TOELICHTING
Algemeen
Kinderen groeien vandaag op in een internationale omgeving. Ze komen online in contact
met leeftijdsgenoten uit andere landen en culturen, leren spelenderwijs Engels door
games en televisie en hebben onbeperkt toegang tot informatie uit internationale bronnen.
Het onderwijs staat voor de vraag hoe we onze leerlingen goed voorbereiden op een
leven in deze geïnternationaliseerde samenleving.
De Onderwijsraad concludeert in haar advies ‘Internationaliseren met ambitie’ dat
het van belang is dat leerlingen het onderwijs ‘internationaal competent’ verlaten
én dat dit nu nog niet vanzelfsprekend gebeurt.1 Dat betekent dat alle leerlingen in alle sectoren van het onderwijs, een internationale
oriëntatie hebben, internationale kennis hebben, kunnen communiceren en samenwerken
in internationale contexten en kunnen reflecteren op internationale vraagstukken.
Dat vraagt van scholen dat zij een visie hebben op internationale aspecten van het
onderwijs en dat zij die visie operationaliseren in doelstellingen en beleid. De meerderheid
van de scholen moet echter nog beginnen met het inbedden van internationalisering
in beleid en curriculum.
Met deze Subsidieregeling Internationalisering po en vo kunnen scholen voor primair
en voortgezet onderwijs en agrarische opleidingscentra in de schooljaren 2017–2018
tot en met 2019–2020 subsidie ontvangen ter ondersteuning van de invoering en verdere
ontwikkeling van internationalisering (dit betreft met name de internationaliserende
onderwijsconcepten, zoals vvto, tto en Elos). Deze activiteiten zijn bij uitstek geschikt
om scholen te bewegen om bewust te kiezen voor het integreren van internationalisering
in een schooleigen visie en aanpak. Internationalisering moet niet gezien worden als
een eenmalige activiteit, maar moet ten dienste staan van het curriculum.
Daarnaast kunnen scholen voor het schooljaar 2017–2018 subsidie ontvangen ter ondersteuning
van mobiliteit van leerlingen en leraren. Bij grensoverschrijdende mobiliteit is het
van belang dat het bezoeken van het buitenland geen doel op zich is, dat er verbinding
wordt gelegd met het curriculum en dat de school een visie heeft op duurzame verankering
van internationalisering. Dit kan vorm krijgen in het schoolplan of een beleidsplan
internationalisering en inhoudelijk door internationalisering aan te laten sluiten
bij de thema’s die leven in de school (denk aan: excellentie, techniek, taal & rekenen).
Administratieve lasten en uitvoering
Er is geen toename van administratieve lastendruk ten opzichte van de huidige Subsidieregeling
Vios po en vo. De subsidie wordt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag direct
vastgesteld. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig
de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Er hoeft geen financieel verslag te worden
ingediend. Er moet wel een kort inhoudelijk verslag aan Stichting Nuffic (hierna:
Nuffic) worden gezonden, met het oog op beleidsmatige informatie en evaluatie.
De aanvraagprocedure en -formulieren zijn beknopt. De formulieren zijn te downloaden
van de website van Nuffic (www.nuffic.nl). Nuffic heeft aangegeven deze regeling uitvoerbaar te achten.
Artikelsgewijs
Artikel 3
Scholen kunnen binnen de vastgestelde onderdelen subsidie aanvragen voor een vorm
van internationalisering die het beste past bij hun eigen curriculum; de school zelf
bepaalt de inhoud van de activiteit.
De opsomming in het tweede lid is limitatief. Ten aanzien van lerarenmobiliteit geldt
dat leden van een College van Bestuur of een Raad van Toezicht niet in aanmerking
komen voor subsidiëring van hun nascholing in het buitenland, tenzij de bestuurder
tevens schoolleider is. Daarnaast komt voor lerarenmobiliteit naast nascholing ook
een voorbereidend bezoek in het buitenland ten behoeve van het opzetten van een strategisch
partnerschap Erasmus+ in aanmerking voor subsidie. Voor studentenstages van studenten
die een lerarenopleiding volgen, geldt dat de stages een onderzoekscomponent hebben.
Daaronder wordt verstaan dat de student de stage een onderzoek uitvoert waarvan de
onderzoeksvragen zijn gerelateerd aan de opleiding.
Artikel 4
De verdeling van de bedragen over de activiteiten is als volgt:
Onderdeel
|
Verdeling schooljaar 2017–2018
|
Verdeling schooljaar 2018–2019
|
Verdeling schooljaar 2019–2020
|
Internationaliserende onderwijsconcepten
|
€ 832.000
|
€ 832.000
|
€ 832.000
|
Leerlingenmobiliteit
|
€ 514.000
|
€ 0
|
€ 0
|
Lerarenmobiliteit
|
€ 264.000
|
€ 0
|
€ 0
|
Stages
|
€ 100.000
|
€ 0
|
€ 0
|
Totaal
|
€ 1.710.000
|
€ 832.000
|
€ 832.000
|
Afhankelijk van de omvang en kwaliteit van de aanvragen is het in schooljaar 2017–2018
mogelijk om een maximum van 25% van het totaalbudget tussen de onderdelen te herverdelen.
Artikel 5
Subsidieaanvragen worden in behandeling genomen in de volgorde van binnenkomst. De
in het tweede lid gestelde datum van 15 april is opgenomen om te voorkomen dat instellingen
al in een zeer vroegtijdig stadium aanvragen indienen met als mogelijk gevolg dat
voor andere instellingen in een al even vroegtijdig stadium geen subsidie meer beschikbaar
is.
Artikel 6
Nuffic beoordeelt de aanvragen op basis van de criteria. Die criteria bieden in hun
onderlinge samenhang voldoende grond voor een gedegen beoordeling. Subsidie wordt
geweigerd als reeds uit het subsidieprogramma Erasmus+ voor dezelfde activiteiten
subsidie wordt verstrekt. Daarnaast is overschrijding van het subsidieplafond een
weigeringsgrond.
Mobiliteit
Activiteiten met buitenlandse partnerinstellingen die het Nederlandse curriculum volgen,
komen niet in aanmerking voor subsidie. Voor instellingen van Caribisch Nederland
wordt een uitzondering gemaakt op deze regel. De partnerinstelling mag nooit een commerciële
instelling zijn. Om ervoor te zorgen dat de mobiliteitsaanvraag voldoende draagvlak
heeft binnen de instelling wordt een eigen financiële bijdrage van minimaal 20% gevraagd.
Alle buitenlandse bestemmingen ter wereld zijn mogelijk, indien de relevantie van
deze bestemming binnen het internationaliseringsbeleid van de school aangetoond kan
worden. Caribisch Nederland geldt in dit kader voor Europees Nederland niet als buitenland.
Scholen van Caribisch Nederland komen echter wel in aanmerking voor subsidie bij activiteiten
met een school in Europees Nederland en kunnen daarvoor een aanvraag doen.
Bij leerlingenmobiliteit is een vereiste dat deze mobiliteit in dienst staat van het
internationaliserende karakter van het curriculum. Leerlingenmobiliteit wordt op deze
wijze verankerd in het schoolbeleid. Bij lerarenmobiliteit is het belangrijk dat de
partnerinstelling voldoende aandacht schenkt aan de didactische component.
Internationaliserende onderwijsconcepten
Voor activiteiten in het kader van internationaliserende onderwijsconcepten kan voor
maximaal drie achtereenvolgende jaren subsidie worden ontvangen. Deze beperking geldt
ook voor activiteiten die een vervolg geven of verwant zijn aan een eerder gesubsidieerde
activiteit onder de Subsidieregeling Vios po en vo.
Bij vvto is de voorwaarde dat alle leerlingen van de school deelnemen. Het kan wel
zo zijn dat bijvoorbeeld in de onderbouw andere activiteiten worden georganiseerd
dan in de bovenbouw. Bij vvto en tto dienen de activiteiten plaats te vinden binnen
de reguliere lesuren in plaats van na schooltijd.
Scholen die deelnemen aan de pilot tweetalig primair onderwijs (tpo), ontvangen reeds
subsidie in het kader van deze pilot, vanuit een daartoe opengestelde subsidieregeling.
Scholen voor primair onderwijs die niet aan deze pilot deelnemen maar wel tweetalig
onderwijs willen aanbieden, komen niet in aanmerking voor subsidie onder de voorliggende
regeling.
Artikel 7
Voor leerlingenmobiliteit wordt maximaal € 150 per leerling toegekend. Voor leerlingen
met een handicap is er een uitzondering op het maximum van € 150; voor hen worden
de reële kosten vergoed. In het geval dat door deze reële kosten het maximum wordt
overschreden, wordt het maximum per vestiging of instelling opgehoogd met de kosten
die samenhangen met de deelname van de leerlingen met een handicap, tot ten hoogste
€ 25.000. Daarmee wordt voorkomen dat het maximum voor scholen een prikkel is om geen
subsidie aan te vragen voor gehandicapte leerlingen.
Uitgaande van de desbetreffende definitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO)
uit een handicap zich ‘in individuele beperkingen als ook hindernissen bij het uitvoeren
van activiteiten in en deelname aan de samenleving.’
Artikel 10
Indiening van een inhoudelijk verslag van de activiteit is vereist met het oog op
de informatievoorziening en evaluatie. Het is van belang om goede voorbeelden te delen
en te reflecteren op de leerervaring. Tevens zullen er bijeenkomsten georganiseerd
worden waar subsidieontvangers van elkaar kunnen leren.
Artikel 11
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de
Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wijkt de datum van inwerkingtreding
af van het beleid inzake vaste verandermomenten (VVM). Deze afwijking ligt in de rede
omdat onderwijsinstellingen direct na publicatie van de regelingen subsidie moeten
kunnen aanvragen om zich te kunnen voorbereiden op het nieuwe schooljaar. Zou de VVM
zijn gevolgd, dan was de beschikbare aanvraagperiode zeer beperkt.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker