Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 10 april 2017, nr.WJZ 1135681, tot wijziging van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS in verband met enkele technische aanpassingen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies, artikel 7.7, tweede lid, van de Erfgoedwet, artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1.1, in de begripsbepaling van ‘financieel verslag’, 3.1, 7.1, 7.5, derde lid, en 9.2, eerste en tweede lid, wordt ‘de website www.rijksoverheid.nl/kaderregeling-subsidies-ocw-szw-vws’ telkens vervangen door: de website www.rijksoverheid.nl.

B

Artikel 4.1, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Indien een termijn als bedoeld in het tweede of derde lid van toepassing is en dit niet reeds volgt uit een ministeriële regeling of een beleidsregel, deelt de minister dat zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager.

C

Artikel 9.1, derde lid, wordt vervangen door een nieuw derde, vierde en vijfde lid, luidende:

  • 3. Bij subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a. subsidie waarbij het eventueel niet aangewende deel van de subsidie, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt,

    • b. subsidie die uitsluitend mag worden aangewend voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt en waarbij niet bestede middelen worden teruggevorderd, en

    • c. subsidie die ook kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

  • 4. Subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt op de volgende wijze verstrekt:

    • a. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt direct vastgesteld,

    • b. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, bedraagt € 125.000 of meer en wordt verleend en vastgesteld, en

    • c. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt direct vastgesteld.

  • 5. Subsidie aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt op de volgende wijze verantwoord:

    • a. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, die € 25.000 of meer bedraagt, wordt in ieder geval verantwoord in model G, onderdeel 1, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving,

    • b. subsidie als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt in ieder geval verantwoord in model G, onderdeel 2, zoals bedoeld in richtlijn 660 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

D

Artikel 9.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt: 3, derde lid,.

2. In onderdeel mm wordt ‘artikel 7.1 van de Erfgoedwet’ vervangen door: artikel 7.7, tweede lid, van de Erfgoedwet.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (verder: de kaderregeling) gewijzigd in verband met enkele technische aanpassingen. De wijzigingen betreffen onder meer de verwijzing naar websites en verduidelijking van de regels rond verantwoording door onderwijsinstellingen.

Deze regeling is getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De voorgestelde wijzigingen zijn uitvoerbaar en handhaafbaar.

Deze regeling leidt niet tot administratieve lasten.

Omdat deze regeling herstel van enkele onjuistheden en verduidelijking van de regels rond verantwoording door onderwijsinstellingen (zie de toelichting bij onderdeel C) betreft, is het wenselijk dat de wijzigingen zo snel mogelijk in werking treden. Daarmee wordt dus afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In de betreffende artikelen werd verwezen naar een specifieke website van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). Het verwijzen naar specifieke websites in regelgeving is niet wenselijk en onderhoudsgevoelig. Bovendien ontbrak in de artikelen een verwijzing naar de website van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) terwijl de kaderregeling ook betrekking heeft op subsidieverstrekking die door DUO wordt uitgevoerd.

Artikel I, onderdeel B

Op grond van de oorspronkelijke tekst van artikel 4.1, vierde lid, moest de minister altijd aan de aanvrager meedelen of de langere beslistermijn van 22 of 40 weken van toepassing was. Toegevoegd is dat dit niet nodig is als dit reeds blijkt uit een ministeriële regeling of een beleidsregel.

Artikel I, onderdeel C

De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, waarin het uniform subsidiekader, het USK, is uitgewerkt, zijn niet van toepassing op de reguliere bekostiging van onderwijs en onderzoek. Aanvullende subsidies voor specifiek omschreven doelen naast de reguliere bekostiging vallen wel onder de reikwijdte van de aanwijzingen. Daarom gelden de drie USK-arrangementen ook voor het verstrekken van financiële middelen aan onderwijsinstellingen.

Er gelden echter bijzondere regels omdat de verantwoording op grond van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs BES (RJO-BES) voor onderwijsinstellingen altijd geschiedt via de jaarrekening. Aldus ook artikel 9.1, tweede lid, van de kaderregeling.

Ook de wijze waarop aanvullende middelen moeten worden verantwoord, is geregeld in de RJO en de RJO-BES. Daarin is namelijk voorgeschreven dat de jaarverslaggeving wordt ingericht overeenkomstig de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder de hoofdstukken 400 (Jaarverslag), 640 (Organisaties zonder winststreven) en 660 (Onderwijsinstellingen). Om de kenbaarheid van die voorschriften te vergroten zijn ze met deze wijziging ook opgenomen in de kaderregeling. Samengevat komen de regels op het volgende neer:

Besteding

Bedrag

Verstrekking

Verantwoording

overschot mag bij lump sum

(zie art. 9.1, derde lid onder a, en vierde lid onder a)

< € 25.000

direct vastgesteld

in jaarrekening

overschot mag bij lump sum

(zie art. 9.1, derde lid onder a, en vierde lid onder a)

€ 25.000 of meer

direct vastgesteld

in jaarrekening en model G1

(zie art. 9.1, vijfde lid onder a)

verplicht besteden

(zie art. 9.1, derde lid onder b, en vierde lid onder b)

€ 125.000 of meer

verleend en vastgesteld

in jaarrekening en model G2

(zie art. 9.1, vijfde lid onder b)

vrij besteedbaar

(zie art. 9.1, derde lid onder c, en vierde lid onder c)

nvt

direct vastgesteld

in jaarrekening

Uit dit schema blijkt dat alle bedragen die aan onderwijsinstellingen worden verstrekt en minder bedragen dan € 125.000, direct worden vastgesteld. Deze worden dus niet verleend en vervolgens vastgesteld. De reden daarvan is dat ook de reguliere onderwijsbekostiging direct wordt vastgesteld.

Het is overigens mogelijk om in een subsidieregeling af te wijken van artikel 9.1, derde tot en met vijfde lid, en een arrangement te kiezen met minder verantwoordingslasten als de risicoanalyse dat toelaat. Een arrangement met meer uitvoeringslasten is alleen mogelijk met instemming van de Minister van Financiën (zie aanwijzing 6 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking).

In artikel 9.1 ontbreekt de mogelijkheid van verantwoording door middel van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten (zie aanwijzing 15 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking). Deze mogelijkheid is niet opgenomen omdat middelen aan onderwijsinstellingen altijd verantwoord moeten worden in de jaarrekening en eventueel in model G daarbij.

In artikel 9.1, derde lid, onderdeel b, is sprake van subsidies waarbij niet bestede middelen worden teruggevorderd. Dat laat uiteraard onverlet dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht ook in andere situaties (lager vaststellen of wijzigen van de vaststelling en) terugvordering mogelijk is, bijvoorbeeld als activiteiten niet worden uitgevoerd en de subsidieontvanger daartoe wel gehouden was, of als sprake is van toepassing van artikel 4:49 van de Awb.

Ter toelichting met betrekking tot model G nog het volgende:

Model G is een bijlage bij de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving en onderdeel van de zogenaamde ‘XBRL OCW-taxonomie’. De onderwijsinstellingen hebben toegang tot dat model via het zogenaamde ‘xbrl-portaal’ (een applicatie voor de aanlevering van gegevens). Ook wordt het model opgenomen in de toelichtende brochure bij de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, die jaarlijks door het Ministerie van OCW wordt uitgebracht.

In de tekst van artikel 9.1, vijfde lid, onderdeel a, is sprake van model G, onderdeel 1. Dat model is een prestatieverklaring. De subsidieontvanger verklaart daarin dat de prestatie is afgerond. Met de verklaring van de accountant over de jaarrekening wordt tevens een oordeel gegeven over de rechtmatige besteding van deze middelen.

In de tekst van artikel 9.1, vijfde lid, onderdeel b, is sprake van model G, onderdeel 2. Dat model is een vorm van financiële verantwoording waarbij de eventueel te verrekenen voorschotten worden vermeld. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in dat geval in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding.

In de tekst van artikel 9.1, vijfde lid, onderdeel a en b, is sprake van subsidie die ‘in ieder geval’ verantwoord moet worden in model G, onderdeel 1 respectievelijk 2. De woorden ‘in ieder geval’ geven aan dat naast de in die leden bedoelde verantwoording ook verantwoording over de activiteiten mogelijk is, bijvoorbeeld in de vorm van een activiteitenverslag.

Artikel I, onderdeel D

Deze wijziging betreft correctie van enkele onjuiste verwijzingen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven