Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 15 juni 2017, nr. 2086428, houdende bepalingen met betrekking tot onderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, 6, eerste lid, 8, eerste lid, 10, eerste en vierde lid, 11, derde lid onder b, 12, eerste en tweede lid, 13, eerste lid, onder d, 16, eerste lid, 19, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder het Besluit: het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

Artikel 2

  • 1. Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van alcohol, worden aangewezen:

    • a. de ogen: bloeddoorlopen ogen;

    • b. de spraak: slecht articuleren, langzaam praten, niet goed uit de woorden kunnen komen of met dubbele tong praten;

    • c. de motoriek: niet in rechte lijn kunnen lopen, zwalken of onvast op de benen staan.

  • 2. Als uiterlijke kenmerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties is gericht voor het verkrijgen van een vermoeden van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of van een of meer andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dan die stoffen of alcohol worden aangewezen:

    • a. de ogen: wijd opengesperde ogen, waterige of wazige ogen, bloeddoorlopen ogen, heen en weer of wegrollende ogen, hangende oogleden of trillende oogleden;

    • b. de pupillen: groter dan 5 millimeter of kleiner dan 2 mm bij daglicht of direct licht, kleiner dan 5 millimeter in het donker, of langzaam reagerend, knipperend of geen reactie vertonend;

    • c. de spraak: onsamenhangende taal, woordenvloed, stamelen of stotteren;

    • d. de motoriek: onvast ter been, trillen, zich veelvuldig krabben, wrijven of plukken aan de kleding of bewegingsdrang.

Artikel 3

  • 1. Voor het verrichten van een voorlopig ademonderzoek als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit worden tot 1 januari 2021 de volgende typen ademtesters aangewezen:

    • a. Dräger Alcotest 6810;

    • b. Dräger Alcotest 7410;

    • c. Dräger Alcotest 7510;

    • d. Lion SL 400/SD 400;

    • e. Honac Alcosensor IV BlackDot;

    • f. Intoximeters Alcosensor FST2;

    • g. Envitec Wismar Alcoquant 6020-plus.

  • 2. De ademtesters, bedoeld in het eerste lid, mogen op 1 juli 2017 niet ouder dan vijf jaar zijn te rekenen vanaf de datum van eerste ingebruikname.

Artikel 4

Voor het verrichten van een onderzoek van speeksel als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit, wordt het type Dräger DrugCheck® 3000 als speekseltester aangewezen.

Artikel 5

  • 1. Voor het verrichten van een ademonderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit worden de ademanalyseapparaten van Dräger Alcotest 9510 NL aangewezen die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T7802.

  • 2. Onverminderd het eerste lid worden tot 1 januari 2021 de volgende typen ademanalyseapparaten aangewezen:

    • a. ademanalyseapparaten van het type National Patent Analytical Systems Inc. BAC Datamaster II die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK-87401;

    • b. ademanalyseapparaten van het type Dräger Alcotest 7110 NL die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK88402;

    • c. ademanalyseapparaten van het type Intoximeters Inc. Intox EC/I R die zijn voorzien van het goedkeuringsteken T5973;

    • d. ademanalyseapparaten van het type Alcotest 7110 MK111 NL die zijn voorzien van het goedkeuringsteken IJK 94403.

  • 3. Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van de volgende correctie op het rekenkundig gemiddelde van de twee meetresultaten, bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het Besluit:

    • a. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten kleiner is dan 500 microgram per liter, is het resultaat van het ademonderzoek gelijk aan (0,9Y–30) microgram per liter;

    • b. indien het rekenkundige gemiddelde (Y) van de twee meetresultaten gelijk is aan of groter is dan 500 microgram per liter, is het resultaat van het ademonderzoek gelijk aan (0,85Y–5) microgram per liter.

  • 4. Het resultaat van het ademonderzoek mag niet worden aangewezen of afgedrukt indien het verschil tussen de beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.

Artikel 6

  • 1. De hoeveelheid bloed die wordt afgenomen ten behoeve van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit en een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit, bedraagt bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter.

  • 2. Voor de bloedafname, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende hulpmiddelen voorgeschreven:

    • a. twee buisjes elk met een inhoud van 5 milliliter die ten minste 4 milligram per milliliter inhoud van de buis natriumfluoride bevatten en voldoende heparinenatrium voor antistolling van het bloed;

    • b. een universeel systeem voor bloedafname dat voorzien is van een prikbeschermer na bloedafname;

    • c. een alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine;

    • d. een steriel verpakt gaaskompres;

    • e. een steriel verpakte wondpleister.

  • 3. Voor de verzending van de buisjes, bedoeld in het tweede lid, wordt de volgende verpakking voorgeschreven:

    • a. een hard plastic doos voorzien van dubbelzijdig foam interieur;

    • b. een lekvrije 95 kPa-zak, gecertificeerd voor vervoer van buisjes;

    • c. een absorberende buizenhouder bestemd voor tenminste twee buisjes;

    • d. drie fraudebestendige sluitzegels.

Artikel 7

  • 1. De methode voor de uitvoering van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit voldoet aan de eisen, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2. De methode voor de uitvoering van een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit voldoet aan de eisen, genoemd in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 8

  • 1. Het verschuldigde bedrag voor de bloedafname, bedoeld in artikel 11, derde lid, onder b, van het Besluit, ten behoeve van een tegenonderzoek bedraagt € 62 indien het afnemen van het bloed door een arts of verpleegkundige geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 81 indien het afnemen geschiedt in de periode van 18.00 uur tot 8.00 uur of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond tot 8.00 uur maandagochtend.

  • 2. Voor de verzending van het buisje met bloed bestemd voor het tegenonderzoek naar het gehalte van alcohol en naar het gehalte van een of meer van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn de in bijlage 3 opgenomen kosten verschuldigd.

Artikel 9

De Regeling bloed- en urineonderzoek, de Regeling voorlopig ademonderzoek, de Regeling ademanalyse, de Regeling type-aanwijzing ademanalysepparaat, de Regeling typeaanwijzing ademanalyseapparaat 4, alsmede de aanwijzingen van de ademtestapparaten en ademtestbuisjes worden ingetrokken met dien verstande dat voor de keuringen en herkeuringen van de in artikel 3, eerste lid, en 5, tweede lid, bedoelde ademtesters en ademanalyseapparaten de eisen van toepassing blijven zoals ze zijn gesteld bij of krachtens deze regelingen.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353) in werking treedt.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 juni 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7, EERSTE LID

De eisen aan de methode met behulp waarvan bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit wordt verricht:

  • Zo spoedig mogelijk na ontvangst door het laboratorium worden de twee buisjes bloed bevroren bewaard of, als dat niet mogelijk is, in de koelkast.1 Het bloedblok wordt liggend op het grootste oppervlak in de vriezer geplaatst om de kans op breuk van de bloedbuizen te minimaliseren.

  • In geval van een tegenonderzoek op alcohol wordt het buisje bloed gekoeld getransporteerd. In geval van een tegenonderzoek op andere stoffen, al dan niet in combinatie met tegenonderzoek op alcohol, wordt het buisje bloed op droogijs getransporteerd.

  • Het gehalte van alcohol of een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen wordt minimaal in tweevoud (duplo) bepaald.

  • Het valideren van de methode gebeurt volgens de laatste versie van de Guideline on bioanalytical method validation (European Medicines Agency) of een vergelijkbare richtlijn.2

  • Het laboratorium controleert ten minste vier keer per jaar de juistheid van de methode, bij voorkeur door deelname aan ringonderzoeken of door het analyseren van een geschikt (gecertificeerd) controlemonster waarvan minimaal 75% met voldoende resultaat. Bij deelname aan een ringonderzoek betekent een voldoende resultaat een absolute waarde van de z-score lager dan 2,0. Bij analyse van een (gecertificeerd) controlemonster betekent een voldoende resultaat dat het resultaat binnen de door de bereider/leverancier aangegeven acceptatiegrenzen valt.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cannabis en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van THC, wordt ook de aanwezigheid van THC-COOH bepaald. THC wordt alleen gerapporteerd als THC-COOH aanwezig is. De aanwezigheid van THC-COOH wordt niet in de eindrapportage opgenomen.

  • Ter bevestiging van het gebruik van cocaïne en ter verificatie van het resultaat van het onderzoek naar het gehalte van cocaïne, wordt ook de aanwezigheid van benzoylecgonine bepaald. Cocaïne wordt alleen gerapporteerd als benzoylecgonine aanwezig is. De aanwezigheid van benzoylecgonine wordt niet in de eindrapportage opgenomen.

  • Van THC-COOH en benzoylecgonine wordt minimaal de LOI vastgesteld bij validatie.

  • De ‘limit of identification’ (LOI) is gedefinieerd als 2x de ‘limit of detection’3 en mag niet boven de ondergrens van de kwantitatieve bepaling (‘lower limit of quantification’, LLOQ) liggen.

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen, is maximaal 30% en wordt berekend uit de afwijking van de juiste waarde (‘bias’), de spreiding in de juistheidsmetingen en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (‘intermediate precision’).

  • De ‘uitgebreide meetonzekerheid’ voor alcohol is maximaal 6% en wordt berekend uit de afwijking van de juiste waarde (‘bias’), de spreiding in de juistheidsmetingen en de reproduceerbaarheid binnen het laboratorium (‘intermediate precision’).

  • De LLOQ is gedefinieerd als de laagste concentratie van de component in het analysemonster, waarvan de meetwaarde nog met een bepaalde juistheid en precisie, conform de vigerende richtlijnen, kan worden vastgesteld.

  • De LLOQ is ten hoogste de helft van de voorgestelde grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt voor amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA, MDA. De LLOQ is ten hoogste de voorgestelde grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt voor THC, cocaïne, morfine, GHB en ethanol.

  • Voor amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA en MDA is de grenswaarde van 50 microgram per liter van toepassing op de som van de concentraties in geval van aanwezigheid van uitsluitend deze stoffen. De LLOQ vanaf welke de concentraties amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA en MDA worden meegeteld is 12 μg/l.

  • Het resultaat van de meting wordt bij een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen uitgedrukt in microgram per liter; bij GHB in milligram per liter en bij alcohol in milligram per milliliter.

  • Resultaten en tussenberekeningen van het onderzoek worden niet afgerond. Het resultaat van de metingen van het gehalte van alcohol of een of meer van de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen wordt gemiddeld. Op dat gemiddelde vindt een correctie-aftrek plaats van 30% bij de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen, en van 6% bij alcohol.

  • Het eindresultaat wordt afgerond op twee significante cijfers bij de meetbare stoffen van de in artikel 3 van het Besluit genoemde stoffen. Bij alcohol wordt het eindresultaat gerapporteerd met 2 decimalen.4

  • De bloedgehaltes worden in tabelvorm in het rapport opgenomen zoals in het hierna getoonde voorbeeld.

    Het eindresultaat van de analyse bedraagt, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie:

    Aangewezen stof

    Meetbare stof

    Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt

    Grenswaarde indien in combinatie gebruikt

    Eindresultaat in bloed [Sporen Identificatie Nummer]

    Rapportage eenheid

    alcohol

    ethanol#

    0,50 of 0,20 @

    0,20

     

    milligram per milliliter

    amfetamine

    amfetamine

    50*

    25

     

    microgram per liter

    methamfetamine

    methamfetamine

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDMA

    MDMA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDEA

    MDEA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    MDA

    MDA

    50*

    25

     

    microgram per liter

    Groep amfetamine-achtigen

    *

    50*

     

    microgram per liter

    cannabis

    THC

    3,0

    1,0

     

    microgram per liter

    cocaïne

    cocaïne

    50

    10

     

    microgram per liter

    heroïne/morfine

    morfine

    20

    10

     

    microgram per liter

    GHB, gamma butyrolacton of 1,4-butaandiol

    GHB

    10

    5

     

    milligram per liter

    # Het resultaat van het ademonderzoek naar alcohol, indien door politie uitgevoerd, is niet in deze tabel opgenomen. Volgens de ons bekende informatie is er [wel/geen] ademonderzoek naar alcohol verricht. Het resultaat bedroeg [resultaat] microgram per liter uitgeademde lucht volgens vermelding op het aanvraagformulier.

    @ Wegenverkeerswet 1994, art 8, tweede en derde lid.

    * De aanwezigheid van een combinatie van amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA wordt aangemerkt als enkelvoudig gebruik (voor de groep van deze amfetamine-achtige stoffen) wanneer de concentratie van elk van deze stoffen kleiner is dan 50 microgram per liter, maar de som van de stoffen groter is dan 50 microgram per liter. Wanneer amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA zijn aangetoond in combinatie met andere stoffen dan amfetamine, methamfetamine, MDMA, MDEA of MDA, geldt de grenswaarden van 25 microgram per liter voor de afzonderlijke stoffen.

  • Het rapport bevat het eindresultaat van het onderzoek. Dit is het resultaat van het onderzoek met aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie.

  • Er wordt bij het rapporteren van het eindresultaat geen rekening gehouden met medicinaal gebruik van de aangewezen stoffen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit.

  • Het rapport van het tegenonderzoek licht toe in hoeverre de conclusie van dat onderzoek overeenkomt met de conclusie van het initiële onderzoek.

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7, TWEEDE LID

De eisen aan de methode met behulp waarvan een aanvullend bloedonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Besluit wordt verricht:

  • Het laboratorium dat het aanvullend onderzoek verricht geeft in een bijlage bij het rapport aan welke rijgevaarlijke stoffen zijn onderzocht met de gebruikte methode en vanaf welke concentraties de aanwezigheid van stoffen wordt gerapporteerd.

  • Het aanvullend onderzoek is gericht op onderzoek naar stoffen die ingedeeld zijn in categorie II en III conform de ICADTS classificatie of vergelijkbare bronnen.

  • De mate waarin een geneesmiddel de rijvaardigheid beïnvloedt, wordt weergegeven conform de classificatie van The International Council on Alcohol, Drugs & Traffic Safety (ICADTS): Categorie I: geen tot weinig invloed op de rijvaardigheid; Categorie II: licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid; Categorie III: ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid.

  • Als dit aanvullend onderzoek een bredere toepassing kent dan de Wegenverkeerswet 1994 en daarmee meer stoffen dan rijgevaarlijke stoffen kunnen worden gedetecteerd, wordt met een algemene zin in het rapport vermeld dat de eindresultaten van het onderzoek alleen betrekking hebben op de onderzochte rijgevaarlijke stoffen.

  • Andere stoffen dan de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen die zijn gedetecteerd, worden in het rapport geduid door deskundige op het gebied van de forensische toxicologie of de farmacologie, aangezien voor deze stoffen geen specifieke grenswaarden in het Besluit zijn opgenomen.

  • Het rapport van het tegenonderzoek bevat ook een interpretatie van de resultaten en licht toe in hoeverre de conclusie van dat onderzoek overeenkomt met de conclusie van het initiële onderzoek.

BIJLAGE 3, BEHORENDE BIJ ARTIKEL BIJ ARTIKEL 8, TWEEDE LID

 

Tegenonderzoek naar gehalte van alcohol in bloed

Tegenonderzoek naar gehalte van de in artikel 2 van het Besluit aangewezen stoffen of andere stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Transportkosten binnen Nederland

€ 0,85 per km (koeltransport)

€ 0,53 per km

Temperatuur en daarbij horende kosten van transport

Geen extra kosten

Vervoer op droogijs: € 184

Verpakkingsmateriaal ten behoeve van verzending

€ 17

€ 17

Verzending naar een laboratorium buiten Nederland

Indien de verdachte een laboratorium buiten Nederland aanwijst voor tegenonderzoek zullen de verzendkosten hoger liggen. Naast de kilometerprijs dient in dat geval rekening gehouden te worden met eventuele reis- en verblijfkosten van de transporteur. Aan het transportbedrijf wordt in deze situatie door de instantie die het bloed verstuurt, gevraagd een offerte op te maken en krijgt de verdachte binnen twee werkdagen een terugkoppeling van de verzendkosten.

TOELICHTING

1. Algemeen

Deze ministeriële regeling, die als Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer wordt aangeduid, bevat regels die als uitwerking dienen van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Dat besluit is gebaseerd op de wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs (Stb. 2014, 353). Bij deze wet is het afzonderlijk verbod op het rijden onder invloed van drugs geïntroduceerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strafbaarheid van het gebruik van één drug dat boven de voor die drug bepaalde gedragsgerelateerde grenswaarde uitkomt, en van het gebruik van een combinatie van drugs of van een of meer drugs en alcohol dat boven de voor ieder van die stoffen vastgestelde nullimiet of analytische grenswaarde uitkomt.

De onderhavige regeling bevat een aantal uitvoeringsvoorschriften. In de eerste plaats zijn de ademtesters en de ademanalyseapparaten aangewezen die in het kader van een voorlopig ademonderzoek respectievelijk een ademonderzoek ter vaststelling van het gebruik van alcohol mogen worden ingezet, alsmede in de aanwijzing van de speekseltesters die ter vaststelling van het gebruik van een van de in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen drugs kunnen worden gebruikt. In de tweede plaats is geregeld uit welke uiterlijke kenmerken een onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties kan bestaan. In de derde plaats voorziet deze regeling in de aanwijzing van de hulpmiddelen waarmee het bloed van de verdachte wordt afgenomen ten behoeve van de uitvoering van een bloedonderzoek en een aanvullend bloedonderzoek. Een bloedonderzoek is een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, derde lid, onder b, of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, tweede lid, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, tweede lid, onder b, van de Spoorwegwet, artikel 41, tweede lid, onder b, van de Wet lokaal spoor of artikel 2.12, derde lid, onder b, van de Wet luchtvaart dat betrekking heeft op het gebruik van alcohol of een of meer van de stoffen die in het hiervoor genoemde besluit zijn aangewezen. Een aanvullend bloedonderzoek is een onderzoek dat betrekking heeft op het gebruik van andere rijvaardigheidbeïnvloedende stoffen.

In de vierde plaats stelt deze regeling de tarieven die in het kader van een tegenonderzoek voor de bloedafname van de verdachte en de verzendkosten van het bloed gelden. Tot slot worden de eisen vastgesteld voor de methodiek voor het vaststellen van het meetresultaat van een ademonderzoek en de methode voor de uitvoering van het (aanvullend) bloedonderzoek.

Bij het opstellen van deze regeling zijn de ministeriële regelingen die voor de inwerkingtreding van deze regeling golden, als vertrekpunt genomen. Het betreft hier de Regeling bloed- en urineonderzoek, de Regeling voorlopig ademonderzoek, de Regeling ademanalyse, de Regeling type-aanwijzing ademanalyseapparaat en de Regeling typeaanwijzing ademanalyseapparaat 4. Een aantal bepalingen uit deze ministeriële regelingen is niet overgenomen omdat die al in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer neergelegd zijn of wetstechnisch overbodig zijn.

Zo zijn de eisen waaraan de ademtesters voor de uitvoering van een voorlopig ademonderzoek en de ademanalyseapparaten voor de uitvoering van een ademonderzoek moeten voldoen, niet in de onderhavige regeling neergelegd. Deze eisen zijn sinds de vorming van de nationale politie in de aanbestedingsprocedure voor de aanschaf van deze apparatuur opgenomen. Het is om die reden onnodig om die eisen nog langer bij ministeriële regeling vast te leggen.

Dit laat onverlet dat het voor personen die aan die onderzoeken worden onderworpen, transparant moet zijn welke eisen aan de apparatuur gesteld worden die bij die onderzoeken wordt ingezet zodat zij erop kunnen vertrouwen dat gewaarborgd is dat die apparatuur een betrouwbare uitslag geeft. Bovendien moet deze informatie voor hen op een toegankelijke wijze raadpleegbaar zijn. Om die reden zullen de technische eisen die gesteld worden aan die apparatuur voortaan gepubliceerd worden op de website van de nationale politie.

In deze regeling is voorts zo veel mogelijk aangesloten bij de Regeling middelenonderzoek bij geweldplegers en de al gangbare praktijk die voor de uitvoering van de alcoholcontroles in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 bestaat. Door de procedures waar mogelijk te uniformeren, wordt voorkomen dat de politie wordt belast met afwijkende regels en testen bij de uitvoering van gelijksoortige onderzoeken.

De financiële en organisatorische consequenties die met de uitvoering van deze regeling zijn gemoeid, zijn ten tijde van de totstandkoming van het wetsvoorstel in beeld gebracht en weergegeven in de memorie van toelichting. Deze regeling is mede met het oog op een goede uitvoerbaarheid daarvan, afgestemd met de nationale politie, het openbaar ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Zij kunnen zich vinden in de onderhavige regeling.

2. Artikelsgewijs

Artikel 2 (onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties)

Op basis van artikel 4, eerste lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer worden de uiterlijke kenmerken waarop een onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties is gericht, aangewezen. Dit onderzoek vervult de functie van een voorselectiemiddel en kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd indien het gebruik van alcohol of drugs niet met behulp van een onderzoek met respectievelijk een ademtester of speekseltester kan worden vastgesteld.

Aanleiding voor het instellen van een onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties kan zijn dat een bestuurder naar alcohol ruikt. In het eerste lid van artikel 2 zijn de uiterlijke kenmerken aangewezen die op alcoholgebruik wijzen. Voor de opsporingsambtenaar zijn deze uiterlijke kenmerken – zo blijkt uit de praktijkervaring op grond van de Wegenverkeerswet 1994 – eenvoudig en eenduidig met het blote oog vast te stellen.

Indien de opsporingsambtenaar constateert dat de bestuurder vreemd rijgedrag vertoont terwijl de speekseltester een negatief resultaat gaf, kan de opsporingsambtenaar een onderzoek van de psychomotorische functies en oog- en spraakfuncties instellen ter vaststelling van mogelijk drugs- of geneesmiddelengebruik. In het tweede lid zijn de uiterlijke kenmerken aangewezen die de ogen, de spraak en de motoriek betreffen en wijzen op (overmatig) drugs- of geneesmiddelengebruik.

In artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt als verdachte voordat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.

Die feiten of omstandigheden zijn in het onderhavige geval ten minste twee van de in het eerste lid opgesomde uiterlijke kenmerken om het vermoeden van alcoholgebruik aan te nemen en ten minste drie van de in het tweede lid opgesomde uiterlijke kenmerken voor de aanname van drugsgebruik.

Artikel 3 (aanwijzing ademtesters)

Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, worden de ademtesters voortaan aangewezen nadat zij op basis van een aanbestedingsprocedure door de politie zijn geselecteerd. Dit laat onverlet dat er bij de politie nog veel ademtesters in omloop zijn die die op basis van de oude regelgeving voor de uitvoering van alcoholcontroles in het verkeer zijn aangewezen. Deze voldoen aan de eisen die in de laatste aanbestedingsprocedure zijn gesteld. Deze ademtesters worden voor een overgangsperiode van drieënhalf jaar aangewezen en mogen tijdens deze periode voor de uitvoering van het voorlopig ademonderzoek worden ingezet.

Artikel 4 (aanwijzing speekseltester)

Voor de uitvoering van een onderzoek van speeksel ter vaststelling van het gebruik van drugs worden speekseltesters geïntroduceerd die als voorselectiemiddel worden ingezet. De selectie en aanwijzing van deze speekseltesters verloopt op dezelfde wijze als voor de ademtesters en ademanalyseapparaten. Dit betekent dat de technische eisen waaraan de speekseltesters moeten voldoen, worden vastgesteld in het aanbestedingstraject voor de aanschaf van de testers door de nationale politie. In artikel 4 is het type speekseltester aangewezen dat gebruikt mag worden als voorselectiemiddel ter vaststelling van het gebruik van drugs. Dit type speekseltester is naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure geselecteerd.

Artikel 5 (aanwijzing ademanalyseapparaten)

In het eerste lid wordt het ademanalyseapparaat aangewezen dat voor de uitvoering van het ademonderzoek kan worden ingezet. Dit apparaat is het resultaat van de laatst afgeronde aanbestedingsprocedure door de politie.

Net als bij de ademtesters is thans een aantal ademanalyseapparaten bij de politie in gebruik die op basis van de oude regelgeving voor de uitvoering van alcoholcontroles in het verkeer zijn aangewezen. Deze voldoen aan de technische eisen die in de laatste aanbestedingsprocedure zijn gesteld. Op grond van artikel 5 van deze regeling mogen deze apparaten voor een overgangsperiode van drieënhalf jaar worden gebruikt ter uitvoering van het ademonderzoek. Deze periode is nodig om de ademanalyseapparaten te vervangen.

Het derde en vierde lid van artikel 5 zijn een uitwerking van artikel 10, vierde lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Op grond van het laatstgenoemde lid dient het alcoholgehalte dat het resultaat is van het twee keer laten blazen in een voor het ademonderzoek bestemd ademanalyseapparaat, op een bij ministeriele regeling voorgeschreven wijze te worden vastgesteld. Artikel 5, derde lid, voorziet in de wijze van vaststelling van het meetresultaat. In het vierde lid is voorts opgenomen dat het resultaat van het ademonderzoek niet mag worden aangewezen of afgedrukt indien het verschil tussen beide meetresultaten groter is dan 10% van het kleinste meetresultaat.

Artikel 6 (bloedonderzoek)

Ter uitvoering van artikel 12, eerste lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer worden in deze regeling eisen gesteld aan de hoeveelheid bloed die ten behoeve van het bloedonderzoek dient te worden afgenomen. Er dient bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter bloed afgenomen te worden. Deze hoeveelheid is in verreweg de meeste gevallen voldoende voor de uitvoering van zowel het bloedonderzoek – ook in het geval van combigebruik van alcohol en drugs – als het eventuele tegenonderzoek. Indien het vanuit medisch oogpunt niet verantwoord is twee buisjes bloed van de verdachte af te nemen, is het op basis van artikel 12, eerste lid, van het Besluit toegestaan één buisje bloed van de verdachte af te nemen.

Voor de hulpmiddelen die bij het afnemen van het bloed van de verdachte worden gehanteerd en de verpakking van de buisjes met bloed worden zogeheten bloedblokken gebruikt. Dit bloedblok dient het volgende te bevatten: twee buisjes, een universeel bloedafnamesysteem, een alcoholvrij ontsmettingsdoekje op basis van 2% chloorhexidine, een steriel verpakt gaaskompres en een steriel verpakte wondpleister. Ter conservering van het bloed dient in de buisjes ten minste 4 milligram natriumfluoride per milliliter (lege) omvang van de buis gedaan te worden, alsmede voldoende heparinenatrium voor de antistolling van het bloed. Voor heparinenatrium hoeft de hoeveelheid niet nader gespecificeerd te worden. Voor de verzending van de buisjes dient het bloedblok te bevatten: een lekvrije 95 kPa-zak, een absorberende buizenhouder waarin ten minste twee buisjes passen, een hard plastic doos met dubbelzijdig foam interieur en drie fraudebestendige sluitzegels met behulp waarvan de verpakking op grond van artikel 13, eerste lid, onder d, van het eerder genoemde besluit dient te worden afgesloten.

De hard plastic doos heeft in feite een dubbele functie. Ten eerste wordt de doos gebruikt voor het bijeenbrengen van de in het eerste en vierde lid van artikel 7 van deze regeling genoemde voorwerpen. De doos met inhoud wordt door de leverancier geseald en voorzien van een uiterste houdbaarheidsdatum. Na de bloedafname fungeert de doos als verpakkingsmateriaal voor de verzending naar het laboratorium. De buizenhouder met de buisjes met bloed wordt in de lekvrije 95 kPa-zak gedaan. Het geheel wordt daarna in de doos geplaatst die aan drie kanten met fraudebestendige sluitzegels afgesloten wordt alvorens deze naar het laboratorium wordt verzonden.

Artikel 7 (methoden bloedonderzoek)

Artikel 16, eerste lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer schrijft voor dat de eisen waaraan de methode voor het (aanvullend) bloedonderzoek moet voldoen, bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Artikel 7 van deze regeling voorziet daarin. Dat artikel onderscheidt twee methoden: de methode in het eerste lid is voorgeschreven voor het verrichten van een bloedonderzoek ter bepaling van het gehalte van alcohol en ter bepaling van het gehalte van een of meer van de in artikel 2 van het hiervoor genoemde besluit aangewezen stoffen. De tweede methode, in het tweede lid, is voorgeschreven ter bepaling van het gehalte van andere stoffen. De eisen verschillen per methode en zijn afhankelijk van de stof waarop het bloedonderzoek is gericht. De eisen waarborgen een uniforme methode van uitvoering van het (aanvullend) bloedonderzoek en het tegenonderzoek door de laboratoria die hiervoor ingeschakeld worden. Ze zijn afgeleid van het document ‘Eisen aan laboratoria, analysemethoden en rapportage in het kader van de voorgenomen wetswijziging van de wegenverkeerswet 1994’ dat op 13 november 2014 door een expertcommissie onder leiding van het NFI tot stand gekomen is, en de bij deze regeling ingetrokken Regeling bloed- en urineonderzoek voor de bepaling van het alcoholgehalte in het bloed.

Artikel 8 (tegenonderzoek)

Indien op basis van een ademonderzoek of bloedonderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte hoger is dan op grond van artikel 8, tweede lid, onder a, derde lid, onder a, of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, tweede lid, onder a, van de Spoorwegwet, artikel 41, tweede lid, onder a, van de Wet lokaal spoor of artikel 2.12, derde lid, onder a, van de Wet luchtvaart is toegestaan, heeft de verdachte recht op een tegenonderzoek dat wordt uitgevoerd door middel van bloedonderzoek. In artikel 11, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is bepaald dat de kosten voor de bloedafname na een ademonderzoek voor rekening van de verdachte komen en dat dit bedrag bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Ter bepaling van de kosten voor bloedafname is in deze regeling aansluiting gezocht bij de tarieven voor bloedafname die zijn opgenomen in de bij deze regeling ingetrokken Regeling bloed- en urineonderzoek.

De kosten bedragen € 62 indien de bloedafname geschiedt in de periode van 8.00 uur tot 18.00 uur en € 81 indien de bloedafname plaatsvindt in de periode van 18.00 uur tot 8.00 uur of in de periode van 18.00 uur vrijdagavond tot 08.00 uur maandagochtend. Na ommekomst van het aanbestedingstraject van de politie voor het afsluiten van nieuwe contracten voor de bloedafname door artsen en verpleegkundigen, zullen de tarieven in deze regeling zo nodig geactualiseerd worden.

Indien uit het bloedonderzoek naar het gehalte van de in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen blijkt dat dit gehalte boven de in artikel 3 van dat besluit aangegeven grenswaarde uitkomt, of uit het aanvullend bloedonderzoek blijkt dat het bloed van de verdachte andere stoffen dan de aangewezen stoffen bevat, verloopt het tegenonderzoek door analyse van het daarvoor bestemde bloed door een contralaboratorium.

De kosten voor de bloedafname voor een bloedonderzoek komen alleen ten laste van de verdachte indien het bloedonderzoek een tegenonderzoek is dat na een positief resultaat van een ademonderzoek plaatsvindt en dus niet als het tegenonderzoek na het bloedonderzoek naar andere stoffen dan alcohol wordt uitgevoerd. Dit onderscheid vloeit voort uit het feit dat bij de eerste vorm van tegenonderzoek afzonderlijk een arts of verpleegkundige moet worden ingeschakeld om bij de verdachte bloed af te nemen, terwijl bij de tweede vorm van tegenonderzoek het bloed al in het kader van het bloedonderzoek van de verdachte is afgenomen. Als gevolg daarvan worden bij de eerste vorm van tegenonderzoek wel extra kosten gemaakt en bij de tweede vorm niet en is het ook logisch dat die kosten, nu het een onderzoek is dat op zijn eigen initiatief geschiedt, voor zijn rekening komen.

Op basis van de artikelen 11, derde lid, en 19, derde lid, van het hiervoor genoemde besluit worden de kosten voor de verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde buisje met bloed door het laboratorium dat het initiële (aanvullend) bloedonderzoek heeft uitgevoerd naar het laboratorium dat het tegenonderzoek zal uitvoeren, bij verdachte in rekening gebracht. Het verschuldigde bedrag voor de verzendkosten van het buisje met bloed bestemd voor tegenonderzoek bestaat uit drie delen, te weten de transportkosten zelf (dit is de ritprijs van een koeriersdienst), de kosten voor de omgevingstemperatuur van het buisje bloed tijdens transport en de kosten voor het verpakkingsmateriaal ten behoeve van de verzending. Wat de omgevingstemperatuur van het buisje bloed tijdens transport dient te zijn, hangt af van de vraag of alleen tegenonderzoek naar het gehalte van alcohol gewenst is, of dat (daarnaast ook) tegenonderzoek naar het gehalte van een of meer andere stoffen moet worden gedaan. Voor tegenonderzoek naar alleen het gehalte van alcohol is koelkasttemperatuur voor het bewaren van het bloed toereikend. Voor de kosten van het transport van het bloed om dat onderzoek uit te voeren, wordt binnen Nederland € 0,85 per kilometer aan de verdachte doorberekend plus € 17 voor het verpakkingsmateriaal. Voor tegenonderzoek naar (ook) andere stoffen dient het bloed op droogijs te worden vervoerd. De kosten voor verzending daarvan bedragen binnen Nederland € 0,53 per kilometer plus € 184 voor het vervoer op droogijs, plus € 17 voor het verpakkingsmateriaal.

Indien de verdachte ervoor kiest om het tegenonderzoek door een laboratorium buiten Nederland te laten verrichten, zullen de verzendkosten hoger liggen. Naast de kilometerprijs dient in dat geval rekening gehouden te worden met eventuele reis- en verblijfkosten van de transporteur. Aan het transportbedrijf wordt in deze situatie door het laboratorium dat het buisje bloed verstuurt naar het buitenlands laboratorium gevraagd een offerte op te maken en krijgt de verdachte binnen twee werkdagen een terugkoppeling van de verzendkosten. Ook de kosten voor uitvoering van het tegenonderzoek komen voor rekening van de verdachte, maar deze worden niet bij ministeriële regeling vastgesteld.

Het staat de verdachte immers vrij zelf een goedkoper of duurder laboratorium in Nederland of het buitenland te kiezen voor de uitvoering van het tegenonderzoek, onder het voorbehoud dat dit laboratorium voldoet aan de eisen als vermeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en volgens de methode, bedoeld in artikel 7 van deze regeling, wordt uitgevoerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok


X Noot
1

Een bewaartemperatuur bij ongeveer –20°C heeft de voorkeur.

X Noot
2

Scientific Working Group for Forensic Toxicology (SWGTOX). Standard Practices for Method Validation in Forensic Toxicology. SWGTOX Doc 003 Revision 1. Published May 20, 2013.

X Noot
4

Uit praktische overwegingen is gekozen om het eindresultaat van het alcoholonderzoek met 2 decimalen te rapporteren zoals gebruikelijk in de periode voorafgaand aan de Wet van 26 september 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994.

Naar boven