Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 april 2017 nr. mbo/1121766, houdende regels voor het verstrekken van aanvullende middelen in het kader van kansengelijkheid ten behoeve van het wegnemen van financiële belemmeringen voor het behalen van het hoogst haalbare diploma in het beroepsonderwijs door diplomastapeling, het wisselen van opleiding of het opnieuw beginnen met een opleiding (Regeling compensatie langere inschrijvingsduur)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische zaken;

Gelet op artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. beroepsopleiding:

beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

b. deelnemer:

een in artikel 8.1.1, eerste lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde deelnemer;

c. instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

d. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 2 Doel

Het doel van deze regeling is het compenseren van instellingen voor een onevenredig aantal ingeschreven deelnemers met een langere inschrijvingsduur in het middelbaar beroepsonderwijs. Met deze aanvullende middelen worden in het kader van kansengelijkheid financiële belemmeringen weggenomen, waardoor deze deelnemers door het stapelen van diploma’s, door het wisselen van opleiding of het opnieuw beginnen met een opleiding het voor hen hoogst haalbare diploma in het beroepsonderwijs kunnen behalen.

Artikel 3 Bekostigingsplafond

Voor verstrekking van aanvullende middelen op grond van deze regeling is beschikbaar:

  • a. in het jaar 2017 een bedrag van € 4.000.000,–; en

  • b. in het jaar 2018 een bedrag van € 4.000.000,–.

Artikel 4. Verstrekking aanvullende middelen

  • 1. De aanvullende bekostiging wordt zonder aanvraag verstrekt aan het bevoegd gezag van een instelling indien op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende bekostigingsjaar waarvoor de aanvullende middelen als bedoeld in artikel 3 beschikbaar zijn, minimaal 20% van het totaal ingeschreven aantal deelnemers in een beroepsopleiding bij die instelling:

    • a. geen diploma voortgezet onderwijs dan wel een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg, heeft, en

    • b. aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoet:

      • i. na het met goed gevolg afsluiten van een beroepsopleiding is ingeschreven bij een beroepsopleiding op een hoger niveau;

      • ii. minimaal één jaar langer dan de door het bevoegd gezag vastgestelde studieduur van de huidige beroepsopleiding staat ingeschreven bij die beroepsopleiding; of

      • iii. in voorgaande jaren is uitgeschreven bij een beroepsopleiding zonder deze opleiding met goed gevolg afgerond te hebben en binnen een periode van maximaal 3 jaar opnieuw is ingeschreven bij een beroepsopleiding.

  • 2. Met het hebben van een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, anders dan de basisberoepsgerichte leerweg, wordt in deze regeling gelijkgesteld degene die de eerste drie of meer leerjaren van een school voor algemeen voortgezet onderwijs of van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs met gunstig gevolg heeft doorlopen.

  • 3. Indien de vooropleiding van een deelnemer niet geregistreerd is in het basisregister onderwijs, wordt deze deelnemer geacht niet te hebben voldaan aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, onder a.

  • 4. De minister berekent het in artikel 3 genoemde bedrag volgens de formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    IDLV:

    het aantal ingeschreven deelnemers dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, onder a en b en 20% of meer bedraagt van het totaal aantal ingeschreven deelnemers;

    LDLV:

    het totaal van het aantal ingeschreven deelnemers dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, onder a en b zijnde de som van het aantal ingeschreven deelnemers die voldoen aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid van alle instellingen;

    LBLV:

    het landelijk beschikbare budget bedoeld in artikel 3.

  • 5. De uitkomst van de berekening op grond van het vierde lid wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 6. De aanvullende bekostiging wordt direct vastgesteld.

  • 7. De aanvullende bekostiging kan ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 5 Betaling

  • 1. De betaling vindt plaats volgens het kasritme van de betaling van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 2. Voor het jaar 2017 maakt de minister in juni de hoogte van de aanvullende bekostiging per instelling bekend.

  • 3. Voor het jaar 2018 maakt de minister in september 2017 de hoogte van de aanvullende bekostiging per instelling bekend.

Artikel 6 Verantwoording aanvullende middelen

De verantwoording geschiedt in de jaarverslaglegging overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 7 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag van publicatie in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 8 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling compensatie langere inschrijvingsduur.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Algemene toelichting

Voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is 4 miljoen euro per jaar beschikbaar gekomen om de komende 2 jaar in te zetten om gelijke kansen voor deelnemers met een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, beroepsbegeleidende leerweg, of geen diploma (hierna: lager opgeleide deelnemers) te bevorderen. Het mbo heeft te maken met deelnemers die zonder of met een lage vooropleiding instromen en (mede) daardoor relatief lang in het mbo verblijven. Zij beginnen namelijk op een laag niveau en hebben meer tijd nodig om het voor hen hoogst haalbare diploma te behalen. Ook hebben zij vaak nog geen goede keuze kunnen of willen maken, is er meer aanleiding om te switchen van opleiding en/of instelling of is er een reden om de opleiding tijdelijk te onderbreken. Door de toepassing van de aflopende bekostiging, waarbij instellingen in de eerste jaren meer inputbekostiging ontvangen voor een ingeschreven student waar na de bekostiging gehalveerd wordt en uiteindelijk op 0 gesteld wordt (de zogenoemde cascade), genereren deze deelnemers na een aantal jaren minder of geen (input)bekostiging voor een instelling. Deze cascade zorgt er immers voor dat deelnemers die meer dan 4 jaar in het mbo verblijven voor de helft meetellen voor de inputbekostiging en deelnemers die langer dan 6 jaar in het mbo verblijven niet meetellen.

De cascade is per 2015 ingevoerd om instellingen te stimuleren deelnemers een efficiënte opleiding aan te bieden. Een groot aantal deelnemers in het mbo vonden het onderwijs te weinig uitdagend. En ook om het mbo meer concurrerend te maken met het VO is de opleidingsduur verkort en de onderwijstijd geïntensiveerd. Zonder cascade ontvangen instellingen voor deelnemers die langer in het mbo verblijven, volledige bekostiging. Het aanpassen of afschaffen van de cascade zou ertoe leiden dat instellingen die uitvoering geven aan het beleid van meer doelmatige leerwegen in het mbo, daar nadeel van ondervinden. Dat is niet gewenst. Mede om die reden is ook de MBO Raad van mening dat aanpassing van de cascade op dit moment niet aan de orde moet zijn. Overeengekomen is dat naar een structurele oplossing gezocht wordt voor instellingen die te maken hebben met relatief veel laag opgeleide deelnemers die lang in het mbo verblijven. Dit zou via de kwaliteitsafspraken kunnen maar wellicht is een aanpassing van de structurele bekostiging nodig. Tot die oplossing gerealiseerd kan worden, biedt deze regeling aan die instellingen een financiële compensatie.

In principe ziet de reguliere bekostiging die instellingen ontvangen ook op het verzorgen van onderwijs voor deelnemers die relatief lang in het mbo verblijven. De bekostiging van het mbo bestaat uit een verdeelmodel van het landelijk budget voor het mbo waarbij elke instelling haar aandeel ontvangt op basis van de ingeschreven deelnemers en de afgegeven diploma’s. Instellingen ontvangen deze rijksbijdrage als lumpsum vergoeding en dat houdt in dat het bevoegd gezag naar eigen inzicht de middelen over de opleidingen mag verdelen. Instellingen hebben daarnaast de zorgplicht om deze deelnemers met een goede intake en met behulp van loopbaanoriëntatie zoveel mogelijk voor de juiste opleiding in te schrijven, zodat ook deze deelnemers zo efficiënt mogelijk een beroepsopleiding volgen. Echter, uit cijfers van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) blijkt dat een aantal instellingen met relatief veel lager opgeleide deelnemers te maken heeft. Deze deelnemers hebben in de regel meer tijd nodig om de keuze voor een juiste opleiding te maken. Dit leidt er toe dat de weg naar het hoogst haalbare diploma in het beroepsonderwijs die studenten meer tijd kost dan de door het bevoegd gezag vastgestelde nominale studieduur. En zoals in de eerste alinea aangegeven, tellen studenten die langer dan 4 jaar in het mbo verblijven, minder mee bij de verdeling van het voor het mbo vastgestelde macrobudget, waardoor de ontvangen bekostiging lager uitvalt.

Het doel van deze regeling is de instellingen die 20% of meer van dergelijke studenten hebben ingeschreven en daardoor minder bekostiging ontvangen financieel te ondersteunen. Het landelijk gemiddelde bedraagt ca. 17%. Hierdoor zouden er geen belemmeringen meer mogen zijn om deze deelnemers langer in het onderwijs te houden. Met deze extra middelen is het voor deze instellingen mogelijk deze deelnemers gelijke kansen te geven om het voor hen hoogst haalbare mbo-diploma te halen.

Deze regeling is bedoeld als tijdelijke oplossing voor een periode van twee jaar. Gedurende deze periode wordt bezien op welke wijze een meer structurele voorziening geborgd kan worden. Voor de structurele voorziening wordt overwogen extra middelen te verstrekken via:

  • 1. de kwaliteitsafspraken; of

  • 2. de reguliere bekostiging.

Indien aanpassing van wet- of regelgeving meer tijd vergt, kan deze regeling met een jaar worden verlengd.

Wijze waarop de middelen worden verdeeld

DUO heeft een overzicht gemaakt van de schoolloopbaan van deelnemers. Uit dit overzicht is gebleken dat een beperkt aantal instellingen te maken heeft met relatief veel deelnemers die zonder of met een lage vooropleiding instromen en lang(er) in het mbo verblijven (hierna: de doelgroep). Het betreft deelnemers die om diverse redenen langer in het mbo verblijven en meer tijd nodig hebben om hun loopbaan in het mbo succesvol af te ronden. Zo kan het zijn dat de deelnemer na het behalen van een diploma doorstroomt naar een opleiding van een hoger niveau (stapelen), de deelnemer tussentijds wisselt van opleiding of instelling, de deelnemer na een onderbreking van maximaal 3 jaar opnieuw begint aan een beroepsopleiding of de deelnemer om uiteenlopende redenen minimaal een jaar langer dan de nominale studieduur van die opleiding nog ingeschreven staat. Van het totaal aantal deelnemers bedraagt het landelijk gemiddelde van deze doelgroep ca. 17%. Bij een beperkt aantal instellingen is de omvang van deze doelgroep hoger. Ter indicatie in het jaar 2015 betrof het 8 van de 67 instellingen.

Met de MBO Raad en de instellingen is het volgende overeengekomen. Gezien de omvang van de middelen en om deze zo effectief mogelijk in te zetten, is besloten de middelen te verdelen over uitsluitend die instellingen waarbij het percentage van de doelgroep 20% of meer bedraagt. Deze instellingen staan voor een grotere uitdaging dan gemiddeld om al deze deelnemers kans te geven op een mbo-diploma op een zo hoog mogelijk niveau.

Voor de vaststelling van de aanvullende bekostiging wordt gebruik gemaakt van de bekostigingsgegevens van het jaar t-2. Zo wordt voor de verdeling van de middelen voor 2017 gebruik gemaakt van de ingeschreven en de door de instellingsaccountants gevalideerde deelnemers op 1 oktober 2015.

Per instelling wordt het aantal ingeschreven deelnemers geteld dat tot de doelgroep kan worden gerekend op grond van deze regeling. Vervolgens wordt het aandeel van dit aantal deelnemers in het totaal aantal deelnemers berekend. Van de instellingen waarvoor dit aandeel 20% of meer bedraagt, wordt het aantal deelnemers in de doelgroep opgeteld. Vervolgens ontvangt elke instelling een aandeel naar rato van het aantal deelnemers die aan deze instelling ingeschreven staat in het totaal.

Administratieve lasten

Er zijn aan deze regeling geen administratieve lasten verbonden voor de instellingen. Er wordt gebruik gemaakt van reeds beschikbare en gecontroleerde gegevens die in het kader van de berekening voor de rijksbekostiging al via het Basisregister onderwijs worden aangeleverd. De instellingen hoeven ook geen aanvraag in te dienen om voor de aanvullende bekostiging in aanmerking te komen.

Uitvoeringstoets

DUO acht de regeling uitvoerbaar.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Deze regeling heeft alleen betrekking op basisberoepsopleidingen, vakopleidingen en middenkaderopleidingen. De entreeopleiding is uitgezonderd van deze regeling, omdat de deelnemers voor deze opleiding per definitie niet over een diploma beschikken gelet op de wettelijke toelating tot de entreeopleiding (artikel 8.1.1b van de Wet educatie en beroepsonderwijs).

Daarnaast geldt de regeling enkel voor uit ’s Rijks kas bekostigde instellingen.

Artikel 2

Het doel van deze regeling is om, vooruitlopend op een structurele oplossing, de instellingen te compenseren waarbij 20% of meer lager opgeleide deelnemers staan ingeschreven en die op dat moment al een langere inschrijvingsduur in het middelbaar beroepsonderwijs hebben. Door deze instellingen te compenseren zouden er geen financiële belemmeringen zijn om deze deelnemers de tijd te gunnen om – door middel van bijvoorbeeld stapeling – een mbo-diploma op zo hoog mogelijk niveau te behalen. Dit vergroot de kansengelijkheid van deelnemers met een lagere of geen afgeronde vooropleiding binnen het mbo.

Artikel 3

Ter overbrugging naar een structurele oplossing is voor de kalenderjaren 2017 en 2018 per jaar € 4 miljoen voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling beschikbaar.

Artikel 4

Tweede lid

Studenten die de eerste drie of meer leerjaren van een school voor algemeen voortgezet onderwijs of van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs met gunstig gevolg hebben doorlopen, maar geen havo of vwo diploma hebben behaald, worden – gelet op hun niveau – voor deze regeling gelijkgesteld met degene die een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte, gemengde of de theoretische leerweg heeft behaald.

Derde lid

Op basis van artikel 2.2.5 van het Uitvoeringsbesluit WEB worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, h, i, l, m en n, van de WEB uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar ingediend bij DUO. Deze bekostigingsgegevens worden door de instellingen aangeleverd aan het basisregister onderwijs. DUO zal op basis van deze gegevens bepalen of voldaan wordt aan de voorwaarden, gesteld in deze regeling. Daarnaast wordt voor het bepalen van de hoogste vooropleiding van studenten de gegevens gebruikt zoals deze in het basisregister onderwijs worden geregistreerd. Op dit moment zijn alleen de vooropleidingsgegevens zoals aangeleverd door de scholen voor voortgezet onderwijs gevalideerd. Om die reden worden deze gegevens gebruikt.

Vierde lid

Indien een deelnemer aan beide voorwaarden voldoet wordt deze meegeteld in de doelgroep. Deelnemers van wie de vooropleiding niet geregistreerd staat in het basisregister onderwijs, voldoen niet aan de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid, onder a, en tellen daarom niet mee bij de berekening van zowel de 20% als het te ontvangen bedrag.

Vervolgens wordt het aantal deelnemers in de doelgroep afgezet tegen het totaal ingeschreven aantal deelnemers. Indien het percentage hoger is dan 20% komt de instelling in aanmerking voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling.

Vervolgens wordt de hoogte van bedrag – dat als aanvullende middelen wordt toegevoegd aan de rijksbijdrage – bepaald door het aantal deelnemers dat valt binnen de doelgroep af te zetten tegen het landelijke totaal aantal deelnemers binnen de doelgroep vermenigvuldigd met het beschikbare budget voor dat jaar.

Bijvoorbeeld: In het jaar 2015 heeft instelling x in totaal 7.250 deelnemers ingeschreven. Daarvan zijn 1.500 lager opgeleide deelnemers. Het gaat hier dus om een instelling met een aandeel van meer dan 20%. In totaal zijn er dat jaar 5 instellingen die een aandeel van 20% of meer hebben. Het totaal aantal lager opgeleide deelnemers van deze 5 instellingen is in 2015 20.000 Instelling x ontvangt in dat geval in het jaar 2017 1.500 / 20.000 = 0,075 x € 4.000.000 = € 300.000 aan aanvullende bekostiging op grond van deze regeling.

Vijfde lid

Het bedrag wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Artikel 5

Omdat deze regeling in het bekostigingsjaar 2017 wordt gepubliceerd, wordt voor het jaar 2017 de hoogte van de aanvullende middelen voor de betreffende instellingen bekend gemaakt in juni van dit jaar. In 2018 wordt aangesloten bij de bekendmaking van de rijksbekostiging en wordt de hoogte van de aanvullende middelen in september bekendgemaakt. De uitbetaling van de aanvullende middelen zal plaatsvinden volgens het door de minister op grond van artikel 2.2.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bepaalde kasritme van de reguliere bekostiging, waarbij voor het jaar 2017 geldt dat het uit te betalen bedrag verdeeld wordt over de resterende maanden van het kasritme.

Artikel 7

Voor het mbo is voor de jaren 2017 en 2018 € 4 miljoen per jaar beschikbaar gekomen, dat ingezet wordt om gelijke kansen voor deelnemers met een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, basisberoepsgerichte leerweg, of geen diploma te bevorderen. Onderhavige regeling heeft een begunstigend effect voor instellingen en deelnemers. Om die reden werkt deze regeling terug tot 1 januari 2017 en vervalt de regeling met ingang van 1 januari 2019.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven