Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 14 april 2017, nr. IENM/BSK-2017/80896, tot wijziging van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (onderhoudswijziging 2017)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 14 van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens worden gewijzigd als volgt:

A

Aan hoofdstuk II, paragraaf 1, wordt een onderdeel 5 toegevoegd, luidende:

  • 5. Borden uit hoofdstuk E, van bijlage 1 van het RVV 1990, die een parkeergelegenheid aangeven, worden, indien zij, al dan niet door middel van de toepassing van onderborden, zijn voorzien van aanduidingen dat gedeeltelijk op het trottoir of het voetpad parkeren is toegestaan, slechts toegepast, indien door met belijning gemarkeerde parkeervakken is aangegeven hoe het parkeren dient plaats te vinden.

B

In hoofdstuk II, paragraaf 3, onderdeel 16, wordt:

a. ‘120 km/h of minder’ vervangen door: 130 km/h of minder tot de volgende snelheidscategorie;

b. ‘80 km of minder’ vervangen door: 80 km/h of minder tot de volgende snelheidscategorie.

C

Hoofdstuk II, paragraaf 4, wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het onderdeel Bord A1 (maximumsnelheid), onder Toepassing, wordt een onderdeel 5 toegevoegd, luidende:

  • 5. Het bord wordt niet toegepast:

    • a. indien dit tot gevolg heeft dat de maximumsnelheid vanaf het passeren van het bord meer dan 30 km/h lager is dan voor het passeren van het bord;

    • b. na een ander bord A1 dat een hogere maximumsnelheid aangeeft dan het nieuwe bord, indien dat volgende bord op een kortere afstand zou staan van het vorige bord dan de afstand die redelijkerwijs nodig kan zijn voor feitelijke aanpassing van de snelheid aan de maximumsnelheid die dat volgende bord aangeeft.

2. In het onderdeel Bord A1 (maximumsnelheid), onder Plaatsing, vervallen onderdeel 1 en de aanduiding ‘2.’

3. Na het onderdeel Bord F10 (stop. In het bord wordt aangegeven door wie of waarom het bord wordt toegepast) wordt ingevoegd:

Bord F11 (verplicht gebruik passeerstrook of passeerbaan)

Toepassing

Het bord wordt uitsluitend toegepast aan het begin van een passeerstrook of passeerbaan.

Plaatsing

Het bord wordt aan de rechterkant, haaks op de as van de passeerstrook of passeerbaan, aan het begin van deze strook of baan geplaatst.

Uitvoering

Het bord wordt uitgevoerd in minimaal type I.

Bord F12 (einde verplicht gebruik passeerstrook of passeerbaan)

Toepassing

Het bord wordt uitsluitend toegepast aan het einde van de passeerstrook of passeerbaan.

Borden F13, F15 en F17 (rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van lijnbussen, respectievelijk trams of lijnbussen en trams)

Toepassing

De borden worden uitsluitend toegepast aan het begin van een – niet verplicht te gebruiken – lijnbusbaan of trambaan, of lijnbus- en trambaan of -strook. Toepassing van deze borden verdient in beginsel de voorkeur boven borden van hoofdstuk C bij een besluit om een specifieke rijbaan of -strook voor een of meer van deze categorieën voertuigen in te stellen.

Plaatsing

De borden worden aan de rechterkant, haaks op de as van de busbaan, of de trambaan, of de bus- en trambaan, aan het begin van deze baan geplaatst.

Uitvoering

Deze borden worden uitgevoerd in minimaal type I.

Borden F14, F16 en F18 (einde rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van lijnbussen, respectievelijk trams of lijnbussen en trams)

Toepassing

De borden worden uitsluitend toegepast in die situaties waarin het niet duidelijk is, dat de lijnbusbaan of trambaan of lijnbus- en trambaan of -strook overgaat in een baan of strook waarvoor een ander regiem geldt.

Borden F19 en F21 (rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van vrachtauto’s en lijnbussen, respectievelijk vrachtauto’s)

Toepassing

De borden worden uitsluitend toegepast aan het begin van een – niet verplicht te gebruiken – rijbaan of -strook voor vrachtauto’s en lijnbussen, of voor vrachtauto’s. Toepassing van deze borden verdient in beginsel de voorkeur boven borden van hoofdstuk C bij een besluit om een specifieke rijbaan of -strook voor een of meer van deze categorieën voertuigen in te stellen.

Plaatsing

Deze borden worden aan de rechterkant, haaks op de as van de rijbaan voor vrachtauto’s en lijnbussen of voor vrachtauto’s, aan het begin van deze rijbaan geplaatst.

Ten behoeve van doelgroepstroken mogen deze borden boven de rijbaan of -strook worden geplaatst conform bord L12.

Uitvoering

Deze borden worden uitgevoerd in minimaal type I.

Borden F20 en F22 (einde rijbaan of -strook voor vrachtauto’s en lijnbussen, respectievelijk vrachtauto’s)

Toepassing

De borden worden uitsluitend toegepast in die situaties waarin het niet duidelijk is, dat de rijbaan of -strook voor vrachtauto’s en lijnbussen of die voor vrachtauto’s overgaat in een baan of strook welke openstaat voor andere bestuurders.

4. Aan het onderdeel Bord J32 (verkeerslichten), onder Uitvoering, wordt een onderdeel 3 toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij uitvoering van het bord in verschijnuitvoering zijn gele knipperlichten niet vereist, behalve op de autoweg en de autosnelweg.

5. Het opschrift ‘Bord L 20 Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting en afstand’ wordt vervangen door: Bord L19 Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting en afstand.

6. Na de voorschriften voor bord L19 (nieuw) wordt ingevoegd:

Borden L20 (uitwijkplaats rechts van de weg) en L21 (uitwijkplaats links van de weg)

Toepassing

De borden worden uitsluitend toegepast op wegen buiten de bebouwde kom met een breedte van minder dan 4 m.

Plaatsing

Deze borden worden aan de rechterkant, respectievelijk linkerkant, haaks op de as van de rijbaan geplaatst op ca 20 m voor de uitwijkplaats.

Uitvoering

Deze borden worden uitgevoerd in minimaal type 0.

ARTIKEL II

Voor verkeersborden waarvoor het besluit tot plaatsing is genomen vóór de inwerkingtreding van deze regeling blijven, behoudens op na dat tijdstip genomen nadere besluiten over die plaatsing, tot 1 juli 2018 de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens van toepassing, zoals deze luidden op de dag vóór de inwerkingtreding van deze regeling.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Algemeen

In deze wijziging van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (hierna: de Uitvoeringsvoorschriften) worden in de eerste plaats de gevolgen verwerkt van de wijziging van het RVV 1990 (enkele technische aanpassingen) die met ingang van dezelfde datum in werking treedt. Daarnaast worden enkele kleine verbeteringen in de Uitvoeringsvoorschriften aangebracht die losstaan van de genoemde wijziging van het RVV 1990. In de artikelsgewijze toelichting staat een inhoudelijke toelichting op de afzonderlijke wijzigingen.

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers of bedrijfsleven. De nalevingskosten zullen evenmin een verandering ondergaan.

De inwerkingtreding vindt plaats per 1 juli 2017, een van de vaste verandermomenten van regelgeving. De datum van inwerkingtreding sluit noodzakelijkerwijs aan bij die van de genoemde wijziging van het RVV 1990.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder A

Dit onderdeel heeft tot doel een einde te maken aan de verwarring over de juiste wijze van parkeren, in die gevallen dat op verkeersborden of onderborden is aangegeven dat gedeeltelijk op het trottoir of voetpad mag worden geparkeerd. Niet duidelijk was hoever een voertuig op het trottoir mag staan, en of het ook was toegestaan bij het parkeren geen gebruik te maken van het trottoir. Het bevoegd gezag zal de wijze van parkeren, als de hier bedoelde vorm van bebording wordt gebruikt, voortaan met een belijning in de vorm van een parkeervak moeten aangeven.

Artikel I, onder B

In hoofdstuk II, paragraaf 3, onderdeel 16, van de Uitvoeringsvoorschriften was tot nu toe niet onderkend dat er ook maximumsnelheden van 130 km per uur voorkomen. Deze omissie is nu hersteld, waardoor nu ook voor wegen waar een maximumsnelheid van meer dan 120 km geldt, is voorgeschreven dat de grootste standaardmaat verkeersborden moet worden gebruikt.

Artikel I, onder C

Dit onderdeel bevat aanvullingen van hoofdstuk II, paragraaf 4, van de Uitvoeringsvoorschriften, waarin de toepassings- en plaatsingsvoorschriften voor de afzonderlijke verkeersborden staan.

Onderdeel 1 regelt dat het plaatsen van verkeersbord A1, dat een maximumsnelheid aangeeft, niet tot gevolg mag hebben dat een bestuurder binnen een erg korte afstand de snelheid van zijn voertuig scherp moet verlagen. De verkeersveiligheid is er het meest mee gediend als snelheidsverlagingen geleidelijk kunnen plaatsvinden en dus in ieder geval niet op geforceerde wijze.

In onderdeel 2 vindt een verwijdering plaats van een overbodige tekst die betrekking heeft op verkeersbord A1. Hoofdstuk II, punt 9, regelt al in algemene zin wat hier nogmaals afzonderlijk bepaald werd voor verkeersbord A1. Die tekst bij bord A1 is nu dan ook verwijderd.

De onderdelen 3 en 6 regelen toepassings- en plaatsingsvoorschriften voor de 14 nieuwe verkeersborden die zijn opgenomen in bijlage 1 van het RVV 1990. Deze voorschriften spreken voor zich, behalve dat bij de borden die doelgroepbanen en -stroken inleiden voor trams, lijnbussen of vrachtauto’s en combinaties daarvan nog wel een toelichting wenselijk is op de toepassingsregel die luidt: ‘Toepassing van deze borden verdient in beginsel de voorkeur boven borden van hoofdstuk C bij een besluit om een specifieke rijbaan of -strook voor een of meer van deze categorieën voertuigen in te stellen’. De verklaring voor deze toepassingsregel bij de borden F13, F15, F17, F19 en F21 is dat het onder de oude regelgeving al mogelijk was doelgroepbanen en -stroken te realiseren, alleen dan door gebruikmaking van een geslotenverklaring in combinatie met een onderbord dat de doelgroep uitzonderde van de geslotenverklaring. Nu specifieke borden voor deze categorieën zijn toegevoegd aan het RVV 1990, verdient plaatsing van deze specifieke borden in beginsel de voorkeur. Dit betekent dat ook onder de gewijzigde regelgeving het bevoegd gezag nog wel steeds een keuze heeft tussen de oude en de nieuwe methode.

Voor het bereiken van:

  • zoveel mogelijk uniformiteit in bebording,

  • een efficiënt en daarom zo specifiek mogelijk gebruik van de verschillende rijstroken en

  • duidelijkheid voor buitenlandse chauffeurs, die de in het Nederlands gestelde teksten op onderborden niet altijd tijdig zullen kunnen interpreteren,

geven de toepassingsvoorschriften nu aan dat het bevoegd gezag bij de besluitvorming in ieder geval eerst toepassing van de specifieke nieuwe borden overweegt.

In onderdeel 4 is een uitzondering opgenomen op de verplichting bij bord J32 tot het aanwezig zijn in bepaalde gevallen van gele knipperlichten bij dit bord. De combinatie waarschuwt voor naderende verkeerslichten. Die nieuwe uitzondering betreft het geval dat het bord niet voorkomt in vaste uitvoering, maar in verschijnuitvoering: de gele knipperlichten hebben in dat geval geen toegevoegde waarde.

Onderdeel 5 corrigeert een onjuiste vermelding van het nummer van het verkeersbord waarover het gaat in het te vervangen opschrift.

Artikel II

Deze overgangsregeling betekent dat nog een jaar na inwerkingtreding van deze regeling de oude tekst van de Uitvoeringsvoorschriften van toepassing blijft, als geen nadere acties plaatsvinden door het bevoegd gezag. Er is dus geen sprake van afwijking van de Uitvoeringsvoorschriften, indien het bevoegd gezag niet onmiddellijk na inwerkingtreding van deze regeling bebording aanpast (of geen belijning van parkeervakken aanbrengt in geval van de mogelijkheid van gedeeltelijk parkeren op het trottoir).

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven