TOELICHTING
Algemene toelichting
Voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is 4 miljoen euro per jaar beschikbaar
gekomen om de komende 2 jaar in te zetten om gelijke kansen voor deelnemers met een
diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, beroepsbegeleidende leerweg, of
geen diploma (hierna: lager opgeleide deelnemers) te bevorderen. Het mbo heeft te
maken met deelnemers die zonder of met een lage vooropleiding instromen en (mede)
daardoor relatief lang in het mbo verblijven. Zij beginnen namelijk op een laag niveau
en hebben meer tijd nodig om het voor hen hoogst haalbare diploma te behalen. Ook
hebben zij vaak nog geen goede keuze kunnen of willen maken, is er meer aanleiding
om te switchen van opleiding en/of instelling of is er een reden om de opleiding tijdelijk
te onderbreken. Door de toepassing van de aflopende bekostiging, waarbij instellingen
in de eerste jaren meer inputbekostiging ontvangen voor een ingeschreven student waar
na de bekostiging gehalveerd wordt en uiteindelijk op 0 gesteld wordt (de zogenoemde
cascade), genereren deze deelnemers na een aantal jaren minder of geen (input)bekostiging
voor een instelling. Deze cascade zorgt er immers voor dat deelnemers die meer dan
4 jaar in het mbo verblijven voor de helft meetellen voor de inputbekostiging en deelnemers
die langer dan 6 jaar in het mbo verblijven niet meetellen.
De cascade is per 2015 ingevoerd om instellingen te stimuleren deelnemers een efficiënte
opleiding aan te bieden. Een groot aantal deelnemers in het mbo vonden het onderwijs
te weinig uitdagend. En ook om het mbo meer concurrerend te maken met het VO is de
opleidingsduur verkort en de onderwijstijd geïntensiveerd. Zonder cascade ontvangen
instellingen voor deelnemers die langer in het mbo verblijven, volledige bekostiging.
Het aanpassen of afschaffen van de cascade zou ertoe leiden dat instellingen die uitvoering
geven aan het beleid van meer doelmatige leerwegen in het mbo, daar nadeel van ondervinden.
Dat is niet gewenst. Mede om die reden is ook de MBO Raad van mening dat aanpassing
van de cascade op dit moment niet aan de orde moet zijn. Overeengekomen is dat naar
een structurele oplossing gezocht wordt voor instellingen die te maken hebben met
relatief veel laag opgeleide deelnemers die lang in het mbo verblijven. Dit zou via
de kwaliteitsafspraken kunnen maar wellicht is een aanpassing van de structurele bekostiging
nodig. Tot die oplossing gerealiseerd kan worden, biedt deze regeling aan die instellingen
een financiële compensatie.
In principe ziet de reguliere bekostiging die instellingen ontvangen ook op het verzorgen
van onderwijs voor deelnemers die relatief lang in het mbo verblijven. De bekostiging
van het mbo bestaat uit een verdeelmodel van het landelijk budget voor het mbo waarbij
elke instelling haar aandeel ontvangt op basis van de ingeschreven deelnemers en de
afgegeven diploma’s. Instellingen ontvangen deze rijksbijdrage als lumpsum vergoeding
en dat houdt in dat het bevoegd gezag naar eigen inzicht de middelen over de opleidingen
mag verdelen. Instellingen hebben daarnaast de zorgplicht om deze deelnemers met een
goede intake en met behulp van loopbaanoriëntatie zoveel mogelijk voor de juiste opleiding
in te schrijven, zodat ook deze deelnemers zo efficiënt mogelijk een beroepsopleiding
volgen. Echter, uit cijfers van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) blijkt dat een aantal
instellingen met relatief veel lager opgeleide deelnemers te maken heeft. Deze deelnemers
hebben in de regel meer tijd nodig om de keuze voor een juiste opleiding te maken.
Dit leidt er toe dat de weg naar het hoogst haalbare diploma in het beroepsonderwijs
die studenten meer tijd kost dan de door het bevoegd gezag vastgestelde nominale studieduur.
En zoals in de eerste alinea aangegeven, tellen studenten die langer dan 4 jaar in
het mbo verblijven, minder mee bij de verdeling van het voor het mbo vastgestelde
macrobudget, waardoor de ontvangen bekostiging lager uitvalt.
Het doel van deze regeling is de instellingen die 20% of meer van dergelijke studenten
hebben ingeschreven en daardoor minder bekostiging ontvangen financieel te ondersteunen.
Het landelijk gemiddelde bedraagt ca. 17%. Hierdoor zouden er geen belemmeringen meer
mogen zijn om deze deelnemers langer in het onderwijs te houden. Met deze extra middelen
is het voor deze instellingen mogelijk deze deelnemers gelijke kansen te geven om
het voor hen hoogst haalbare mbo-diploma te halen.
Deze regeling is bedoeld als tijdelijke oplossing voor een periode van twee jaar.
Gedurende deze periode wordt bezien op welke wijze een meer structurele voorziening
geborgd kan worden. Voor de structurele voorziening wordt overwogen extra middelen
te verstrekken via:
Indien aanpassing van wet- of regelgeving meer tijd vergt, kan deze regeling met een
jaar worden verlengd.
Wijze waarop de middelen worden verdeeld
DUO heeft een overzicht gemaakt van de schoolloopbaan van deelnemers. Uit dit overzicht
is gebleken dat een beperkt aantal instellingen te maken heeft met relatief veel deelnemers
die zonder of met een lage vooropleiding instromen en lang(er) in het mbo verblijven
(hierna: de doelgroep). Het betreft deelnemers die om diverse redenen langer in het
mbo verblijven en meer tijd nodig hebben om hun loopbaan in het mbo succesvol af te
ronden. Zo kan het zijn dat de deelnemer na het behalen van een diploma doorstroomt
naar een opleiding van een hoger niveau (stapelen), de deelnemer tussentijds wisselt
van opleiding of instelling, de deelnemer na een onderbreking van maximaal 3 jaar
opnieuw begint aan een beroepsopleiding of de deelnemer om uiteenlopende redenen minimaal
een jaar langer dan de nominale studieduur van die opleiding nog ingeschreven staat.
Van het totaal aantal deelnemers bedraagt het landelijk gemiddelde van deze doelgroep
ca. 17%. Bij een beperkt aantal instellingen is de omvang van deze doelgroep hoger.
Ter indicatie in het jaar 2015 betrof het 8 van de 67 instellingen.
Met de MBO Raad en de instellingen is het volgende overeengekomen. Gezien de omvang
van de middelen en om deze zo effectief mogelijk in te zetten, is besloten de middelen
te verdelen over uitsluitend die instellingen waarbij het percentage van de doelgroep
20% of meer bedraagt. Deze instellingen staan voor een grotere uitdaging dan gemiddeld
om al deze deelnemers kans te geven op een mbo-diploma op een zo hoog mogelijk niveau.
Voor de vaststelling van de aanvullende bekostiging wordt gebruik gemaakt van de bekostigingsgegevens
van het jaar t-2. Zo wordt voor de verdeling van de middelen voor 2017 gebruik gemaakt
van de ingeschreven en de door de instellingsaccountants gevalideerde deelnemers op
1 oktober 2015.
Per instelling wordt het aantal ingeschreven deelnemers geteld dat tot de doelgroep
kan worden gerekend op grond van deze regeling. Vervolgens wordt het aandeel van dit
aantal deelnemers in het totaal aantal deelnemers berekend. Van de instellingen waarvoor
dit aandeel 20% of meer bedraagt, wordt het aantal deelnemers in de doelgroep opgeteld.
Vervolgens ontvangt elke instelling een aandeel naar rato van het aantal deelnemers
die aan deze instelling ingeschreven staat in het totaal.
Administratieve lasten
Er zijn aan deze regeling geen administratieve lasten verbonden voor de instellingen.
Er wordt gebruik gemaakt van reeds beschikbare en gecontroleerde gegevens die in het
kader van de berekening voor de rijksbekostiging al via het Basisregister onderwijs
worden aangeleverd. De instellingen hoeven ook geen aanvraag in te dienen om voor
de aanvullende bekostiging in aanmerking te komen.
Uitvoeringstoets
DUO acht de regeling uitvoerbaar.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Deze regeling heeft alleen betrekking op basisberoepsopleidingen, vakopleidingen en
middenkaderopleidingen. De entreeopleiding is uitgezonderd van deze regeling, omdat de deelnemers
voor deze opleiding per definitie niet over een diploma beschikken gelet op de wettelijke
toelating tot de entreeopleiding (artikel 8.1.1b van de Wet educatie en beroepsonderwijs).
Daarnaast geldt de regeling enkel voor uit ’s Rijks kas bekostigde instellingen.
Artikel 2
Het doel van deze regeling is om, vooruitlopend op een structurele oplossing, de instellingen
te compenseren waarbij 20% of meer lager opgeleide deelnemers staan ingeschreven en
die op dat moment al een langere inschrijvingsduur in het middelbaar beroepsonderwijs
hebben. Door deze instellingen te compenseren zouden er geen financiële belemmeringen
zijn om deze deelnemers de tijd te gunnen om – door middel van bijvoorbeeld stapeling
– een mbo-diploma op zo hoog mogelijk niveau te behalen. Dit vergroot de kansengelijkheid
van deelnemers met een lagere of geen afgeronde vooropleiding binnen het mbo.
Artikel 3
Ter overbrugging naar een structurele oplossing is voor de kalenderjaren 2017 en 2018
per jaar € 4 miljoen voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling beschikbaar.
Artikel 4
Tweede lid
Studenten die de eerste drie of meer leerjaren van een school voor algemeen voortgezet
onderwijs of van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs met gunstig
gevolg hebben doorlopen, maar geen havo of vwo diploma hebben behaald, worden – gelet
op hun niveau – voor deze regeling gelijkgesteld met degene die een diploma voorbereidend
middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte, gemengde of de theoretische
leerweg heeft behaald.
Derde lid
Op basis van artikel 2.2.5 van het Uitvoeringsbesluit WEB worden de gegevens, bedoeld
in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, h, i, l, m en n, van de WEB
uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar ingediend bij DUO.
Deze bekostigingsgegevens worden door de instellingen aangeleverd aan het basisregister
onderwijs. DUO zal op basis van deze gegevens bepalen of voldaan wordt aan de voorwaarden,
gesteld in deze regeling. Daarnaast wordt voor het bepalen van de hoogste vooropleiding
van studenten de gegevens gebruikt zoals deze in het basisregister onderwijs worden
geregistreerd. Op dit moment zijn alleen de vooropleidingsgegevens zoals aangeleverd
door de scholen voor voortgezet onderwijs gevalideerd. Om die reden worden deze gegevens
gebruikt.
Vierde lid
Indien een deelnemer aan beide voorwaarden voldoet wordt deze meegeteld in de doelgroep.
Deelnemers van wie de vooropleiding niet geregistreerd staat in het basisregister
onderwijs, voldoen niet aan de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid, onder a,
en tellen daarom niet mee bij de berekening van zowel de 20% als het te ontvangen
bedrag.
Vervolgens wordt het aantal deelnemers in de doelgroep afgezet tegen het totaal ingeschreven
aantal deelnemers. Indien het percentage hoger is dan 20% komt de instelling in aanmerking
voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling.
Vervolgens wordt de hoogte van bedrag – dat als aanvullende middelen wordt toegevoegd
aan de rijksbijdrage – bepaald door het aantal deelnemers dat valt binnen de doelgroep
af te zetten tegen het landelijke totaal aantal deelnemers binnen de doelgroep vermenigvuldigd
met het beschikbare budget voor dat jaar.
|
Bijvoorbeeld: In het jaar 2015 heeft instelling x in totaal 7.250 deelnemers ingeschreven.
Daarvan zijn 1.500 lager opgeleide deelnemers. Het gaat hier dus om een instelling
met een aandeel van meer dan 20%. In totaal zijn er dat jaar 5 instellingen die een
aandeel van 20% of meer hebben. Het totaal aantal lager opgeleide deelnemers van deze
5 instellingen is in 2015 20.000 Instelling x ontvangt in dat geval in het jaar 2017
1.500 / 20.000 = 0,075 x € 4.000.000 = € 300.000 aan aanvullende bekostiging op grond
van deze regeling.
|
Vijfde lid
Het bedrag wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.
Artikel 5
Omdat deze regeling in het bekostigingsjaar 2017 wordt gepubliceerd, wordt voor het
jaar 2017 de hoogte van de aanvullende middelen voor de betreffende instellingen bekend
gemaakt in juni van dit jaar. In 2018 wordt aangesloten bij de bekendmaking van de
rijksbekostiging en wordt de hoogte van de aanvullende middelen in september bekendgemaakt.
De uitbetaling van de aanvullende middelen zal plaatsvinden volgens het door de minister
op grond van artikel 2.2.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bepaalde kasritme
van de reguliere bekostiging, waarbij voor het jaar 2017 geldt dat het uit te betalen
bedrag verdeeld wordt over de resterende maanden van het kasritme.
Artikel 7
Voor het mbo is voor de jaren 2017 en 2018 € 4 miljoen per jaar beschikbaar gekomen,
dat ingezet wordt om gelijke kansen voor deelnemers met een diploma voorbereidend
middelbaar beroepsonderwijs, basisberoepsgerichte leerweg, of geen diploma te bevorderen.
Onderhavige regeling heeft een begunstigend effect voor instellingen en deelnemers.
Om die reden werkt deze regeling terug tot 1 januari 2017 en vervalt de regeling met
ingang van 1 januari 2019.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker