Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 juni 2017, nr. WJZ/17082755, tot wijziging van de Regeling houders van dieren ten behoeve van aanpassing positieflijst

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2.2, eerste lid en 7.1, van de Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling houders van dieren wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2.2, wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een aanvraag om een diersoort of diercategorie aan te wijzen of daarvan de aanwijzing in te trekken wordt ingediend bij de minister.

b. In de aanhef van het derde lid vervalt ‘voorts’.

c. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt binnen een termijn van zes maanden beslist.

B

In artikel 2.3 wordt ‘bijlage 2’ vervangen door: tabel A en tabel 4 van bijlage 2.

C

In bijlage 1 wordt de in tabel 1 opgenomen diersoort ‘konijn’ verplaatst naar tabel 2.

D

Bijlage 2 wordt gewijzigd als volgt:

a. Onder de aanduiding ‘Bijlage 2’ wordt direct boven de tabel de volgende tekst geplaatst:

Tabel A

Vrijstellingen als bedoeld in artikel 2.3.

b. Onder de tekst ‘Tabel 3 Diersoorten die niet worden aangewezen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren’ vervalt de tabel.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 28 maart 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 juni 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) heeft op 28 maart 2017 een aantal uitspraken gewezen met betrekking tot de positieflijst. Drie van deze uitspraken zien op Deze uitspraken nopen tot aanpassing van de Regeling houders van dieren. De positieflijst (ook wel huisdierenlijst genoemd) is een lijst van diersoorten die zijn aangewezen als te houden zoogdiersoorten.

2. CBb-uitspraken

In de eerste zaak (zaaknummer: 15/700, 11350) die voorlag bij het CBb, was in geding de vraag bij wie de bewijslast rust als een aanvraag wordt ingediend om een nieuwe zoogdiersoort op de positieflijst te plaatsen. In de Regeling houders van dieren was in artikel 2.2, tweede lid, bepaald dat een aanvraag voor beoordeling van een nieuwe diersoort onderbouwd moet worden door verwijzing naar wetenschappelijke bronnen, en met inachtneming van de criteria, genoemd in artikel 1.4 van het Besluit houders van dieren. De gedachte hierbij was dat als de aanvrager verplicht is de relevante informatie aan te leveren er degelijk onderbouwde aanvragen ter beoordeling zouden worden voorgelegd.

Het CBb oordeelt dat uit het Andibelarrest (HvJ 19-06-2008, C-219/07) volgt dat een verzoek tot plaatsing van een zoogdiersoort op de positieflijst slechts afgewezen kan worden op grond van een uitgebreid onderzoek van het gevaar dat het houden van die soort inhoudt, welk onderzoek berust op de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens die beschikbaar zijn en de meest recente resultaten van het internationale onderzoek. Deze beoordeling en het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek dient door de bevoegde autoriteit te worden uitgevoerd en niet door de aanvrager. Gelet hierop kan, volgens het CBb, niet van de aanvrager worden gevergd een motivering te overleggen waaruit blijkt dat de diersoort wel te houden is. Het CBb heeft artikel 2.2, tweede lid, van de Regeling houders van dieren buiten toepassing gesteld in verband met strijd met Unierecht. Om deze reden is in de onderhavige regeling een nieuwe aanvraagprocedure vastgesteld, waarbij de aanvrager niet langer verplicht is de onderbouwing te overleggen dat een nieuwe diersoort kan worden gehouden.

In de tweede uitspraak (zaaknummer: 15/751, 11350) van het CBb was in geding de plaatsing van de diersoort ‘konijn’ in de tabel van diersoorten waar geen soortspecifieke houdvoorschriften voor worden opgesteld. Het konijn is een productiedier dat tevens als gezelschapsdier gehouden wordt. Productiedieren zijn op grond van artikel 1.4, tweede lid, van het Besluit houders van dieren aangewezen als te houden zoogdiersoorten. Na plaatsing op de positieflijst is aan de Tweede Kamer toegezegd (Kamerstukken II, 31 389, nr. 145) dat op advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (hierna: RDA) en de stakeholders bekeken zal worden in hoeverre voor de als gezelschapsdier gehouden landbouwhuisdieren aanvullende diersoortspecifieke houderijvoorschriften opgesteld dienen te worden. Deze aanvullende houderijvoorschriften kunnen worden gezien als nadere verduidelijking van de algemeen geldende huisvestings- en verzorgingsnormen uit het Besluit Houders van dieren. De Positieflijst Expert Commissie heeft vervolgens een aantal maatregelen opgesteld die terug te vinden is op de website van de positieflijst: www.positieflijst.nl. Gelet hierop heeft het CBb geconcludeerd dat het plaatsen van het konijn in de tabel met diersoorten waarvoor soortspecifieke houderijvoorschriften gelden, gewenst is. Om die reden wordt in de onderhavige regeling bijlage 1 aangepast.

In de derde uitspraak (zaak nr. ECLI:NL:CBB:2017:70) heeft het CBb het primaire besluit herroepen, voor zover dit betrekking heeft op het plaatsen van de diersoorten muntjak en mazama in tabel 3 van Bijlage 2 van de Regeling houders van dieren, omdat dit besluit onzorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat de muntjak en mazama moeten worden aangemerkt als diersoorten die nog niet beoordeeld zijn. Inmiddels is de inventarisatie van diersoorten die gehouden worden in Nederland afgerond. Bij die inventarisatie is gebleken dat alleen de indische muntjak in Nederland wordt gehouden. Gelet hierop staat alleen de muntjac derhalve op lijst vier (diersoorten die aantoonbaar in Nederland werden gehouden op 1 februari 2015).

3. Regeldruk

Deze regeling heeft geen administratieve lasten tot gevolgregeldrukeffecten. Er worden geen informatieverplichtingen geïntroduceerd voor burgers of bedrijven.

4. Vaste verandermomenten

De inwerkingtreding van deze regeling wijkt af van het Kabinetsbeleid inzake Vaste verandermomenten. Afwijking is gerechtvaardigd, omdat het gaat om reparatieregelgeving naar aanleiding van een aantal uitspraken van het CBb.

II. Artikelen

Artikel I, onderdeel A

Dit artikel wijzigt de in artikel 2.2 van de Regeling houders van dieren vastgestelde aanvraagprocedure. Het CBb heeft geoordeeld dat een verzoek tot plaatsing van een diersoort op de positieflijst slechts afgewezen kan worden op grond van een uitgebreid onderzoek van het gevaar dat het houden van die soort inhoudt voor de bescherming of eerbiediging van het dierenwelzijn, de gezondheid of het leven van personen en dieren en het milieu. Het onderzoek dient te berusten op de meest betrouwbare wetenschappelijke gegevens die beschikbaar zijn en de meest recente resultaten van het internationale onderzoek. Volgens het CBb dient deze beoordeling en het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek te worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteit. Om die reden zorgt de onderhavige wijziging in onderdeel A, dat de bewijslast niet langer rust op de aanvrager en dat deze de onderbouwende informatie voor het verzoek niet langer verplicht is te overleggen bij de aanvraag.

Artikel I, onderdelen B en C

In dit artikel worden bijlage 1 en 2 gewijzigd. In bijlage 1 wordt als gevolg van de uitspraken van het CBb, de diersoort ‘konijn’ verplaatst naar tabel 2 (artikel I, onderdeel B). Daarnaast vervalt tabel 3 van bijlage 2 (artikel I, onderdeel C, sub b), omdat het CBb heeft geoordeeld dat het besluit om de muntjak en mazama op deze lijst te plaatsen ondeugdelijk is voorbereid. Met de vernietiging van dit besluit gelden beide diersoorten als ‘niet beoordeeld’. Omdat de mazama niet gehouden wordt in Nederland, is beoordeling van die diersoort overigens niet meer noodzakelijk.

Artikel II

In dit artikel is bepaald dat de onderhavige regeling met terugwerkende kracht in werking treedt per 28 maart 2017. Op deze datum heeft het CBb de hierboven omschreven uitspraken gewezen. De uitspraken hebben onmiddellijke werking.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven