Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 26 april 2017, nr. WJZ/17057916, houdende wijziging van de Regeling fosfaatreductieplan 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Landbouwwet en artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling fosfaatreductieplan 2017 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. a. houder: houder als bedoeld in artikel 1 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van runderen, die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking;.

2. Onderdeel f vervalt.

3. De onderdelen g tot en met l worden geletterd f tot en met k.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k (nieuw) door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • l. jongveegetal: getal dat wordt berekend door het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 van 0 tot 1 jaar en van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd te delen door het aantal runderen van de houder op die datum dat ten minste eenmaal heeft gekalfd..

B

De aanhef van artikel 2 komt te luiden:

Onder rund als bedoeld in artikel 1, onderdelen d, e, en l, de artikelen 4, derde tot en met zevende lid, 6 tweede tot en met zesde lid, 7, 9, eerste, tweede, vijfde, zesde en achtste lid, 11, 12, eerste en tweede lid, en 13, wordt verstaan GVE overeenkomstig de volgende omrekeningsfactoren:.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4 (geldsom)

  • 1. De minister legt de houder de verplichting op tot betaling van een geldsom in euro’s.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt voor elk van de perioden 1 en 2 en voor elk van de maanden van de perioden 3, 4 en 5.

  • 3. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor periode 1 overeen met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging: (het gemiddeld aantal runderen in april van periode 1 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480.

  • 4. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor periode 2 overeen met de hoogste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in juni van periode 2 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480;

    • b. (het gemiddeld aantal runderen in juni van periode 2 dat ten minste eenmaal heeft gekalfd vermeerderd met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen en vervolgens verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 480.

  • 5. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor elk van de maanden van de perioden 3, 4 en 5 overeen met de hoogste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 240;

    • b. (het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd vermeerderd met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen en vervolgens verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 240.

  • 6. De geldsom, bedoeld in het eerste lid, is voor periode 1 niet verschuldigd indien in de maand april van periode 1:

    • a. het gemiddeld aantal runderen niet hoger is dan het referentieaantal, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk of lager is dan het getal dat overeenkomt met het doelstellingsaantal voor die maand.

  • 7. De geldsom, bedoeld in het eerste lid, is voor periode 2, onderscheidenlijk voor elk van de maanden van periode 3, 4 ten 5, niet verschuldigd indien in juni van periode 2, onderscheidenlijk in die hiervoor bedoelde maanden van de perioden 3, 4 en 5:

    • a. het gemiddeld aantal runderen niet hoger is dan het referentieaantal en tevens het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen, niet hoger is dan het referentieaantal, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk of lager is dan het doelstellingsaantal en tevens het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen, gelijk of lager is dan het doelstellingsaantal.

  • 8. Telkens indien in de tweede maand van de perioden 3 tot en met 5 de geldsom overeenkomstig het zevende lid niet is verschuldigd, is de geldsom die op grond van het eerste lid in voorkomend geval verschuldigd is over de daaraan voorafgaande maand alsnog niet verschuldigd.

D

Artikel 5 vervalt.

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6 (solidariteits-geldsom)

  • 1. De minister legt de houder over de perioden 1 en 2 en over elke van de in artikel 1, tweede lid, genoemde maanden van de perioden 3, 4 en 5, een verplichting tot betaling van een solidariteits-geldsom in euro’s op.

  • 2. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor elk van de maanden van de perioden 3, 4 en 5 overeen met de hoogste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 56;

    • b. (het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd vermeerderd met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen en vervolgens verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 56.

  • 3. De minister legt de houder, bedoeld in het eerste lid, een verplichting tot betaling van een geldsom op over periode 1, waarbij de hoogte van de geldsom overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het gemiddeld aantal runderen in de maand april van periode 1 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112.

  • 4. De hoogte van de geldsom, bedoeld in het eerste lid, komt voor periode 2 overeen met de hoogste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het gemiddeld aantal runderen in juni van periode 2 verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112;

    • b. (het gemiddeld aantal runderen in juni van periode 2 dat ten minste eenmaal heeft gekalfd vermeerderd met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen en vervolgens verminderd met het referentieaantal) vermenigvuldigd met 112.

  • 5. De solidariteits-geldsom is niet verschuldigd indien in de desbetreffende maand:

    • a. op grond van artikel 4 een geldsom is verschuldigd, of

    • b. het gemiddeld aantal runderen gelijk is of lager is dan het referentieaantal, en

      tevens het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen, niet hoger is dan het referentieaantal.

  • 6. Indien in de tweede maand van periode 3, 4 of 5 het gemiddeld aantal runderen overeenkomt met of lager is dan het referentieaantal, is de geldsom die op grond van het eerste lid in voorkomend geval verschuldigd is over de voorafgaande maand alsnog niet verschuldigd.

  • 7. In het geval artikel 4, achtste lid, van toepassing is en in de perioden 3, 4 of 5 voor de tweede maand van desbetreffende periode ingevolge het eerste lid een solidariteits-geldsom verschuldigd is, is deze geldsom, berekend overeenkomstig het tweede lid, eveneens verschuldigd over de eerste maand van die periode.

F

In artikel 7 vervalt de zinsnede ‘producent is van koemelk bestemd voor productie of verwerking en’.

G

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8 (inwinning)

  • 1. De geldsommen, bedoeld in de artikelen 4 en 6, worden door of vanwege de minister uiterlijk ingewonnen in de tweede maand die volgt op de maand waarover de geldsom is verschuldigd.

  • 2. De inwinning van de geldsommen, bedoeld in de artikelen 4 en 6, geschiedt door het zuivelbedrijf waaraan de houder melk levert indien dat zuivelbedrijf op grond van een overeenkomst is aangesloten bij ZuivelNL.

H

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De minister kent de houder van runderen uit de opbrengsten van de artikelen 4 en 6 over juni van periode 2 en elk van de in artikel 1, tweede lid, genoemde maanden, met uitzondering van maart en april, een bonus-geldsom toe indien het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand lager is dan het referentieaantal, waarbij de hoogte van de geldsom een bedrag bedraagt in euro’s dat overeenkomt met de laagste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:

    • a. (het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in desbetreffende maand) vermenigvuldigd met 120 in juni van periode 2, met 60 in periode 3 en vermenigvuldigd met 150 in de perioden 4 en 5;

    • b. (het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in desbetreffende maand, welk gemiddeld maandaantal wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in die maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen) vermenigvuldigd met 120 in juni van periode 2, met 60 in periode 3 en vermenigvuldigd met 150 in de perioden 4 en 5.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, bedraagt, indien de uitkomst van de in die leden tussen haken geplaatste aftreksom lager is dan het referentieaantal verminderd met 10%, de hoogte van de geldsom een bedrag in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:

    (het referentieaantal verminderd met het referentieaantal verminderd met 10%) vermenigvuldigd met 120 in de maand april van periode 1 en in juni van periode 2, met 60 in periode 3 en vermenigvuldigd met 150 in de maanden van periode 4 en 5.

3. Het achtste lid, komt te luiden:

8. Het eerste lid wordt niet toegepast indien het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand, bedoeld in de aanhef van dat lid, gelijk of hoger is dan het referentieaantal op grond van de volgende berekening van dat gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand: het aantal runderen dat wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen.

I

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a (herberekening)

  • 1. Telkens in het geval een rund dat ten minste eenmaal heeft gekalfd door de houder na 28 april 2017 in het I&R-systeem is afgemeld en binnen 4 maanden na die afmelding terugkeert in het I&R-systeem van die houder, past de minister, met ingang van de periode dat het rund door de houder in het I&R-systeem was afgemeld, voor die houder de artikelen 4, 6 en 9 voor de perioden 2 tot en met 5 opnieuw toe waarbij dat rund, voor zover van toepassing, alsnog meetelt bij het gemiddeld aantal runderen dat in de tweede maand van periode 2, onderscheidenlijk in de desbetreffende maanden van de perioden 3, 4 en 5, werd gehouden.

  • 2. In het geval de toepassing van het eerste lid leidt tot:

    • a. een hogere geldsom dan ingevolge artikel 4 of 6 voor de desbetreffende periode of maand is opgelegd, is de houder per ommegaande het verschil tussen beide geldsommen aan de minister verschuldigd;

    • b. een lagere bonus-geldsom dan ingevolge artikel 9 voor de desbetreffende periode of maand is toegekend, is de houder per ommegaande het verschil tussen beide bonus-geldsommen aan de minister verschuldigd.

J

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid en vierde lid vervalt telkens de zinsnede ‘die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking’.

2. In het zesde lid vervalt in de aanhef de zinsnede ‘die producent is van koemelk bestemd voor consumptie of verwerking’ en vervalt in onderdeel b de zinsnede ‘ in het geval de inschaarder geen producent is van koemelk voor consumptie of verwerking, deze instemt met verlaging van het gemiddeld aantal runderen dat in 2016 werd gehouden in april, juni, augustus en oktober, of,’.

3. Het achtste lid vervalt en het negende lid wordt vernummerd tot achtste lid.

4. In het achtste lid (nieuw) vervalt in onderdeel b ‘, en achtste lid,’.

5. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Een houder die een verzoek heeft ingediend als bedoeld in het eerste of vierde lid kan voor de toepassing van deze regeling tevens bij de minister voor 20 mei 2017 een verzoek indienen voor berekening van het jongveegetal in de perioden 2, 3 en 5 op de volgende, van artikel 1, eerste lid, onderdeel l, afwijkende berekeningswijze: (het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 van 0 tot 1 jaar en van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd verminderd met het aantal uitgeschaarde runderen overeenkomstig het tweede lid) gedeeld door het aantal runderen van de houder op 28 april 2017 dat ten minste eenmaal heeft gekalfd.

K

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt telkens’, bedoeld in artikel 4’.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt uiterlijk op 1 april 2017 ingediend, dan wel, indien het een verzoek betreft als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 maand na de bedrijfsoverdracht indien de overdracht na 1 maart 2017 heeft plaatsgevonden.

4. Het vierde lid en vijfde lid vervallen.

L

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13 (uitzonderingen)

  • 1. Bij het gemiddeld aantal runderen, bedoeld in de artikelen 4, 6 en 9, is niet inbegrepen:

    • a. het aantal runderen dat door de houder in de desbetreffende maand is geplaatst in een op grond van artikel 21 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s erkend verzamelcentrum of in een door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit goedgekeurde inrichting of voorziening, waar de runderen die bestemd zijn voor uitvoer binnen de Europese Unie of voor export naar derde landen in afzondering worden gehouden zonder direct of indirect contact met andere dieren teneinde gedurende een bepaalde periode runderen te observeren en te testen;

    • b. de vanaf 1 oktober 2016 door de houder gehouden aanwas van runderen die behoren tot de volgende rassen: Brandrood rund, Fries Hollands vee, Roodbont Fries vee, Groninger blaarkop, Lakenvelder.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is uitsluitend van toepassing indien de houder van de runderen op een door de minister aangegeven wijze meldt welke runderen het betreft.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2017.

  • 2. Artikel I, onderdelen D, G, J, K en L, werkt terug tot en met 1 maart 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 april 2017

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

TOELICHTING

1. Aanleiding

Deze wijzigingsregeling strekt tot aanpassing van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (hierna: de regeling). De redenen om tot aanpassing van de regeling over te gaan zijn aangegeven in de brief van 12 april 2017 van de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1610). Na invoering van de regeling bleek dat er bij niet melk-producerende bedrijven toch onbedoelde negatieve effecten optraden . Om onder andere deze bedrijven tegemoet te komen is de regeling eerder gewijzigd op 30 maart 2017 (Stcrt. 2017, nr. 18602). Die wijziging blijkt echter nog ontoereikend om alle onbedoelde negatieve effecten in voldoende mate voor de niet melk-producerende bedrijven weg te nemen.

Besloten is, na afstemming met de melk- en vleesveesector, de reikwijdte van de regeling te beperken tot melk-producerende bedrijven. Dat betekent dat met deze wijziging de regeling met terugwerkende kracht tot aan 1 maart 2017 (het tijdstip waarop de regeling in werking is getreden) niet meer van toepassing is op niet melk-producerende bedrijven. Aan niet melk-producerende bedrijven, die tot dusver eveneens onder de regeling vielen, zal dan ook geen geldsom worden opgelegd.

In de hiervoor vermelde brief van 12 april 2017 is al aangekondigd dat met deze wijziging van de regeling blijvend geborgd zal worden dat het onderbrengen van runderen door melk producerende bedrijven op niet melk-producerende bedrijven – om daarmee niet over hoeven te gaan tot reductie in 2017 – zal worden tegengaan. Dit is immers noodzakelijk om de effectiviteit van de regeling te behouden. Gelet hierop zijn met deze wijziging met name de volgende kernaanpassingen in de regeling doorgevoerd:

  • Elk melk-producerend bedrijf dient voor het bereiken of behouden van zijn GVE-reductie zorg te dragen voor het in stand houden van het aandeel jongvee binnen de totale melkveestapel op zijn bedrijf. Hiertoe wordt voor elk melk-producerend bedrijf een jongveegetal geïntroduceerd.

  • Voor runderen die tenminste een keer hebben gekalfd geldt dat alle afvoer telt als reductie. Aan afvoer naar een niet melk-producerend bedrijf is de voorwaarde toegevoegd dat deze dieren niet binnen vier maanden terug mogen keren op het oorspronkelijke melk-producerende bedrijf.

Daarnaast vinden naar aanleiding van het buiten de regeling brengen van de niet melk-producerende bedrijven een aantal kleinere aanpassingen – die hier verband mee houden – in de regeling plaats; zoals onder meer de bepalingen voor het uit- en inscharen van vee.

De belangrijkste inhoudelijke aanpassingen van de regeling worden hierna toegelicht.

2. Aanpassingen

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de regeling)

Elk melk-producerend bedrijf krijgt – ingevolge het nieuwe onderdeel l, van artikel 1, eerste lid – een jongveegetal. Dit getal wordt berekend door het aantal runderen (uitgedrukt in GVE) van de houder op 28 april 2017 van 0 tot 1 jaar en van 1 jaar of ouder dat niet heeft gekalfd te delen door het aantal runderen van de houder op die datum dat ten minste eenmaal heeft gekalfd.

Artikel I, onderdeel C en E (artikel 4 en 6 van de regeling)

Nu de regeling niet meer van toepassing is op niet melk-producerende bedrijven, kan de houder van het melk producerende bedrijf jongvee afvoeren naar elke gewenste bestemming. Echter, wanneer het bedrijf voor bereiken of instandhouden van de reductie alleen of meer dan evenredig in jongvee reduceert, wordt niet langer voldaan aan de gewenste jongveeverhouding (het jongveegetal). Dan zal, bij het bepalen of daadwerkelijk voldoende gereduceerd is om onder het doelstellingsaantal of het referentieaantal te komen, op basis van het jongveegetal alsnog het teveel afgevoerde jongvee worden meegeteld op het bedrijf.

De artikelen 4 en 6 van de regeling bepalen op welke wijze de geldsommen worden berekend die melk-producerende bedrijven verschuldigd zijn en in welke gevallen de geldsommen niet verschuldigd zijn. Met de aanpassingen van deze artikelen wordt in de berekeningen voortaan tevens het jongveegetal betrokken, waardoor eventuele reductie van meer jongvee dan volgt uit de verhouding jongvee – zoals is vastgelegd in het jongveegetal – niet wordt gezien als reductie; en daarmee meetelt in de berekening waardoor hierover een geldsom op grond van artikel 4 of 6 kan worden opgelegd.

Artikel I, onderdeel D

Met deze wijziging vervalt artikel 5 van de regeling. Daarmee is de regeling niet meer van toepassing op niet melk-producerende bedrijven.

Artikel I, onderdeel I (nieuw artikel 9a)

De afvoer van het melk-producerend bedrijf van runderen die tenminste een keer hebben gekalfd telt als reductie. Bij afvoer van een melk-producerend bedrijf naar een nietmelk-producerend bedrijf is de voorwaarde toegevoegd dat deze dieren niet binnen 4 maanden terug mogen keren op het eerstbedoelde melk-producerend bedrijf. Voor zover er binnen vier maanden na afvoer van het rund een terugkeer op het melk-producerend bedrijf van dat rund gebeurt, vindt op grond van het nieuwe artikel 9a een herberekening van de geldsommen plaats van het moment van afvoer tot aan de terugkeer op het melk-producerend bedrijf.

Artikel I, onderdeel L (artikel 13 van de regeling)

Bij brief van 13 april 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 196) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Tweede Kamer bericht dat in overleg met de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH) is besloten om runderen van bepaalde zeldzame rassen die na 1 oktober 2016 zijn of worden geboren, niet onder de werking van de regeling te laten vallen. Voorwaarde hiervoor is dat, door samenwerking van de SZH en de stamboeken, de betreffende runderen worden gemerkt in het I&R-systeem. Het merken van zeldzame rasdieren gebeurt al in het kader van de diercrisesmaatregelen. Hiermee kunnen dieren van zeldzame rassen waar mogelijk worden ontzien in geval van uitbraken van besmettelijke dierziekten.

Artikel I, onderdeel B, F, G, J en K

Deze wijzigingen betreffen aanpassingen om de regeling in zijn geheel in overeenstemming te brengen – en aan te laten sluiten – met de hiervoor genoemde wijzigingen die betrekking hebben op de introductie van het jongveegetal en het niet langer van toepassing zijn van de regeling voor niet melk-producerende bedrijven.

De wijziging van onderdeel G (artikel 8 van de regeling) betreft de inwinning van de geldsommen. Op grond van deze wijziging worden de geldsommen geïnd uiterlijk in de tweede maand die volgt op de maand waarin deze verschuldigd worden. Dit sluit beter aan op de beschikbare uitvoeringscapaciteit.

3. Regeldruk

De wijzigingen van de regeling hebben regeldrukeffecten. Deze bestaan uit een verschuiving van de administratieve lasten voor melkleverende bedrijven. Deze bedrijven moeten bij hun GVE-administratie aanvullend rekening houden met het voor het bedrijf geldende jongveegetal. De administratieve lasten die hiermee zijn gemoeid zijn vergelijkbaar met die reeds zijn aangeven in de toelichting bij de regeling en blijven daarmee gemiddeld € 233,– per bedrijf.

Omdat houders van niet melk-producerende bedrijven buiten de regeling komen, vervallen de administratieve lasten voor deze bedrijvencategorie geheel.

4. Inwerkingtreding

Deze wijziging van de regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt – voor wat betreft de artikelen die betrekking hadden op de niet melk-producerende bedrijven – terug tot en met 1 maart 2017. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor inwerkingtreding van ministeriële regelingen. Deze afwijking is echter verantwoord omdat de wijziging van de regeling op die onderdelen begunstigend is voor een aantal categorieën houders van runderen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven