikbaar stelt op haar website www.dus-i.nl. De subsidievoorwaarden waaraan de doorstroomprogramma’s moeten voldoen en die in deze regeling zijn geregeld, komen terug in het aanvraagformulier. Het formulier kan niet worden ingediend zonder dat deze gegevens zijn ingevuld. In het aanvraagformulier worden vragen en onderdelen opgenomen die volgen uit de doelstelling en de verplichtingen van de regeling. Ze ondersteunen de aanvrager bij de vormgeving en inrichting van het doorstroomprogramma.

3.1 Randvoorwaarden

In de aanvraag staat vermeld welke bevoegd gezagen gezamenlijk een aanvraag indienen, welk van deze bevoegd gezagen de aanvrager – en daarmee penvoerder – is en welke onder deze bevoegd gezagen ressorterende scholen in ieder geval deelnemen aan het doorstroomprogramma. Bij de aanvraag wordt een verklaring toegevoegd die is getekend door alle bevoegd gezagen die deelnemen aan het doorstroomprogramma. In deze verklaring, machtigen zij de penvoerder om hen in het kader van de subsidieverstrekking te vertegenwoordigen, en verklaren zij dat ze alle gegevens die voor de penvoerder noodzakelijk zijn voor de verantwoording van de besteding van de subsidie op verzoek aan de penvoerder zullen verstrekken.

Het doorstroomprogramma wordt in ieder geval opgezet en uitgevoerd door de deelnemende bevoegd gezagen. Inhuur van externe expertise is toegestaan indien de deelnemende bevoegd gezagen zelf niet in de benodigde expertise of professionele begeleiding kunnen voorzien. Het is daarom verstandig om als aanvrager van te voren te bedenken welke partijen anders dan de bevoegd gezagen die deelnemen aan het doorstroomprogramma nodig zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van het doorstroomprogramma. In het aanvraagformulier wordt daarom gevraagd naar naam en functie van andere partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling of uitvoering van het doorstroomprogramma en welke expertise en professionele begeleiding deze partijen meebrengen om de kwaliteit van het doorstroomprogramma te waarborgen. Tevens wordt gevraagd naar de belangrijkste samenwerkingsafspraken tussen alle in het kader van deze regeling samenwerkende partijen. Te denken valt aan verdeling van verantwoordelijkheden en financiële afspraken en verplichtingen. Het is te adviseren deze afspraken vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst.

Activiteiten mogen niet dubbel gefinancierd worden. Indien een subsidie wordt aangevraagd voor een voortzetting, uitbreiding, verdieping van een bestaand initiatief van (ten minste een deel) van de betrokken partners, dan moet de subsidie van toegevoegde waarde zijn. Bijvoorbeeld wanneer de subsidie het bereik, de kwaliteit of de intensiteit van het doorstroomprogramma aantoonbaar verhoogt. Voor zover de aanvrager voor het programma of programmaonderdelen ook subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd of ontvangt, doet de aanvrager daarvan melding in de aanvraag tot verlening van deze subsidie. Tot slot dienen de kosten voor projectorganisatie en overheadkosten zo laag mogelijk te zijn, opdat zoveel mogelijk geld bij de deelnemers terecht komt.

Een aanvraag dient een realistische prognose te bevatten van het aantal deelnemers dat naar verwachting zal deelnemen aan het doorstroomprogramma en welke scholen zijn meegenomen in het opstellen van de prognose. De hoogte van de subsidie wordt op basis van deze prognose bepaald. Om deze prognose te kunnen maken, kan gebruik worden gemaakt van de prognosetool, die onderdeel uitmaakt van het aanvraagformulier.

Uit de aanvraag moet naar voren komen dat het doorstroomprogramma zich richt op de leerlingen die de doelgroep van deze subsidieregeling vormen. Het is echter aan de bij het doorstroomprogramma betrokken bevoegd gezagen om te bepalen voor welke leerlingen zij het doorstroomprogramma het meest zinvol achten. Het doorstroomprogramma moet hiertoe gebruik maken van gedegen doelgroepbeleid. Ook dit moet uit de aanvraag blijken.

Leerlingen doorlopen per definitie eerst het primair onderwijs alvorens door te stromen naar het voortgezet onderwijs. Aangezien middelbare scholen meestal meerdere aanleverende basisscholen hebben, een school maar aan een doorstroomprogramma mag meedoen en op het moment van aanvraag nog niet bekend is welke middelbare school leerlingen zullen kiezen, wordt geadviseerd bij aanvraag na te gaan of de deelnemende middelbare scholen duurzaam een aanzienlijk deel van de leerlingen ontvangen van de deelnemende basisscholen.

Monitor

Alle doorstroomprogramma’s worden via een monitor geëvalueerd. De deelnemende bevoegd gezagen zijn verplicht om mee te werken aan de beantwoording van vragen en het aanleveren van gegevens in het kader van de monitoring en evaluatie van de subsidieregeling of aan de minister op diens verzoek. De monitor zal onder meer aandacht besteden aan de manier waarop scholen (gezamenlijk) de interventie vormgeven, de doelgroep waarop de interventie zich richt (doelgroepbeleid) en de (leer)opbrengsten en werkzame factoren die uit de interventie naar voren komen (effect).

Vanaf schooljaar 2019–2020 start parallel aan de reguliere doorstroomprogramma’s een verdiepende slag. Hierin wordt voortgebouwd op de effectiviteit van (elementen) van de doorstroomprogramma’s in 2017 en 2018. Het gaat om een separaat programma, dat wordt gefinancierd uit het totaal voor de doorstroomprogramma beschikbare budget in de jaren 2019 en 2020.

3.2 Inhoudelijke voorwaarden

Scholen zijn vrij in het bepalen van de inhoud van het doorstroomprogramma, mits in ieder geval wordt ingezet op de volgende zaken:

  • kennis én vaardigheden die binnen de (overgang naar) de middelbare school van belang zijn

  • de randvoorwaarden die nodig zijn om (in het voortgezet onderwijs) tot leren te komen.

Bovendien moet een doorstroomprogramma inzetten op ouderbetrokkenheid. In de aanvraag omschrijft de aanvrager hoe ouders betrokken zullen worden in een doorstroomprogramma.

Om in elk doorstroomprogramma een divers aanbod te bevorderen, wordt onderscheid gemaakt tussen drie inhoudelijke lijnen op basis waarvan doorstroomprogramma’s zich kunnen profileren:

  • een cognitieve lijn, die inzet op het versterken van cognitieve vaardigheden zoals reken- en taalvaardigheden.

  • een metacognitieve lijn die inzet op het versterken van metacognitieve vaardigheden zoals zelfvertrouwen, werkhouding, motivatie, planning, en samenwerken.

  • een lijn die aandacht besteedt aan omgevingsfactoren en de thuissituatie, zoals of een leerling een geschikte plek heeft om huiswerk te maken en of een leerling van huis uit ondersteuning ervaart.

Een doorstroomprogramma richt zich op minimaal twee van de drie lijnen. Uit de aanvraag dient te blijken voor welke lijnen is gekozen, waarom die keuze is gemaakt en hoe er uitvoering aan wordt gegeven.

4. Vaststelling, betaling, bestedingen en verantwoording

DUS-I beslist uiterlijk 13 weken na verloop van de aanvraagtermijn op de aanvraag. De aanvrager maakt er bij de minister melding van indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet of niet geheel worden uitgevoerd. Tevens maakt de aanvrager er bij de minister melding van, indien het aantal daadwerkelijk aan een doorstroomprogramma deelnemers kleiner is dan 85 procent van het aantal leerlingen op basis waarvan de hoogte van de subsidie is vastgesteld. De subsidie wordt in dat geval en met inachtneming van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht lager vastgesteld en het eventueel teveel ontvangen bedrag wordt teruggevorderd.

De subsidie mag uitsluitend worden aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Enkel indien de activiteiten van het gehele doorstroomprogramma volledig zijn uitgevoerd voor ten minste 85% van het aantal geprognosticeerde deelnemers en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

5. Administratieve lasten

Administratieve lasten betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. Deze lasten doen zich voor bij de subsidieaanvraag en bij de verantwoording hiervan. Ook worden scholen gevraagd informatie te verstrekken ten behoeve van monitoring.

Ingeschat wordt dat voor het invullen van het aanvraagformulier en voor het zorgdragen voor medeondertekening door alle deelnemende scholen van de verklaring bedoeld in artikel 6, een tijdsinvestering van drie uur per aanvraag nodig is.

Voor het verstrekken van informatie ten behoeve van monitoring wordt zeven uur per aanvraag gerekend. Aangezien de verantwoording via de jaarverslaggeving plaatsvindt, zijn de administratieve lasten voor de verantwoording verwaarloosbaar.

Uitgaande van € 45 per uur bedragen de administratieve lasten per subsidieaanvraag dus € 450. Omdat niet op voorhand aan te geven is hoeveel aanvragers een aanvraag zullen indienen is niet te kwantificeren wat de totale administratieve lasten voor alle aanvragers exact is. De verwachting is dat er jaarlijks niet meer dan 100 aanvragen zullen worden ingediend, hetgeen betekent dat de totale administratieve lasten (p x q) maximaal € 45.000 per jaar bedragen.

6. Begroting

Het jaarlijks voor de doorstroomprogramma’s beschikbare budget stroomt grotendeels door naar scholen, middels de subsidiering van de goedgekeurde doorstroomprogramma’s. Naast geld voor het uitvoeren van de regeling (het toekennen en uitbetalen van de subsidies), wordt er geld gereserveerd om de scholen te ondersteunen in de ontwikkeling en uitvoering van de doorstroomprogramma’s, zodat zij vervolgens hun leerlingen zo goed mogelijk kunnen begeleiden. Daarnaast wordt geld gereserveerd om de doorstroomprogramma’s via een monitor te evalueren. De monitor zal bestaan uit een kwalitatief gedeelte (implementatie, ervaringen) en kwantitatief gedeelte (resultaten leerlingen). Tot slot wordt vanaf 2019 geld gereserveerd voor de verdiepende slag.

In 2017 is in totaal €5,0 miljoen beschikbaar voor de doorstroomprogramma’s. Voor de jaren 2018, 2019 en 2020 is in totaal €9,5 miljoen beschikbaar. Van deze totaalbudgetten worden nog de kosten afgetrokken die worden gemaakt voor uitvoering van de regeling, voor uitvoering van onderzoek naar en monitoring van de ervaringen en effecten van de doorstroomprogramma’s, voor voorlichting, voor communicatie en voor kennisdeling. Het subsidieplafond wordt jaarlijks bekend gemaakt in de Staatscourant en op www.dus-i.nl en steeds bepaald door het in totaal beschikbare bedrag te verminderen met de hierboven genoemde kosten.

7. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de Kaderregeling), die op 1 april 2016 in werking is getreden, is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt.

In de Kaderregeling zijn algemene subsidieregels opgenomen over onder andere de verplichtingen van subsidieontvangers. De Kaderregeling kan worden gezien als algemene subsidieregeling, terwijl in de regeling de bijzondere regels staan die specifiek voor de subsidie voor doorstroomprogramma’s gelden. Het is daarom niet noodzakelijk deze ook in de regeling op te nemen. Het gaat bijvoorbeeld om de verplichting om mee te werken aan onderzoek voor beleidsontwikkeling of het nemen van een besluit over het verstrekken van de aanvullende bekostiging. Ook de regels over de jaarverslaggeving zijn in de Kaderregeling neergelegd.

8. Caribisch Nederland

De scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs op Caribisch Nederland worden ook uitgenodigd om in samenwerking een doorstroomprogramma te ontwikkelen en een aanvraag in te dienen voor een doorstroomprogramma zoals in deze subsidieregeling wordt bedoeld.

Voor subsidieaanvragers uit Caribisch Nederland gelden exact dezelfde voorwaarden en aanvraagprocedure, met dien verstande dat het subsidiebedrag op grond van het derde lid van artikel 6 in USD in plaats van in Euro’s wordt vastgesteld en verstrekt. Daarbij wordt bij verstrekking van de subsidie de vaste wisselkoers gehanteerd. Tot slot sluit de aanvraagperiode op het moment van verstrijken van de einddatum in Europees Nederland.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 worden enkele begrippen in deze regeling gedefinieerd. De term ‘doorstroomprogramma’ wordt ook gebruikt in het beleidskader vmbo-mbo/havo. In de context van deze regeling wordt met de term doorstroomprogramma specifiek en uitsluitend geduid op een programma dat toeziet op een soepele overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs voor leerlingen die tot de doelgroep behoren.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten, doel en doelgroep

In artikel 3 is aangegeven voor welke activiteiten subsidie wordt verstrekt. Onderhavige regeling is gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van een doorstroomprogramma voor leerlingen die tot de doelgroep behoren. Met de woorden ‘gericht op’ is aangegeven dat het doorstroomprogramma deze leerlingen rechtstreeks ten goede moet komen. Het is niet de bedoeling dat scholen binnen het kader van deze schakelprogramma’s activiteiten organiseren waarbij de leerlingen slechts indirect baat hebben, zoals inzet op de professionalisering van het docentencorps.

Artikel 5. Wijze van verdeling beschikbare middelen

Met inachtneming van artikel 2.2, aanhef en onder d, van de Kaderregeling is voor de verdeling van het subsidieplafond in deze regeling gekozen voor een systeem van loting. Na afloop van de aanvraagperiode wordt jaarlijks op basis van loting bekeken welke aanvragen worden gehonoreerd. Indien het subsidieplafond niet is overschreven, worden alle aanvragen vanzelfsprekend ingeloot.

Op grond van artikel 4 is het beschikbare bedrag begrensd: jaarlijks is een maximum gesteld aan de subsidie die in totaal kan worden verstrekt. Om regionale spreiding te bevorderen wordt in artikel 5 geregeld dat aanvragen worden ingedeeld in drie regionale lotingscategorieën.

De uitsplitsing van de lotingscategorieën is gemaakt naar de in de Regeling vaststelling schoolvakanties 2016-2019 geregelde (vakantie)regio’s noord, midden en zuid, waarbij de vestigingsplaats van de aanvrager is gebruikt om de verdeling naar regio te maken. Vervolgens is gekeken naar de doorstroom van leerlingen van het laatste jaar van de basisschool in schooljaar 2015-16 naar het eerste jaar van de middelbare school in schooljaar 2016-17. Van de doorstromende leerlingen, ging 36,4% naar een basisschool in regio noord, 36,7% naar een basisschool in regio midden en 26,8% naar een basisschool in regio zuid. Tot slot komen de regionale subsidieplafonds tot stand door het jaarlijkse subsidieplafond evenredig deze percentages te verdelen over de regio’s.

Elke regio kent een eigen regionaal subsidieplafond. Na de sluitingsdatum wordt per regio geloot onder aanvragen die volledig zijn en voldoen aan de in deze subsidieregeling gestelde criteria. Indien het subsidieplafond voor de doorstroomprogramma’s niet wordt uitgeput, kunnen de subsidies, indien de aanvraag volledig is en voldoet aan de in deze subsidieregeling gestelde criteria, na de sluitingsdatum verstrekt worden. Indien het beschikbare budget voor een of twee regio’s niet wordt uitgeput, wordt het resterende bedrag evenredig verdeeld over respectievelijk de resterende regio’s of de resterende regio.

De regiopercentages zoals gedefinieerd in deze regeling worden gedurende de doorlooptijd van deze regeling niet jaarlijks herzien.

Tot slot wordt Caribisch Nederland jaarlijks ingedeeld bij de regio waar de zomervakantie het eerst begint en eindigt.

Artikel 6. Subsidiecriteria

In dit artikel worden de subsidiecriteria geregeld. Een school kan per aanvraagperiode maximaal voor één doorstroomprogramma subsidie toegekend krijgen. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat er binnen een school verschillende doorstroomprogramma’s door elkaar lopen. Dit sluit niet uit, dat een school dat aan een lopend doorstroomprogramma deelneemt in een nieuwe aanvraagperiode bij een nieuwe aanvraag aan kan sluiten.

Een doorstroomprogramma beslaat ten minste 100 klokuren, enkel gesubsidieerde activiteiten tellen mee in de 100 klokurennorm. Activiteiten zijn subsidiabel vanaf het moment van ontvangst van de aanvraag tot uiterlijk het einde van het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs.

De aanvraag voor de subsidie moet een onderbouwde prognose van het aantal deelnemers bevatten, waarbij ook wordt aangegeven op basis van welke scholen de prognose tot stand is gekomen. In ieder geval deze scholen zullen meedoen aan het doorstroomprogramma.

Artikel 7. Penvoerderschap

Dit artikel regelt het penvoerderschap. De penvoerder dient de aanvraag in en wordt – als enig bevoegd gezag van de deelnemende scholen – als subsidieontvanger aangemerkt. In die hoedanigheid is de penvoerder verantwoordelijk voor de verantwoording van het hele doorstroomprogramma. De aanvraag moet een door alle bevoegd gezagen van de aan het doorstroomprogramma deelnemende scholen getekende verklaring bevatten, waarin zij verklaren dat de penvoerder gemachtigd is om hen in het kader van de subsidieverstrekking in en buiten rechte te vertegenwoordigen, en dat alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de verantwoording door de penvoerder van de besteding van de subsidie, op verzoek aan de penvoerder worden verstrekt. Het aanvraagformulier bevat hiervoor een model.

Bij indiening van de aanvraag moet naar voren komen dat de samenwerkende partijen onderling afspraken gemaakt hebben over welke partij waarvoor verantwoordelijk is en wat de financiële afspraken en verplichtingen zijn. Te denken valt hierbij aan de verantwoordelijkheid over de procesorganisatie van het doorstroomprogramma en verantwoordelijkheid over de uitvoering van de verschillende programmaonderdelen.

Artikel 8. Subsidieaanvraag

In artikel 8 wordt geregeld op welke manier de subsidie kan worden aangevraagd. De aanvrager krijgt krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht indien nodig twee weken de gelegenheid de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag binnen twee weken voldoende is aangevuld, geldt de dag waarop de aanvraag is ingediend, als datum van ontvangst. Uiterlijk 13 weken na het verstrijken van de periode zoals bedoeld in het tweede lid, wordt op de aanvraag beslist. Hierbij wordt direct vastgesteld.

Artikel 9. Omvang subsidie

Gezien het stimulerende karakter van de regeling, kan in totaal per doorstroomprogramma voor maximaal 124 deelnemers subsidie worden verstrekt. Het maximale bedrag dat per doorstroomprogramma kan worden toegekend is derhalve € 124.000. Dit maximum zorgt voor meer focus in de ontwikkeling en uitvoering van de doorstroomprogramma’s. Bovendien biedt een lager bedrag per doorstroomprogramma de mogelijkheid om meer aanvragen te honoreren binnen het beschikbare budget. Dit komt de variëteit ten goede, wat naar verwachting bijdraagt aan het doel van de regering om kennis over effectieve interventies te vergroten.

Wanneer subsidie wordt verstrekt aan doorstroomprogramma op Caribisch Nederland, wordt deze omgerekend in dollars tegen de vastgestelde wisselkoers.

Artikel 10. Subsidieverstrekking en betaling

In dit artikel wordt geregeld dat subsidie op grond van onderhavige regeling direct wordt vastgesteld, maar in twee gelijk delen wordt betaald. De subsidie wordt verspreid over twee schooljaren in twee gelijke delen uitgekeerd aan de aanvrager. In de beschikking wordt vermeld in welke maanden betaling plaatsvindt.

Artikel 11. Inspannings- en meldplicht aantal deelnemers

Van de aanvrager wordt verwacht dat deze ernaar streeft aan zoveel mogelijk deelnemers het gehele doorstroomprogramma aan te bieden. Indien dit niet lukt en een deelnemer het doorstroomprogramma voortijdig afbreekt, mag in diens plaats een andere deelnemer worden geselecteerd. Bij de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs, kan het voorkomen dat één of meer deelnemers die in het primair onderwijs hebben deelgenomen aan het doorstroomprogramma worden ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs die niet aan het doorstroomprogramma deelneemt. Ook in dit geval wordt van de aanvrager verwacht dat deze ernaar streeft de deelnemer(s) betrokken te laten blijven bij het doorstroomprogramma. Indien dit niet lukt en het aantal daadwerkelijk aan een doorstroomprogramma deelnemers in voortgezet onderwijs daardoor lager uitvalt, mogen de deelnemende vo-scholen andere deelnemers selecteren voor deelname. Indien er meer dan één school voor voortgezet onderwijs meedoet aan het doorstroomprogramma, is het raadzaam als er vooraf wordt bepaald welke school een extra deelnemer mag selecteren om aan het programma mee te doen.

De meldingsplicht van subsidieontvangers is in artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS opgenomen. Subsidieontvangers moeten alle omstandigheden melden die relevant zijn voor de subsidieverstrekking. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan. In dat geval maakt de subsidieontvanger hiervan onverwijld en schriftelijk een melding bij DUS-I. De subsidieontvanger meldt zich in ieder geval indien aannemelijk is dat het aantal daadwerkelijk aan het doorstroomprogramma deelnemende leerlingen kleiner dan 85 procent van het geprognosticeerde aantal deelnemers zal zijn. De minister stelt de subsidie in dat geval lager vast.

Artikel 12. Verantwoording

Indien de activiteiten van het gehele doorstroomprogramma volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt. Het doorstroomprogramma kan alleen volledig zijn uitgevoerd wanneer het is aangeboden aan tenminste 85% van het geprognosticeerde aantal deelnemers op basis waarvan de hoogte van de subsidie is vastgesteld of – indien van toepassing – het conform lid 2 van artikel 11 naar beneden bijgestelde daadwerkelijke aantal deelnemers.

Het uitgangspunt van de regeling is dat de administratieve lasten voor scholen zo laag mogelijk zijn. Zo kan de aanvraag digitaal worden ingevuld en loopt de verantwoording achteraf met de jaarverslaglegging mee. Voor zover het een subsidie tot € 25.000 betreft, geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving. Voor zover het subsidie vanaf € 25.000 betreft, geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving met model G1.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

Om scholen zo snel mogelijk helderheid te bieden over de criteria waaraan zij moeten voldoen, én hen dit jaar nog van start te kunnen laten gaan, is er voor gekozen de regeling daags na publicatie in werking te laten treden. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, en is de termijn tussen publicatie en inwerkingtreding korter dan twee maanden. Scholen die zich willen inspannen om de knelpunten die zich voordoen bij de overgangen in het onderwijs zo snel mogelijk te verkleinen, wordt hiermee dit jaar nog de mogelijkheid geboden om doorstroomprogramma’s van start te laten gaan. Hierover is al met het scholenveld gecommuniceerd.

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023. Op basis van de resultaten van de monitor en de verdiepende slag wordt bezien hoe en of na de vervaldatum van deze regeling verder gegaan wordt met de subsidiering van doorstroomprogramma’s.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven