Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2017, 24067 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2017, 24067 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 4, onderdelen a, b, c, d en h, 5, 15, 16, 17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid, 19, derde lid, 23, onderdeel b, 25, 34, eerste lid, en 44, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4.2.7, eerste lid, wordt ‘De paragrafen 4.2.2, 4.2.4, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.13, 4.2.16 en 4.2.17, en de bijlagen 4.2.1, 4.2.3, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.15 en 4.2.16’ vervangen door: De paragrafen 4.2.2, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.13, 4.2.16 en 4.2.17, en de bijlagen 4.2.1, 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.15 en 4.2.16.
B
Na artikel 4.2.28a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
In deze paragraaf wordt verstaan onder CCUS-project: project bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.4 (Programmalijn Carbon Capture, Utilisation and Storage (CCUS)) opgenomen programmalijn.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een CCUS-project.
2. Een samenwerkingsverband bevat ten minste één onderneming.
1. De subsidie bedraagt voor een CCUS-project ten hoogste:
a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;
b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;
c. 80% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.
2. De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
3. De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming.
4. De subsidie bedraagt maximaal € 250.000 per CCUS-project.
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vier jaar.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. na toepassing van artikel 4.2.35, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
1. De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:
a. het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van de programmalijn, opgenomen in bijlage 4.2.4;
b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;
c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;
d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.
2. De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.
3. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
4. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.
C
Na artikel 4.2.49a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
In deze paragraaf wordt verstaan onder waterstofproject: project bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.7 (Programmalijn Waterstofprojecten) opgenomen programmalijn.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een waterstofproject.
2. Een samenwerkingsverband bevat ten minste één onderneming.
1. De subsidie bedraagt voor een waterstofproject ten hoogste:
a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;
b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;
c. 80% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.
2. De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
3. De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming.
4. De subsidie bedraagt maximaal € 250.000 per waterstofproject.
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vier jaar.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. na toepassing van artikel 4.2.56, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
1. De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:
a. het project meer bijdraagt aan de doelstellingen van de programmalijn, opgenomen in bijlage 4.2.7;
b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;
c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;
d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.
2. De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.
3. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
4. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.
D
Na bijlage 4.2.3 wordt de bij deze wijzigingsregeling gevoegde bijlage 4.2.4 ingevoegd.
E
Na bijlage 4.2.6 wordt de bij deze wijzigingsregeling gevoegde bijlage 4.2.7 ingevoegd.
De tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na de rij van titel 3.7 wordt een rij ingevoegd, luidende:
Titel 3.7: Eurostarsprojecten |
3.7.2 |
16-06-2017 t/m 27-06-2017 |
€ 9.854.000 |
B
Boven de rij van titel 4.2, artikel 4.2.58, worden twee rijen ingevoegd, luidende:
Titel 4.2: Topsector energieprojecten |
4.2.30 |
Carbon capture, utilisation and storage (CCUS) |
01-07-2017 t/m 31-10-2017 |
€ 1.000.000 |
|
Titel 4.2: Topsector energieprojecten |
4.2.51 |
Waterstof |
01-07-2017 t/m 07-11-2017 |
€ 750.000 |
C
Na de rij van titel 4.2, artikel 4.2.65, wordt één rij ingevoegd, luidende:
Titel 4.2: Topsector energieprojecten |
4.2.65 |
Demonstratie energie-innovatie (DEI) 2e tender |
01-07-2017 t/m 24-10-2017 |
€ 20.334.856 |
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017, met uitzondering van artikel II, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 16 juni 2017.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 26 april 2017
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
CCS (Carbon Capture and Storage), waar mogelijk gecombineerd met hergebruik van CO2 (U, Utilization), zal op basis van de gangbare energiescenario’s op de middellange termijn minstens 20% van de benodigde CO2-uitstootreductie voor zijn rekening kunnen nemen. CCUS is relevant voor Nederland, vanwege de structuur van de Nederlandse energie- en industriesectoren, de (mogelijke) toekomstige beschikbaarheid van infrastructuur en opslagmogelijkheden voor CO2 en de goede Nederlandse kennispositie op dit terrein. CCUS is daarom onderdeel van het portfolio van programmalijnen van de Topsector Energie. De programmalijn CCUS is erop gericht om het mogelijk te maken om CCUS op termijn toe te kunnen passen door knelpunten in de hele CCUS-keten, dat wil zeggen afvang, gebruik, transport en opslag, weg te nemen. Potentiële oplossingen worden benaderd vanuit technologisch, economisch, maatschappelijk en/of juridisch perspectief.
De ambitie van deze programmalijn is brede toepassing van CCUS in 2025/2030 mogelijk te maken door het ontwikkelen van de benodigde (toegepaste) kennis en het ondersteunen van CCUS-pilotprojecten met deze nieuwe inzichten.
De doelen van deze programmalijn zijn:
• het stimuleren van innovaties die technische, economische, en maatschappelijke barrières bij de uitvoering van CCUS-projecten, kunnen wegnemen;
• het verlagen van de kosten, verhogen van de energetische efficiency en vergroten van de veiligheid van afvang, transport en opslag;
• het bevorderen van de nuttige toepassing (hergebruik) van CO2.
Om aan deze doelen invulling te geven, richt de programmalijn CCUS zich op vier onderwerpen:
1. CO2-afvang: Gericht op technologieontwikkeling voor CO2-afvang en demonstratierijp maken van afvang t.b.v. toepassing in de chemische industrie (o.a. voor de productie van klimaatneutrale waterstof), in raffinaderijen en staalfabrieken en gasgestookte en kolengestookte centrales. Goede voorbeelden van geschikte technologieën zijn ‘chemical looping’, nieuwe absorptie-concepten en ‘pre-combustion capture’.
2. Toepassing/hergebruik van CO2: Gericht op technologieontwikkeling en pilotprojecten die toepassing en hergebruik van CO2 mogelijk maken. Geschikte voorbeelden van deze technologieën zijn biologische en chemische conversie, mineralisatie en ‘enhanced hydrocarbon production’.
3. Transport en opslag: Gericht op technologieontwikkeling en demonstratierijp maken met een nadruk op verificatie, monitoring en veiligheid. Voorbeelden zijn opslag in aquifers en (bijna) lege gasvelden en transport van CO2 per schip en pijpleiding.
4. Ketenintegratie: Gericht op concepten voor een ‘low carbon’ energievoorziening waarin CCUS op een slimme manier wordt toegepast. Het gaat met name om niches die vroege toepassing van CCUS bevorderen.
Deze subsidiemodule moedigt voorstellen aan met een geïntegreerde scope waarbij er bijvoorbeeld wordt gekeken naar slimme combinaties van afvang en hergebruik (via procesintegratie) en (tijdelijke) opslag gecombineerd met hergebruik. Ook wordt nadrukkelijk gezocht naar opties waarmee negatieve emissies bereikt kunnen worden, zoals via de inzet van biomassa in combinatie met CCUS. Waar het gaat om bronnen van CO2 ligt de focus op de industrie, inclusief afvalverbranding, en de energiesector.
Het belang van het voorgestelde onderzoek met betrekking tot de Nederlandse ambities op CCUS-gebied, zoals bijvoorbeeld geformuleerd in de Energieagenda, dient helder te zijn.
Een relevante bijdrage van een onderzoeksorganisatie als deelnemende partij aan het totale project wordt positief gewaardeerd op het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit van het project’.
Om de mondiale temperatuurstijging te beperken, moeten we ons energiesysteem ingrijpend en snel transformeren. Daardoor zal er een toenemende behoefte zijn aan koolstofvrije energiedragers voor de invulling van energiediensten in verschillende eindgebruikssectoren. Een van de opties daarvoor is waterstof. De Topsector Energie neemt waterstof in 2017 op in haar innovatieportfolio vanwege de potentie die het heeft voor de transitie naar een klimaatneutraal energiesysteem en de verwachting dat er op dit terrein kansen liggen voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om zich, op specifieke markten en onderwerpen, internationaal te onderscheiden.
De inzet op waterstof vanuit de Topsector Energie kent de volgende doelstellingen:
• Op de korte termijn (3–5 jaar): Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen de mogelijkheid bieden om te innoveren door nieuwe producten en diensten te ontwikkelen en te demonstreren, leidend tot een lagere, concurrerende kostprijs van waterstof zodat er businesscases gaan ontstaan die de marktintroductie van waterstof kunnen versnellen.
• Op de middellange termijn (5–10 jaar): Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen om zich internationaal tot een belangrijke leverancier van een aantal aan waterstof gerelateerde producten en diensten te ontwikkelen en waterstof binnen Nederland te ontwikkelen tot een concurrerende, emissieloze energiedrager met een groeiend marktaandeel.
• Op de lange termijn (>10–20 jaar): Efficiënt en concurrerend waterstof produceren uit hernieuwbare bronnen en inzetten in toepassingen waar de toegevoegde waarde het grootst is teneinde onze energie- en grondstoffenvoorziening te decarboniseren, zoals in de industrie, de mobiliteit en als systeemintegrator.
Het doel van de subsidiemodule Waterstof is het bevorderen van innovaties die:
• bijdragen aan kostprijsreductie van waterstof met een voorkeur voor duurzaam geproduceerde waterstof (die aan het hieronder beschreven CO2-emissiereductiedoel voldoen);
• de ecologische voetafdruk (met name CO2-uitstoot) van waterstof zo klein mogelijk maken;
• tot de ontwikkeling van schaalbare technologie(concepten) leiden die grootschalige, kosteneffectieve toepassing mogelijk maken.
Waterstof concurreert met verschillende opties, zoals elektrische mobiliteit, biobrandstoffen en ondergrondse opslag van energie in gecomprimeerde lucht (CAES) of omzetting van energie in chemische stoffen als ammoniak mierenzuur (power-to-X). Vanwege de gunstige eigenschappen en potentiële voordelen kan waterstof meerwaarde bieden in een aantal toepassingen:
a. De industrie voor verduurzaming van grondstoffen en hogetemperatuur-warmte. De industrie staat voor een grote opgave om het gebruik van energie en grondstoffen te verduurzamen. Waterstof biedt daarbij een kans om de energetische en non-energetische inzet van fossiele bronnen te reduceren, en te vervangen door duurzame bronnen zoals zon en wind. Waterstof wordt al op grote schaal ingezet als grond- en hulpstof in tal van industriële processen, vooral in de voor Nederland belangrijke chemische industrie. Deze waterstof wordt nu vrijwel volledig geproduceerd uit aardgas en water via SMR-technologie. Emissies van broeikasgassen kunnen worden vermeden door waterstof te produceren uit bijvoorbeeld water via elektrolyse waardoor aardgas wordt vervangen door duurzame elektriciteit. Daarnaast kan waterstof aardgas vervangen als brandstof voor de productie van hoge temperatuur proceswarmte. Door nieuwe processen met waterstof als reductiemiddel biedt waterstof ook een kans voor de staalindustrie om minder afhankelijk te worden van steenkool, en om inzet van steenkool op termijn uit te faseren.
b. Het verkeer en vervoer voor nul-emissie wegverkeer. De sector Verkeer en Vervoer draagt voor circa 20% bij aan de broeikasgasemissies in Nederland. In Europa is dat bijna een kwart. Daarnaast is het wegverkeer de belangrijkste oorzaak van luchtverontreiniging in steden. Emissiearm verkeer en vervoer staat daarom in Nederland en Europa hoog op de beleidsagenda. Waterstof kan een belangrijke bijdrage leveren als brandstof voor brandstofcel-elektrische voertuigen. Samen met batterijen bieden brandstofcellen op waterstof in potentie de mogelijkheid om al het wegverkeer te elektrificeren. Omdat de elektriciteits- en waterstofvoorziening voor deze opties in principe volledig kan worden gebaseerd op energie van koolstofarme en hernieuwbare bronnen, komt hiermee ook ketenbrede emissiearme mobiliteit binnen bereik.
c. De energiesector voor systeemintegratie, flexibiliteit en energieopslag. Vergaande inpassing van wind- en zonne-energie is een van de grote uitdagingen van de transitie naar een duurzame energievoorziening. De bronnen zijn overvloedig beschikbaar, maar het aanbod is variabel. Daardoor worden vraagsturing, buffering en opslag van energie steeds belangrijker om de grootste schommelingen in het aanbod te kunnen dempen en om energie van zon en wind ook beschikbaar te kunnen hebben in perioden dat er weinig of onvoldoende aanbod is. Waterstof en de productie van waterstof via elektrolyse kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de invulling van beide behoeften aan flexibiliteit. Elektrolyse-units kunnen op een tijdschaal van seconden tot minuten worden op- en afgeregeld, en kunnen zo, als onderdeel van een Smart Grid, bijdragen aan afstemming van de vraag naar elektriciteit op een wisselend aanbod uit zon en wind. Tegelijkertijd biedt waterstof als gasvormige energiedrager de mogelijkheid om grote hoeveelheden energie op te slaan voor een langere periode, indien nodig op een tijdschaal van maanden (seizoensopslag). Hier zal de huidige aardgasinfrastructuur een rol bij kunnen spelen. Op termijn kan import van duurzame energie (zoals zon, wind, waterkracht) uit verafgelegen gebieden met een overvloedig aanbod interessant zijn en via opslag (en import) in de vorm van waterstof, of als afgeleide producten, zoals ammoniak of methanol.
Deze subsidiemodule onderscheidt de toepassingsgebieden industrie, verkeer en vervoer, en energiesector. Van belang voor projecten onder deze programmalijn is dat de innovaties een aanmerkelijke verbetering van kosten, efficiency en betrouwbaarheid van producten, methoden en diensten voor waterstof mogelijk maken. Voorts is van belang dat er opschalingsperspectief is en zicht op robuuste business cases.
Het onderzoek richt zich op de diverse schakels in waterstofketens:
a. Productie van duurzame waterstof. Dit betreft de productie van waterstof met een koolstofinhoud die niet meer bedraagt dan 40% van de ketenbrede CO2-emissies die samenhangen met de huidige standaardmethode voor waterstofproductie, te weten steam reforming van aardgas. Dit sluit aan bij de definitie voor ‘low carbon’ en groene waterstof uit het EU-project CertifHy dat een kader biedt voor een Europees systeem voor Garanties van Oorsprong voor klimaatneutrale waterstof. Afvang en opslag van CO2 (sec) valt niet onder dit programma. Dat is onderdeel van de programmalijn CC(U)S in paragraaf 4.2.5. Projecten die gericht zijn op toepassingen in en integratie met de procesindustrie vallen eveneens niet onder deze subsidiemodule, maar komen in aanmerking voor subsidie onder de programmalijn Systeemintegratie in paragraaf 4.2.12 en 4.2.16.
Voorbeelden van innovaties zijn het vergroten van de levensduur en het vertragen van het degradatiegedrag van (PEM) electrolysers, ook onder dynamische belastingen en het testen van componenten van materiaalleveranciers.
b. Transport en distributie van waterstof. Innovaties die hieronder passen, hebben betrekking op het gebruik van de huidige aardgaspijpleidinginfrastructuur voor het transport van waterstof, met een voorkeur voor innovaties die aandacht besteden aan transport van pure waterstof of hoge concentraties bijgemengd aan aardgas. Daarnaast is er ruimte voor innovaties die gericht zijn op versnelling van de introductie van waterstoftankstations. De aandacht richt zich hier vooral op (milieu)technische en economische verbeteringen van onderdelen die nu nog tot knelpunten kunnen leiden zoals compressoren, debietmeting, vulslangen en monitoring van de waterstofkwaliteit, maar ook de economie van een waterstofvulpunt, met als doel goedkopere en efficiëntere technologie.
Voorbeelden liggen op het gebied van hoge druk tanks voor waterstof in voertuigen, en tankstations voor waterstof. Voor tanks is er behoefte aan nieuwe materialen voor lichtere tanks, en materialen die tanken mogelijk maken in een ruimer temperatuurgebied (–60 °C –100 °C). Ook is er behoefte aan optimalisatie van de tankgeometrie, verkleining van componenten en integratie van kleppen en drukregelaars in de tank om inpassing in voertuigen te vereenvoudigen. Daarnaast zijn conventionele productieprocessen niet ontwikkeld voor hoge productiviteit zodat ook hier nog een slag moet worden gemaakt. Voor tankstations gaat het bijvoorbeeld om efficiëntere compressoren; betere en goedkopere vulslangen en vulpistolen; nauwkeurige debietmeters; methoden, apparatuur en procedures voor ijken en periodieke keuring van meters; en kosteneffectieve methoden en apparatuur voor (in-line) monitoring van waterstofkwaliteit (testen op ppm-en ppb-niveau van verontreinigingen).
c. Toepassing van waterstof. Deze schakel is gericht op innovaties die bijdragen aan ontwikkeling en introductie van brandstofcelvoertuigen, met name op het gebied van openbaar vervoer, transport van goederen en de maritieme sector. Het gaat hier met name om componenten en nadrukkelijk niet om de uitrol. Ook richt deze schakel zich op stationaire toepassing van waterstof, bijvoorbeeld op wijkniveau in de gebouwde omgeving. Naast innovaties op het gebied van brandstofcelsystemen behoren ook innovaties rond opslag van waterstof tot de scope van dit programmadeel, evenals innovaties rond waterstofbranders en -gasturbines. In alle gevallen moeten innovaties aantoonbaar leiden tot verdienkansen voor Nederlandse spelers. Projecten gericht op toepassing van waterstof in industriële processen komen niet in aanmerking voor subsidie onder deze paragraaf. Dit is onderdeel van de programmalijn systeemintegratie in paragraaf 4.2.12 en 4.2.16.
Voor fundamenteel onderzoek op het gebied van de productie, de opslag en de toepassing van waterstof wordt verwezen naar relevante NWO-programma’s. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe materialen en katalysatoren voor PEM-brandstofcellen en PEM-elektrolyse en reactiemechanismen voor opslag van waterstof in vaste stoffen.
Waterstofprojecten in de zin van de regeling richten zich niet op maatschappelijke perceptie en acceptatie; dit thema valt onder het programma Maatschappelijk Verantwoord Innoveren Energie (MVI Energie; paragraaf 4.2.4).
Deze wijzigingsregeling voorziet in invoering en openstelling van twee nieuwe subsidiemodules voor de Topsector Energie en in de openstelling van de subsidiemodule Eurostars (titel 3.7 van de Regeling nationale EZ-subsidies (hierna: RNES).
Titel 4.2 van de RNES voorziet in subsidiëring van een aantal verschillende soorten energieprojecten op het gebied van energiebesparing en hernieuwbare energie, zoals: bio-energie, wind op zee, smart grids, zonne-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving, groen gas en energiebesparing in de industrie. De bijhorende programmalijnen zijn in de bijlagen bij de RNES uitgewerkt.
De achtergrond van het subsidie-instrumentarium uit titel 4.2 is de volgende. In 2011 heeft het toenmalige kabinet gekozen voor een nieuw bedrijvenbeleid met bijzondere aandacht voor negen topsectoren van de Nederlandse economie. Bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid werken binnen deze topsectoren samen aan een economisch sterk en internationaal concurrerend Nederland. Ook de energiesector is aangewezen als topsector. De opdracht aan de Topsector Energie is het vergroten van de verdiencapaciteit van de sector en de verduurzaming van de energievoorziening. Binnen de Topsector Energie werken de Topconsortia voor kennis en innovatie (TKI’s) de hierboven genoemde thema’s jaarlijks uit.
In titel 4.2 zijn de subsidiemodules Carbon capture, utilisation and storage (hierna: CCUS) (paragraaf 4.2.5) en Waterstof (paragraaf 4.2.8) ingevoegd.
Het doel van de subsidiemodule CCUS is om brede toepassing van Carbon Capture, Utilization and Storage (hierna: CCUS) in 2025/2030 mogelijk te maken door het ontwikkelen van de benodigde (toegepaste) kennis, alsook het ondersteunen van CCUS-pilotprojecten met de verkregen nieuwe inzichten. Deze subsidiemodule is dan ook gericht op (i) het stimuleren van innovaties die technische, economische, en maatschappelijke barrières bij de uitvoering van CCUS-projecten kunnen wegnemen, (ii) het verlagen van de kosten, het verhogen van de energetische efficiency, het vergroten van de veiligheid van afvang, transport en opslag en (iii) het bevorderen van de nuttige toepassing (het hergebruik) van CO2.
Het doel van de subsidiemodule Waterstof is om innovaties te bevorderen die bijdragen aan de kostprijsreductie van waterstof met een voorkeur voor duurzaam geproduceerde waterstof. Verder richt deze subsidiemodule zich op het zo klein mogelijk maken van de ecologische voetafdruk (met name CO2-uitstoot) van waterstof. Daarnaast moet de ondersteuning van waterstofprojecten leiden tot de ontwikkeling van schaalbare technologie(concepten) die grootschalige, kosteneffectieve toepassing mogelijk maken. Op deze wijze kan de potentie benut worden die het gebruik van waterstof heeft voor de energietransitie naar een klimaatneutraal energiesysteem. Ook wordt verwacht dat er op dit terrein kansen liggen voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om zich, op specifieke markten en onderwerpen, internationaal te onderscheiden.
Onder titel 4.2 valt ook de subsidiemodule Demonstratie Energie-innovatie (hierna: DEI) (paragraaf 4.2.10) die via deze wijzigingsregeling voor de tweede keer in 2017 wordt opengesteld. Het doel van de DEI is om in Nederland een ‘etalage’ van energie-innovaties te creëren waardoor Nederlandse bedrijven gemakkelijker de sprong naar internationaal succes kunnen maken met producten, processen of diensten die zij ontwikkeld hebben. De DEI komt voort uit het Energieakkoord voor Groene Groei en is voor het eerst opengesteld op 1 juli 2014.
In titel 3.7 van de RNES is de subsidiemodule Eurostarsprojecten opgenomen. Eurostars is een programma dat mogelijk wordt gemaakt door het Eureka-netwerk. Eureka is een intergouvernementeel initiatief van 40 landen en de Europese Unie. De belangrijkste ambitie is het bevorderen van productiviteit en concurrentiekracht van de industrie door technologische R&D-samenwerking en innovatie. Eurostars is een internationaal programma dat zich richt op het ondersteunen van internationale R&D-samenwerkingsprojecten door met name het MKB. Eurostars is een generiek instrument dat open staat voor R&D-samenwerkingsprojecten uit alle sectoren. Doordat de subsidiemodule van titel 3.7 van de RNES wordt opengesteld, wordt het mogelijk gemaakt dat Nederlandse partijen kunnen deelnemen aan de Eurostarsprojecten in het jaar 2017. Voor deze tender is een budget van € 9.854.000 beschikbaar.
De subsidiemodules CCUS, Waterstof en DEI bevatten staatssteun die wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening1. De wijzigingsregeling is verenigbaar met de maximale steunpercentages van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voorts is de steun transparant en heeft een stimulerend effect. In de voormelde subsidiemodules wordt verwezen naar de relevante basis in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De maximale steunintensiteit en de voorwaarden waaronder steun verleend kan worden, zijn voor de subsidiemodules CCUS en Waterstof opgenomen in artikel 25 (industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling) van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor deze subsidiemodules geldt aanvullend dat naast economische activiteiten waarvan de steun gerechtvaardigd wordt door de algemene groepsvrijstellingsverordening ook niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties gesubsidieerd worden, indien ze door de Minister daadwerkelijk als onafhankelijk onderzoek worden gekwalificeerd. Dit onafhankelijk onderzoek valt conform paragraaf 2.1.1 van het O&O&I-steunkader2 niet onder de kwalificatie staatssteun.
De subsidiemodule DEI bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd door de artikelen 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De openstelling van de subsidiemodule DEI brengt geen verandering in de staatssteunaspecten, omdat de voorwaarden van de DEI ongewijzigd blijven.
De subsidie voor Eurostarsprojecten wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Conform dit artikel wordt de subsidie in het kader van het Eurostarsproject verleend voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Daarbij zorgen de gestelde eisen in titel 3.7 van de RNES, alsook de algemene eisen uit het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: Kaderbesluit), ervoor dat de subsidie verleend wordt in overeenstemming met de eisen met betrekking tot transparantie, stimulerend effect en cumulatie. Ook blijft de subsidiemodule Eurostars binnen de daarvoor geldende drempels voor aanmelding van de steun en maximum steunintensiteiten. Omdat de subsidiemodule Eurostarsprojecten ongewijzigd wordt opengesteld, veranderd er niks in de staatssteun aspecten.
De openstelling van de subsidiemodules Eurostarsprojecten, CCUS, Waterstof en de DEI zullen separaat ter kennisneming aan de Europese Commissie worden gemeld, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Indien een subsidie die op grond van deze subsidiemodules wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de minister op grond van artikel 1.8 van de RNES binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening (beknopte informatie over de subsidieregeling), en
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000 (beknopte informatie over het project).
Alle aanvragers van subsidie zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan en projectbegroting moeten indienen. Alle ontvangers van subsidie zullen daarna met de gebruikelijke taken zijn belast, die onder meer terug te vinden zijn in de RNES en in het Kaderbesluit. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er geen voorschotaanvragen te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch worden uitgekeerd. Voor tussentijdse rapportages geldt een maximum van één rapportage per jaar conform het Kaderbesluit. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld. Op grond van de aangepaste subsidietitel worden circa 40 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting circa 20 aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De administratieve lasten voor ondernemingen worden geschat op 224.595 euro. Dit is 1,02% van het totale subsidiebedrag van 22,08 miljoen euro.
Verwachte aanvragen |
Verwachte honoringen |
Administratieve lasten |
Subsidieplafond |
Percentage |
|
---|---|---|---|---|---|
CCUS |
7 |
5 |
€ 27.900 |
€ 1.000.000 |
2,79% |
Waterstof |
7 |
4 |
€ 29.925 |
€ 750.000 |
3,99% |
DEI tender 2 |
25 |
12 |
€ 166.770 |
€ 20.334.856 |
0,82% |
Totaal |
39 |
21 |
€ 224.595 |
€ 22.084.856 |
1,02% |
De openstelling van de subsidiemodule Eurostarsprojecten leidt niet tot wijziging van informatieverplichtingen en derhalve ook niet tot een toe- of afname van de regeldruk bij de gebruikers van deze subsidiemodule.
De uitvoering van de subsidie-instrumenten voor de Topsector Energie is in handen van RVO.nl, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. RVO.nl heeft de regeling getoetst op de doelmatigheid en de gebruiksvriendelijkheid voor subsidie-aanvragers en RVO.nl. Deze wijzigingsregeling wordt voor de subsidiemodules van de Topsector energie uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
Artikel 4.2.7 bevat de data waarop de subsidiemodules van titel 4.2 RNES vervallen. Omdat in titel 4.2 de paragrafen inzake CCUS en Waterstof zijn ingevoegd, zijn ook de bijbehorende vervaldata in artikel 4.2.7 ingevoegd. Gelet op artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001, zullen de paragrafen CCUS en Waterstof en de bijbehorende bijlagen vervallen met ingang van 1 juli 2022.
In deze artikelen zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodules CCUS en Waterstof. In de begripsbepaling van CCUS-project en Waterstofproject zijn de activiteiten opgenomen waarvoor op grond van deze subsidiemodules subsidie verleend kan worden. Dit zijn industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen. De projecten moeten passen binnen de in de bijlagen 4.2.4 (Programmalijn CCUS-projecten) respectievelijk 4.2.7 (Programmalijn waterstofprojecten) opgenomen programmalijn.
Uit deze artikelen volgt dat op aanvraag een subsidie verstrekt kan worden aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een CCUS-project respectievelijk waterstofproject. Omdat de opgedane kennis in de door deze subsidiemodules ondersteunde projecten uiteindelijk toepasbaar moet zijn in producten, processen en/of diensten, moet een project uitgevoerd worden door een samenwerkingsverband dat minimaal één ondernemer bevat. Daarbij sluit deze werkwijze aan bij de overige subsidiemodules van de Topsector Energie waarvoor in 2015 de samenwerkingseisen geüniformeerd zijn3.
In de artikelen 4.2.31 en 4.2.52 is voor de subsidiemodules CCUS respectievelijk Waterstof aangegeven welke steunintensiteiten voor de subsidiabele kosten gehanteerd kunnen worden. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van deze artikelen bepalen hoeveel de steunintensiteit voor CCUS-projecten en waterstofprojecten kan bedragen voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Deze percentages vallen binnen de marges van het toepasselijke Europese steunkader (artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening). Daarnaast bepaalt het eerste lid, onderdeel c, van deze artikelen dat de subsidie 80% van de subsidiabele kosten kan bedragen voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties. Hiermee moet gestimuleerd worden dat een groot deel van de onderzoeksorganisaties gebruik zal gaan maken van deze subsidiemodules. Daarnaast is er gekozen voor een percentage van 80% om private cofinanciering van de resterende 20% aan te moedigen. De percentages in het eerste lid komen overeen met de percentages die in de overige subsidiemodules van titel 4.2 RNES voor de Topsector Energie voor dergelijke activiteiten gehanteerd worden.
In het tweede en derde lid van voormelde artikelen wordt geëxpliciteerd dat op grond van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening de percentages van de steunintensiteit voor industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, genoemd in artikelen 4.2.31, eerste lid, onderdelen a en b, en 4.2.52, eerste lid, onderdelen a en b, voor kleine of middelgrote ondernemingen met 20 procentpunten respectievelijk 10 procentpunten kunnen worden opgehoogd. Ook volgt uit het tweede en derde lid dat de hierin genoemde mogelijke verhogingen van steunintensiteiten niet van toepassing zijn op de niet-economische activiteiten, genoemd in de artikelen 4.2.31, eerste lid, onderdeel c, en 4.2.52, eerste lid, onderdeel c.
Verder wordt in het vijfde lid van de artikelen 4.2.31 en 4.2.52 bepaald dat de subsidie maximaal € 250.000 per CCUS-project respectievelijk per waterstofproject mag bedragen. Er is gekozen voor dit subsidiebedrag, omdat de verwachting is dat op deze wijze met het beschikbare budget zoveel mogelijk projecten kunnen worden gehonoreerd.
In overeenstemming met de overige subsidiemodules van titel 4.2 zijn in deze artikelen de verdeling van het subsidieplafond, rangschikkingscriteria en afwijzingsgronden voor CCUS- en waterstofprojecten opgenomen. Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen. De rangschikkingscriteria bevinden zich in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de artikelen 4.2.35 en 4.2.56.
Onderdeel a bepaalt dat er meer punten worden toegekend naar mate het desbetreffende project meer bijdraagt aan de doelstellingen van de programmalijn. Op deze wijze kunnen voor de programmalijn de meest relevante projecten geselecteerd worden.
Daarnaast wordt op grond van onderdeel b het economisch perspectief van het project beoordeeld. Het succes van ondernemingen is daarbij bepalend. Een project scoort hoger op dit criterium naarmate de projectresultaten meer omzet, export en werkgelegenheid in Nederland genereren op het niveau van de deelnemende ondernemingen of, waar relevant, de betreffende sector. Een goede onderbouwing, waar mogelijk kwantitatief, van de verwachtingen is hiervoor belangrijk, de aannames en inschattingen dienen expliciet gemaakt te worden. Een project scoort ook hoger op dit criterium naarmate a) een strategische visie op het implementatietraject beter beschreven is, b) er beter inzicht gegeven wordt in de ontwikkeling en marketing van de technologie, nadat het project is afgerond zo mogelijk tot aan introductie op de markt, en c) de slaagkans van de toepassing van de projectresultaten in de markt groter is. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de niet-technologische aspecten die bij marktintroductie een rol kunnen spelen. In het projectplan dient aangetoond te worden dat ook over deze niet-technologische aspecten is nagedacht en dat waar mogelijk en nodig activiteiten in het projectplan zijn opgenomen om hiermee om te gaan. Dit zal de kans op een geslaagde innovatie vergroten.
Verder worden op grond van onderdeel c de onderzoeks- en innovatieaspecten beoordeeld. Een project heeft een hogere waardering op dit criterium naarmate het innovatiever is en een hogere onderzoekskwaliteit en vernieuwendheid in zich bergt. Het kan gaan om een nieuwe technologie met betrekking tot producten, processen of diensten, of om wezenlijke vernieuwingen of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie. De stand van de techniek, internationaal gezien, is daarbij de maatstaf. Er wordt meer bijgedragen aan dit criterium naarmate er meer sprake is van technologische vernieuwing, bezien in het spectrum van een marginaal technische verbetering tot een technologische doorbraak. Daarbij is een project in een nieuw onderzoeksgebied niet per definitie innovatiever dan een ontwikkelingsproject. Wel geldt dat de technische risico’s die aan een project verbonden zijn beheersbaar dienen te zijn. Voor met name ook pilot (onderdelen in) projecten weegt mee hoe de lessen die worden geleerd, worden geborgd en toegepast in vervolgontwikkeling en toepassing binnen en buiten het project.
Tot slot krijgt een project op grond van onderdeel d een hoger aantal punten toegekend naar mate de kwaliteit van het project beter is. Deze kwaliteit zal moeten blijken uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet. Een project scoort hoger naarmate de onderzoeksmethode en inhoudelijke aanpak beter is en het projectplan de achtergrond van het probleem, de probleemdefinitie, de doelen, de inhoudelijke aanpak, de per partner uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief go/no go momenten, de te gebruiken middelen en de resultaten beter beschrijft, en het project beter inzicht toont in en omgaat met de risico’s. Het project scoort ook beter als het consortium alle voor het project nuttige en noodzakelijke partijen bevat (betrokkenheid van de waardeketen), de kwaliteit van de samenwerkingspartners (beschikbaarheid van benodigde kennis) om het beoogde project op het gewenste kwalitatieve niveau uit te voeren hoger is en de inbreng van elke deelnemer helder is. Daarnaast wordt er bij de kwaliteit van het project ook gekeken naar de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet. Een project scoort hierop beter als de financiële middelen effectiever worden ingezet op de te bereiken doelen van het project. De financiële middelen betreffen zowel de gevraagde subsidie als de andere middelen waarmee het project gefinancierd wordt. Om te voorkomen dat er onnodig veel projectkosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het project kan hebben op het bereiken van de doelstellingen van de programmalijnen en op de Nederlandse economie (zie criteria a en b) gerelateerd aan de totale subsidiabele projectkosten die opgevoerd worden. Projecten die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde projectkosten scoren hoger dan projecten die met dezelfde projectkosten minder impact hebben. Ook wordt beoogd de betrokkenheid van private partijen bij wetenschappelijk onderzoek te versterken en onderzoek sterker te richten op de maatschappelijke en economische vragen.
De projecten worden afgewezen indien deze in voormelde rangschikking minder dan 12 punten toegewezen hebben gekregen (onderdeel a). De verwachting is dat op deze wijze alleen projecten die van voldoende kwaliteit zijn gehonoreerd zullen worden. Met vier rangschikkingscriteria en een schaal van 1 tot en met 5 punten wordt een score van 12 punten als kwalitatief voldoende beschouwd.
Daarnaast wordt er geen subsidie verleend indien (I) een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project of (II) er in het verleden al een soortgelijk project gehonoreerd is. Een soortgelijk project is een project dat in doel en activiteiten veel overlap vertoont en waarvan de toegevoegde waarde erg gering is. Om effectief met de beschikbare publieke middelen om te gaan, wordt bij soortgelijke projecten daarom alleen het hoogst gerangschikte project gehonoreerd en wordt een project afgewezen als er in het verleden al een soortgelijk project op grond van titel 4.2 van de RNES gehonoreerd is.
Voor de subsidiemodules CCUS en Waterstof bepalen de artikelen 4.2.33 respectievelijk 4.2.54 dat de realisatietermijn vier jaar bedraagt. Er is voor deze termijn gekozen, omdat de verwachting is dat – naast projecten met een kortere realisatietermijn – ook projecten met een iets langere realisatietermijn aan de doelstelling van deze subsidiemodule kunnen bijdragen. Daarbij komt deze termijn overeen met de termijn die is opgenomen in de meeste van de overige subsidiemodules van titel 4.2 voor Topsector Energieprojecten.
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. Met dit artikel is de tabel in artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2017 aangepast. In de tabel is aangegeven welke type projecten, welke openstellingsperiodes en welke subsidieplafonds bij de openstelling van de subsidiemodules Eurostarsprojecten, CCUS, Waterstof en DEI worden gehanteerd en in welk artikel de subsidiabele activiteiten te vinden zijn.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017, met uitzondering van artikel II, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 16 juni 2017.
Met de bekendmaking en inwerkingtreding van de artikelen I en II, onderdelen b en c, van deze regeling, die betrekking hebben op de subsidiemodules van de Topsector Energie, wordt aangesloten bij de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en er minimaal twee maanden moeten zitten tussen het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de regeling.
Met de bekendmaking en inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van deze regeling, dat betrekking heeft op de subsidiemodule Eurostarsprojecten, wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding. De datum van inwerking treding sluit aan op de afronding en publicatie op 16 juni 2017 van de beoordeling en rangschikking van de internationale Eurostarsprojecten door een internationale jury. De Nederlandse organisaties die deelnemen aan projecten die door deze jury positief zijn beoordeeld, zouden via de subsidiemodule Eurostarsprojecten voor nationale subsidie in aanmerking kunnen komen. Om ervoor te zorgen dat voormelde projecten spoedig van start kunnen gaan, kunnen de subsidieaanvragen direct op 16 juni 2017 worden ingediend. Vasthouden aan de systematiek van de vaste verander momenten zou hebben betekend dat subsidieaanvragen pas zouden kunnen worden ingediend vanaf het eerstvolgende vaste verandermoment van 1 juli 2017. Omdat de subsidiemodule Eurostarsprojecten ongewijzigd wordt opengesteld, zal de doelgroep ook voldoende tijd hebben om subsidieaanvragen voor te bereiden en in te dienen.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).
Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198).
Regeling van de Minister van Economische Zaken van 13 februari 2015, nr. WJZ/15012098, houdende wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies, de Regeling openstelling EZ-subsidies 2014 en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015 in verband met wijzigingen van de subsidiemodule Topsector energieprojecten, verschuivingen van subsidieplafonds en enkele technische aanpassingen (Stcrt. 2015, nr. 3781).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-24067.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.