Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 juni 2017, nummer WBV 2017/5, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vertrektermijnen

Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van artikel 62, tweede lid, Vw.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM moeten lichte gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4, Vb nader toelichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking en AVIM hoeven zware gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 3, Vb in beginsel niet nader toe te lichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen. Dit is alleen anders als de vreemdeling gemotiveerd toelicht waarom uit de zware gronden in zijn specifieke geval geen risico op onttrekking voortvloeit.

Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4 onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.

De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.

De IND bekort of onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling in beginsel niet op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b Vw wanneer sprake is van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij:

  • de vreemdeling de toegang is geweigerd, of als sprake is van een uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;

  • de vreemdeling in bewaring is gesteld;

  • de vreemdeling zich niet direct heeft gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;

  • er sprake is van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf; of

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen, voor zover het geen alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft;

  • de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, Vw als kennelijk ongegrond is afgewezen.

Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, lid 2 Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

Proportionaliteit

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM ziet af van het onthouden van een vertrektermijn als de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling zodanig zijn dat het onthouden van een vertrektermijn niet proportioneel is. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM betrekt bij de proportionaliteitstoets alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aanwezigheid van in Nederland verblijvende familieleden, in het bijzonder minderjarige kinderen. Als er sprake is van gezinsleden zonder rechtmatige verblijfstitel, is er in de regel geen aanleiding het onthouden van een vertrektermijn disproportioneel te achten;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van in Nederland verblijvende familie- of gezinsleden. Als de gezondheidstoestand geen aanleiding geeft om over te gaan tot toepassing van artikel 64 Vw, is er in de regel evenmin reden om het onthouden van een vertrektermijn om medische redenen disproportioneel te achten.

Verlenging van de vertrektermijn

Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.

Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:

  • persoonlijk bij één van de loketten van de IND;

  • schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.

Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim en geeft onmiddellijk een beschikking.

B

Paragraaf B1/8.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.1.1. Gelegaliseerde bescheiden

De IND baseert zich voor de legalisatie van buitenlandse bescheiden op de Circulaire inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen (verder de Circulaire).

De IND accepteert buitenlandse bescheiden in de regel alleen als deze zijn gelegaliseerd. Voor uitzonderingen op deze regel baseert de IND zich op de uitzonderingen zoals deze zijn genoemd in de Circulaire. Bij twijfel aan de inhoud laat de IND de bescheiden verifiëren.

C

Paragraaf B2/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Working Holiday Scheme (WHS)/Working Holiday Program (WHP)

WHP Zuid-Korea

Het WHP met Zuid-Korea is gecontinueerd per 1 oktober 2016 voor de duur van in beginsel 2 jaar.

Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Seoel.

WHP Argentinië

Met ingang van 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een Memorandum of Understanding (hierna: MoU) afgesloten voor een periode van in beginsel twee jaar over een WHP.

Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Argentinië.

Op grond van artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder d, Vb wordt de aanvraag van een vreemdeling, die in het kader van de internationale overeenkomsten WHS (Nieuw-Zeeland en Australië) of WHP (Canada, Argentinië en Zuid-Korea) in Nederland verblijft of wil verblijven, afgewezen als de vreemdeling:

  • geen retourticket heeft; of

  • niet de middelen van bestaan heeft voor de aanschaf van een retourticket.

De IND wijst de aanvraag in het kader van het WHP met Zuid-Korea respectievelijk Argentinië af als op het moment van de indiening van de aanvraag in Zuid-Korea respectievelijk Argentinië het quotum voor het aantal inwilligingen in het kader van het WHP met Zuid-Korea respectievelijk Argentinië is bereikt.

D

Paragraaf B2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Uitwisseling’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan'.

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de verblijfsvergunning wordt verleend op grond van de internationale overeenkomsten met Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea, Argentinië en Australië: ’Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in het kader van uitwisseling (niet zijnde au pair) in Nederland wil verblijven het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid aanhef en onder o, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste één jaar.

E

Paragraaf B5/2.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.4. Geestelijk bedienaren

In aanvulling op artikel 3.31 Vb:

de IND wijst de aanvraag om een GVVA voor het verrichten van arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie af als de vreemdeling het basisexamen inburgering in het buitenland niet heeft behaald of afgelegd, tenzij de vreemdeling hiervan is vrijgesteld. Voor het inburgeringsvereiste zie paragraaf B1/4.7 Vc.

F

Paragraaf B5/2.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.5 Arbeid in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer

In aanvulling op artikel 3.31, eerste lid, Vb, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer aan de vreemdeling die:

  • tijdelijk werkzaamheden verricht in het kader van een traject dat is toegelaten tot de Regeling internationaal handelsverkeer (artikel 1k van het BuWav);

  • en door de werkgever is aangemeld bij het UWV.

G

Paragraaf B5/2.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

2.1.6. Arbeid in loondienst na verblijf als familie- of gezinslid

De IND verleent een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan de vreemdeling waarvan het verblijf als familie- of gezinslid is beëindigd, als wordt voldaan aan artikel 3.31, eerste lid, Vb.

H

Paragraaf B5/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Bewijsmiddelen

De IND beschouwt een advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

  • dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV in ieder geval:

  • de bijlage Gegevens arbeidsplaats, inclusief een arbeidsovereenkomst;

  • de bijlage Gegevens eerder verblijf en toekomstig woonadres in Nederland.

In de hieronder genoemde specifieke gevallen beschouwt de IND verder als bewijsmiddel:

  • Goederen leveren door en aan buitenlands bedrijf:

    • de bijlage Gegevens levering goederen.

  • Kunst en cultuur:

    • de bijlage Gegevens musicus/artiest in topsegment.

  • Geestelijke bedienaar:

    • de bijlage Gegevens geestelijke bedienaar.

  • Arbeid in loondienst overig:

    • de bijlage Gegevens vacaturevoorziening.

Geestelijk bedienaren

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de solvabiliteit en continuïteit van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie in Nederland voldoende is gewaarborgd:

  • een door een accountant middels een controleverklaring goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; en

  • een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering 2008 afgegeven door de Belastingdienst; of

  • een verklaring van de Belastingdienst dat de organisatie niet belastingplichtig is.

Afwachten van herstel en hervatting van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de ZW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de ZW, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is aan boord van een Nederlands zeeschip

De IND beschouwt een kopie van het monsterboekje als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen van de arbeid niet langer is dan achttien maanden;

  • tijdens dat arbeidsverleden de verlofperioden geheel in Nederland heeft doorgebracht.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedurende ten minste nog één jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het doorbrengen van verlof als de vreemdeling werkzaam is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling op het moment van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat, waarmee hij zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

Het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een ononderbroken arbeidsverleden van ten minste zeven jaar aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat heeft:

  • een arbeidsovereenkomst; en

  • een werkgeversverklaring.

De IND beschouwt een toekenningsbeschikking van de uitkeringsinstantie op grond van de WW als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling:

  • uit hoofde van zijn dienstbetrekking op grond van een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen; en

  • recht heeft op een uitkering op grond van de WW en dat deze niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

Regeling internationaal handelsverkeer

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling tijdelijk arbeid verricht in het kader van de Regeling internationaal handelsverkeer:

  • een beschikking van het UWV waaruit blijkt dat het traject voldoet aan de voorwaarden van de Regeling internationaal handelsverkeer, zoals neergelegd in artikel 1k van de BuWav; en

  • een bewijs van aanmelding van de vreemdeling bij het UWV.

Intra-concern uitzendingen

De IND beschouwt een TWV die ten behoeve van de vreemdeling aan de referent is verleend als bewijsmiddel dat:

  • met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend; en

dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Arbeid op grond van een zetelovereenkomst

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling onder de werking valt van de Zetelovereenkomst tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland of onder de werking valt van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties behorend bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon.

I

Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Arbeid als kennismigrant

Looncriterium

Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 1d, eerste en derde lid, BuWav.

De IND wijst de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ niet af op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb als sprake is van alle volgende omstandigheden:

  • de vreemdeling voldoet niet aan het looncriterium als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, BuWav;

  • voor de vreemdeling gold bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant het looncriterium voor afgestudeerde buitenlandse studenten, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav; en

  • de vreemdeling voldoet nog aan dat looncriterium.

De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb, zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:

  • een wetenschappelijk onderzoeker; of

  • een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.

Loon niet marktconform

Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.

Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten

De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, Buwav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:

de werkgever het loon elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.

De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:

  • (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;

  • de vakantietoeslag; en/of

  • de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als

overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.

Registratie BIG

Aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van de arbeid als zelfstandige en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, onder c, is bij een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg voldaan als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Zoekperiode

De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt.

De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.

De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:

  • nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en

  • de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.

De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.

De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.

J

Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Beleidsregels

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Verblijfsrecht familielid bij terugkeer Nederlander na gebruik van recht op vrij verkeer

Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:

  • daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU;

  • gedurende de gehele periode van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG; en

  • tijdens het daadwerkelijke verblijf in de andere lidstaat een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.

De IND neemt alleen aan dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd bij een daadwerkelijk, aaneengesloten verblijf in de andere lidstaat van ten minste drie maanden.

De IND verstrekt een document EU/EER (bijlage 7e, VV) aan het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander als aan voornoemde vereisten is voldaan.

De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb naar analogie toe.

Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft een minderjarig kind dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • dit kind komt ten laste van de vreemdeling, en woont in bij deze vreemdeling; en

  • dit kind moet, bij het onthouden van verblijfsrecht aan de vreemdeling, de vreemdeling volgen en het grondgebied van de EU verlaten.

De IND neemt in ieder geval niet aan dat het kind de vreemdeling moet volgen en het grondgebied van de Europese Unie moet verlaten als er een andere ouder is die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e, dan wel l, Vw of de Nederlandse nationaliteit heeft, en deze ouder feitelijk voor het kind kan zorgen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk voor het kind kan zorgen als:

  • de andere ouder het gezag heeft over het kind, dan wel alsnog het gezag over het kind kan krijgen; en

  • de andere ouder gebruik kan maken van hulp en ondersteuning bij zorg en opvoeding die van overheidswege of door maatschappelijke organisaties wordt geboden. Hieronder verstaat de IND ook de verstrekking van een uitkering uit de algemene middelen waar Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak op kunnen maken.

De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen als deze ouder:

  • zich in detentie bevindt; of

  • aantoont dat het gezag niet aan hem kan worden toegekend.

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel wordt ondersteund door de burger van de Unie. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is, als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb neemt de IND slechts aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of

  • gezamenlijk een kind hebben.

In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijven in een aan Nederland grenzende lidstaat, mogen in Nederland alleen arbeid verrichten als de werkgever beschikt over een geldige TWV, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is.

Voldoende middelen van bestaan voor de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND willigt de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid in als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment dat op die aanvraag wordt beslist reële en daadwerkelijke arbeid verricht of voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bewijs van rechtmatig verblijf

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen (bijlage 7h, VV) met de aantekening dat het familielid mag werken.

In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV) afgegeven, maar een sticker ‘verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) waaruit blijkt dat arbeid niet is toegestaan:

  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;

  • er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of

  • er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.

Arbeidsmarktpositie van burgers van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt

De IND stelt een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt als gevolg van een overgangsmaatregel in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de burger van de Unie een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de burger van de Unie ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt inmiddels volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie voor wie het vrije verkeer van werknemers nog niet geldt onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ (bijlage 7g, VV) met dezelfde aantekening als de verblijfgever.

K

Paragraaf B10/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

Rechtsmisbruik en fraude

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:

  • de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of

  • het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet daadwerkelijk is geweest; of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.

De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.

Openbare orde en openbare veiligheid

Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.

De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

Volksgezondheid

Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.

Beroep op de algemene middelen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve burger van de Unie bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:

  • in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb;

  • in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb;

  • in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb;

  • in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb; of

  • binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb.

De IND betrekt in ieder geval de volgende persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging:

  • de reden waarom de burger van de Unie niet in staat is in zijn levensonderhoud en dat van zijn familieleden te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;

  • de banden die de burger van de Unie nog heeft met zijn land van herkomst;

  • de gezinssituatie;

  • de medische situatie (gezondheidstoestand);

  • leeftijd;

  • overige beroepen op (sociale) voorzieningen;

  • de mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;

  • de mate van integratie in Nederland van de burger van de Unie en zijn familieleden;

  • nabije toekomstverwachting of burger van de Unie nog bijstand nodig zal hebben.

Het is aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Wwb heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:

  • slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder k; of

  • slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Wwb als:

  • de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en

  • de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.

Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Wwb een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Wwb krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.

Niet langer voldoen aan de voorwaarden en beëindiging EU-recht

In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:

  • in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en

  • het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.

Rechtsgevolgen

Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:

  • de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;

  • de burger van de Unie of diens familielid moet Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;

  • het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en

  • het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:

  • het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of

  • sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.

L

Paragraaf B12/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3 Middelen van bestaan

Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt (al dan niet met een studiebeurs), wordt geacht nog steeds bij dit gezinslid te verblijven.

De IND telt bij de in artikel 21, tweede lid, Vw genoemde periode van tien jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf, mee:

  • de periode van het verblijf in Nederland als Nederlander; of

  • de periode van het verblijf in Nederland als houder van een verblijfsvergunning asiel.

M

Paragraaf C1/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 De rust- en voorbereidingstermijn

In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven.

De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.

Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn

De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zevende lid; 3.109b, eerste lid; of 3.109c, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk na het beëindigen van de rust- en voor- bereidingstermijn op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen beslist na overleg met de IND of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb en paragraaf B1/4.4 Vc).

Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zevende lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:

  • andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • de medewerkers in de opvangvoorziening lastig valt, of ruzie met hen maakt;

  • een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;

  • een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;

  • personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening.

De grensprocedure en last minute aanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.9 Vc.

Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:

  • de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;

  • de vingerafdrukken van de vreemdeling; en

  • documenten en bescheiden van de vreemdeling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:

  • een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen documenten; en

  • een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten, indien de verblijfsaanvraag van de vreemdeling wordt ingewilligd.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.

De grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb duurt voort na de afwijzing van de aanvraag tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.

Indien de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopings- punten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld als dat nodig is voor de voorbereiding van zijn vertrek.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.

De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:

  • een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;

  • een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en

  • een informatiefolder.

De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.

De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.

De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.

De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.

Leeftijdsonderzoek

De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;

  • de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;

  • de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfs- vergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA; en

  • uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is.

Bij het leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen. Vervolgens wordt door een arts bepaald of de mate van uitrijping van deze groeischijven past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.

Het leeftijdsonderzoek kan tijdens of na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden en uitgevoerd.

Leeftijdsschouw

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één medewerker van de IND (indien er twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken zijn) of twee medewerkers van de IND (indien er één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen betrokken is) beoordelen onafhankelijk van elkaar of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;

  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

De ambtenaren zien de vreemdeling apart van elkaar en trekken elk een eigen conclusie. Er dient unaniem geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen;

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

Voorlichting

Vluchtelingenwerk Nederland verzorgt:

  • de voorlichting van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb; en

  • de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.

Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener

De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.

Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.

Medisch advies

De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 zesde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.

Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).

De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:

  • er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);

  • het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;

  • de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);

  • een combinatie van de laatste twee situaties.

Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).

De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.

De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.

Einde van de rust- en voorbereidingstermijn

Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidings- termijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.

De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start

N

Paragraaf C1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 De procedure bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd

Voornemen in de intrekkingsprocedure

De voornemenprocedure bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd, is hetzelfde als de voornemenprocedure zoals die wordt gevolgd in de verlengde asielprocedure. Paragraaf C1/2.10 Vc is van overeenkomstige toepassing.

Als de IND ook voornemens is om de vreemdeling een inreisverbod op te leggen, dan maakt de IND dit eveneens kenbaar in het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Het intrekkingsgehoor

Het gehoor als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Vw wordt aangeduid als het intrekkingsgehoor.

Artikel 38 Vw en artikel 3.109a Vb en de beleidsregels in paragraaf C1/2.9 Vc onder ‘algemeen’ zijn van overeenkomstige toepassing bij het intrekkingsgehoor.

Voorafgaand aan het intrekkingsgehoor beoordeelt de IND of een goede communicatie kan worden gewaarborgd zonder de diensten van een tolk (zie artikel 3.109a, eerste lid, Vb). Daartoe neemt de IND, als dit mogelijk is, contact op met de vreemdeling. Als een goede communicatie zonder de diensten van een tolk niet gewaarborgd is, dan neemt de IND het intrekkingsgehoor af met behulp van een tolk.

De IND stelt de vreemdeling tijdens het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd mondeling toe te lichten.

Bij de intrekking van een afgeleide verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid en onder e, Vw stelt de IND de vreemdeling in het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zelfstandige asielgronden naar voren te brengen (zie paragraaf C2/10.6).

De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van het intrekkingsgehoor te reageren. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van het intrekkingsgehoor. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het intrekkingsgehoor vormt. Als de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het intrekkingsgehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het gehoor. Die weigering belet de IND niet om een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.

Als de vreemdeling niet verschijnt voor het intrekkingsgehoor is C1/2.3 van overeenkomstige toepassing.

De IND past de beleidsregels omtrent het intrekkingsgehoor overeenkomstig toe bij andere gehoren die de IND afneemt in het kader van de (beoordeling van de mogelijkheid tot) intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Beschikking in de intrekkingsprocedure

Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘wijze van bekendmaken’ en ‘de beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.

Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.

O

Paragraaf C1/4.4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4.6 Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden

De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:

  • een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;

  • indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont; en

  • indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het kind en de ouder aantoont.

Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.

Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, wijst de IND de vreemdeling of het gezinslid op de mogelijkheid van DNA-onderzoek.

De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.

P

Paragraaf C2/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1. Artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘referent’.

De wettelijke termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de dag na die waarop het besluit voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de referent bekend is gemaakt.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:

  • het gezinslid eerder dan de referent Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of

  • referent in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de referent, indien de referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29 tweede lid, Vw, ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.

De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit de gestelde familierelatie met documenten. Zie paragraaf C1/4.4.6 Vc. Als referent de gestelde familierelatie niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. De referent moet ook aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken wanneer er indicaties zijn dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of wanneer er indicaties zijn dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk, of als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. De IND beschouwt een relatie als gelijkgesteld met het huwelijk als er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Voor de beoordeling of hiervan sprake is, onderzoekt de IND de feitelijke invulling van de relatie.

Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin. Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen ouders en hun tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geboren, minderjarige biologische kinderen, als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie, geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen geboren tijdens het huwelijk of een met het huwelijk gelijkgestelde relatie.

Voor de beoordeling of het biologische minderjarige kind dat om overkomst vraagt feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend. De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van de eerst genoemde omstandigheid.

Indien het minderjarige kind een huwelijk of relatie is aangegaan en er geen sprake is van een van de genoemde omstandigheden of andere contra-indicaties, acht de IND de gezinsband met de ouder(s) niet als verbroken.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de referent (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin van de referent. In dit geval moet er sprake zijn van een normale afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en het meerderjarige kind en dient de referent aan te tonen dat het meerderjarig kind in het buitenland altijd feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is.

Voor de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig;

  • het kind voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Wanneer sprake is van één of meerdere contra-indicaties zal per individueel geval beoordeeld worden of de feitelijke gezinsband verbroken is.

Adoptie- en pleegkinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.

Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:

  • de duur en de reden van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • in hoeverre de biologische ouders van het pleegkind in staat zijn voor het pleegkind te zorgen en, als dit aan de orde is, in hoeverre zij betrokken zijn gebleven bij de opvoeding van het pleegkind;

  • of de referent de voogdij over het pleegkind heeft gekregen.

In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de referent is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:

  • de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;

  • de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;

  • de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd. Bij de beoordeling van de leeftijd waarop de IND huwelijkspartners en geregistreerd partners toelaat is paragraaf B7/3.1.2. Vc van toepassing. Voor ongehuwde partners geldt dat zij de leeftijd van 18 jaar moeten hebben bereikt en sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten is geen naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie, mits sprake is van een duurzame, exclusieve relatie.

Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).

Als de in Nederland verblijvende referent met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e)alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/4.4.6 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.7 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

Procedurele regels

Voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag mvv nareis dient van elk na te reizen gezinslid bij het aanvraagformulier een recente, goed lijkende pasfoto of een andere recente (kleuren) foto van het gezicht van het gezinslid, te worden overgelegd.

Bij het indienen van de aanvraag dient elke nareiziger van 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring over te leggen.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een referent indien:

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de referent verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

  • het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Q

Paragraaf C2/10.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.6. De huwelijks- of gezinsband is verbroken

Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, Vw

De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw in op grond van artikel 32, eerste lid, onder e Vw juncto artikel 3.106 Vb als de huwelijks- of gezinsband is verbroken.

De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in paragrafen B7/3.1 en B7/3.2.1 van de Vc.

Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt verwezen naar C2/4.1.

De IND beschouwt de gezinsband tussen ouders en kinderen niet als verbroken als de nareizende gezinsleden wegens een tekort aan passende woonruimte noodgedwongen op een ander adres dan de referent worden gehuisvest.

Bij het verbreken van de gezinsband trekt de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, in ieder geval niet in als:

  • een op het moment van de aanvraag minderjarig kind langer dan één jaar houder is van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij zijn of haar ouder;

  • een op het moment van de aanvraag meerderjarig kind langer dan één jaar houder is van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij de ouder(s); en

  • de ouder(s) langer dan één jaar houder zijn van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij hun minderjarige kind.

Overgangsrecht

Indien de afgeleide verblijfsvergunning voor 1 januari 2014 is verleend en de feitelijke gezinsband is verbroken, wordt een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet om die reden afgewezen.

R

Paragraaf C5/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/10 Vc.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.

Overgangsrecht

Indien de afgeleide verblijfsvergunning voor 1 januari 2014 is verleend en de feitelijke gezinsband is verbroken, wordt een aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet om die reden afgewezen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2017.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 juni 2017

De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

Volgens de uitspraak van de Raad van State van 8 april 2016, nr. 201507608/2/V3 moet de IND geen nieuw terugkeerbesluit nemen na afwijzing van een asielaanvraag als er voorafgaand aan de asielaanvraag al een terugkeerbesluit is genomen. De IND kent aan de vreemdeling dan geen nieuwe vertrektermijn toe.

B

De meest recente versie van de Circulaire is steeds van toepassing. Thans is dat de versie van december 2015. Wijzigingen van de Circulaire zijn te vinden op www.overheid.nl.

C

Een Working Holiday Program (hierna: WHP) is een wederkerig cultureel uitwisselingsprogramma in het kader waarvan jongeren tussen de 18 en 30 jaar een verblijfsvergunning krijgen om gedurende maximaal één jaar te verblijven in het land waarmee een overeenkomst is gesloten. Het hoofddoel van dit programma is kennis maken met de Nederlandse cultuur en samenleving. Nederland heeft van oudsher WHP’s met de (voormalige emigratie) landen Nieuw-Zeeland, Australia en Canada. Afgelopen jaar is met Zuid-Korea het WHP per 1 oktober 2016 gecontinueerd voor een periode van in beginsel twee jaar.

Op 27 maart 2017 heeft Nederland een Memorandum of Understanding (hierna: MoU) getekend met Argentinië.1 Het programma gaat per 1 juli 2017 van start voor een periode van in beginsel twee jaar. De Argentijnse deelnemers aan het WHP mogen in Nederland studeren en incidenteel betaald werk verrichten om in de kosten van hun verblijf te voorzien. Hiervoor hoeft de werkgever niet in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Per jaar kunnen maximaal 100 Argentijnse jongeren deelnemen aan het programma. De procedure wordt opgestart door het indienen van een aanvraag voor een MVV-Toelating en Verblijf (MVV-TEV) bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Argentinië, die tevens het aantal ingediende aanvragen bijhoudt.

D

In paragraaf 3 is verwezen naar een foutief artikellid in het Vreemdelingenbesluit 2000. Middels dit WBV wordt deze fout hersteld.

Voor het overige zijn tekstuele wijzigingen doorgevoerd.

E, F, G, H

De Regeling internationaal handelsverkeer, die met ingang van 1 juli 2017 in werking treedt, maakt het voor bedrijven mogelijk om via een flexibele procedure buitenlandse werknemers in het kader van het internationaal handelsverkeer tijdelijk naar Nederland te laten komen voor het uitoefenen van werkzaamheden die geen concurrentie opleveren met het arbeidsaanbod uit Nederland en de EU. De regeling bouwt voort op de pilot kennisindustrie die op 1 juli 2013 van start is gegaan. Voor de systematiek van de regeling is aansluiting gezocht bij de pilot, wat betekent dat de procedure ongewijzigd blijft. Bedrijven die in aanmerking willen komen voor de regeling moeten een verzoek indienen bij het UWV. Het UWV toetst vervolgens of het traject voldoet aan de criteria zoals neergelegd in artikel 1k van het BuWav. Een traject kan zijn een project, een samenwerkingsverband of een overeenkomst voor levering van goederen of diensten. Wanneer een traject is toegelaten tot de Regeling internationaal handelsverkeer, dan hoeft de werkgever geen TWV meer aan te vragen voor het laten werken van buitenlandse werknemers in het kader van het traject. De werkgever kan volstaan met het aanmelden van de werknemers bij het UWV (notificatieplicht). In aanvulling op artikel 3.31, eerste lid, Vb, wordt aan deze werknemers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ verleend als is aangetoond dat de werkgever is toegelaten tot de regeling en de betreffende werknemer is aangemeld bij het UWV. De verblijfsvergunning kan voor ten hoogste 1 jaar worden verleend en verlengd.

I

De wijzigingen zijn redactioneel en verduidelijkend van aard. Er is geen inhoudelijke wijziging van het beleid beoogd.

J

Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201607444/1/V3 en 201609027/1/V3) volgt dat het huidige beleid dat ziet op het opbouwen of bestendigen van het gezinsleven in een andere lidstaat met betrekking tot de Europa-route in strijd is met het arrest O en B (C-456/12). De passage in de Vc is onverbindend verklaard. De termijn wordt derhalve teruggebracht naar drie maanden.

Verwijdering van de passage ‘gedurende het rechtmatige verblijf’ heeft plaatsgevonden omdat dit een overbodige overweging betreft.

K

De eis van reëel verblijf komt niet voor in paragraaf B10/2.2 Vc, wat aanleiding geeft de tekst van B10/2.3 hiermee in overeenstemming te brengen en deze passage te schrappen.

Toevoeging van ‘van een economisch niet-actieve burger van de Unie’ betreft geen wijziging van het beleid, maar een verduidelijking van het huidige beleid.

De verwijdering van ‘maatschappelijke opvang’ sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk, waarin enerzijds wordt beoordeeld of een beroep op de Wet werk en bijstand wordt gedaan en anderzijds wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden (artikel 7 van Richtlin 2004/38/EG). Bovendien sluit deze verwijdering aan bij de uitleg van wat in het kader van Richtlijn 2003/86/EG onder beroep op de sociale bijstand wordt verstaan. De beleidsaanpassing waarborgt dat Unieburgers in dit opzicht niet minder gunstig worden beoordeeld dan derdelanders.

De toevoeging ‘vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is’ betreft geen wijziging van het beleid, maar een verduidelijking gelet op het feit dat het verblijfsrecht van rechtswege kan eindigen.

L

In de Vc zoals die vóór MoMi gold, werd niet gesproken van ‘het toepasselijke normbedrag voor gezinnen’ maar van ‘het toepasselijke normbedrag’. Door de toevoeging ‘voor gezinnen’ destijds is de suggestie gewekt dat er wijzigingen werden beoogd. Dit is echter niet juist. In de situatie van alleenstaande ouder(s) dient ook aan de alleenstaande norm te worden getoetst. Met deze wijziging wordt dat rechtgezet.

M

De wijzigingen zijn redactioneel en verduidelijkend van aard. Er is geen inhoudelijke wijziging van het beleid beoogd.

N

Conform beantwoording d.d. 16 mei 2017 van vragen van de Eerste Kamer inzake het intrekken van de afgeleide verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid en onder e Vw wordt de Vreemdelingencirculaire in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2015. Bij de beoordeling van de intrekking van de afgeleide verblijfsvergunning wordt tevens meegewogen of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b Vw. De vreemdeling wordt in het intrekkingsgehoor in de gelegenheid gesteld de zelfstandige gronden naar voren te brengen. De vreemdeling kan er echter ook voor kiezen om een zelfstandige aanvraag in te dienen. In die gevallen wordt de intrekkingsprocedure tijdelijk aangehouden tot de zelfstandige aanvraag is ingediend.

O

De familierechtelijke relatie tussen ouder en kind dient in alle gevallen aangetoond te worden, ongeacht de leeftijd van het kind.

Met de omzetting van de Vreemdelingencirculaire is deze verwijzing abusievelijk niet meegenomen. Thans wordt dit hersteld middels vermelding van de juiste paragraaf.

P

  • samenwoning: Met het schrappen van de alinea ‘samenwoning’ wordt, samen met enkele andere aanpassingen in de tekst over de feitelijke gezinsband, aansluiting gezocht bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2017 (201601089/1/V1).

In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat het samenwonen buiten Nederland als zodanig geen afzonderlijke voorwaarde is voor het al dan niet bestaan van een feitelijke gezinsband.

Aan deze uitspraak wordt met de aanpassing gehoor gegeven. Het vereiste van het samenwonen vervalt hiermee. Verduidelijkt wordt dat er een bredere toets plaatsvindt, waarbij de vraag centraal staat of er sprake is van een feitelijke gezinsband. Deze toets vloeit voort uit artikel 8 EVRM en is tevens een implementatie van artikel 9, tweede lid, artikel 4, eerste lid onder a en derde lid, juncto artikel 16, eerste lid en onder b, van de gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86/EG). Hieruit volgt dat de lidstaten een verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging kunnen afwijzen of, in voorkomend geval, de verblijfstitel van een gezinslid kunnen intrekken of weigeren te verlengen wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden. De vraag wanneer sprake is van werkelijk huwelijks- of gezinsleven komt in dit kader overeen met de vraag of er sprake is van een feitelijke gezinsband.

Ook worden bij een dergelijke beoordeling indicaties betrokken of er sprake is van een schijnrelatie of schijnhuwelijk. Conform artikel 16, tweede lid en onder b, van de gezinsherenigingsrichtlijn kan een verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging worden afgewezen of de verblijfstitel van gezinsleden worden ingetrokken of geweigerd te verlengen indien het huwelijk of het partnerschap uitsluitend tot stand is gebracht om voor de betrokken persoon toegang tot of verblijf in een lidstaat te verkrijgen.

Adoptie- en pleegkinderen: Deze verduidelijking in de tekst heeft tot doel beter aan te sluiten bij de (toets in de) praktijk, en het huidige beleid te verduidelijken als het gaat om de vraag wanneer een pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent. De elementen die bij deze beoordeling een rol kunnen spelen, worden nu duidelijker benoemd. Het betreft een nadere uitleg die in overeenstemming is met bestaande jurisprudentie, waaronder niet gepubliceerde uitspraken van 1 augustus 2016 (AWB 16/4319) en van 8 december 2016 (AWB 16/9615). Door de aanpassing wordt het inzichtelijker welke elementen de IND onder andere betrekt bij de beoordeling of een pleegkind feitelijk behoort tot het gezin van referent.

  • pasfoto: Het overleggen van een pasfoto in de aanvraagprocedure draagt bij aan de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag. Gelet op artikel 54 eerste lid onder c van de Vreemdelingenwet, uitgewerkt in artikel 1.31 van het Vreemdelingenbesluit, mag bij de aanvraag verlangd worden dat de vreemdeling met het oog op identificatie een goed gelijkende pasfoto overlegt.

  • antecedentenverklaring: De antecedentenverklaring dient bij de aanvraag overgelegd te worden. Een dergelijke verklaring is van belang voor de vraag of de aanvraag wegens gevaar voor de openbare orde voor afwijzing in aanmerking komt. Middels een antecedentenverklaring geeft de vreemdeling informatie over een eventueel strafrechtelijk verleden in zijn land van herkomst en/of het land waar hij feitelijk verblijft. Kinderen onder de 12 jaar hoeven de verklaring niet in te vullen. Met deze toevoeging wordt recht gedaan aan de huidige praktijk waarin het ondertekenen van een dergelijke verklaring onderdeel is van alle toelatingsprocedures.

Q

Conform beantwoording d.d. 16 mei 2017 van vragen van de Eerste Kamer inzake het intrekken van de afgeleide asielvergunning op grond van artikel 32, eerste lid en onder e Vw wordt het overgangsrecht ingevoegd ten aanzien van aanvragen voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Tevens wordt in deze paragraaf een verduidelijkende verwijzing naar C2/4.1 toegevoegd met betrekking tot de beoordeling van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen die ook bij het intrekken van een afgeleide vergunning wordt getoetst.

R

Conform beantwoording d.d. 16 mei 2017 van vragen van de Eerste Kamer inzake het intrekken van de afgeleide asielvergunning op grond van artikel 32, eerste lid en onder e Vw wordt het overgangsrecht ingevoegd ten aanzien van aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

De staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, J.C. Goet Directeur-generaal Vreemdelingenzaken


X Noot
1

Te vinden op www.government.nl.

Naar boven