Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2017, 31828 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2017, 31828 | Overig |
PARTIJEN
1. de Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp, handelend als bestuursorgaan hierna te noemen: de Minister;
2. de Staatssecretaris van Financiën, ir. E.D. Wiebes MBA, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: de Staatssecretaris;
3. de Vereniging VNO-NCW, statutair gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door haar voorzitter drs. J. de Boer, hierna te noemen: VNO-NCW;
4. de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), te dezen vertegenwoordigd door haar voorzitter M. Williams;
5. de Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI), te dezen vertegenwoordigd door haar voorzitter ir. W.J.H.M.B. Hamers;
6. de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), te dezen vertegenwoordigd door haar voorzitter B.L.T.M.J.C. Ortegat;
7. de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrikanten (VNP), te dezen vertegenwoordigd door haar voorzitter ing. H.P. van Houtum MBA;
8. de Vereniging Nederlandse Brouwers, te dezen vertegenwoordigd door haar directeur C.J. Adema;
9. de Vereniging van Nederlandse Glasfabrikanten (VNG), te dezen vertegenwoordigd door haar voorzitter ir. P.F. van Rhede van der Kloot,
partijen 3 tot en met 9 samen hierna te noemen: de Brancheorganisaties.
OVERWEGINGEN
Op 2 oktober 2009 hebben partijen de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (hierna: de MEE) ondertekend.
In het Energieakkoord voor duurzame groei van 6 september 2013 is opgenomen dat de energie-intensieve industrie – in aanvulling op de afspraken in de MEE – zich in zal spannen om afspraken te maken gericht op het nemen van maatregelen om de energie-efficiëntie te verbeteren. Hierdoor zou een aanvullend potentieel van circa 9 PJ energiebesparing in 2020 kunnen worden ontsloten. Het betreft 9 PJ additionele finale energiebesparing door de ETS-ondernemingen die onder de MEE ressorteren (hierna: de 9 PJ).
Op 15 maart 2017 hebben de Brancheorganisaties in een brief aan de voorzitter van de Borgingscommissie, de heer E.H.Th.M. Nijpels namens de ETS-ondernemingen binnen de MEE laten weten dat zij gezamenlijk een maatregel hebben uitgewerkt ter invulling van de 9 PJ. Deze maatregel houdt in dat individuele bedrijven de aanvullende verplichting accepteren om samen het bedrijfsspecifieke aandeel in deze 9 PJ aan aanvullende finale energiebesparing te realiseren. De aanvullende verplichting houdt in dat de ETS-ondernemingen binnen de MEE zich individueel committeren aan een besparingsopgave voor zover deze additioneel is ten opzichte van de afspraken in de MEE.
Deze verplichting wordt vastgelegd in dit Addendum, dat een wijziging is op basis van artikel 6.3 van de MEE. De uitvoering sluit nauw aan bij bestaande processen, inclusief de bestaande mogelijkheden voor ETS-ondernemingen om in contact te treden met RVO.nl en het Ministerie van Economische Zaken. ETS-ondernemingen die tot de MEE zijn toegetreden, zijn gebonden aan de als gevolg van het Addendum gewijzigde MEE. Elke ETS-onderneming zal voor 16 juni 2017 in een brief aan de Commissie MEE aangeven of zij daarmee instemt evenals met de haar toegedeelde besparingsopgave.
Om zeker te stellen dat ETS-ondernemingen hun besparingsopgave realiseren, willen partijen voorzien in een verplichte compensatie indien een ETS-onderneming haar besparingsopgave niet realiseert.
ECN heeft geprognotiseerd dat de opbrengst van de MEE door uitvoering van reeds via de EEP’s ingediende maatregelen in de periode 2017 tot en met 2020 22 PJ finale energiebesparing bedraagt.
De Minister waardeert het initiatief van de Brancheorganisaties en de ETS-ondernemingen om gezamenlijk en door middel van een bedrijfsspecifieke bijdrage 9 PJ finale energiebesparing te realiseren. Hij bevestigt de in artikel 2.7 lid 1 van de MEE neergelegde toezegging zich ervoor in te spannen dat geen additionele specifieke nationale maatregelen gericht op verdere energie-efficiëntieverbetering of CO₂ zullen worden opgelegd, onverlet de bevoegdheden van de Staten-Generaal en de verplichtingen tot uitvoering van internationale regelgeving.
De Minister is evenwel gerechtigd de als gevolg van het Addendum gewijzigde MEE op te zeggen als ondanks de systematiek van de MEE onvoldoende voortgang wordt geboekt om de geprognotiseerde 22 PJ binnen de reeds ingediende EEP’s uit de MEE te realiseren, geen uitvoering wordt gegeven aan de afspraken uit dit Addendum, de doelstelling uit dit Addendum niet voor het eind van de convenantsperiode (1 januari 2021) wordt gehaald of geen uitvoering wordt gegeven aan de in artikel 4.1 van dit Addendum opgenomen afspraken.
Bij de voorbereiding van additionele specifieke nationale maatregelen betrekt de Minister de per individuele ETS-onderneming gerealiseerde resultaten van de MEE, inclusief dit Addendum.
De afspraken in dit Addendum inzake de Besparingsopgave en de Aanvulling op het EEP hebben geen invloed op de toepassing van de teruggaaf energiebelasting als bedoeld in artikel 66 van de Wet belastingen op milieugrondslag.
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN
De MEE wordt gewijzigd voor zover dat hierna uitdrukkelijk is overeengekomen. Dit Addendum is een integraal onderdeel van de MEE.
Naast de in artikel 1.1 MEE opgenomen definities wordt in dit Addendum verstaan onder:
aanvulling op het EEP waarin een ETS-onderneming opneemt op welke wijze zij voornemens is haar Besparingsopgave te realiseren;
een op vrijwillige basis reeds gemaakte afspraak tussen een ETS-onderneming en de Minister onder het Raamwerk bedrijfsspecifieke afspraken rijksoverheid en ETS-bedrijven, waarin wederzijdse verplichtingen kunnen worden aangegaan met als doel het verbeteren van de concurrentiepositie door verdergaande maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie van de betreffende onderneming. De afspraak kan afgesloten zijn met individuele bedrijven of met combinaties van bedrijven en/of ketenpartners;
aanvullende verplichting tot verdergaande maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie op het finale energiegebruik die volgens de in dit Addendum afgesproken procedures en methode aan een ETS-onderneming voor haar inrichting(en) wordt toebedeeld;
de financiële compensatie als bedoeld in hoofdstuk 3 van dit Addendum;
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, rechtsopvolger van SenterNovem.
Waar in dit Addendum wordt verwezen naar artikelen gelden de artikelen van dit Addendum tenzij expliciet is verwezen naar die van het hoofddocument MEE.
Dit Addendum is erop gericht dat de ETS-ondernemingen volgens de in dit Addendum afgesproken procedures in de periode tot en met 2020 samen 9 PJ finale energiebesparing realiseren met maatregelen die additioneel zijn ten opzichte van de huidige MEE zoals bedoeld in artikel 2.41.
1. Elke ETS-onderneming verplicht zich om invulling te geven aan haar Besparingsopgave door voor haar inrichting(en) voor 1 november 2017 bij RVO.nl een Aanvulling op het EEP in te dienen en deze Besparingsopgave uiterlijk in 2020 te realiseren.
2. Elke ETS-onderneming rapporteert over de voortgang op de Aanvulling op het EEP als onderdeel van het EEP en dus gelijktijdig met de reguliere monitoringsrondes binnen de MEE (conform artikel 3.1 hoofddocument MEE).
3. Een ETS-onderneming verplicht zich tot Compensatie gelijk aan 12 euro per GJ indien en voor zover geen invulling wordt gegeven aan haar Besparingsopgave.
1. RVO.nl deelt uiterlijk op 15 mei 2017 aan elke ETS-onderneming schriftelijk haar Besparingsopgave mee.
2. De Besparingsopgave wordt vastgesteld aan de hand van de in de bijlage opgenomen formule: individueel energetisch primair energieverbruik (2013 tot en met 2015) x (9 PJ/totaal energetisch primair energieverbruik van de betreffende ETS-ondernemingen (2013 tot en met 2015). Deze basis besparingsopgave wordt bijgesteld met een factor waarin het effect van de relatieve gemiddelde procesefficiency verbetering van de betreffende ETS-onderneming ten opzichte van het gemiddelde van alle ETS-ondernemingen over de periode 2010-2015 met een vastgesteld maximum is meegenomen.
3. De Commissie MEE stelt vast welke ETS-ondernemingen tot welke sector behoren en wat het evenredige sectorale deel van de Besparingsopgaven is.
4. De Commissie MEE kan unaniem beslissen dat aan een ETS-onderneming in uitzonderingsgevallen geen Besparingsopgave wordt toegedeeld als vaststaat dat zulks niet ten koste gaat van de 9 PJ.
5. Als de Commissie MEE op grond van artikel 3.1 lid 4, onderdelen b en c vaststelt, dat het niet realiseren van de Besparingsopgave niet verwijtbaar is, stelt RVO.nl de Besparingsopgave van de desbetreffende ETS-onderneming bij naar rato van het resterende energiegebruik. Dit wordt meegenomen in de jaarlijkse monitoring.
Een ETS-onderneming kan haar Besparingsopgave invullen door het indienen van een Aanvulling op het EEP op uiterlijk 1 november 2017 met het uitvoeren van Bedrijfsspecifieke afspraken en/of additionele maatregelen als bedoeld in artikel 2.4 (additioneel), door middel van verevening als bedoeld in artikel 2.5 (overschot en verevening) en door Compensatie als bedoeld in artikel 3.1 (verschuldigdheid Compensatie).
1. Een maatregel is additioneel als aan een of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de maatregel heeft een terugverdientijd van meer dan 5 jaar,
b. de maatregel is voorwaardelijk of onzeker, en de acties van het Energieakkoord veranderen aantoonbaar voorwaarden of risico’s zodat de maatregel wel gerealiseerd wordt,
c. de maatregel vereist (vergaande) afstemming/samenwerking tussen bedrijven op grond waarvan een ETS-onderneming de maatregel volgens de MEE niet hoeft te nemen, maar (mede) door acties als gevolg van het Energieakkoord deze afstemming/samenwerking wel tot stand komt,
d. de maatregel het gevolg is van het feit dat een ETS-onderneming haar interne beleid met betrekking tot energiebesparing aantoonbaar heeft veranderd, bijvoorbeeld door minder strenge rendementseisen te stellen aan energiebesparingsmaatregelen.
2. Een additionele maatregel is geen zekere maatregel van het EEP, tenzij het een Bedrijfsspecifieke afspraak betreft.
1. Als de Aanvulling op het EEP van een ETS-onderneming leidt tot meer energiebesparing dan haar Besparingsopgave, kan zij het desbetreffende overschot geheel of gedeeltelijk overdragen binnen de ETS-onderneming zelf of aan een andere ETS-onderneming.
2. De bij verevening betrokken ETS-ondernemingen geven elk in hun Aanvullend EEP inzicht in de overdracht en de gevolgen daarvan voor hun Besparingsopgaven.
3. RVO.nl levert op verzoek de benodigde gegevens inzake verevening aan de Brancheorganisaties en de Commissie MEE.
4. Overschotten, die niet worden overgedragen, komen ten goede aan de gezamenlijke opgave van de ETS-ondernemingen.
5. De Commissie MEE stelt op basis van niet tot individuele ETS-ondernemingen herleidbare gegevens van RVO.nl vast aan welke sector een overschot wordt toegerekend.
1. RVO.nl deelt voor 1 februari 2018 aan elke ETS-onderneming mee in welke mate haar Aanvulling op het EEP bijdraagt aan de Besparingsopgave van die ETS-onderneming.
2. Onderdeel van deze rapportage is of de maatregelen genoemd in de Aanvullingen op het EEP additioneel zijn als bedoeld in artikel 2.4, of de hoeveelheid finale energiebesparing in GJ voortvloeiend uit de Aanvullingen op het EEP overeenkomt met de Besparingsopgave, of maatregelen op juiste wijze verevend zijn, en/of maatregelen tijdig worden genomen zodat zij uiterlijk in 2020 gerealiseerd zijn. In de Aanvulling van het EEP en in de rapportage door RVO wordt gesproken in termen van finale energiebesparing.
3. Elke ETS-onderneming krijgt de gelegenheid om binnen vier weken de rapportage van RVO.nl te weerleggen of de Aanvulling op het EEP aan te passen. Als de ETS-onderneming en RVO.nl niet tot overeenstemming komen is de in lid 4 bedoelde rapportage van RVO.nl uitgangspunt voor rapportage aan de Commissie MEE.
4. RVO.nl rapporteert uiterlijk op 1 april 2018 aan de Brancheorganisaties en de Commissie MEE over de geaggregeerde, niet tot individuele ETS-ondernemingen herleidbare gegevens inzake de resultaten van de Aanvullingen op het EEP, dit in verband met vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens en mededingingsrechtelijke aspecten.
5. Ten behoeve van het innen van de Compensatie kunnen Brancheorganisaties nadere afspraken maken met RVO.nl over de rapportages om te borgen dat de Compensatie geïnd kan worden.
1. Het innen en de bestemming van de Compensatie wordt geregeld door de Brancheorganisaties.
2. Op basis van de rapportage van RVO.nl als bedoeld in artikel 2.6 kan worden geconstateerd dat een ETS-onderneming niet aan haar Besparingsopgave voldoet. Voorafgaand aan die constatering stelt de Commissie MEE de ETS-onderneming en RVO.nl in de gelegenheid hun standpunten in een gezamenlijk overleg naar voren te brengen. Indien individuele bedrijfsgegevens gedeeld dienen te worden tijdens dit overleg, kunnen nadere afspraken gemaakt worden in verband met de vertrouwelijkheid hiervan en mededingingsrechtelijke aspecten.
3. Een ETS-onderneming is de Compensatie gelijk aan 12 euro per GJ voor het gedeelte van de Besparingsopgave dat niet wordt gerealiseerd verschuldigd als:
a. op 1 november 2017 geen Aanvulling op het EEP is ingeleverd,
b. de Aanvulling op het EEP op 1 april 2018 blijkens de rapportage van RVO.nl als bedoeld in artikel 2.6, lid 4 onvoldoende resultaten oplevert ten opzichte van de Besparingsopgave, tenzij RVO.nl door eigen oorzaak deze deadline niet haalt, dan wel RVO.nl en de ETS-onderneming nog in overleg zijn over de rapportage als bedoeld in artikel 2.6, lid 4 of tenzij het tekort op de Besparingsopgave door middel van verevening als bedoeld in artikel 2.5 gecompenseerd kan worden, of
c. bij de periodieke monitoring door RVO.nl blijkt dat de ETS-onderneming verwijtbaar achterblijft bij de uitvoering van de Aanvulling op het EEP, tenzij het tekort op de Besparingsopgave door middel van verevening gecompenseerd kan worden dan wel aangetoond wordt dat de Aanvulling op het EEP alsnog in zijn geheel tijdig wordt uitgevoerd.
4. Het niet realiseren van de Besparingsopgave is niet verwijtbaar in het geval:
a. van overmacht,
b. een of meer inrichting(en) van de ETS-onderneming per 2020 niet langer actief is/zijn,
c. van ten minste 10 procent vermindering in productie of productiecapaciteit binnen een of meer inrichting(en) van de ETS-onderneming, die uitvoering van een in de Aanvulling op het EEP opgenomen maatregel verhindert of beperkt.
5. De Commissie MEE wordt uiterlijk op 1 juni 2018 en in de daaropvolgende jaren uiterlijk op 1 januari geïnformeerd over de geïnde Compensaties.
Wanneer de 9 PJ voor de ETS-ondernemingen als geheel is gerealiseerd, worden de ETS-ondernemingen geacht aan hun individuele Besparingsopgaves te hebben voldaan. Wanneer het evenredige deel voor de betreffende sector, zoals bedoeld in artikel 2.2, lid 3, is gerealiseerd, worden de ETS-ondernemingen binnen de betreffende sector geacht aan hun individuele Besparingsopgaven te hebben voldaan. Vanaf dat moment vervalt de verplichting tot Compensatie als bedoeld in artikel 3.1 voor de desbetreffende ETS-ondernemingen.
1. De gelden die ingevolge artikel 3.1 worden betaald, worden aangewend voor een investeringspremie aan ETS-ondernemingen voor het realiseren van additionele finale energiebesparing bovenop de maatregelen die zijn opgevoerd in de Aanvullingen op het EEP.
2. Een ETS-onderneming die eerder een Compensatie heeft voldaan op grond van artikel 3.1 kan in aanmerking komen voor de investeringspremie.
3. Een met de investeringspremie gerealiseerde additionele finale energiebesparing bij een andere onderneming dan een ETS-onderneming wordt meegerekend met de realisatie van de 9PJ voor de ETS-ondernemingen als geheel.
4. Investeringspremies worden jaarlijks verstrekt tussen 1 juni en 1 oktober.
5. Om in aanmerking te komen voor de investeringspremie moet een maatregel:
a. finale energiebesparing realiseren,
b. additioneel zijn als bedoeld in artikel 2.4,
c. nieuw zijn ten opzichte van de Aanvullingen op de EEP’s, en
d. binnen 2 jaar gerealiseerd worden.
6. De Brancheorganisaties dragen zorg voor de rapportage over de resultaten van de aanwending van compensatiemiddelen aan de Commissie MEE uiterlijk 31 december van ieder jaar.
1. Om te voorkomen dat de investeringspremie onrechtmatige staatssteun behelst, merken Partijen de investeringspremie zekerheidshalve aan als investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen als bedoeld in artikel 38 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).
2. De aanvraag voor de investeringspremie bevat ten minste de volgende gegevens:
a. de naam en de grootte van de onderneming,
b. een beschrijving van het project, met inbegrip van de aanvangs- en einddatum,
c. de locatie van het project,
d. een lijst van de projectkosten, en
e. het bedrag aan investeringspremie dat voor het project noodzakelijk is.
3. De investeringspremie wordt niet verstrekt aan een onderneming ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.
4. De investeringspremie bedraagt maximaal € 10 miljoen per project en 30% van de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen. De steunintensiteit bedraagt voor middelgrote ondernemingen ten hoogste 40%.
5. De gegevens van elke individuele investeringspremie van meer dan € 500.000 wordt bekendgemaakt op de staatssteunwebsite van het Ministerie van Economische Zaken.
6. De werkzaamheden van het project zijn niet begonnen voor de aanvraag van de investeringspremie.
7. Niettegenstaande het bepaalde in de vorige leden, kan de Minister, op basis van een nadere uitwerking van de investeringspremie door de Brancheorganisatie en na overleg met die organisaties, besluiten om goedkeuring bij de Europese Commissie te vragen voor een steunintensiteit van 50% of meer.
Partijen verplichten zich tot het bewaken van de volgende tijdslijn:
a. voor 16 juni 2017 tekenen ETS-ondernemingen voor hun Besparingsopgave en deelname aan het als gevolg van dit Addendum gewijzigde MEE;
b. op 1 november 2017 leveren de ETS-ondernemingen de Aanvullingen op het EEP in. RVO.nl rapporteert daarover zo snel mogelijk, zodat dit uiterlijk op 1 april 2018 is afgerond;
c. tot en met 31 december 2020 voeren ETS-ondernemingen de Aanvullingen op het EEP uit en wordt de voortgang periodiek gemonitord door RVO.nl.
d.
1. Partijen borgen dat jaarlijks voldoende voortgang wordt geboekt om 22 PJ geprognotiseerde energiebesparing te realiseren door uitvoering van de zekere en een deel van de voorwaardelijke en/of onzekere maatregelen conform de EEP’s die reeds zijn ingediend onder de oorspronkelijke MEE.
2. De Minister is gerechtigd de als gevolg van het Addendum gewijzigde MEE op te zeggen als op basis van informatie van de Commissie MEE blijkt dat:
a. ondanks de systematiek van de MEE onvoldoende voortgang wordt geboekt om de geprognotiseerde 22 PJ binnen de reeds ingediende EEP’s uit de MEE te realiseren,
b. geen uitvoering wordt gegeven aan de afspraken uit dit Addendum,
c. de doelstelling uit dit Addendum niet voor het eind van de convenantsperiode (1 januari 2021) wordt gehaald, of
d. geen uitvoering wordt gegeven aan artikel 4.1.
Partijen verplichten zich om geen tot een individuele ETS-onderneming herleidbare gegevens, waaronder de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de Besparingsopgave en eventueel verschuldigde of betaalde Compensatie, openbaar te maken, voor zover dit mogelijk is binnen de wettelijke kaders.
1. Dit Addendum treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening.
2. Binnen 20 werkdagen na inwerkingtreding van dit Addendum wordt
a. de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant, en
b. de Europese Commissie in kennis gesteld overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).
Aldus overeengekomen en ondertekend in negenvoud te Den Haag, 19 april 2017.
H.G.J. Kamp Minister van Economische Zaken
E.D. Wiebes Staatssecretaris van Financiën
J. De Boer Voorzitter VNO-NCW
M. Williams Voorzitter Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) i/o R.W.A. Gerrits
W.J.H.M.B. Hamers Voorzitter Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI) i/o C.A. Pietersen
B.L.T.M.J.C. Ortegat Voorzitter Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI)
H.P. van Houtum Voorzitter Koninklijke Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrikanten (VNP) i/o J. Cox
C.J. Adema Voorzitter Nederlandse Brouwers i/o J.H.G. van den Broek
P.F. van Rhede van der Kloot Voorzitter Vereniging van Nederlandse Glasfabrikanten (VNG)
De additionele maatregelen en de betaalde compensatie moeten gezamenlijk uiterlijk 31 december 2020 minimaal 7,8 PJ bedragen, in combinatie met een realisatie van minimaal 23,2 PJ binnen de reeds ingediende EEP’s uit de MEE. Hierbij wordt rekening gehouden met de reeds te verwachten energiebesparing van 1,2 PJ via de aanscherping van de MEE en de intensivering van de Energie Investeringsaftrek (EIA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-31828.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.