Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 19 mei 2017, nr. IB/1159407 houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor internationalisering in het primair en voortgezet onderwijs (Subsidieregeling Internationalisering po en vo)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 70 van de Wet op het primair onderwijs, 71 van de Wet op de expertisecentra, 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, 67 van de Wet primair onderwijs BES, 125 van de Wet voortgezet onderwijs BES en 1.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

instelling:
  • 1. bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet primair onderwijs BES en artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

  • 2. instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaraan een lerarenopleiding wordt verzorgd;

  • 3. instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 3°, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

internationalisering:

ontwikkelen van internationale oriëntatie, kennis, communicatie, reflectie en samenwerking met als doel het verwerven van internationale competenties van de leerling en docent;

schooljaar:

tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

buitenlandse partnerinstelling:

buiten Europees Nederland gevestigde school of instelling waarmee in het kader van deze regeling wordt samengewerkt, met dien verstande dat bij subsidieaanvragen van scholen en instellingen op Caribisch Nederland ook scholen en instellingen binnen Europees Nederland als buitenlandse partnerinstelling worden aangemerkt;

vvto:

vroeg vreemde talen onderwijs in het primair onderwijs, waarbij maximaal 15% van de onderwijstijd in de vreemde taal onderwijs wordt gegeven;

tto:

tweetalig onderwijs in het voortgezet onderwijs;

tpo:

tweetalig primair onderwijs, waarbij maximaal 50% van de onderwijstijd het onderwijs in het Engels wordt gegeven;

Elos:

internationaliseringsprogramma voor het voortgezet onderwijs, waarbij leerlingen volgens vaste standaarden gericht werken aan internationale en interculturele competenties;

International Primary Curriculum:

internationaal georiënteerd integraal curriculum voor leerlingen in het primair onderwijs, met nadruk op creativiteit.

Artikel 2. Mandaat Stichting Nuffic

De directeur van de Stichting Nuffic is bevoegd om namens de minister besluiten te nemen en bezwaren af te handelen voor zover die strekken tot uitvoering van deze subsidieregeling. Hij is daarbij tevens bevoegd tot het treffen van een ondermandaatregeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan aan het bevoegd gezag van een instelling subsidie verstrekken ten behoeve van de introductie of verdere ontwikkeling van internationalisering in het schoolbeleid.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben betrekking op:

    • a. Invoering of verdere ontwikkeling van vvto, tto, Elos, International Primary Curriculum of soortgelijk internationaliserend onderwijsconcept in het schoolbeleid.

    • b. Mobiliteit

      • 1. leerlingenmobiliteit:

        samenwerking of uitwisseling van leerlingen met een buitenlandse partnerinstelling;

      • 2. lerarenmobiliteit:

        nascholing in het buitenland van leraren, schoolleiders en lerarenopleiders;

      • 3. studentenstages:

        onderwijskundige stages met een onderzoekscomponent in het buitenland van studenten, niet zijnde extranei, die een lerarenopleiding volgen aan een instelling voor hoger onderwijs.

Artikel 4. Subsidieplafonds

Het subsidieplafond bedraagt voor het schooljaar 2017–2018 € 1.710.000 en voor de schooljaren 2018–2019 en 2019–2020 telkens € 832.000.

Artikel 5. Subsidieaanvraag en verdeelcriterium

  • 1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 15 april voorafgaand aan het schooljaar waarin de activiteiten plaatsvinden.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is bekendgemaakt op de website www.nuffic.nl.

Artikel 6. Subsidieverstrekking

  • 1. Een beschikking tot subsidieverstrekking wordt gegeven binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De subsidie wordt direct vastgesteld.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt indien is voldaan aan de volgende criteria:

    • a. Algemene criteria:

      • 1. indien het gaat om een instelling die wil starten met internationalisering, toont de subsidieaanvrager aan dat internationalisering verankerd gaat worden in het schoolbeleid en dat de met de subsidieaanvraag samenhangende activiteit daaraan bijdraagt;

      • 2. indien het gaat om een instelling die reeds met internationalisering is gestart en die internationalisering verder wil ontwikkelen, toont de subsidieaanvrager aan dat internationalisering is verankerd in het schoolbeleid door opname in schoolplan, een beleidsplan internationalisering of het toerusten van een coördinator of commissie internationalisering;

    • b. Specifiek voor leerlingenmobiliteit of lerarenmobiliteit:

      • 1. de subsidieaanvrager toont aan dat de leeropbrengsten van de met de subsidieaanvraag samenhangende activiteit breed worden verspreid binnen de school;

      • 2. de subsidieaanvrager toont aan dat in de activiteit het contact tussen leerlingen centraal staat;

      • 3. de subsidieaanvrager toont aan dat er sprake is van samenwerking tussen de subsidieaanvrager en een buitenlandse school, in de zin dat beide onderwijskundig en organisatorisch bijdragen aan de met de subsidie samenhangende activiteit, met dien verstande dat indien de subsidieaanvrager een instelling is op het Caribisch deel van het Koninkrijk, scholen op het Europese deel van het Koninkrijk tevens als buitenlandse school worden aangemerkt;

      • 4. de leeropbrengst wordt gedeeld met andere scholen;

      • 5. de subsidieaanvrager toont aan dat de financiële bijdrage van de instelling minimaal 20% bedraagt van de totaal begrote kosten.

    • c. Specifiek voor internationaliserende onderwijsconcepten:

      • 1. de instelling toont op basis van een beleidsplan of plan van aanpak aan ook zelf bij te dragen in de begrote kosten;

      • 2. indien het gaat om een instelling die reeds met internationalisering is gestart en die internationalisering verder wil ontwikkelen, toont de instelling aan dat de leeropbrengsten worden gedeeld met andere scholen;

      • 3. indien de subsidieaanvraag samenhangt met tto of vvto vinden de activiteiten plaats binnen de reguliere lesuren en is 50% van de subsidie bestemd voor scholing of nascholing van leraren.

      • 4. indien het gaat om een instelling die reeds met internationalisering is gestart en die internationalisering verder wil ontwikkelen, draagt de met de subsidieaanvraag samenhangende activiteit bij aan samenwerking tussen scholen uit het primair en voortgezet onderwijs of de doorlopende leerlijn.

  • 3. Voorts wordt subsidie slechts verstrekt indien:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, niet reeds via het subsidieprogramma Erasmus+ worden gesubsidieerd;

    • b. op de buitenlandse partnerinstelling niet Nederlands als instructietaal wordt gebruikt, tenzij de instelling zich in Vlaanderen bevindt;

    • c. de buitenlandse partnerinstelling bij leerlingen- en lerarenmobiliteit en studentenstages zich niet bevindt op Bonaire, Saba of St. Eustatius;

    • d. de buitenlandse partnerinstelling bij leerlingenmobiliteit en studentenstages geen commerciële instelling is;

    • e. bij aanvragen waarbij de te subsidiëren activiteiten betrekking hebben op het curriculum niet reeds in drie voorafgaande jaren subsidie is ontvangen op grond van deze regeling of de Subsidieregeling Verankering van Internationale Oriëntatie en Samenwerking po en vo; en

    • f. de activiteiten geen betrekking hebben op tpo.

Artikel 7. Berekening subsidiebedrag

Om spreiding van middelen te waarborgen, geldt een maximaal te verstrekken subsidiebedrag per instelling per schooljaar. De berekening van de maximale subsidie wordt allereerst getoetst op het niveau van de vestiging, aan de hand van het 6-cijferig Brin-nummer van de instelling.

Vervolgens wordt getoetst hoeveel subsidie de instelling als geheel ontvangt, een maximum voor het 4-cijferig Brin-nummer. De minister hanteert de volgende maximale subsidies per onderdeel van de regeling:

Internationaliserende onderwijsconcepten

 

Maximum per vestiging primair onderwijs (6-cijferig Brin-nummer)

€ 5.000

Maximum per vestiging voortgezet onderwijs (6-cijferig Brin-nummer)

€ 10.000

Maximum per instelling bij 4 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer) po/vo

€ 20.000

Mobiliteit

 

a. Leerlingenmobiliteit

 

Maximaal € 150 per deelnemende leerling. Voor deelname van leerlingen met een handicap worden de kosten voor 100% vergoed, voor zover die kosten als sober en doelmatig kunnen worden aangemerkt. In het geval dat het onderstaande maximum daartoe niet toereikend is, mag het maximum worden opgehoogd met de kosten die samenhangen met de deelname van leerlingen met een handicap, tot ten hoogste € 25.000. Deze subsidie is alleen beschikbaar in schooljaar 2017–2018.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 6.000

Maximum per instelling bij 4 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 20.000

b. Lerarenmobiliteit

 

Voor nascholingsactiviteiten van leraren en schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en lerarenopleiders: maximaal € 750 per deelnemer. Deze subsidie is alleen beschikbaar in schooljaar 2017–2018.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 1.500

Maximum per instelling bij 4 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 3.000

Voor nascholingsactiviteiten van leraren en schoolleiders in het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving: maximaal € 750 per deelnemer.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 1.500

Maximum per instelling bij 4 of 5 vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 3.000

Maximum per instelling bij 6 of 7 vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 4.500

Maximum per instelling bij 8 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 6.000

c. Studentenstages

 

Maximaal € 750 per deelnemende student per stage. Deze subsidie is alleen beschikbaar in schooljaar 2017–2018.

 

Maximum per vestiging (6-cijferig Brin-nummer)

€ 7.500

Maximum per instelling bij 2 of meer vestigingen (4-cijferig Brin-nummer)

€ 15.000

Artikel 8. Besteding subsidie aan bekostigde instellingen

De subsidie wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. De minister betaalt het subsidiebedrag ineens. Indien de activiteiten volledig zijn uitgevoerd en aan alle verplichtingen is voldaan, kan het niet aangewende deel van de subsidie worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 9. Verantwoording door bekostigde instellingen

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 2. De subsidieontvanger toont op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 10. Activiteitenverslag ten behoeve van evaluatie

  • 1. Met het oog op evaluatie van de subsidie verstrekt de subsidieontvanger een activiteitenverslag, dat een overzicht bevat van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten.

  • 2. Het activiteitenverslag wordt binnen twee maanden na afloop van de datum waarop de activiteiten moeten zijn uitgevoerd, gezonden aan Stichting Nuffic.

  • 3. Het activiteitenverslag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat is bekendgemaakt op de website www.nuffic.nl.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Internationalisering po en vo.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

Kinderen groeien vandaag op in een internationale omgeving. Ze komen online in contact met leeftijdsgenoten uit andere landen en culturen, leren spelenderwijs Engels door games en televisie en hebben onbeperkt toegang tot informatie uit internationale bronnen. Het onderwijs staat voor de vraag hoe we onze leerlingen goed voorbereiden op een leven in deze geïnternationaliseerde samenleving.

De Onderwijsraad concludeert in haar advies ‘Internationaliseren met ambitie’ dat het van belang is dat leerlingen het onderwijs ‘internationaal competent’ verlaten én dat dit nu nog niet vanzelfsprekend gebeurt.1 Dat betekent dat alle leerlingen in alle sectoren van het onderwijs, een internationale oriëntatie hebben, internationale kennis hebben, kunnen communiceren en samenwerken in internationale contexten en kunnen reflecteren op internationale vraagstukken. Dat vraagt van scholen dat zij een visie hebben op internationale aspecten van het onderwijs en dat zij die visie operationaliseren in doelstellingen en beleid. De meerderheid van de scholen moet echter nog beginnen met het inbedden van internationalisering in beleid en curriculum.

Met deze Subsidieregeling Internationalisering po en vo kunnen scholen voor primair en voortgezet onderwijs en agrarische opleidingscentra in de schooljaren 2017–2018 tot en met 2019–2020 subsidie ontvangen ter ondersteuning van de invoering en verdere ontwikkeling van internationalisering (dit betreft met name de internationaliserende onderwijsconcepten, zoals vvto, tto en Elos). Deze activiteiten zijn bij uitstek geschikt om scholen te bewegen om bewust te kiezen voor het integreren van internationalisering in een schooleigen visie en aanpak. Internationalisering moet niet gezien worden als een eenmalige activiteit, maar moet ten dienste staan van het curriculum.

Daarnaast kunnen scholen voor het schooljaar 2017–2018 subsidie ontvangen ter ondersteuning van mobiliteit van leerlingen en leraren. Bij grensoverschrijdende mobiliteit is het van belang dat het bezoeken van het buitenland geen doel op zich is, dat er verbinding wordt gelegd met het curriculum en dat de school een visie heeft op duurzame verankering van internationalisering. Dit kan vorm krijgen in het schoolplan of een beleidsplan internationalisering en inhoudelijk door internationalisering aan te laten sluiten bij de thema’s die leven in de school (denk aan: excellentie, techniek, taal & rekenen).

Administratieve lasten en uitvoering

Er is geen toename van administratieve lastendruk ten opzichte van de huidige Subsidieregeling Vios po en vo. De subsidie wordt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag direct vastgesteld. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Er hoeft geen financieel verslag te worden ingediend. Er moet wel een kort inhoudelijk verslag aan Stichting Nuffic (hierna: Nuffic) worden gezonden, met het oog op beleidsmatige informatie en evaluatie.

De aanvraagprocedure en -formulieren zijn beknopt. De formulieren zijn te downloaden van de website van Nuffic (www.nuffic.nl). Nuffic heeft aangegeven deze regeling uitvoerbaar te achten.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Scholen kunnen binnen de vastgestelde onderdelen subsidie aanvragen voor een vorm van internationalisering die het beste past bij hun eigen curriculum; de school zelf bepaalt de inhoud van de activiteit.

De opsomming in het tweede lid is limitatief. Ten aanzien van lerarenmobiliteit geldt dat leden van een College van Bestuur of een Raad van Toezicht niet in aanmerking komen voor subsidiëring van hun nascholing in het buitenland, tenzij de bestuurder tevens schoolleider is. Daarnaast komt voor lerarenmobiliteit naast nascholing ook een voorbereidend bezoek in het buitenland ten behoeve van het opzetten van een strategisch partnerschap Erasmus+ in aanmerking voor subsidie. Voor studentenstages van studenten die een lerarenopleiding volgen, geldt dat de stages een onderzoekscomponent hebben. Daaronder wordt verstaan dat de student de stage een onderzoek uitvoert waarvan de onderzoeksvragen zijn gerelateerd aan de opleiding.

Artikel 4

De verdeling van de bedragen over de activiteiten is als volgt:

Onderdeel

Verdeling schooljaar 2017–2018

Verdeling schooljaar 2018–2019

Verdeling schooljaar 2019–2020

Internationaliserende onderwijsconcepten

€ 832.000

€ 832.000

€ 832.000

Leerlingenmobiliteit

€ 514.000

€ 0

€ 0

Lerarenmobiliteit

€ 264.000

€ 0

€ 0

Stages

€ 100.000

€ 0

€ 0

Totaal

€ 1.710.000

€ 832.000

€ 832.000

Afhankelijk van de omvang en kwaliteit van de aanvragen is het in schooljaar 2017–2018 mogelijk om een maximum van 25% van het totaalbudget tussen de onderdelen te herverdelen.

Artikel 5

Subsidieaanvragen worden in behandeling genomen in de volgorde van binnenkomst. De in het tweede lid gestelde datum van 15 april is opgenomen om te voorkomen dat instellingen al in een zeer vroegtijdig stadium aanvragen indienen met als mogelijk gevolg dat voor andere instellingen in een al even vroegtijdig stadium geen subsidie meer beschikbaar is.

Artikel 6

Nuffic beoordeelt de aanvragen op basis van de criteria. Die criteria bieden in hun onderlinge samenhang voldoende grond voor een gedegen beoordeling. Subsidie wordt geweigerd als reeds uit het subsidieprogramma Erasmus+ voor dezelfde activiteiten subsidie wordt verstrekt. Daarnaast is overschrijding van het subsidieplafond een weigeringsgrond.

Mobiliteit

Activiteiten met buitenlandse partnerinstellingen die het Nederlandse curriculum volgen, komen niet in aanmerking voor subsidie. Voor instellingen van Caribisch Nederland wordt een uitzondering gemaakt op deze regel. De partnerinstelling mag nooit een commerciële instelling zijn. Om ervoor te zorgen dat de mobiliteitsaanvraag voldoende draagvlak heeft binnen de instelling wordt een eigen financiële bijdrage van minimaal 20% gevraagd.

Alle buitenlandse bestemmingen ter wereld zijn mogelijk, indien de relevantie van deze bestemming binnen het internationaliseringsbeleid van de school aangetoond kan worden. Caribisch Nederland geldt in dit kader voor Europees Nederland niet als buitenland. Scholen van Caribisch Nederland komen echter wel in aanmerking voor subsidie bij activiteiten met een school in Europees Nederland en kunnen daarvoor een aanvraag doen.

Bij leerlingenmobiliteit is een vereiste dat deze mobiliteit in dienst staat van het internationaliserende karakter van het curriculum. Leerlingenmobiliteit wordt op deze wijze verankerd in het schoolbeleid. Bij lerarenmobiliteit is het belangrijk dat de partnerinstelling voldoende aandacht schenkt aan de didactische component.

Internationaliserende onderwijsconcepten

Voor activiteiten in het kader van internationaliserende onderwijsconcepten kan voor maximaal drie achtereenvolgende jaren subsidie worden ontvangen. Deze beperking geldt ook voor activiteiten die een vervolg geven of verwant zijn aan een eerder gesubsidieerde activiteit onder de Subsidieregeling Vios po en vo.

Bij vvto is de voorwaarde dat alle leerlingen van de school deelnemen. Het kan wel zo zijn dat bijvoorbeeld in de onderbouw andere activiteiten worden georganiseerd dan in de bovenbouw. Bij vvto en tto dienen de activiteiten plaats te vinden binnen de reguliere lesuren in plaats van na schooltijd.

Scholen die deelnemen aan de pilot tweetalig primair onderwijs (tpo), ontvangen reeds subsidie in het kader van deze pilot, vanuit een daartoe opengestelde subsidieregeling. Scholen voor primair onderwijs die niet aan deze pilot deelnemen maar wel tweetalig onderwijs willen aanbieden, komen niet in aanmerking voor subsidie onder de voorliggende regeling.

Artikel 7

Voor leerlingenmobiliteit wordt maximaal € 150 per leerling toegekend. Voor leerlingen met een handicap is er een uitzondering op het maximum van € 150; voor hen worden de reële kosten vergoed. In het geval dat door deze reële kosten het maximum wordt overschreden, wordt het maximum per vestiging of instelling opgehoogd met de kosten die samenhangen met de deelname van de leerlingen met een handicap, tot ten hoogste € 25.000. Daarmee wordt voorkomen dat het maximum voor scholen een prikkel is om geen subsidie aan te vragen voor gehandicapte leerlingen.

Uitgaande van de desbetreffende definitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) uit een handicap zich ‘in individuele beperkingen als ook hindernissen bij het uitvoeren van activiteiten in en deelname aan de samenleving.’

Artikel 10

Indiening van een inhoudelijk verslag van de activiteit is vereist met het oog op de informatievoorziening en evaluatie. Het is van belang om goede voorbeelden te delen en te reflecteren op de leerervaring. Tevens zullen er bijeenkomsten georganiseerd worden waar subsidieontvangers van elkaar kunnen leren.

Artikel 11

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wijkt de datum van inwerkingtreding af van het beleid inzake vaste verandermomenten (VVM). Deze afwijking ligt in de rede omdat onderwijsinstellingen direct na publicatie van de regelingen subsidie moeten kunnen aanvragen om zich te kunnen voorbereiden op het nieuwe schooljaar. Zou de VVM zijn gevolgd, dan was de beschikbare aanvraagperiode zeer beperkt.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven