ARTIKEL I
De Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens worden gewijzigd als volgt:
A
Aan hoofdstuk II, paragraaf 1, wordt een onderdeel 5 toegevoegd, luidende:
-
5. Borden uit hoofdstuk E, van bijlage 1 van het RVV 1990, die een parkeergelegenheid
aangeven, worden, indien zij, al dan niet door middel van de toepassing van onderborden,
zijn voorzien van aanduidingen dat gedeeltelijk op het trottoir of het voetpad parkeren
is toegestaan, slechts toegepast, indien door met belijning gemarkeerde parkeervakken
is aangegeven hoe het parkeren dient plaats te vinden.
B
In hoofdstuk II, paragraaf 3, onderdeel 16, wordt:
a. ‘120 km/h of minder’ vervangen door: 130 km/h of minder tot de volgende snelheidscategorie;
b. ‘80 km of minder’ vervangen door: 80 km/h of minder tot de volgende snelheidscategorie.
C
Hoofdstuk II, paragraaf 4, wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het onderdeel Bord A1 (maximumsnelheid), onder Toepassing, wordt een onderdeel 5 toegevoegd, luidende:
2. In het onderdeel Bord A1 (maximumsnelheid), onder Plaatsing, vervallen onderdeel
1 en de aanduiding ‘2.’
3. Na het onderdeel Bord F10 (stop. In het bord wordt aangegeven door wie of waarom het bord wordt toegepast) wordt ingevoegd:
Bord F11 (verplicht gebruik passeerstrook of passeerbaan)
Toepassing
Het bord wordt uitsluitend toegepast aan het begin van een passeerstrook of passeerbaan.
Plaatsing
Het bord wordt aan de rechterkant, haaks op de as van de passeerstrook of passeerbaan,
aan het begin van deze strook of baan geplaatst.
Uitvoering
Het bord wordt uitgevoerd in minimaal type I.
Bord F12 (einde verplicht gebruik passeerstrook of passeerbaan)
Toepassing
Het bord wordt uitsluitend toegepast aan het einde van de passeerstrook of passeerbaan.
Borden F13, F15 en F17 (rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van lijnbussen,
respectievelijk trams of lijnbussen en trams)
Toepassing
De borden worden uitsluitend toegepast aan het begin van een – niet verplicht te gebruiken
– lijnbusbaan of trambaan, of lijnbus- en trambaan of -strook. Toepassing van deze
borden verdient in beginsel de voorkeur boven borden van hoofdstuk C bij een besluit
om een specifieke rijbaan of -strook voor een of meer van deze categorieën voertuigen
in te stellen.
Plaatsing
De borden worden aan de rechterkant, haaks op de as van de busbaan, of de trambaan,
of de bus- en trambaan, aan het begin van deze baan geplaatst.
Uitvoering
Deze borden worden uitgevoerd in minimaal type I.
Borden F14, F16 en F18 (einde rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van lijnbussen,
respectievelijk trams of lijnbussen en trams)
Toepassing
De borden worden uitsluitend toegepast in die situaties waarin het niet duidelijk
is, dat de lijnbusbaan of trambaan of lijnbus- en trambaan of -strook overgaat in
een baan of strook waarvoor een ander regiem geldt.
Borden F19 en F21 (rijbaan of -strook uitsluitend ten behoeve van vrachtauto’s en
lijnbussen, respectievelijk vrachtauto’s)
Toepassing
De borden worden uitsluitend toegepast aan het begin van een – niet verplicht te gebruiken
– rijbaan of -strook voor vrachtauto’s en lijnbussen, of voor vrachtauto’s. Toepassing
van deze borden verdient in beginsel de voorkeur boven borden van hoofdstuk C bij
een besluit om een specifieke rijbaan of -strook voor een of meer van deze categorieën
voertuigen in te stellen.
Plaatsing
Deze borden worden aan de rechterkant, haaks op de as van de rijbaan voor vrachtauto’s
en lijnbussen of voor vrachtauto’s, aan het begin van deze rijbaan geplaatst.
Ten behoeve van doelgroepstroken mogen deze borden boven de rijbaan of -strook worden
geplaatst conform bord L12.
Uitvoering
Deze borden worden uitgevoerd in minimaal type I.
Borden F20 en F22 (einde rijbaan of -strook voor vrachtauto’s en lijnbussen, respectievelijk
vrachtauto’s)
Toepassing
De borden worden uitsluitend toegepast in die situaties waarin het niet duidelijk
is, dat de rijbaan of -strook voor vrachtauto’s en lijnbussen of die voor vrachtauto’s
overgaat in een baan of strook welke openstaat voor andere bestuurders.
4. Aan het onderdeel Bord J32 (verkeerslichten), onder Uitvoering, wordt een onderdeel
3 toegevoegd, luidende:
5. Het opschrift ‘Bord L 20 Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting en afstand’ wordt vervangen door: Bord L19 Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting en afstand.
6. Na de voorschriften voor bord L19 (nieuw) wordt ingevoegd:
Borden L20 (uitwijkplaats rechts van de weg) en L21 (uitwijkplaats links van de weg)
Toepassing
De borden worden uitsluitend toegepast op wegen buiten de bebouwde kom met een breedte
van minder dan 4 m.
Plaatsing
Deze borden worden aan de rechterkant, respectievelijk linkerkant, haaks op de as
van de rijbaan geplaatst op ca 20 m voor de uitwijkplaats.
Uitvoering
Deze borden worden uitgevoerd in minimaal type 0.
ARTIKEL II
Voor verkeersborden waarvoor het besluit tot plaatsing is genomen vóór de inwerkingtreding
van deze regeling blijven, behoudens op na dat tijdstip genomen nadere besluiten over
die plaatsing, tot 1 juli 2018 de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens
van toepassing, zoals deze luidden op de dag vóór de inwerkingtreding van deze regeling.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017.
TOELICHTING
Algemeen
In deze wijziging van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (hierna:
de Uitvoeringsvoorschriften) worden in de eerste plaats de gevolgen verwerkt van de
wijziging van het RVV 1990 (enkele technische aanpassingen) die met ingang van dezelfde
datum in werking treedt. Daarnaast worden enkele kleine verbeteringen in de Uitvoeringsvoorschriften
aangebracht die losstaan van de genoemde wijziging van het RVV 1990. In de artikelsgewijze
toelichting staat een inhoudelijke toelichting op de afzonderlijke wijzigingen.
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers of
bedrijfsleven. De nalevingskosten zullen evenmin een verandering ondergaan.
De inwerkingtreding vindt plaats per 1 juli 2017, een van de vaste verandermomenten
van regelgeving. De datum van inwerkingtreding sluit noodzakelijkerwijs aan bij die
van de genoemde wijziging van het RVV 1990.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onder A
Dit onderdeel heeft tot doel een einde te maken aan de verwarring over de juiste wijze
van parkeren, in die gevallen dat op verkeersborden of onderborden is aangegeven dat
gedeeltelijk op het trottoir of voetpad mag worden geparkeerd. Niet duidelijk was
hoever een voertuig op het trottoir mag staan, en of het ook was toegestaan bij het
parkeren geen gebruik te maken van het trottoir. Het bevoegd gezag zal de wijze van
parkeren, als de hier bedoelde vorm van bebording wordt gebruikt, voortaan met een
belijning in de vorm van een parkeervak moeten aangeven.
Artikel I, onder B
In hoofdstuk II, paragraaf 3, onderdeel 16, van de Uitvoeringsvoorschriften was tot
nu toe niet onderkend dat er ook maximumsnelheden van 130 km per uur voorkomen. Deze
omissie is nu hersteld, waardoor nu ook voor wegen waar een maximumsnelheid van meer
dan 120 km geldt, is voorgeschreven dat de grootste standaardmaat verkeersborden moet
worden gebruikt.
Artikel I, onder C
Dit onderdeel bevat aanvullingen van hoofdstuk II, paragraaf 4, van de Uitvoeringsvoorschriften,
waarin de toepassings- en plaatsingsvoorschriften voor de afzonderlijke verkeersborden
staan.
Onderdeel 1 regelt dat het plaatsen van verkeersbord A1, dat een maximumsnelheid aangeeft, niet
tot gevolg mag hebben dat een bestuurder binnen een erg korte afstand de snelheid
van zijn voertuig scherp moet verlagen. De verkeersveiligheid is er het meest mee
gediend als snelheidsverlagingen geleidelijk kunnen plaatsvinden en dus in ieder geval
niet op geforceerde wijze.
In onderdeel 2 vindt een verwijdering plaats van een overbodige tekst die betrekking heeft op verkeersbord
A1. Hoofdstuk II, punt 9, regelt al in algemene zin wat hier nogmaals afzonderlijk
bepaald werd voor verkeersbord A1. Die tekst bij bord A1 is nu dan ook verwijderd.
De onderdelen 3 en 6 regelen toepassings- en plaatsingsvoorschriften voor de 14 nieuwe verkeersborden
die zijn opgenomen in bijlage 1 van het RVV 1990. Deze voorschriften spreken voor
zich, behalve dat bij de borden die doelgroepbanen en -stroken inleiden voor trams,
lijnbussen of vrachtauto’s en combinaties daarvan nog wel een toelichting wenselijk
is op de toepassingsregel die luidt: ‘Toepassing van deze borden verdient in beginsel
de voorkeur boven borden van hoofdstuk C bij een besluit om een specifieke rijbaan
of -strook voor een of meer van deze categorieën voertuigen in te stellen’. De verklaring
voor deze toepassingsregel bij de borden F13, F15, F17, F19 en F21 is dat het onder
de oude regelgeving al mogelijk was doelgroepbanen en -stroken te realiseren, alleen
dan door gebruikmaking van een geslotenverklaring in combinatie met een onderbord
dat de doelgroep uitzonderde van de geslotenverklaring. Nu specifieke borden voor
deze categorieën zijn toegevoegd aan het RVV 1990, verdient plaatsing van deze specifieke
borden in beginsel de voorkeur. Dit betekent dat ook onder de gewijzigde regelgeving
het bevoegd gezag nog wel steeds een keuze heeft tussen de oude en de nieuwe methode.
Voor het bereiken van:
-
– zoveel mogelijk uniformiteit in bebording,
-
– een efficiënt en daarom zo specifiek mogelijk gebruik van de verschillende rijstroken
en
-
– duidelijkheid voor buitenlandse chauffeurs, die de in het Nederlands gestelde teksten
op onderborden niet altijd tijdig zullen kunnen interpreteren,
geven de toepassingsvoorschriften nu aan dat het bevoegd gezag bij de besluitvorming
in ieder geval eerst toepassing van de specifieke nieuwe borden overweegt.
In onderdeel 4 is een uitzondering opgenomen op de verplichting bij bord J32 tot het aanwezig zijn
in bepaalde gevallen van gele knipperlichten bij dit bord. De combinatie waarschuwt
voor naderende verkeerslichten. Die nieuwe uitzondering betreft het geval dat het
bord niet voorkomt in vaste uitvoering, maar in verschijnuitvoering: de gele knipperlichten
hebben in dat geval geen toegevoegde waarde.
Onderdeel 5 corrigeert een onjuiste vermelding van het nummer van het verkeersbord waarover het
gaat in het te vervangen opschrift.
Artikel II
Deze overgangsregeling betekent dat nog een jaar na inwerkingtreding van deze regeling
de oude tekst van de Uitvoeringsvoorschriften van toepassing blijft, als geen nadere
acties plaatsvinden door het bevoegd gezag. Er is dus geen sprake van afwijking van
de Uitvoeringsvoorschriften, indien het bevoegd gezag niet onmiddellijk na inwerkingtreding
van deze regeling bebording aanpast (of geen belijning van parkeervakken aanbrengt
in geval van de mogelijkheid van gedeeltelijk parkeren op het trottoir).
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus