Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2017, 20898 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2017, 20898 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op de artikelen 11, derde lid, 13, tweede lid, 20, 21, derde lid, 26, tweede lid, 41, eerste lid, en 43, van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering;
BESLUIT:
De Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. Onderdeel c en d worden geletterd tot onderdeel b en c.
B
Hoofdstuk 2. Verstrekken van budget aan overheden vervalt.
C
In artikel 10 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.
D
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘artikel 10, eerste lid’ vervangen door: artikel 10.
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
3. Voor subsidiabele saneringskosten komen alleen de saneringkostenposten in aanmerking die rechtstreeks zijn betrokken bij de sanering van de bodem.
E
Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, vervalt onderdeel c en worden de onderdelen d tot en met j geletterd tot c tot en met i.
2. Het eerste lid, onderdeel e (nieuw), komt te luiden:
e. een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de wet dan wel een melding op grond van artikel 39b, derde lid, van de wet is uiterlijk op 31 december 2023 bij de bestuursorganen, bedoeld in artikel 26 van het besluit ingediend.
3. In het tweede lid, vervalt onderdeel c en worden de onderdelen d en e geletterd tot c en d.
4. In het derde en het vijfde lid wordt ‘Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: Minister van Infrastructuur en Milieu.
F
Artikel 13, en de bijlagen 1, 4 en 5 vervallen.
G
De tekst van de bijlagen 6, 7, 8, 8a en 9 van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 wordt in de Staatscourant geplaatst.
H
Na artikel 17 wordt een artikel toegevoegd.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma
Deze wijziging van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 (hierna: regeling) treedt tegelijkertijd met een wijziging van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (hierna: besluit) in werking. Met deze wijziging wordt de regeling in overeenstemming gebracht met de gewijzigde bepalingen van het besluit. De wijziging van het besluit en de regeling blijven binnen het kader van de goedkeuringsbesluiten van de Europese Commissie met betrekking tot de subsidieregeling en de draagkrachtregeling1. Er vindt geen wijziging van de subsidieverstrekking en de wijze van berekening van de hoogte van de subsidie plaats ten opzichte van hetgeen destijds met de Europese Commissie is besproken en op grond waarvan de Europese Commissie haar goedkeuring heeft verleend.
De aanpassingen van besluit en regeling moeten bijdragen tot een versnelling van de sanering van bedrijfsterreinen en een efficiëntere inzet van kennis en expertise in de begeleiding tijdens die periode. Deze wens tot versnelling vloeit zowel voort uit het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 20152 als uit de komst van de Omgevingswet. De wijzigingen zullen ertoe bijdragen dat er meer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om subsidie aan te vragen, waardoor ook het aantal saneringen zal stijgen. Voor een uitgebreidere toelichting op deze onderdelen wordt verwezen naar de nota van toelichting op het wijzigingsbesluit van het besluit.
In de regeling waren nog bepalingen opgenomen ter uitwerking van de artikelen van de Wet bodembescherming inzake het verstrekken van budget aan andere overheden. Deze artikelen van de wet zijn echter vervallen, waarmee de desbetreffende bepalingen in de regeling hun betekenis hebben verloren. Zij zijn nu eveneens vervallen. De toekenning van budget aan overheden verloopt thans via de Financiële-verhoudingswet (provinciefonds en gemeentefonds).
Als voorwaarde bij subsidieverlening, op basis van het besluit, gold tot dusverre dat het betrokken bedrijfsterrein niet binnen vijf jaar nadat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het evaluatieverslag, wordt benut voor of wordt vervreemd ten behoeve van een gevoeliger gebruik dan het gebruik als bedrijfsterrein. Een dergelijke bepaling stond in artikel 16 van het besluit en in artikel 11a eerste en tweede lid van de regeling. In het wijzigingsbesluit vervalt deze bepaling in het besluit en wordt in artikel 17 opgenomen dat met betrekking tot de hoogte van de subsidie wordt uitgegaan van de subsidiabele kosten van de saneringsdoelstelling voor een functie als bedrijfsterrein. In de regeling wordt door deze wijziging hierop aangesloten.
Artikel 11a regelt dat de coördinerende rechtspersoon een korting kan verstrekken ten behoeve van de sanering van een bedrijfsterrein. Een coördinerende rechtspersoon kan ten behoeve van deze korting op basis van het besluit een projectsubsidie ontvangen. Met het vervallen van onderdeel c in het eerste en tweede lid (voorwaarde van een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein gedurende tenminste 5 jaar) wordt aangesloten op de hiervoor genoemde wijziging van het besluit. Deze beperking van vijf jaar kon soms belemmerend werken, juist ten aanzien van de aanpak van verontreinigingen op bedrijfsterreinen in binnensteden en dorpskernen. Met de aanpassing van artikel 11a wordt de mogelijkheden van een aangewezen coördinerend rechtspersoon (artikel 30 Besluit) in lijn gebracht met het besluit.
Voor de aanvraag om subsidie, de subsidieverlening en -vaststelling in het kader van de bodemsanering zijn bepalingen uit zowel het besluit als uit de regeling van belang. In het besluit en de regeling worden de termen saneringskosten en de subsidiabele saneringskosten gehanteerd. Hieronder volgt een toelichting op deze begrippen.
Bij de aanvraag voor subsidieverlening voor het saneren van een geval van ernstige verontreiniging van een bedrijfsterrein dient de aanvrager de gegevens aan te leveren die zijn vermeld in artikel 13 van het besluit. Daarbij dient onder meer een begroting van de saneringskosten te worden gevoegd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld. Dat is in de regeling gedaan.
Ingevolge artikel 9 van de regeling moet de begroting van de saneringskosten worden opgebouwd uit kostenposten zoals genoemd in de bijlage 7 van de regeling. In artikel 9, tweede lid is aangegeven hoe de begroting dient te worden opgemaakt (aangegeven is het maximale % van de kosten die betrekking hebben op de directievoering en milieukundige begeleiding van de sanering).
De subsidiabele saneringskosten zijn omschreven in het gewijzigde besluit (artikel 1 nieuw). Subsidiabele saneringskosten zijn de werkelijk gemaakte kosten voor een sanering die is uitgevoerd, overeenkomstig het saneringsplan, bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb), dan wel overeenkomstig artikel 39b van de Wbb.
Ingevolge het nieuwe artikel 17, achtste lid, (nieuw) van het besluit kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de saneringskostenposten die in aanmerking komen voor subsidiabele saneringskosten. Hiertoe is in de regeling in artikel 11 een derde lid toegevoegd waarin is aangegeven welke saneringskostenposten in aanmerking komen voor subsidie. Het moet gaan om saneringkostenposten die rechtstreeks zijn betrokken bij de sanering van de bodem. Ter illustratie: Indien ten behoeve van de sanering een gebouw dient te worden gesloopt, komen alleen de sloopkosten voor een subsidie in aanmerking. Eventuele andere kosten (bijvoorbeeld het verwijderen van asbest uit het gebouw) komen niet in aanmerking voor subsidie. Deze kosten zijn immers niet gerelateerd aan de sanering.
Door de wijzigingen in de regeling, grotendeels volgend uit de wijziging van het besluit zal de regeldruk en de administratieve lasten in geringe mate afnemen.
Het Besluit financiële bepalingen bodemsanering is in internetconsultatie geweest. De onderhavige wijzigingen vloeien voort uit, sluiten aan en zijn grotendeels gelijk aan hetgeen in het besluit is gewijzigd. Over de onderhavige wijziging heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden. Er is namelijk sprake van een situatie waarin geen ingrijpende veranderingen wordt gebracht in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en de regeling heeft geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Dit sluit aan bij hetgeen de lijn is zoals opgenomen in de Verzamelbrief regeldruk3.
Deze wijziging is ambtelijk afgestemd met vertegenwoordigers van het bevoegd gezag (de bestuursorganen aan wie de uitvoering van het Besluit is gedelegeerd: artikel 76j, van de Wet bodembescherming), de desbetreffende gemeenten en provincies en het bedrijfsleven.
Dit zijn wetstechnische wijzigingen die, zoals aangegeven in het algemene deel van de toelichting, hun betekenis hebben verloren sedert de wetsartikelen uit de Wet bodembescherming inzake het verstrekken van budget aan andere overheden zijn vervallen. De begripsbepaling in artikel 1 en hoofdstuk 2 en artikel 13, alsmede de bijlagen 1, 4, en 5 kunnen daardoor vervallen.
Zie toelichting in het algemene deel.
De bijlagen van de regeling liggen sedert de totstandkoming van de regeling ter inzage bij het ministerie. Dat is een werkwijze waarvan wordt afgezien gelet op de technische mogelijkheden om ook omvangrijke bijlagen (elektronisch) te kunnen publiceren. Daarom is er voor gekozen de nog geldende bijlagen in de Staatscourant te laten publiceren. De bijlage liggen na publicatie in de Staatscourant niet meer ter inzage bij het ministerie.
De regeling bevat uitvoeringsbepalingen van het besluit. Daarom is aangesloten bij de bepalingen omtrent de vervaldatum van het besluit (1 januari 2025) Zie voor nadere toelichting de nota van toelichting op het besluit. De regeling blijft wel van toepassing voor de afwikkeling van subsidies die op basis van het besluit zijn aangevraagd.
Aangesloten wordt bij de inwerkingtredingdatum van de wijziging van het besluit van 1 juli 2017.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma
Ter bepaling of, en zo ja voor welk deel de verontreiniging op of in de bodem van een bedrijfsterrein is veroorzaakt vóór 1-1-1975
Inhoud
1. |
Begrippenlijst |
|||
Het protocol Ouderdomsbepaling |
||||
2.1 |
De Bedrijvenregeling |
|||
2.2 |
Voor wie is het protocol ouderdomsbepaling bestemd |
|||
2.3 |
||||
2.4 |
||||
2.4.1 |
Algemene gegevens initiatiefnemer |
|||
2.4.2 |
Stap 1: bedrijfsgegevens en gegevens over gebruikte stoffen |
|||
2.4.3 |
Stap 2: algemene beoordeling periode veroorzaking verontreiniging als gevolg van de bedrijfsvoering |
|||
2.4.4 |
||||
2.4.5 |
||||
3. |
De Stoffenlijst |
alle gegevens over de activiteiten van het bedrijf zoals die in officiële documenten (register Kamer van Koophandel, notariële akten, vergunningen, jaarrekeningen etc.) voorkomen voor zover ze relevant zijn voor het beoordelen van het geval van bodemverontreiniging in het kader van het protocol.
de Algemene Maatregel van Bestuur waarin de bedrijvenregeling wettelijk is verankerd.
een aantal gevallen van verontreiniging die gezamenlijk worden gesaneerd.
het convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen d.d. 11 juni 2001 en de daarbij gevoegde notitie bodemsanering bedrijfsterreinen en de notitie aanzet tot een protocol ter bepaling van de ontstaansperiode van verontreinigingen in de bodem in relatie tot het jaar 1975 (Ouderdomsbepaling).
Geografisch Landelijk Overheids Bodem InformatieSysteem (informatiesysteem voor bevoegde overheden bodemsanering).
via de formule kan rekenkundig de mate van verontreiniging vóór 1-1-1975 worden bepaald. Het percentage dat uit de formule komt, wordt vermenigvuldigd met het voor het bedrijf toepasselijke subsidiepercentage: dit is het zogenaamde ‘pro-rata temporis’ principe.
dit is het referentieniveau voor de formule ter vaststelling of de veroorzaking van de bodemverontreiniging in belangrijke mate heeft plaatsgevonden vóór 1-1-1975, waarbij wordt uitgegaan van een bedrijfssituatie en een bedrijfsvoering conform voor die tijd geldende normen en richtlijnen.
zijn die activiteiten die een geval van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, zoals productie, op- en overslag van stoffen.
lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend een toepassing kenden vóór 1-1-1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor als na 1-1- 1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3). De lijst is weergegeven in hoofdstuk 4.
waarden die in de formule zijn opgenomen om de modale situatie te kunnen kwantificeren
de Uniforme Bron Indeling potentieel bodemvervuilende activiteiten: landelijke standaardcode waarmee bodembedreigende activiteiten door de overheid worden beschreven.
beschrijft de werkwijze voor het uitvoeren van het vooronderzoek (archiefonderzoek/interviews/locatie-inspectie) voorafgaand aan het feitelijke onderzoek (= veld en laboratoriumonderzoek) naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem/grond; onderdeel van Vooronderzoek conform NVN 5725.
deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging.
waarden die in de formule zijn opgenomen om veranderingen in de omvang van de potentieel bodembedreigende activiteiten te kunnen kwantificeren.
Van 2003 tot aan de inwerkingtreding van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering is het voor eigenaren en erfpachters van in bedrijf zijnde en blijvende bedrijfsterreinen mogelijk geweest om op grond van provinciale en gemeentelijke subsidieverordeningen subsidie aan te vragen tijdens het zogenaamde interimbeleid Bedrijvenregeling. Met de komst van het Besluit Financiële bepalingen bodemsanering is er een wettelijke verankering van de convenantsafspraken uit 2001. In het besluit wordt uitgegaan van een overheidsbijdrage voor de sanering van ernstige gevallen van bodemverontreiniging veroorzaakt vóór 1-1-1975, waarbij in een beschikking bedoeld als in artikel 37, eerste lid van de Wet Bodembescherming is vastgesteld dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat spoedig dient te worden gesaneerd, dan wel waarbij de noodzaak tot sanering is ontstaan naar aanleiding van voorgenomen activiteiten op het desbetreffende bedrijfsterrein.
Ter uitwerking van artikel 11, eerste lid sub a van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering wordt de beoordelingswijze van het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' geregeld in dit protocol. Door het protocol te volgen wordt in twee stappen aantoonbaar gemaakt of, en zo ja voor welk deel, de verontreiniging op of in de bodem van een bedrijfsterrein voor 1-1-1975, is veroorzaakt. Tijdens het interimbeleid werd voor deze bepaling van de ouderdom gebruik gemaakt van de Circulaire Ouderdomsbepaling. De Circulaire wordt vervangen door het voorliggende protocol, waarin een vereenvoudiging is doorgevoerd: stap 3 en 4 uit de Circulaire worden niet meer toegepast.
Dit protocol is bestemd voor:
a. Het bevoegd gezag Wet Bodembescherming tevens belast met het uitvoeren van de bedrijvenregeling zoals vastgelegd in het Besluit Financiële bepalingen bodemsanering. Hierna te noemen 'bevoegd gezag'.
b. Eigenaren of erfpachters van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen die in aanmerking willen komen voor een bijdrage in de saneringskosten vanuit de bedrijvenregeling. Hierna te noemen 'initiatiefnemer'.
Met het protocol wordt de 'veroorzaking vóór 1975' van gevallen van bodemverontreiniging – conform de definitie van de Wet bodembescherming – beoordeeld en als zodanig vastgesteld. Aan de kenmerken van een bodemverontreiniging zelf is zelden eenvoudig en eenduidig te bepalen wanneer de verontreinigende stoffen in de bodem zijn terechtgekomen. Of en zo ja voor welk deel de verontreiniging is veroorzaakt vóór 1-1-1975 wordt bepaald op basis van gegevens over de bedrijfsvoering (processen, gebruik van stoffen of eventueel gebeurtenissen of incidenten). Het protocol ter bepaling van de ‘veroorzaking vóór 1975’ bestaat uit twee stappen, die worden genomen op basis van algemene (historische) informatie over de bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen (de periode van mogelijke veroorzaking staat centraal). De initiatiefnemer en het bevoegd gezag vullen hiertoe één formulier in. Het ingevulde en door partijen voor akkoord ondertekende formulier geeft onderbouwing aan de feitelijke aanvraag voor een bijdrageverlening in het kader van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering.
Tot het protocol behoort een verplicht formulier ouderdomsbepaling (zie hoofdstuk 5) bestaande uit de volgende onderdelen:
• algemene informatie over de aanvrager en het geval van bodemverontreiniging;
• inhoudelijke informatie bij stap 1 en eventueel stap 2 al dan niet leidend tot de vaststelling van ‘veroorzaking vóór 1975’;
• de verklaring van de initiatiefnemer en de eindconclusie van het bevoegd gezag.
Het bevoegd gezag heeft de taak om te beoordelen of de door de initiatiefnemer aangeleverde informatie voldoet. Tevens heeft het bevoegd gezag de taak om vast te stellen – nadat zij de informatie heeft beoordeeld – of en zo ja voor welk deel de verontreiniging vóór 1-1-1975 is veroorzaakt. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of zij zelf informatie in wil brengen als aanvulling op de informatie die door de initiatiefnemer wordt verschaft.
Algemene informatie is nodig bij het bevoegd gezag ten behoeve van de registratie en de administratieve verwerking van de aanvraag de ouderdom vast te stellen. Het gaat hierbij om algemene bedrijfsgegevens, de locatiegegevens en een omschrijving van het (vermoedelijke) geval van bodemverontreiniging. Indien de initiatiefnemer bekend is met de gevraagde topografische coördinaten en de bedrijfscodering dan kan de initiatiefnemer ook deze gegevens al op het formulier invullen (bij coördinaten en UBI-code).
De informatievoorziening te verzorgen door de initiatiefnemer bestaat in stap 1 uit het nagaan of de betreffende verontreinigingssituatie bestaat uit stoffen die voorkomen op de ‘Lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend een toepassing kenden vóór 1-1- 1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor als na 1-1-1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3)’. Hierna te noemen De Stoffenlijst (zie hoofdstuk 4). Ook gaat de initiatiefnemer na of op grond van de actuele kennis, bijvoorbeeld binnen een uitge- voerd bodemonderzoek, al een ouderdom bepaald of bekend is.
○ Indien er sprake is van een categorie 1 stof of indien uitsluitend sprake is van een eenmalige gebeurtenis of incident, waarbij de datum bekend is en is gelegen vóór 1-1-1975, dan wordt voor 100% aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' voldaan. Initiatiefnemer vult het blad voor stap 1 in, voegt indien nodig onderbouwende informatie in de vorm van onderzoeksrapporten toe, ondertekent het statusblad en dient het geheel in bij het bevoegd gezag met het verzoek om conform de aanvraag tot vaststelling van de ouderdom over te gaan.
○ Indien er sprake is van een categorie 2 stof moet worden vastgesteld gedurende welke periode de verontreiniging is ontstaan. Dit gebeurt in stap 2.
○ Indien er sprake is van een categorie 3 stof, is er geen sprake van verontreiniging voor 1975 en voldoet initiatiefnemer niet aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'.
Verontreinigingsvlekken die ruimtelijk geheel of gedeeltelijk van elkaar gescheiden zijn en ieder een verschillende oorzaak kennen zijn in beginsel aan te merken als verschillende gevallen van ernstige verontreiniging. Op een bedrijfsterrein kunnen zich daarom meerdere gevallen van bodemverontreiniging voordoen, die ook verschillend kunnen worden beoordeeld en aangepakt, zelfs als deze elkaar overlappen. Een voorbeeld betreft een bedrijfsterrein waarop zich een verontreinigde ophooglaag bevindt boven een er niet mee samenhangende mobiele verontreiniging in de ondergrond. Indien de verontreinigingssituatie binnen het onderzoeksgebied bestaat uit meerdere gevallen van bodemverontreiniging, wordt voor de individuele gevallen vastgesteld of het gaat om de voor de ouderdomsbepaling maatgevende stoffen en of deze stoffen voorkomen op de Stoffenlijst. In deze situatie wordt per geval het formulier voor stap 1 ingevuld. Om onderscheid in gevallen te kunnen maken zijn de resultaten van een gericht historisch en/of verkennend onderzoek noodzakelijk. Het betreffende onderzoek dient een minimaal kwaliteitsniveau te bezitten zoals beschreven in de NVN 5725 'Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek', dan wel de NEN 5740 'Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek'.
Indien er sprake is van verontreiniging door een categorie 2 stof zal de initiatiefnemer op basis van de ontstaansperiode van de verontreiniging per geval moeten aantonen dat en zo ja in welke mate de betreffende verontreiniging voldoet aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'. Hierbij worden begin en einde van de operationele periode van bedrijfsvoering met de betreffende verontreinigende stoffen genomen als maatstaf voor de beoordeling. Van belang zijn de "potentieel bodemverontreinigende activiteiten" (pba’s) en de modale situatie ten aanzien van de bedrijfsvoering. De potentieel bodemverontreinigende activiteiten zijn activiteiten die een geval van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, zoals productie, op- en overslag van stoffen.
Volgens onderstaande formule wordt rekenkundig bepaald in welke mate aan het criterium van ‘veroorzaking vóór 1975’ is voldaan. De berekening is als volgt gedefinieerd:
P0 is aantal jaren van de start productieproces vóór 1-1-1975
P1 is het aantal jaren in de periode 1-1-1975 – 31-12-1980 (maximaal 6 jaar)
P2 is het aantal jaren in de periode 1-1-1981 – 31-12-1986 (maximaal 6 jaar)
De weegfactoren, x en y geven de omvang van de "potentieel bodemverontreinigende activiteiten" (pba’s) voor de betreffende periode weer t.o.v. de periode vóór 1-1-1975. De weegfactoren hebben de waarde 1 indien de omvang van de pba’s voor de betreffende periode gelijk is aan die van periode vóór 1-1-1975. De standaardwaarden 0,5 en 0,2 horen bij een modale situatie van bedrijfsvoering van respectievelijk de periodes 1-1-1975 tot 31-12-1980 en 1-1-1981 tot 31-12-1986.
Voorbeelden
a. Een productieproces is gestart in 1967 en geëindigd in 1984, waarbij de potentieel bodem- verontreinigende activiteit (pba) gelijk is gebleven. Volgens de berekening wordt het percentage dan:
b. Een productieproces is gestart in 1958 en is nog in bedrijf, waarbij de potentieel bodem- verontreinigende activiteit (pba) gelijk is gebleven. Volgens de berekening wordt het percentage dan:
De initiatiefnemer zorgt voor verifieerbare historische informatie met betrekking tot de periode van het gebruik of de toepassing van bodemverontreinigende stoffen, de momenten waarop zich belangrijke gebeurtenissen en/of incidenten hebben voorgedaan, de bedrijfsvoering is aangepast en/of preventieve (bodembeschermende) voorzieningen zijn aangebracht. Voor invulling van stap 2 van dit protocol, is een gericht historisch onderzoek noodzakelijk met een minimale kwaliteitsstandaard conform de NVN 5725 en met specifieke aandacht voor bedrijfsprocessen en procesveranderingen, het gebruik van stoffen (binnen de processen) inclusief de periode van toepassing en de precieze plaats(en), de bedrijfsinrichting en de veranderingen daarvan in de tijd inclusief aanwezige (bodembeschermende)-voorzieningen, de voormalige en huidige potentieel bodembelastende bedrijfsactiviteiten, etc. De resultaten van een daarop aansluitend Verkennend Onderzoek (conform NEN5740) kunnen voor een betere onderbouwing zorgen.
Het bevoegd gezag en de initiatiefnemer dienen na te gaan of er voor de betreffende categorie ver- ontreinigingen op brancheniveau, of anderszins meer generiek, afspraken zijn gemaakt over afwijkende weegfactoren en/of standaardwaarden en deze waarden in de betreffende situatie toegepast kunnen worden. De berekeningen worden per geval uitgevoerd.
Het bevoegd gezag voert een check uit op de volledigheid van de verstrekte informatie en vult de algemene gegevens indien van belang aan, bijvoorbeeld voor de invoering van het geval in het provinciale registratiesysteem voor gevallen van bodemverontreiniging (GLOBIS). Het bevoegd gezag stelt vast of de opgegeven verontreinigende stoffen inderdaad als bepalend kunnen worden beschouwd voor de vaststelling van het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' en beoordeelt de aanvraag door een controle van aangeleverde informatie aan de hand van de Stoffenlijst. Indien van toepassing beoordeelt het bevoegd gezag de aangeleverde historische informatie of de resultaten van aangeleverde onderzoeken, waaruit de ontstaanswijze uit eenmalige gebeurtenissen of incidenten is afgeleid.
Indien ook stap 2 is ingevuld, beoordeelt het bevoegd gezag de aangeleverde historische informatie of de resultaten van aangeleverde onderzoeken, waarbij de ouderdom van de verontreiniging is bepaald en waarin de grondslagen voor berekeningen staan vermeld, of waaruit de ontstaanswijze van gebeurtenissen of incidenten is afgeleid. Het bevoegd gezag kan de initiatiefnemer verzoeken om aanvullende informatie te leveren in geval van onvolledigheid of onduidelijkheid van de aanvraag. Het bevoegd gezag legt haar oordeel vast op het formulier onder stap 2.
Het bevoegd gezag vult de eindconclusie in. Het ambtelijk eindoordeel wordt aan de initiatiefnemer kenbaar gemaakt door middel van toezending van de ingevulde informatiebladen en het ondertekende statusblad.
Als het bevoegd gezag gegronde redenen aanwezig acht om te twijfelen aan de gegevens dan kan het bevoegde gezag zelf onderzoek doen. Dit onderzoek is er dan op gericht om aan te tonen dat bijstelling van de weegfactoren en/of standaardwaarden in de rekenformule gezien de specifiek geldende omstandigheden gerechtvaardigd is. De aanvrager wordt van het voornemen van dit eigen, gevalsspecifieke, onderzoek door het bevoegd gezag in kennis gesteld. Binnen een termijn van 13 weken wordt het resultaat van dit onderzoek aan de aanvrager kenbaar gemaakt met een onderbouwing van de door het bevoegd gezag gehanteerde weegfactoren en/of standaardwaarden. Na aanlevering van het aanvullende onderzoeksrapport beoordeelt het bevoegd gezag de resultaten ervan binnen een termijn van 13 weken en betrekt deze bij het definitieve besluit over het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'.
Lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend een toepassing kenden vóór 1-1-1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor als na 1-1-1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3). Deze lijst is in ontwikkeling, en kan in de loop van de tijd eventueel worden uitgebreid met stoffen en/of processen waarvan bijvoorbeeld bij de evaluatie van het ouderdomsprotocol blijkt dat ze altijd in de regeling vallen. Onderstaande lijst geeft de stand van zaken op 1-4-2002 weer. De lijst is niet limitatief. Het eerste deel van de lijst kent een opsomming van stoffen welke in het UBI systeem worden gebruikt. UBI staat voor Uniforme BronIndeling potentieel bodembedreigende activiteiten en is de landelijke standaardcode waarmee bodembedreigende activiteiten door de overheid worden beschreven. Het tweede deel van de lijst is gebaseerd op de indeling van stoffen waarvoor een interventiewaarde bekend is.
UBI-stof |
Vóór 1-1-1975 Categorie I |
op of na 1-1- 1975 Categorie III |
Voor en na 1- 1-1975 Categorie II |
---|---|---|---|
1,2-dichloorpropeen |
1947–1997 |
||
1,3-butadieen |
1930–actueel |
||
1,3-dichloorpropeen |
1947–1997 |
||
1-butanol |
1930–actueel |
||
2,3,7,8-tcdd |
1949–actueel |
||
2,4,5-T |
1947–1978 |
||
2,4,6-trinitrofenol |
1902–actueel |
||
2,4,6-trinitrotolueen |
1902–actueel |
||
2-naftol |
1880–actueel |
||
3,4,5-trihydroxybenzoëzuur |
19e eeuw–actueel |
||
3,4-dichlooralinine |
1947–1962 |
||
Aceton |
1890–actueel |
||
Acrylamide |
< 1949–actueel |
||
Acrylnitril |
< 1949–actueel |
||
Aldicarb |
1969–actueel |
||
Alkylkwik |
nog niet bepaald–1986 |
||
amino-azijnzuur |
1946–actueel |
||
amphibole |
1910–1998 |
||
Aniline |
1880–actueel |
||
anthraceen |
17e eeuw–actueel |
||
anthrachinon-sulfonzuur |
1901–actueel |
||
Antimoon |
1893–actueel |
||
Arseen |
1840–actueel |
||
Atrazin |
1947–1999 |
||
Barium |
1914–actueel |
||
bendiocarb |
nog niet bepaald–1996 |
||
Benzeen |
1840–actueel |
||
benzeensulfonzuur |
1900–actueel |
||
Benzidine |
1873–actueel |
||
benzo(a)pyreen |
19e eeuw–actueel |
||
benzoëzuur |
1900–actueel |
||
Borium |
19e eeuw–actueel |
||
Cadmium |
19e eeuw–actueel |
||
calciumfluoride |
19e eeuw–actueel |
||
captan |
1947–actueel |
||
carbendazim |
1972–actueel |
||
carbondisulfide |
1863–actueel |
||
carbonsulfide |
1863–actueel |
||
chloorkalk |
19e eeuw–actueel |
||
chloorpyrifos |
1971–actueel |
||
chloroform |
1900–actueel |
||
chroom |
1855–actueel |
||
cobalt |
19e eeuw–actueel |
||
creosol |
1900–actueel |
||
cresol |
1855–actueel |
||
cyanide |
1840–actueel |
||
cyanide-complex |
1840–actueel |
||
cyclohexanon |
< 1949–actueel |
||
DDT |
1944–1973 |
||
diazinon |
1947–2000 |
||
dichloorbenzeen |
1954–actueel |
||
dichloormethaan |
1940–actueel |
||
dichloorvos |
1947–actueel |
||
di-ethanolamine |
nog niet bepaald–actueel |
||
diethyleenglycol |
1928–actueel |
||
di-ethylether |
19e eeuw–actueel |
||
diethylglycol (2,4,6,-trinitrofenol) |
1902–actueel |
||
dihydroxybiphenylpropaan |
1945–actueel |
||
dimethoaat |
1947–actueel |
||
di-octylphtalaat |
< 1949–actueel |
||
diuron |
1947–actueel |
||
endosulfan |
1947–actueel |
||
epichloorhydrine |
1953–actueel |
||
ethanol |
18e eeuw–actueel |
||
ethylacetaat |
1880–actueel |
||
ethyleendiamine |
1935–actueel |
||
ethyleenglycol |
1920–actueel |
||
fenol |
1912–actueel |
||
fentinacetaat |
1947–actueel |
||
fention |
nog niet bepaald–actueel |
||
fluorantheen |
18e eeuw–actueel |
||
formaldehyde |
1923–actueel |
||
glycerol |
17e eeuw–actueel |
||
glyfosfaat |
1974–actueel |
||
hexachloorethaan |
nog niet bepaald–actueel |
||
hexamethyleen-di-iso-cyanaat |
< 1949–actueel |
||
hexamine |
1900–actueel |
||
hydrazine |
1955–actueel |
||
hydrochinon |
1908–actueel |
||
indigosolen |
< 1949–actueel |
||
Koper |
19e eeuw–actueel |
||
koperoxychinolaat |
1970–1996 |
||
Kwik |
1850–actueel |
||
Lindaan |
1947–actueel |
||
Lood |
16e eeuw–actueel |
||
malathion |
1947–actueel |
||
Mcpa |
1947–actueel |
||
Melamine |
1950–actueel |
||
metam-natrium |
1947–2001 |
||
Methanol |
18e eeuw–actueel |
||
methoxychloor |
nog niet bepaald |
||
methylacrylaat |
1940–actueel |
||
methylbromide |
1947–1981 |
||
methylchloride |
nog niet bepaald |
||
methylisothiocyanaat |
1947–1984> |
||
methylkwik |
nog niet bepaald |
||
mevinphos |
1947–1999 |
||
molybdeen |
< 1948–actueel |
||
naftaleen |
1860–actueel |
||
n-decaan |
19e eeuw–actueel |
||
n-hexaan |
19e eeuw–actueel |
||
Nikkel |
19e eeuw–actueel |
||
nitroglycerine |
19e eeuw–actueel |
||
n-octaan |
19e eeuw–actueel |
||
o-cresol |
1855–actueel |
||
o-di-ethylphatalaat |
1949–actueel |
||
Oliezuur |
19e eeuw–actueel |
||
parathion |
1947–actueel |
||
pcb-28 |
1930–1998 |
||
pentachloorfenol |
1935–1998 |
||
picrinezuur |
1902–actueel |
||
p-phenyleendiamine |
nog niet bepaald–actueel |
||
propyleenglycol |
1949–actueel |
||
Pyridine |
1949–actueel |
||
Selenium |
1930–actueel |
||
Simazin |
1947–actueel |
||
Stearine |
19e eeuw–actueel |
||
stearinezuur |
17e eeuw–actueel |
||
Strontium |
1936–actueel |
||
Styreen |
1945–actueel |
||
Terpentine |
19e eeuw–actueel |
||
tetrachloorkoolstof |
1908–actueel |
||
tetrachloormethaan |
1908–actueel |
||
tetrahydrofuraan |
1950–actueel |
||
Tin |
1800–actueel |
||
Tolueen |
1860–actueel |
||
Toluidine |
1880–actueel |
||
Tributyltin |
1970>–actueel |
||
trichloorethaan |
1925–1996 |
||
trichlooretheen |
1918–actueel |
||
trichloormethaan |
1900–actueel |
||
vanadium |
< 1948–actueel |
||
vinylchloride |
1918–actueel |
||
wolfraam |
1910–actueel |
||
xyleen |
1860–actueel |
||
zilver |
1850–actueel |
||
zineb |
1947–actueel |
||
zink |
19e eeuw–actueel |
Leidraad-stof |
vóór 1-1-1975 Categorie I |
Op of na 1-1- 1975 Categorie III |
Voor en na 1- 1-1975 Categorie II |
---|---|---|---|
I Metalen |
|||
antimoon |
1893–actueel |
||
arseen |
1840–actueel |
||
barium |
1914–actueel |
||
cadmium |
19e eeuw–actueel |
||
chroom |
1855–actueel |
||
cobalt |
19e eeuw–actueel |
||
Koper |
19e eeuw–actueel |
||
Kwik |
1850–actueel |
||
Lood |
16e eeuw–actueel |
||
molybdeen |
|||
nikkel |
19e eeuw–actueel |
||
Zink |
19e eeuw–actueel |
||
II Anorganische verbindingen |
|||
cyaniden-vrij |
1840–actueel |
||
cyaniden-complex (pH<5) |
1840–actueel |
||
cyaniden-complex (pH>=5) |
1840–actueel |
||
thiocyanaten |
|||
bromide (mg Br/l) |
|||
chloride (mg Cl/l) |
|||
fluoride (mg F/l) |
|||
III Aromatische verbindingen |
|||
benzeen |
1840–actueel |
||
ethylbenzeen |
|||
tolueen |
1860–actueel |
||
xylenen |
1860–actueel |
||
styreen (vinylbenzeen) |
1945–actueel |
||
Fenol |
1912–actueel |
||
cresolen (som) |
1923–actueel |
||
catechol (o-dihydroxybenzeen) |
|||
resorcinol (m-dihydroxybenzeen) |
|||
hydrochinon (p-dihydroxybenzeen) |
1908–actueel |
||
IV Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) |
|||
naftaleen |
1860–actueel |
||
anthraceen |
17e eeuw–actueel |
||
fenantreen |
|||
fluorantheen |
18e eeuw–actueel |
||
Benzo(a)antraceen |
|||
chryseen |
|||
benzo(a)pyreen |
19e eeuw–actueel |
||
benzo(ghi)peryleen |
|||
benzo(k)fluorantheen |
|||
indeno(1,2,3-cd)pyreen |
|||
V Gechloreerde koolwaterstoffen |
|||
vinylchloride |
1918–actueel |
||
dichloormethaan |
|||
1,1-dichloorethaan |
|||
1,2-dichloorethaan |
|||
1,1-dichlooretheen |
|||
dichloorpropanen |
|||
trichloormethaan (chloroform) |
1900–actueel |
||
1,1,1-trichloorethaan |
1925–1996 |
||
1,1,2-trichloorethaan |
1925–1996 |
||
trichlooretheen (Tri) |
1918–actueel |
||
tetrachloormethaan (Tetra) |
1908–actueel |
||
tetrachlooretheen (Per) |
1934–actueel |
||
chloorbenzenen (som) |
|||
monochloorbenzeen |
|||
dichloorbenzenen |
|||
trichloorbenzenen |
|||
tetrachloorbenzenen |
|||
pentachloorbenzeen |
|||
hexachloorbenzeen |
|||
chloorfenolen (som) |
|||
monochloorfenolen (som) |
|||
dichloorfenolen |
|||
trichloorfenolen |
|||
tetrachloorfenolen |
|||
pentachloorfenol |
1935–1998 |
||
chloornaftaleen |
|||
monochlooranilinen |
|||
polychloorbifenylen |
|||
EOX |
|||
VI Bestrijdingsmiddelen |
|||
DDT/DDE/DDD |
1944–1973 |
||
drins |
|||
aldrin |
1947–1982 |
||
dieldrin |
1947–1980 |
||
endrin |
1947– |
||
HCH-verbindingen |
1947–1967 |
||
a-HCH |
1947–1967 |
||
ß-HCH |
1947–1967 |
||
y-HCH |
1947–1967 |
||
atrazine |
1947– |
||
carbaryl |
1947–2001 |
||
carbofuran |
1975–actueel |
||
chloordaan |
|||
endosulfan |
1947–actueel |
||
heptachloor |
|||
heptachloor-epoxide |
|||
maneb |
1947–actueel |
||
MCPA |
1947–actueel |
||
organatinverbindingen |
|||
VII Overige verontreinigingen |
|||
cyclohexanon |
|||
ftalaten |
|||
minerale olie |
|||
pyridine |
|||
tetrahydrofuran |
|||
tetrahydrothiofeen |
|||
tribroommethaan |
− vastleggen bestaande situatie
o opstellen meetnet bij omliggende gebouwen en constructies
− ontruimen/inrichten werkterrein
o verwijderen begroeiing
o plaatsen/verwijderen keten, opnemen verharding, leggen tijdelijke verhardingen
o tijdelijke beveiligingsmaatregelen (hekwerk, wasplaats)
o ontsluiting
− voorzieningen nutsleidingen
o proefsleuven voor traceren nutsleidingen
o aanpassen/ondersteunen/verleggen
o instandhouden
− bouwkundige voorzieningen
o instandhouden infrastructurele werken
o fundaties
o damwanden
o hulpconstructies
o voorzieningen arbeidshygiëne en veiligheid tijdens uitvoering
− bovengrondse opstallen
− voorzieningen asbest / asbest sanering
− fundaties, vloeren, putten en dergelijke
− verhardingen
− verwerking vrijkomende materialen (voor zover niet verontreinigd)
− herstel infrastructurele voorzieningen (weg-terreinverhardingen, riolering, nutsvoorzieningen, groen)
− inrichten depot
− ontgraven (grond, verontreinigde fundaties, puin etc.)
− scheiden partijen/fracties
− transport
− tijdelijke opslag in tussendepots op locatie
− partijkeuringen mogelijkheden verwerking grond
− leveren en verwerken en verdichten schone aanvulgrond
− ontwateren van slib
− storten grond
− reiniging grond
− hergebruik grond
− tijdelijke opslag (T.O.P.)
− aanbrengen en verwijderen bemalingssysteem inclusief leidingen en pompen
− aanbrengen/verwijderen zuiveringsinstallatie
− aanbrengen afvoerleidingen
− aanbrengen waarnemingsputten en dergelijke
− instandhouden kortlopende bemaling/zuivering
− ontgraven sleuf t.b.v. verticale wand (grondverzet en verwerking onder grondwerken en verwerkingskosten)
− aanbrengen verticale wand
− aanbrengen horizontale afdichtingslaag (boven/onder)
− aanbrengen debietmeters
− aanbrengen peil- en bemonsteringsfilters of drains
− aanbrengen hoogtebouten
− uitvoeren bestandsopname en nulmeting (zie ook voorbereiding)
− directievoering
− milieukundige begeleiding
− analysekosten
− opstellen evaluatierapport
− kosten apparatuur
− vergunningen (leges, heffing, kosten lozing water)
− verzekeringen
− uitvoeringskosten (max. 10%)
− algemene kosten, winst en risico aannemer, niet inbegrepen de kosten van verwerking van vrijkomende grond, grondwater en afval (max. 15%)
− Instandhouden:
o bemalingssysteem
o zuiveringsinstallatie (verbruikskosten chemicalien, afvoer slib, etc.)
o energiekosten
o bemaling
o zuivering
− instandhouden bovengrondse constructies en voorzieningen
− instandhouden grondwatercontrolesysteem
− doorspuiten en evt. vervangen controledrains
− doorpompen en evt. vervangen waarnemingsfilters
− vergunningen (leges, zuiveringsheffing)
− verzekeringen
− kwantiteitsmetingen
o debietmetingen
o geohydrologische waarnemingen en evaluatie
o zettingsmetingen en evaluatie
− kwaliteitsmetingen
o bemonstering
o analyse
o evaluatie
− algemene begeleiding en toezicht
− scenario bij falen van voorzieningen
− vervanging verticale wand
− aanbrengen horizontale afdichtingslaag
− registratie–acpparatuur
− bemalingssysteem inclusief leidingen en pompen
− zuiveringsinstallatie
− randapparatuur (registratie-, regel- en schakelkasten)
Jaar:
Budgethouder:
Aanvraag bijdrageverlening (obv conceptbeschikking van bevoegd gezag) +
melding binnengekomen aanvra(a)g(en) voor subsidie voor de sanering van een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein.
1. Aanvraag bijdrageverlening (obv concept-beschikking van bevoegd gezag)
Naam Locatie |
Bedrijfsnaam |
Naam eigenaar* |
Naam erfpachter* |
Te verlenen subsidiepercentage volgens conceptbeschikking |
Saneringskosten volgens SP |
Max. bedrag volgens concept- beschikking subsidieverlening |
Verwacht jaar vaststelling subsidie |
---|---|---|---|---|---|---|---|
* afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.
2. Melding binnengekomen aanvra(a)g(en) voor subsidie voor de sanering van een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein.
Volgnr. |
Naam Locatie |
Bedrijfsnaam |
Naam eigenaar* |
Naam erfpachter* |
Subsidiepercentage volgens aanvraag |
Saneringskosten volgens SP |
Max. bedrag subsidieverlening volgens aanvraag |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal: |
* afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.
Eventueel verzoek tot voorschotverstrekking:
Volgnr. |
Naam Locatie |
Bedrijfs- naam |
Naam eigenaar* |
Naam erfpachter* |
Verleend subsidiepercentage aan eigenaar/erfpachter bedrijfsterrein |
Saneringskosten volgens SP |
Max. bedrag subsidieverlening volgens aanvraag |
Sanerings- kosten (verslag uitvoering sanering) |
Bedrag subsidievaststelling |
Gevraagd voorschot |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal |
* afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.
Eventueel reeds verleend voorschot ivm onvoldoende financiële middelen:........
Dit eventueel reeds verleende voorschot wordt in mindering gebracht op het totaalbedrag aan budget dat wordt vastgesteld.
Aanvraag bijdragevaststelling:
Volgnr. |
Naam Locatie |
Bedrijfs- naam |
Naam eigenaar* |
Naam erfpachter* |
Verleend subsidiepercentage aan eigenaar/erfpachter bedrijfsterrein |
Saneringskosten volgens SP |
Max. bedrag subsidieverlening volgens aanvraag |
Sanerings- kosten (verslag uitvoering sanering) |
Bedrag subsidievaststelling |
Gevraagd voorschot |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totaal |
* afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.
Eventueel reeds verleende voorschot ivm onvoldoende financiële middelen: ..........
Dit eventueel reeds verleende voorschot wordt in mindering gebracht op het totaalbedrag aan budget dat wordt vastgesteld.
Verordening nr. 994/98 kent de Europese Commissie de bevoegdheid toe bij verordening een drempel vast te stellen waaronder steunmaatregelen worden geacht niet aan de criteria van artikel 87, lid 1 van het EG-verdrag te voldoen, en derhalve niet hoeven te worden aangemeld conform het bepaalde in artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag. Deze verordening betreft de de-minimisverordening nr. 1998/2006 van 15 december 2006.4
Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De Europese Commissie ziet erop toe dat deze staatssteunregels worden nageleefd en de voorwaarden in acht worden genomen.
Eén van de voorwaarden is dat het totale bedrag van de-minimissteun die is verleend aan één onderneming niet hoger mag zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Voor de sector wegvervoer bedraagt het plafond € 100.000.
Hierbij verklaart ondergetekende, dat aan de hierna genoemde onderneming alsmede aan het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort 5
□ over de periode van
1 januari 20.... (jaartal 2 belastingjaren gelegen vóór de datum van ondertekening van deze verklaring) tot ............ ............... 20.... (datum van ondertekening van deze verklaring) eerder de-minimissteun (in welke vorm of voor welk doel dan ook) is verleend (of het al daadwerkelijk is uitbetaald doet niet terzake) tot een totaal bedrag van € .........................................................
Een kopie van gegevens waaruit het verlenen van de-minimissteun blijkt wordt bijgaand verstrekt.
□ over de periode van
1 januari .... (jaartal 2 belastingjaren gelegen vóór de datum van ondertekening van deze verklaring) tot ........... ................ 20.... (datum van ondertekening van deze verklaring) niet eerder de-minimissteun is verleend.
□ niet reeds voor dezelfde in aanmerking komende kosten staatssteun is verleend op grond van een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Europese Commissie, indien door de de-minimissteun het maximum van de uit dien hoofde toegestane steun zou worden overschreden.
Tevens verklaart ondergetekende dat de hierna genoemde onderneming niet werkzaam is in één van de in art. 1, lid 1, de-minimisverordening uitgezonderde sectoren (zie toelichting).
Aldus volledig en naar waarheid ingevuld door:
....................................................................................................................................(bedrijfsnaam)
............................................................................................................(naam functionaris en functie)
...............................................................................................................................................(adres)
.................................................................................................................(postcode en plaatsnaam)
...............................................(datum)........................................................................(handtekening)
Toelichting modelverklaring de-minimissteun
Deze toelichting dient als hulpmiddel bij het invullen van de de-minimisverklaring. Aan de toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. De de-minimisverordening nr. 1998/2006 is bepalend.
Niet aanmeldingsplichtig voor staatssteun is de overheidsbijdrage die voldoet aan de Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag op de-minimissteun (Pb EU 2006, L 379/5) (hierna: de-minimisverordening). Steun, waarvan het bedrag over een periode van drie jaar voor een onderneming niet uitgaat boven € 200.000 valt krachtens die verordening niet onder artikel 87 EG. Voor wegvervoer geldt een plafond van € 100.000. Voor de toepassing van de verordening gelden strenge regels over cumulering en controle.
Het begrip ‘onderneming’ is in jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen omschreven als ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’ (Höfner arrest 23 april 1991 in zaak C-41/90, Jur. 1991, I-1797). Niet alleen privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen derhalve een onderneming vormen, ook een publiekrechtelijke instelling kan als zodanig worden aangemerkt, terwijl daarbij ook niet de eis van de eigen rechtspersoonlijkheid gesteld mag worden. Onder 'economische activiteit' moet worden verstaan 'het aanbieden van goederen en diensten op de markt' (arrest van 16 juni 1987 in zaak C-118/85, Jur. 1987, I-2619).
Voor de bepaling of er sprake is van een onderneming in Europeesrechtelijke zin is samengevat van belang:
1. de aard van de activiteiten/taken en de wijze waarop deze mogelijk in regelgeving zijn ingebed ('algemeen belang'; overheidstaak);
2. het al dan niet aanwezig zijn van een concurrentiële situatie (d.w.z. de marktsituatie die wordt aangetroffen dan wel er zou moeten zijn).
Ad 1. Om bepaalde activiteiten als ondernemingsactiviteiten te bestempelen zijn van belang de aard van de activiteiten, hun doel en de regels waaraan zij zijn onderworpen. Er is een onderscheid tussen het uitoefenen van overheidsgezag en het verrichten van economische activiteiten van industriële of commerciële aard (Diego Cali arrest 18 maart 1997 in zaak C-243/95, Jur. 1997, I-1547). Bij het uitoefenen van overheidsgezag is niet van belang of de Staat rechtstreeks via een tot het openbaar bestuur behorend orgaan handelt dan wel via een lichaam waaraan hij bijzondere of exclusieve rechten heeft verleend. Centraal staat de onderneming die uiteindelijk feitelijk profiteert van de steunverlening, dat wil zeggen de onderneming die een voordeel geniet dat onder normale marktcondities niet zou zijn genoten.
Ad 2. Tevens is van belang of er sprake is van een activiteit in concurrentie met andere ondernemingen. Zo is een orgaan zonder winstoogmerk dat een economische activiteit in concurrentie met andere ondernemingen uitoefent als 'onderneming' aan te merken (FFSA-arrest 16 november 1995 in zaak C-244/94, Jur. 1995, I-4013).
De de-minimisverordening is van toepassing op steun die aan ondernemingen wordt verleend in alle sectoren. Er gelden uitzonderingen voor de volgende vormen van steun:
− steun aan ondernemingen die actief zijn in de visserij en aquacultuur;
− steun aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten;
− steun aan ondernemingen die actief zijn op het gebied van de verwerking en afzet van de onder het vorige streepje genoemde landbouwproducten indien
o het steunbedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of hoeveelheid van dergelijke van primaire producenten afgenomen producten die door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht, of
o wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de verplichting deze steun geheel of gedeeltelijk aan primaire producenten door te geven;
− steun voor de export naar derde landen of lidstaten;
− steun die van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen afhangt;
− steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de kolenindustrie;
− steun verleend aan ondernemingen in moeilijkheden;
− steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren (voor het overige valt steun aan de sector wegvervoer wel onder de verordening, en geldt het plafond van € 100.000).
Ten aanzien van de periode van de-minimissteun is een aantal aspecten van belang:
1. de relevante periode van drie belastingjaren is van verschuivende aard, zodat bij elke verlening van de-minimissteun, het totale bedrag van de de-minimissteun die gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren is verleend, in aanmerking dient te worden genomen;
2. de de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de begunstigde een wettelijke aanspraak op de steun verwerft. Dit betekent concreet de datum waarop het besluit tot subsidieverlening (of verlening van een voordeel) aan de betreffende onderneming is genomen;
3. de de-minimisverordening staat niet toe dat ondernemingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten ook staatssteun ontvangen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is goedgekeurd of binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt indien daardoor het maximum van de op grond daarvan toegestane steun zou worden overschreden. In het geval bijvoorbeeld voor investeringskosten ten behoeve van het milieu een goedkeuringsbeschikking is gegeven om 30% van de subsidiabele kosten te vergoeden, dan mag bovenop deze steun voor deze zelfde kosten geen de-minimissteun worden verleend.
De toetsing of de onderneming voldoet aan de voorwaarde aangaande de periode van reeds verleende de-minimissteun vindt mede plaats aan de hand van de verklaring die de onderneming daarover voorafgaand moet invullen.
Het steunplafond van € 200.000 (respectievelijk € 100.000) wordt als subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Indien steun in een andere vorm dan subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun (zie art. 2, leden 3 en 4, de-minimisverordening).
Het is voor de kenbaarheid van belang dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen dat het de-minimissteun betreft. Bij een eventueel volgend verzoek om de-minimissteun voor een ander doel (voor hetzelfde doel is niet toegestaan) zal het bedrijf aan de daarvoor bevoegde overheid informatie over deze de-minimissteun moeten verstrekken. Bij iedere verlening van de-minimissteun zal opnieuw een toets op de voorwaarden van de de-minimisverordening moeten worden uitvoerd.
Mocht door een opeenstapeling van de-minimissteun de gestelde grens mogelijk worden overschreden, dan mag het laatst verstrekkende orgaan geen de-minimissteun verlenen of zal het laatst verstrekkende orgaan (indien na het verlenen van een bijdrage blijkt dat de onderneming onjuiste informatie heeft gegeven) het voordeel geheel moeten terugvorderen.
De lidstaten verzamelen en bewaren alle informatie die betrekking heeft op de toepassing van de de-minimisverordening. Deze dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om na te gaan of aan de voorwaarden van de de-minimisverordening is voldaan. Deze dossiers moeten tien jaar worden bewaard. Op verzoek van de Commissie moet de lidstaat alle informatie over verleende de-minimissteun verstrekken.
Indicatorenlijst |
Gegevens |
|
---|---|---|
Voortgang bodemsaneringsoperatie (geleverde inspanning en concrete werkvoorraad) |
||
B1.2 |
Locaties, waar historisch onderzoek is afgerond in jaar i en de concrete werkvoorraad van nog historisch te onderzoeken locaties t/m jaar i |
a) aantal b)1 indeling in: - potentieel verontreinigd (niet potentieel ernstig) - potentieel ernstig (niet urgent) - potentieel urgent c) ligging (x-y-coördinaten) d) dominante (verdachte) bron van verontreiniging (DUBI) per locatie e)1 indeling in conclusie vervolg: ○ wel vervolg (Oriënterend Onderzoek uitvoeren) ○ geen vervolg |
B1.3 |
Locaties, waar bodemonderzoek is afgerond in jaar i en de concrete werkvoorraad van nog oriënterend en nader te onderzoeken locaties t/m jaar i |
a) aantal b) indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen c) ligging (x-y-coördinaten) d) dominante (verdachte) bron van verontreiniging (DUBI) per locatie e) – indeling in: onderzocht op aard (eerste onderzoek, bv. OO) of te onderzoeken op aard (voor concrete werkvoorraad) – onderzocht op ernst, urgentie, tijdstip (NO) of te onderzoeken op ernst, urgentie en tijdstip (voor concrete werkvoorraad) f)1 – indeling in conclusie vervolg:NEN 5740, OO-conclusie: ○ wel vervolg (Nader Onderzoek uitvoeren) ○ geen vervolg – NO-conclusie: ○ niet ernstig, geen vervolg ○ ernstig, milieuhygiënisch niet urgent of ○ milieuhygiënische urgentie niet vastgesteld ○ ernstig en milieuhygiënisch urgent |
B1.4 |
Locaties waar sprake is van een beschikking op één of meer gevallen van ernstig, niet urgente bodemverontreiniging (ontstaan voor 1-1-‘87) in jaar i zonder dat sprake is van een saneringsverplichting (in de huidige situatie) (locaties met ernstige verontreinigingen die moeten worden beheerd) |
a)1 aantal b)1 indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen c)1 ligging (x-y-coördinaten) d)1 oppervlakte Interventiewaardecontour verontreinigde grond in m2 e)1 omvang Interventiewaardecontour verontreinigd grondwater in m3 |
B1.5 |
Locaties waar sprake is van een beschikking op één of meer gevallen van ernstig bodemverontreiniging ontstaan voor 1-1-’87) mét een saneringsverplichting vanwege milieuhygiënische urgentie en/of maatschappelijke redenen in jaar i (locaties met ernstige verontreinigingen die moeten worden gesaneerd) |
a)1 aantal b)1 indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen c)1 ligging (x-y-coördinaten) d)1 oppervlakte Interventiewaardecontour verontreinigde grond in m2 e)1 omvang Interventiewaardecontour verontreinigd grondwater in m3 f)1 indeling naar saneringstijdstip om milieuhygiënische redenen: – cat. 1: 0-4 jaar na beschikking NO – cat. 2: 5-10 jaar na beschikking NO – cat. 3: start sanering voor 2015 g)1 maatschappelijke reden om te saneren (ja/nee) |
1 Gegevens worden niet gebruikt voor de concrete werkvoorraad
Indicatorenlijst |
Gegevens |
|
---|---|---|
B2 |
Afgeronde saneringsprojecten waar sprake was van ernstige bodemverontreiniging (ontstaan voor 1-1-‘87) in jaar i (deelsanering, gefaseerde sanering, volledige sanering) en de concrete werkvoorraad van nog uit te voeren saneringsprojecten t/m jaar i |
a) aantal b) indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen c) ligging (x-y-coördinaten) d)2 saneringstype, indeling in: – volledig gesaneerd – deelsanering – gefaseerde sanering e)1 oppervlakte en omvang van de Interventiewaardecontour verontreinigde grond in m2 en in m3 (waar de sanering betrekking op heeft) f)1 omvang Interventiewaardecontour verontreinigd grondwater in m3 (waar de sanering betrekking op heeft) g) indeling naar saneringstijdstip (reeds verzameld bij B1.5) h) maatschappelijke reden om te saneren (reeds verzameld bij B1.5) i)1 indeling in conclusie vervolg: ○ wel vervolg (vervolg sanering of nazorg uitvoeren) ○ geen vervolg, sanering afgerond |
B3 |
Gesaneerde locaties waar sprake was van ernstige bodemverontreiniging (ontstaan voor 1-1-‘87) met een beschikking op nazorgverplichting in jaar i en de concrete werkvoorraad met een nazorgverplichting t/m jaar i. |
a) aantal, met onderscheid naar – registratie – grondwatermonitoring – isoleren beheersen controleren (IBC) |
b) indeling in conclusive vervolg: ○ wel vervolg (vervolg nazorg uitbvoeren) ○ geen vervolg |
1 Gegevens worden niet gebruikt voor de concrete werkvoorraad
2 Gegevens worden niet gebruikt voor de concrete werkvoorraad
NB: De concrete werkvoorraad wordt bepaald op basis van LDB-vervolg; er vindt een indeling plaats in (potentieel) ernstig en urgent; daarnaast een segmentering op basis van xy-coördinaten. Voor locaties die nog in het HBB bestand staan vindt de telling plaats op basis van het lege jaar-veld.
Inzet van instrumenten |
||
---|---|---|
It1 |
Het aantal malen dat een bodemsaneringsvariant, in kader van de saneringsregeling Wbb, wordt ingezet in jaar i |
a) aantal b) saneringsvarianten bovengrond: 1. volledige verwijdering, aanvulgrond schoon (MF) 2. volledige verwijdering, aanvulgrond achtergrond 3. volledige verwijdering, aanvulgrond BGW 4. aanbrengen schone leeflaag 5. aanbrengen leeflaag achtergrondwaarde 6. aanbrengen leeflaag BGW 7. aanbrengen verharding/isolatie 8. niet van toepassing c) saneringsvarianten bovengrond: 1. stabiel, geen restverontreiniging/zorg (trede 1) 2. stabiel, kleine restverontreiniging/passieve zorg (trede 2) 3. stabiel, grote restverontreiniging/passieve zorg (trede 3) 4. restverontreiniging, monitoring (trede 4) 5. restverontreniging, IBC (trede 5) 6. niet van toepassing |
It2 |
De verdeling over de verschillende bestemmingen van de bij sanering van ernstige verontreinigingen vrijgekomen grond in tonnen in jaar i |
a) aantal tonnen, onderverdeeld in: – ongereinigd storten – naar reiniger (reiniger bepaalt bestemming) – ongereinigd hergebruiken – tijdelijke opslag |
Inzet van financiële middelen |
||
---|---|---|
O2 |
De totale uitgaven aan bodemsanering in jaar i |
a) uitgaven, onderverdeeld naar – Wbb-budget – ISV-budget – derden |
Zorgplicht |
||
---|---|---|
Z1.1 |
Bij het bevoegde gezag in jaar i binnengekomen meldingen van nieuw ontstane gevallen van bodemverontreiniging en resterende nieuw ontstane gevallen t/m jaar i. |
a) aantal meldingen van nieuwe gevallen b) aantal resterende nieuw ontstane gevallen, die niet ongedaan zijn gemaakt |
Z1.2 |
Nieuw ontstane gevallen waar de bodemverontreiniging naar oordeel van het bevoegde gezag zo veel mogelijk ongedaan is gemaakt in jaar i. |
a) aantal |
De kostenposten zoals genoemd in bijlage 7 worden door de subsidieaanvrager gebruikt ten behoeve van het maken van een begroting en specificatie van de saneringskosten.
Ook de budgethouder die een bijdrage verleent in de totale kosten van een sanering maakt gebruik van de kostenposten zoals genoemd in bijlage 7 om te bepalen welke kosten in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage. Daaronder vallen bijvoorbeeld niet de kosten van samenloop.
Ter verduidelijking van de kostenposten zoals genoemd in bijlage 7 worden hieronder drie begrippen gedefinieerd.
Het betreft eenmalige uitgaven die niet onder de doorlopende kosten of vervangingskosten vallen. Deze kosten worden veelal voorafgaand aan en tijdens de sanering uitgegeven. Zo kan het zijn dat voor de ontgraving een bemaling met zuivering moet worden geïnstalleerd, die drie maanden in werking zal zijn.
Het betreft kosten die gedurende meerdere jaren zullen worden gemaakt. Onder doorlopende kosten vallen de operationele kosten (huur, energiekosten, verbruiksmaterialen etc.) en kosten van onderhoud, zoals het doorspuiten van (controle) drains, maar ook het vervangen van onderdelen van installaties en voorzieningen zoals individuele waarnemingsfilters.
Het betreft kosten die worden gemaakt om gehele (of aanzienlijke delen van) installaties en voorzieningen te vervangen.
Het doel van het voortgangsverslag is om jaarlijks een beeld te vormen van de voortgang van de algehele bodemsaneringsoperatie op het grondgebied van het bevoegd gezag.
Zowel cijfermatig (aantal onderzoeken, saneringen, etc) als wat betreft optredende zorg- en knelpunten bij de uitvoering. Het voortgangsverslag kan door de bevoegde overheden tevens gebruikt worden om provinciale staten dan wel de gemeenteraad en de burgers van hun provincie of gemeente te informeren over de bodemsaneringsoperatie.
Het voortgangsverslag vormt de basis voor voortgangsgesprekken (art 87b Wbb, lid 3). Het verslag heeft niet tot doel een formele tussenstand op te nemen van de prestaties zoals opgenomen in de meerjarenprogramma’s.
Het voortgangsverslag bevat voornamelijk dezelfde gegevens die ook ten behoeve van de landelijk monitoringsrapportage aan de minister worden geleverd. Deze gegevens geven een cijfermatig beeld van de voortgang van de saneringsoperatie. In Bijlage 9 bij deze Regeling is een overzicht opgenomen van de desbetreffende gegevens.
Daarnaast wordt verzocht om per cluster van gegevens die bij één indicator behoren een toelichting te geven. Er zijn geen voorschriften hoe deze toelichting in te vullen. Gezien de doelstelling van het voortgangsgesprek zijn opties:
a. Een toelichting bij, en eventuele verklaring voor, cijfers die ‘opvallend’ zijn. Bijvoorbeeld omdat ze afwijken van datgene wat verwacht werd, een forse wijziging betekenen ten opzichte van voorafgaande jaren, erg verschillen ten opzichte van de cijfers uit de landelijke monitoringsrapportage of om welke overige redenen dan ook.
b. Knelpunten die ondervonden worden bij de uitvoering van het bodemsaneringsbeleid en die van invloed zijn geweest op de score van de desbetreffende indicator. Dat kunnen zowel knelpunten zijn die voortkomen omstandigheden die specifiek zijn voor het eigen gebied en/of eigen organisatie, als knelpunten die ervaren worden als gevolg van het landelijke bodemsaneringsbeleid.
Tevens wordt gevraagd aan te geven over welke bodemsaneringsprojecten die in de optiek van het bevoegd gezag als bijzonder of complex zijn aan te duiden, nader overleg gewenst is of waarvan het bevoegd gezag van mening is dat het project interessante leerpunten voor andere bevoegde overheden bevat.
Op grond van artikel 6 van het Besluit Financiële bepalingen wordt gevraagd om aan te geven of er sprake is van afwijkingen van de meerjarenprogramma’s, dat geldt zowel voor afwijkingen ten aanzien van prestaties als de (beleidsmatige) thema’s waaraan de programma’s aandacht besteden.
Het voortgangsverslag over een afgesloten jaar dient uiterlijk per 1 mei van het daaropvolgende jaar, door of namens het college van Gedeputeerde Staten of het college van Burgemeester en Wethouders, ingediend te zijn bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer6.
Het voortgangsverslag vormt de basis voor voortgangsgesprekken die minstens één maal in de vijf jaar zullen plaatsvinden. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer7 zal het initiatief nemen om deze gesprekken te plannen. De bevoegde overheden kunnen indien zij daar behoefte aan hebben in het voortgangsverslag aangeven dat zij zo’n gesprek wensen en welke onderwerpen zij uit het verslag in ieder geval willen agenderen voor een voortgangsgesprek.
Ter verduidelijking van de indicatorenlijst worden hieronder twee begrippen gedefinieerd.
In Globis of vergelijkbare bodeminformatiesystemen is per locatie aangegeven wat de eerste vervolgactiviteit in de bodemsaneringsketen is. De concrete werkvoorraad telt deze eerstvolgende stappen over alle in het systeem vermelde locaties. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de informatie die is aangeleverd met de monitoringdata.
De concrete werkvoorraad geeft geen volledig overzicht van alle activiteiten die nodig zijn om de bodemsaneringsoperatie volledig uit te voeren. Uit een eerste vervolgactiviteit kan immers blijken dat nog meer activiteiten nodig zijn. Jaarlijks wordt, met behulp van doorstroompercentages, een prognose gemaakt van de benodigde activiteiten tot het jaar 2030. Dit wordt de voorspelde werkvoorraad genoemd.
Besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 2005, N 85/2005 – Nederland. ‘Bodemsanering van vervuilde bedrijfsterreinen. Verlening en wijziging van de bestaande steunregeling.’ Besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 september 2006, N 501/05 – Nederland. ‘Draagkrachtondersteuning voor bodemsanering van bedrijfsterreinen’.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-20898.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.